Plan: | Klein Amerika 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1011BPKA20-DF01 |
Gemeentelijke bezuinigingen en de veranderingen in het bibliotheekwerk (van uitlenen naar leren, werken en studeren) geven aanleiding om binnen Gouda naar één centrale bibliotheekvestiging te gaan.
Burgemeester en wethouders hebben besloten om de centrale bibliotheek en de publieksfunctie van het Streekarchief te huisvesten in het gemeentelijke pand Klein Amerika 20. In dit pand was tot 1 juni 2012 Stadswinkel Buytenerf (publieksfuncties en kantoorfuncties van de gemeente Gouda) gehuisvest. De huisvesting van de bibliotheek past niet binnen het bestemmingplan. Voor het pand zal de bestemming “Gemengd” worden opgenomen. Deze bestemming biedt mogelijkheden voor de bibliotheek en Streekarchief (begane grond, en eerste verdieping). Voor de tweede en derde verdieping dient een flexibele bestemming opgenomen te worden. De bovenste etages zullen worden verhuurd.
Het plangebied ligt in het zuiden van Gouda, ten oosten van de oude kern. Het betreft het pand Buytenerf, op het adres Klein Amerika. Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid.
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kadenbuurt, Kort Haarlem Gouda Oost'. Dit plan is vastgesteld op 25 mei 2011. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot Kantoor. De huisvesting van de centrale bibliotheek en het Streekarchief is in strijd met deze bestemming. Voor de functiewijziging dient een (postzegel) bestemmingsplan opgesteld te worden. Voor het pand zal een bestemming “Gemengd” worden opgenomen. Deze bestemming biedt mogelijkheden voor de bibliotheek en Streekarchief (begane grond, en eerste verdieping) . Voor de tweede en derde verdieping dient een flexibele bestemming opgenomen te worden.
Het bestemmingsplan Klein Amerika 20 bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
In deze toelichting wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving gegeven, waarbij de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke- en functionele structuur uiteen wordt gezet. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden bij het plan toegelicht. De randvoorwaarden bestaan uit de diverse (milieu)planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt het plan beschreven en hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de planopzet. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt.
Gouda is ontstaan op de kruising van de Hollandsche IJssel en het veenstroompje de Gouwe. Aan diezelfde Gouwe ontleent de stad haar naam. Rond de elfde eeuw is vanaf de oeverwal van de Hollandsche IJssel een start gemaakt met de ontginning van de enorme veenkussens. Hierbij wordt de grond verkaveld in de typische langwerpige percelen, met sloten ertussen ter ontwatering.
Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.
In 1918 werd een begin gemaakt met de bouw van de Burgemeester Martenssingel, tussen de al bestaande bebouwing in Kort Haarlem en het Van Iterson Ziekenhuis (1909-1910). Er werd volstaan met de bouw van drie scholen en de huizenblokken tussen de IJssellaan en de De la Reylaan.
De volgende uitbreiding van de wijk was in 1921 toen de woningbouwvereniging Sint-Joseph opdracht tot de bouw van 177 huizen gaf naar ontwerp van de architect C.P.W. Dessing. Deze woningbouwcomplexen waren volgens de stadstuingedachte opgezet wat inhield dat ze kleinschalig waren, lage bebouwingsdichtheid, afwisselend stratenpatroon en eengezinswoningen met tuin en gemeenschappelijke voorzieningen zoals een buurtwinkel. In de jaren hierna zijn diverse andere straten gebouwd. De laatste woningen werden uiteindelijk in 1955 gebouwd.
Het Buytenerf-gebouw betreft een voormalige fabriek die is omgebouwd tot stadskantoor. Bij de verbouwing tot kantoor is een kantoorlaag op het gebouw gezet. Dankzij de historie als fabriek zijn de verdiepingshoogtes op de begane grond en de eerste verdieping royaal (4,8 meter), wat hergebruik aanzienlijk vermakkelijkt. De 2e en 3e verdieping hebben een hoogte van 3,5 meter.
Gemotoriseerd verkeer
De hoofdontsluiting tot het plangebied wordt gevormd door de weg Klein Amerika die toegang geeft tot het aangrenzende parkeerterrein. Ook de Dijkstraat geeft toegang tot het plangebied, maar via deze straat is niet het parkeerterrein te bereiken. De weg Klein Amerika leidt in noordoostelijke richting naar de Karnemelksloot. Deze weg is ten oosten van Klein Amerika een eenrichtingsweg en leidt naar de oostelijke wijken van Gouda. In westelijke richting leidt de weg naar het centrum van Gouda en de Blekerssingel/Fluwensingel. Klein Amerika sluit in zuidwestelijke richting ook aan op de Blekerssingel/Fluwensingel. De Blekerssingel/Fluwensingel vormt de oostelijke ringweg om het stadscentrum van Gouda. Via deze weg is in noordelijke richting het treinstation van Gouda te bereiken en de autosnelwegen A12 (Den Haag – Utrecht) en A20 (Rotterdam – Gouda). In zuidelijke richting leidt de Blekerssingel/Fluwensingel naar de N207 (Alphen a/d Rijn – Bergambacht) en de N228 (Gouda – Utrecht).
De wegen in de gemeente Gouda zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. Klein Amerika, Blekerssingel en de Fluwensingel hebben een maximumsnelheid van 50 km/h. De Karnemelksloot is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte, op loopafstand van het plangebied, is de bushalte Tiendewegbrug aan de Fluwelensingel. Vanaf deze halte rijden frequent bussen naar onder andere treinstation Gouda, Utrecht en metrohalte Capelsebrug te Rotterdam. Ook doen de bussen omliggende kernen aan zoals Haastrecht, Oudewater, Ouderkerk a/d IJssel, Bergambacht en Schoonhoven.
Langzaam verkeer
Het fietsverkeer deelt hoofdzakelijk de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Op Klein Amerika, Fluwensingel, Blekerssingel en de Karnemelksloot wordt het fietsverkeer conform Duurzaam Veilig gemengd afgewikkeld met het gemotoriseerde verkeer. Het fietsverkeer kan daarbij wegen die voor het gemotoriseerde verkeer in eenrichting bereden worden wel in twee richtingen berijden. Zo is de gehele Karnemelksloot in twee richtingen berijdbaar en heeft het fietsverkeer ten westen van Klein Amerika in de richting van de binnenstad een vrijliggend fietspad. Tevens zijn ter hoogte van kruispunten opstelstroken voor het fietsverkeer.
Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente maakt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan moet passen. Dit beleidskader is daarom in dit hoofdstuk uitgewerkt. De verschillende overheidsorganen hebben beleidsstukken opgesteld waarin ze de ruimtelijke ordening sturen. Dit bestemmingsplan moet passen in deze beleidsstukken door de verschillende lagen van de overheid heen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainport ontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Onder de Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en Rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking.
Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen, is op rijksniveau het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte kan bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen.
Conclusie rijksbeleid
Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan zijn bovenstaande keuzes wel van belang, maar hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen.
Provinciale Staten stelden op vrijdag 2 juli 2010 de provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda definitief vast. Bij de vaststelling is evenwel geconstateerd dat het voor een aantal onderwerpen en dossiers nog niet mogelijk was een passende oplossing op te nemen. Daarom is een eerste herziening van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte opgesteld welke op 23 februari 2011 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Omdat de ruimtelijke ordening zo dynamisch is, is afgesproken dat de Structuurvisie, de bijbehorende Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda jaarlijks zullen worden herzien om zodoende deze producten actueel te houden.
De structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. De bevolking in Gouda zal naar verwachting tussen 2009 en 2025 tot 5% groeien. De trek naar de stad zal toenemen en de kwantiteit en kwaliteit van de woon- en werkmilieus sluiten nog niet goed aan bij de marktvraag. Het aanbod van aantrekkelijke, gemengde milieus, met een goede bereikbaarheid van werk, voorzieningen en recreatie, zal vergroot moeten worden. Daarnaast zal het stedelijk netwerk versterkt moeten worden. Energievoorzieningen moeten duurzaam worden, er moet voldoende aanbod zijn in verschillende woonmilieus en het voorzien in een gezonde leefomgeving is van belang.
Op de functiekaart behorende bij de structuurvisie is Gouda aangeduid als ‘stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer’. Zie onderstaande figuur. Binnen dit gebied wordt ruimte geboden voor wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. De functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het beleid van de Structuurvisie.
De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening Ruimte is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke (bestemmings)plannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving. Voor onderhavig bestemmingsplan is met name artikel 2 uit de Verordening van toepassing.
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken, kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.
Conclusie provinciaal beleid
De functieverandering die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het provinciale beleid.
De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in sterke verstedelijking (15.000 tot 30.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:
Als gevolg van de economische crisis en bezuinigingen, toenemende mobiliteit en concurrentie van omliggende steden komt het voorzieningenpeil in Gouda meer en meer onder druk te staan. Als centrumgemeente zal de stad zich sterk moeten blijven profileren en inspelen op (boven)regionale ontwikkelingen hetgeen veschuivingen in het voorzieningenaanbod met zich mee kan brengen.
Stedelijke ontwikkelingen worden in de ruimtelijke structuurvisie in twee stappen beschreven: aan de hand van een Plankaart 2020 en een Visiekaart 2030.
ruimtelijke structuurvisie 2020: investeren in de stad
De binnenstad is en blijft het traditionele stadshart, waarin zo veel mogelijk voorzieningen worden ondergebracht. Voorzieningen die bij het pakket horen maar te groot zijn (geworden) voor de historische omgeving worden in de directe nabijheid ondergebracht. De verbindingen tussen de binnenstad en de achterliggende wijken worden verbeterd. Door het wegtrekken van de traditionele bedrijvigheid zijn de randen van de binnenstad nu te vaak barrières.
doorkijk naar 2030: het gebeurt in het westen
Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten:
Onderstaande figuur geeft een uitsnede van de Visiekaart 2030
Om de binnenstad vitaal te houden wordt in de ruimtelijke structuurvisie voorzien in het realiseren van uitloopgebieden aan de rand van de binnenstad. In deze gebieden zal ruimte moeten worden geboden aan functies die een belangrijk onderdeel uit maken van het functieaanbod behorende bij de binnenstad maar vanuit het oogpunt van maat en schaal niet meer passen. Het plangebied is aangeduid als uitloopgebied van het centrum. Het plangebied dat een centrumfunctie mogelijk maakt net buiten het centrum past daarmee in de Structuurvisie Gouda.
Conclusie gemeentelijk beleid
De functieverandering die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het gemeentelijke beleid. In de Structuurvisie is opgenomen dat enkele centrumfuncties buiten de stadskern mogelijk gemaakt moeten worden. Dit bestemmingsplan betreft het mogelijk maken van een dergelijke centrumvoorziening net buiten de stadskern.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan. Dit betekent dat grondverzet conform de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet in principe mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling bestaat uit een functieverandering van kantoor naar gemengd. Het gaat hierbij om een interne functieverandering waarbij de grond onder en/of naast het gebouw niet wordt geroerd. Hierdoor is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De functieverandering in het plangebied van kantoor naar gemengd met de functies maatschappelijk, horeca, kantoor en school zal ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgen. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Fluwelensingel (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel 4.2 zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.
Tabel 4.2: voorkeursgrenswaarden (vgw) wegverkeerslawaai (Art. 82 Wgh en art. 3.1 Bgh)
Bestemming | Locatie | Weg | WeVgw (dB) |
Onderwijsgebouwen | - | - | 48 |
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.
Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2012) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel wordt voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de Maximale Grenswaarde uit de Wgh (tabel 4.3).
Tabel 4.3: Maximale Grenswaarden wegverkeerslawaai (art. 83 Wgh en art. 3.2 Bgh)
Bestemming | Locatie | Weg | Maximale Grenswaarde (dB) |
Onderwijsgebouwen | Binnen bebouwde kom | - | 63 |
Niet-gezoneerde wegen
Naast gezoneerde wegen zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter, op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de maximale grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle hierna genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast.
Onderzoek en resultaten
Voorliggend akoestisch onderzoek is gebaseerd op het door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) opgesteld akoestisch model. Daarbij is het akoestisch onderzoek uitgevoerd middels Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Het plangebied valt binnen de geluidszone van de gezoneerde Klein Amerika, Fluwelensingel en de Blekerssingel en binnen de invloedsfeer van de niet-gezoneerde Karnemelksloot en de Dijkstraat. Ten gevolge van verkeer op deze wegen is de geluidsbelasting berekend.
Input gegevens
Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk. Het aangeleverde akoestisch model van de ODMH bevat verkeerscijfers voor het prognosejaar 2022. Voor voorliggend akoestisch onderzoek zijn verkeerscijfers nodig voor het jaar 2024. Om de cijfers van 2024 te verkrijgen is in overleg met de ODMH uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar.
In het model van ODMH ontbraken verkeerscijfers voor een gedeelte van de weg Klein Amerika (Karnemelksloot – parkeerterrein) en voor de Dijkstraat. Voor deze wegen is op basis van aanliggende functies een inschatting gemaakt van de verkeersintensiteit. Zo is voor de Dijkstraat uitgegaan van 250 mvt/weekdagetmaal en voor het ontbrekende gedeelte van Klein Amerika is aangesloten bij de verkeerscijfers van de Karnemelksloot. Er is niet aangesloten bij de andere cijfers van Klein Amerika (Fluwelensingel – parkeerterrein), omdat dit de hoofdontsluiting tot het parkeerterrein is. Voor de voertuig- en etmaalverdeling van de aangevulde wegen is aangesloten bij respectievelijk de IJssellaan en de Karnemelksloot. De verkeersgegevens zijn opgenomen in bijlage 1. In deze bijlage is ook de maximumsnelheid en het type wegdekverharding terug te vinden.
De onderwijsfunctie wordt mogelijk gemaakt in het gebouw Klein Amerika 20. Dit gebouw bestaat uit vier verdiepingen en heeft een hoogte van circa 17 m. In de geluidsberekening is per verdieping gerekend voor de hoogtes 2, 6, 11 en 15 m. In onderstaande figuur is de ligging van de toetspunten binnen het plangebied opgenomen.
Voor het berekenen van de geluidsbelasting wordt standaard het etmaal opgedeeld in een dag (7:00 – 19:00 uur), avond (19:00 – 23:00 uur) en nacht (23:00 – 7:00 uur) periode. Op grond van artikel 1b, eerste lid Wgh kan bij de bepaling van de geluidbelasting op de gevel van een onderwijsgebouw de avondperiode en/of de nachtperiode buiten beschouwing gelaten worden als in deze periode(n) geen onderwijs plaatsvindt. Het is onzeker welke vorm onderwijs gebruik zal maken van de locatie. Wel is het aannemelijk dat in de nachtperiode geen onderwijs activiteiten plaatsvinden. In voorliggend akoestisch onderzoek is daarom de nachtperiode buiten beschouwing gelaten.
Resultaten
De SRM-II geluidsberekeningen zijn opgenomen in bijlage 3. Hieronder worden de geluidsbelastingen van de gezoneerde en niet-gezoneerde wegen kort behandeld.
Gezoneerde wegen
Uit de geluidsberekening blijkt dat ten gevolge van verkeer op de weg Klein Amerika de maximale geluidsbelasting 52 dB bedraagt op een maatgevende hoogte van 2 m. Ten gevolge van verkeer op de Fluwelensingel/Blekerssingel bedraagt de maximale geluidsbelasting eveneens 52 dB op een maatgevende hoogte van 11 m. Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale grenswaarden van 63 dB niet.
Niet-gezoneerde wegen
Uit de geluidsberekening blijkt dat ten gevolg van verkeer op de weg Karnemelksloot de maximale geluidsbelasting 36 dB bedraagt op een maatgevende hoogte van 11 m. Ten gevolge van verkeer op de Dijkstraat bedraagt de maximale geluidsbelasting 40 dB op een maatgevende hoogte van 6 m. Geconcludeerd wordt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden en sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Maatregelen
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde wegen Klein Amerika en de Fluwelensingel/Blekerssingel wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Hiervoor is een aantal maatregelen denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen.
De Fluwelensingel en de Blekerssingel hebben een belangrijke ontsluitende functie voor het centrum van Gouda. De ontsluitende functie van de Fluwelensingel en de Blekerssingel dienen voor een goede bereikbaarheid van de locatie en het centrum te worden behouden.
De weg Klein Amerika heeft een belangrijke functie om het plangebied bereikbaar te houden deze functie dient eveneens te worden behouden. Functiewijziging en wijziging van samenstelling van het verkeer zijn daarom niet mogelijk. Wel is het mogelijk om de snelheid te wijzigen. De gemeente is voornemens om de snelheid te wijzigen van 50 km/h naar 30 km/h. Door deze snelheidsverlaging is de weg Klein Amerika niet meer gezoneerd en daalt de geluidsbelasting van 52 naar 48 dB, zie ook bijlage 2. Hierdoor zou voldaan worden aan de richtwaarde van 48 dB voor niet-gezoneerde wegen.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt op de Fluwelensingel, Blekerssingel en Klein Amerika. Door het toepassen van een maatregel aan de bron in de vorm van dunne deklagen type B wordt de geluidsbelasting gereduceerd. In tabel 4.4 zijn de geluidsbelastingen voor deze gezoneerde wegen opgenomen, voor uitgebreide geluidsberekeningen zie bijlage 4. Door toepassing van geluidsreducerend asfalt daalt de geluidsbelasting, echter de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nog steeds overschreden. Door de beperkte geluidsreductie is de maatregel niet doelmatig.
Tabel 4.4 Geluidsbelasting na aanleg van dunne deklagen B
Gezoneerde wegen | Maatgevende hoogte [m] | Geluidsbelasting [dB] |
Klein Amerika | 2 | 49 |
Fluwelensingel/Blekerssingel | 11 | 49 |
Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het vergroten van de afstand tot de weg of het plaatsen van geluidsschermen. De onderwijsfunctie wordt mogelijk gemaakt in een bestaand gebouw. Hierdoor is het niet mogelijk om de afstand te vergroten met de Fluwelensingel, Blekerssingel en Klein Amerika. Het toepassen van geluidsschermen is binnen de bestaande bebouwingssituatie niet mogelijk.
Geconcludeerd wordt dat wijziging van de maximum snelheid van de weg Klein Amerika leidt tot een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Andere maatregelen aan de bron en of in het overdrachtsgebied stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard.
Cumulatie en toetsing beleid
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Om die reden is de cumulatie van de geluidsbelasting als gevolg van alle wegen binnen het plangebied inzichtelijk gemaakt.
Conform de regels voor cumulatie zijn de volgens artikel 110g Wgh toegestane correcties niet toegepast. De weergegeven geluidswaarden liggen daardoor 5 dB hoger dan de eerder gepresenteerde waarden. In bijlage 5 zijn de gecumuleerde geluidsbelastingen weergegeven.
De hoogste gecumuleerde geluidsbelasting is 59 dB op een maatgevende hoogte van 11 m. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke bronnen bedraagt 57 dB zonder aftrek 110g Wgh. De grootste toename tussen de gecumuleerde geluidsbelasting en de geluidsbelasting per bron bedraagt 2 dB.
De cumulatieve geluidsbelasting zal moeten worden meegenomen bij de aanvraag van een Hogere Waarde. Geconcludeerd wordt dat de gecumuleerde geluidsbelasting nergens leidt tot een onaanvaardbare toename of een onaanvaardbaar hoge geluidsbelasting.
In de beleidsregel, zoals door de gemeente Gouda op 16 april 2012 vastgesteld, zijn per geluidssoort voorwaarden opgenomen. Eén van de voorwaarden betreft de eis dat gevoelige bestemmingen bij hogere waarden van 53 dB en hoger ten minste over één geluidluwe gevel moeten beschikken. Dat betekent dat voor één gevel de cumulatieve geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van de geluidssoort waar een Hogere Waarde voor benodigd is.
Aan de oostgevel van het gebouw treedt geen hogere geluidsbelasting op dan 36 dB, zodat wordt voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde Klein Amerika en de Fluwelensingel/Blekerssingel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale grenswaarde van 63 dB niet. Ten gevolge van de niet-gezoneerde Karnemelksloot en Dijkstraat is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Uit het maatregelen onderzoek blijkt dat het mogelijk is om de maximumsnelheid van de weg Klein Amerika te wijzigen van 50 km/h naar 30 km/h. Deze wijziging zal leiden tot een geluidsbelasting van 48 dB waardoor de 48 dB waarde niet meer wordt overschreden.
Andere maatregelen aan de bron en of in het overdrachtsgebied zijn niet mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard stuiten. Tevens wordt voldaan aan de gestelde eisen uit de beleidsregels hogere waarde. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van Hogere Waarde te worden gedaan, zoals opgenomen in tabel 4.5.
Tabel 4.5 Ontheffingswaarden
Gebouw | Geluidsbelasting | Geluidsbron |
Klein Amerika 20 | 52 dB* 52 dB |
Klein Amerika* Fluwelensingel/Blekerssingel |
* Voor de weg Klein Amerika hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd indien de maximumsnelheid wijzigt naar 30 km/h
De verleende hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd. Uit de geluidsberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting aan de westkant van het gebouw tussen de 48 dB en 53 dB is en aan de oostzijde lager dan 48 dB. Geadviseerd wordt bij de inrichting van het gebouw met name rekening te houden met de situering van ruimtes met een gewenst laag geluidsniveau (leeszaal of lesruimtes).
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):
De spoorlijn Gouda – Woerden – Utrecht is onderdeel van het hoofdspoor en is wettelijk gezoneerd. De zonebreedte van deze spoorlijn bedraagt 300 m uit de kant van de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op circa 450 m van het spoor en valt derhalve buiten de zone van de spoorlijn. Geconcludeerd wordt dat akoestisch onderzoek ten gevolge van spoorweglawaai achterwege kan blijven.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de zonebreedte van de spoorlijn Gouda – Woerden – Utrecht. Geconcludeerd wordt dat akoestisch onderzoek ten gevolge van spoorweglawaai achterwege kan blijven.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Het plangebied krijgt de bestemming gemengd. Binnen deze bestemming zijn onder andere de functies kantoor en maatschappelijk (bibliotheek, school, kleinschalige horeca) mogelijk. Deze functies vallen maximaal binnen milieucategorie 2. Voor functies uit milieucategorie 2 geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid.
Het plangebied is gelegen op de grens van het centrum van Gouda. In de omgeving komen verschillende functies voor zoals kantoren, detailhandel en wonen. Het plangebied is daardoor te categoriseren als gemengd gebied waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. De ontwikkeling van diverse functies op korte afstand van elkaar is op deze locatie gewenst. De menging van functies vergroot de aantrekkelijkheid van het gebied voor de bewoners. Daarom en omdat het gebouw waar de functiemenging in wordt gerealiseerd bouwkundig is afgescheiden van de woningen in de omgeving, worden functies uit milieucategorie 2 op deze locatie aanvaardbaar geacht.
Geconcludeerd wordt dan ook dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plangebied bestaat volledig uit (bestaande) bebouwing. Het plan biedt geen nieuwe ruimte voor ontwikkelingen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het bestemmingsplan. Gebiedsbescherming komt daarom in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.
De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Nader onderzoek is niet noodzakelijk omdat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
Ten zuiden van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N207 (wegvak Z28). De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de weg gelegen. Deze contour vormt dan ook geen ruimtelijke belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De PR 10-8 risicocontour, indicatief voor het invloedsgebied van het groepsrisico, is 17 m. Het plangebied ligt op ruim 860 m vanaf de weg. Dit is buiten het invloedsgebied. Door deze grote afstand tot de weg zal de functieverandering dan ook niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.
Daarnaast vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
De activiteit valt onder D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage, onder de getalsmatige grenzen genoemd in kolom 2. De activiteit is hiermee vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig.
De activiteit bestaat uit het wijzigen van de gebruiksfuncties van een bestaand gebouw. De oude en nieuwe functies zijn met betrekking tot de milieueffecten sterk vergelijkbaar. Hierbij kan men ook denken aan de aspecten genoemd onder 'kenmerken van de projecten'. Deze milieueffecten zijn toelaatbaar. De plaats van de activiteit is een gebied met een hoge bevolkingsdichtheid met mogelijk archeologische waarden. De hinder voor de omgeving is beperkt omdat de functies passen binnen het “gemengde gebied”. Omdat de grond niet geroerd wordt, is er geen bedreiging van archeologische waarde te verwachten. Andere omgevingskenmerken genoemd onder 'plaats van de projecten' zijn niet aan de orde. De potentiële effecten van de nieuwe functies komen overeen met de oude. Gezien de kenmerken genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben die een m.e.r.-beoordeling nodig maken.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Via www.dewatertoets.nl is het Hoogheemraadschap van Rijnland op de hoogte gebracht van het plan. Op basis van de verstrekte gegevens is geconcludeerd dat er geen sprake is van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing die geen invloed heeft op de waterhuishouding. Het Hoogheemraadschap van Rijnland gaat daarom akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Gemeentelijk beleid
De actualisatie Waterplan Gouda, periode 2011-2015 is een bondige visie op het gehele watersysteem met beschrijving van uit te voeren onderzoeken, te nemen maatregelen en met afspraken over taken en verantwoordelijkheden. Het doel is een goed functionerend watersysteem dat aan geldende normen en aan de wet- en regelgeving voldoet inclusief de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
De actualisatie geeft een beeld van de opgaven met een overzicht van de acties, die nodig zijn om de visie te realiseren. Belangrijke elementen van de visie zijn het houden van droge voeten, gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur, en water om naar te kijken en van te genieten.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Klein Amerika 20 te Gouda en bestaat in de huidige situatie uit een kantoorgebouw.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,3 m.
Waterkwantiteit en veiligheid
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling bestaat uit de interne functieverandering van het aanwezige gebouw van de functie kantoor naar gemengd.
Omdat het slechts gaan om een interne functieverandering biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Nota Belvedere
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedere en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.
Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.
Wijziging Besluit ruimtelijke ordening
Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden.
Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Deze digitale handreiking helpt professionals bij gemeenten en adviesbureaus om erfgoed een plek te geven in de ruimtelijke ordening.
Beschermd Stadsgezicht
De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijks beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. De bebouwing binnen dit plangebied ligt niet binnen de aanwijzing.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld. Zie paragraaf 4.4.3, Gemeentelijke Archeologische Basiskaart. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden"; Zie paragraaf 4.4.3, Waardevolle gebieden en structuren.
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met het bestemmingsplan vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.
Cultuurhistorische Analyses
In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zgn. "gelevlekkenkaart"). Onderhavig plangebied is hierop niet aangeduid.
Erfgoed in bestemmingsplannen
In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten. Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en het planvoornemen maakt ook geen ingreep mogelijk die de stedenbouwkundige structuur kan veranderen.
Beleid
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
Omvang
Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk
Archeologievriendelijk bouwen
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Verbeelding
De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de nieuwe ABK, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.
Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Onderzoek
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke archeologische basiskaart 2011 (ABK). De planlocatie ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Het betreft de zone rondom de binnenstad, waar vanaf de 15e eeuw sprake is van bebouwing, stadstuinen en industriële activiteiten. Voor deze zone geldt dat er bij bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm en groter dan 100 m2 een omgevingsvergunning activiteit archeologie aangevraagd moet worden. Bij de verlening van deze vergunning kunnen verschillende eisen worden gesteld, zoals het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek.
Conclusie
Voor deze randzone is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
Binnen deze bestemming wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts verleend nadat het bevoegd gezag een vergunning krachtens de 'Verordening monumenten en archeologie' heeft verleend.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Voor de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt voor het toekomstige gebruik van het gebouw aan Klein Amerika 20. Daarbij is uitgegaan van de minimale verkeerscijfers. Dit sluit aan bij het parkeerbeleid van de gemeente Gouda die ook uitgaat van minimum normen, zie ook onderdeel parkeren.
Om de verkeersgeneratie te berekenen zijn kencijfers van CROW gehanteerd. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van een gemeente. De gemeente Gouda is volgens CBS een sterk stedelijke omgeving [statline.cbs.nl]. Voor gebiedstype wordt aangesloten bij de systematiek van parkeernormering van de gemeente, op basis waarvan het gebied in de schil van het centrum ligt.
Huidig gebruik
In de huidige situatie heeft het gehele gebouw een kantoorbestemming waarvan de gemeente Gouda gebruik maakt. De begane grond (1.540 m2 bvo) is voor circa 75% in gebruik als kantoor met baliefunctie en voor circa 25% als kantoor zonder baliefunctie. De 1e verdieping (1.521 m2 bvo), 2e verdieping (974 m2 bvo) en 3e verdieping (781 m2 bvo) zijn volledig in gebruik als kantoor zonder baliefunctie.
Voor een kantoor met baliefunctie hanteert CROW een kencijfer van 7,5 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo en voor een kantoor zonder baliefunctie 4,4 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo [CROW-317, 2012]. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van een weekdagetmaal van circa 250 mvt/etmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient omgerekend te worden met een factor 1,09 hiermee komt de verkeersgeneratie uit op circa 270 mvt/etmaal.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie komt op de begane grond en 1e verdieping (3.061 m2 bvo) een bibliotheek en een stadsarchief (met ondersteunende horeca van circa 200 m2). Voor een bibliotheek hanteert CROW een kencijfer van 5,0 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo [CROW-317, 2012].
De exacte invulling van de 2e en 3e verdieping van het gebouw is nog niet bekend. Voorliggend bestemmingsplan maakt op deze verdiepingen kantoren en maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs mogelijk. Op basis van de CROW kencijfers wordt geconstateerd dat de functie kantoor de hoogste verkeersgeneratie heeft. Gezien de 2e en 3e verdieping wordt uitgegaan van een kantoor zonder baliefunctie, waarvan de verkeersgeneratie 4,4 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo bedraagt [CROW-317, 2012]. Dit resulteert in een totale verkeersgeneratie op een weekdagetmaal van circa 230 mvt/etmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient omgerekend te worden met een factor 1,09 hiermee komt de verkeersgeneratie uit op circa 250 mvt/etmaal.
Verkeersafwikkeling
Ten gevolge van de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie zowel op een weekdag als werkdag gering af met circa 20 mvt/etmaal. Deze geringe afname van verkeer zal niet leiden tot noemenswaardige verandering in de verkeersituatie ten opzichte van de huidige functies.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte inzichtelijk te maken voor de ontwikkelingen in het gebouw is een parkeerbalans opgesteld. De parkeerbalans geeft inzicht in de huidige en toekomstige situatie zodat kan worden nagegaan of de parkeerbehoefte wijzigt.
Parkeernormen
Om de parkeerbehoefte inzichtelijk te maken heeft de gemeente Gouda eigen parkeernormen vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. In de bouwverordening van Gouda zijn parkeernormen opgenomen waarmee berekend kan worden hoeveel parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Deze parkeernormen gaat uit van minimum normen en zijn gebaseerd op de ASVV-2004.
De gemeente Gouda hanteert tevens een gebiedsgerichte benadering per functie. Zo zijn de parkeernorm afhankelijk van de locatie in Gouda. Het gaat om de zones A, B en C. Klein Amerika 20 valt in zone C [Gouda, 2009].
Huidige situatie
Voor een kantoor met baliefunctie hanteert de gemeente Gouda in zone C 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Voor een kantoor zonder baliefunctie bedraagt de parkeernorm 1,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo [Gouda, 2012]. Dit resulteert in een parkeerbehoefte voor de begane grond van 33,5 parkeerplaats, 18,25 parkeerplaats voor de 1e verdieping, 11,68 parkeerplaatsen voor de 2e verdieping en 9,37 parkeerplaatsen voor de 3e verdieping. Afgerond is dat in totaal 73 parkeerplaatsen.
Toekomstige situatie
Voor een bibliotheek in zone C geldt een parkeernorm van 0,9 parkeerplaats per 100 m2 bvo [Gouda, 2012]. Aangezien de horeca gelegenheid een ondersteunende functie heeft voor de bibliotheek is aangesloten bij de parkeernorm van de bibliotheek. Hiermee komt de parkeerbehoefte uit op 27,55 parkeerplaatsen
Voor de 2e en 3e verdieping van het gebouw wordt net als bij de verkeersgeneratie uitgegaan van de bestemming kantoor. Voor een oppervlakte van 1.755 m2 bvo, komt dit neer op een parkeerbehoefte van circa 21,06 parkeerplaatsen. Afgerond komt de totale parkeerbehoefte uit op 49 parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte daalt van 73 naar 49 parkeerplaatsen. Deze daling is het gevolg van de kortere verblijftijd van de bezoekers bij het gebouw dan in de huidige situatie. Aangezien de parkeerbehoefte ten opzichte van de huidige situatie daalt wordt geconcludeerd dat in de parkeerbehoefte wordt voorzien.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed te noemen. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeve van de ontwikkeling kunnen afwikkelen. De parkeerbehoefte daalt van 73 naar 49 parkeerplaatsen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Gemeentelijke bezuinigingen en de veranderingen in het bibliotheekwerk (van uitlenen naar leren, werken en studeren) geven aanleiding om binnen Gouda naar één centrale bibliotheekvestiging te gaan. Een belangrijk onderdeel hiervan is een nieuw spreidingsbeleid, waarbij alle bestaande vestigingen worden gesloten en een nieuw netwerk wordt opgezet dat bestaat uit één echte stadsbibliotheek aangevuld met onbemande servicepunten verspreid over de stad, gericht op verschillende doelgroepen.
De nieuwe centrale bibliotheek moet een bibliotheek voor de stad worden. Er is een studie gedaan naar twee locaties voor de stadsbibliotheek. De uitkomst van de studie is een keuze voor de locatie van onderhavig bestemmingsplan met de publieksfunctie van het streekarchief. Uitgangspunt is dat de verbouwing plaatsvindt binnen het bestaande gebouw.
De verbouwing vindt plaats binnen het bestaande pand. De buitenzijde wordt niet verbouwd en krijgt hooguit een nieuwe uistraling door kleine ingrepen.
Op de begane grond en de eerste verdieping zijn de stadsbibliotheek en de publieksfunctie van het Streekarchief voorzien. Tevens wordt hier ondersteunende mogelijk gemaakt.
Om de verhuurbaarheid van de 2e en 3e verdieping te vergroten wordt de bestaande kantoorbestemming aangepast in een gemengde bestemming die naast kantoorfuncties ook maatschappelijke en publieksfuncties mogelijk maakt.
In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Klein Amerika 20. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn niets meer en niets minder dan de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan Klein Amerika 20 betreft een functiewijziging van Kantoor naar Gemengd. De huidige situatie (afmetingen huidige bebouwing) en de functiewijziging zijn vertaald in de regels.
algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
methodiek
Het bestemmingsplan betreft een functiewijziging. Uitgangspunt is de toegestane bebouwing in het vigerende bestemmingsplan waarbij alleen nieuwe functies worden toegestaan. Dit is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijnen puntbestemmingen komen niet voor.
Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, maatschappelijke voorzieningen, alsmede daaraan gelijk te stellen voorzieningen met een publieksgericht karakter, horecabedrijven tot maximaal categorie II a (tot een maximaal brutovloeroppervlak van 200 m2) en erven, groenvoorzieningen en water.
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken waarbij de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 m, tenzij op de verbeelding binnen een bouwvlak, of een gedeelte daarvan, anders is aangegeven;
Artikel 4 Waarde - archeologie
De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Indien omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie als bedoeld in de Verordening inzake monumenten en archeologie noodzakelijk is, mag het bouwen op de bedoelde gronden ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming uitsluitend geschieden nadat Burgemeester en wethouders vergunning hebben verleend.
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Antidubbeltelbepaling (artikel 5)
Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Gebruiksregels (artikel 7)
In de regels wordt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
In het kader van een bestemmingsplan dient minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij bestaat tevens de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg/realisering van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten) deze kosten verhaald moeten kunnen worden op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het projectbesluit moet worden vastgesteld.
De kosten voor de realisering van de nieuwe centrale bibliotheek in gebouw Buytenerf worden via een projectfinanciering bekostigd. De jaarlijkse( kapitaal-) lasten van de benodigde investering komen voor rekening van de gemeentelijke begroting. In de meerjarenbegroting is hiermee rekening gehouden.
Omdat de gemeente voor eigen rekening en risico de nieuwe centrale bibliotheek realiseert, eigenaar is van de betreffende gebouw en er geen bovenplanse voorzieningen worden gerealiseerd, vindt geen kostenverhaal plaats. Er is dus geen noodzaak om een anterieure overeenkomst of een exploitatieplan op te stellen.
De Gemeente zal bij het toepassen van extra duurzaamheidmaatregelen een kosten-batenanalyse uitvoeren en waar mogelijk subsidies daarvoor aanvragen.
De tweede en derde verdieping van het gebouw zullen te huur worden aangeboden aan marktpartijen. Investeringen die nodig zijn om deze verdiepingen te verhuren worden zoveel mogelijk uitgesteld tot de verhuur ervan.
Op grond van het bovenstaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.
Op grond van artikel 2.3a en e van de inspraakverordening wordt geen inspraak verleend. Het plan betreft een ondergeschikte herziening van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen. Aan de buitenzijde gebeurt immers niks en er komt een publieksfunctie die er voorheen ook zat. Tevens betreft het een plan dat dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht.
Over het vooroverleg is door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. De digitale watertoets van Rijnland is uitgevoerd en verwerkt in paragraaf 4.3.. Het ontwerpbestemmingsplan is via het e-formulier aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangeboden. Met dit postzegelplan zijn geen provinciale belangen gemoeid.
Het ontwerpbestemmingsplan Klein Amerika 20 heeft op grond van de Wet ruimtelijke ordening van 20 juni tot en met 31 juli 2013 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijze ingediend. Het bestemmingsplan zal op 25 september aan de gemeenteraad ter vaststelling worden aangeboden. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.