direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Uitwerkingsplan Janverswollezone Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1007UPJvzuid-DF01

4.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over een duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Alhoewel milieubeleid soms beperkingen kan opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, is het primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. De doelen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.

4.1.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Woningen worden aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Hiervoor zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.

Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2007) vastgesteld. In situaties waarin aan deze Beleidsregel wordt voldaan kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh. Voor de woningen in het plangebied geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maximale grenswaarde is 63 dB.

Onderzoek

Voor de relevante wegen is per weg berekend wat de geluidsbelasting op het onderzoeksgebied is. Tevens is berekend wat de cumulatieve geluidsbelasting van wegverkeerslawaai op het onderzoeksgebied is.

De relevante wegen voor het onderzoeksgebied zijn:

  • Burg Martenssingel 30 km/h;
  • De La Reylaan 30 km/h;
  • F.W. Reitzstraat 30 km/h;
  • Fluwelensingel 50 km/h;
  • Goejanverwelledijk 50 km/h;
  • IJssellaan 30 km/h;
  • Nieuwe Veerstal 50 km/h;
  • Sint Josephstraat 30 km/h.

De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 1.90. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Er is gerekend op een hoogte van 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter. Bij de resultaten van de 50 km/h wegen is de aftrek conform artikel 110g Wgh reeds toegepast.

Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de VMK van de gemeente Gouda versie 2.0 (peiljaar 2020). In onderstaande figuren de geluidsbelastingen weergegeven op de randen van de bouwvlakken ten gevolge van de gezoneerde wegen in de directe omgeving (snelheid 50 km/h).

Geluidsbelasting t.g.v. de Fluwelensingel

In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Fluwelensingel (inclusief aftrek artikel 110g Wgh).

Figuur: Geluidsbelasting ten gevolge van de Fluwelensingel incl. aftrek art. 110g Wgh

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1007UPJvzuid-DF01_0002.png"

Uit deze figuur blijkt dat ten gevolge van de Fluwelensingel alleen ter plaatse van het zuidelijke bouwvlak de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB.

Geluidsbelasting ten gevolge van de Goejanverwelledijk

In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Goejanverwelledijk (inclusief aftrek artikel 110g Wgh).

Figuur: geluidsbelasting ten gevolge van de Goejanverwelledijk incl. aftrek art. 110g Wgh

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1007UPJvzuid-DF01_0003.png"

Uit deze figuur blijkt dat ten gevolge van de Goejanverwelledijk alleen ter plaatse van het zuidelijke bouwvlak de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB.

Geluidsbelasting ten gevolge van de Nieuwe Veerstal

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van de Nieuwe Veerstal de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Geluidsbelasting 30 km/h wegen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van de 30 km/h wegen in de omgeving de geluidsbelasting niet uitkomt boven de 45 dB. Gesteld kan worden dan de 30 km/h wegen niet relevant zijn ter plaatse van de bouwvlakken.

Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat alleen de Fluwelensingel en de Goejanverwelledijk relevant zijn ter plaatse van de randen van de bouwvlakken. De overige wegen in de directe omgeving geven geen relevante bijdrage.

Ter plaatse van de bouwvlakken wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden en dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden van:

  • Ten gevolge van de Fluwelensingel;
    • 1. Bouwvlak appartementencomplex van 49 tot 52 dB;
  • Goejanverwelledijk
    • 1. Bouwvlak appartementencomplex van 49 tot 52 dB;

Voor de woningen (appartementen) moet tegelijk met het uitwerkingsplan de hogere waarde procedure doorlopen worden. Voordat een hogere waardebesluit genomen kan worden, moet onderzocht worden of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te verminderen. Gezien de geluidsbelasting hoeft niet aan de aanvullende eisen uit de “Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland” voldaan te worden. De procedure voor het hogere waardebesluit moet gelijk lopen met procedure van het uitwerkingsplan. Het definitieve hogere waarde besluit moet genomen zijn voordat het uitwerkingsplan vastgesteld wordt.

4.1.2 Spoorwegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen buiten de zone van de spoorbaan Utrecht – Rotterdam en Utrecht - Den Haag. Derhalve is spoorwegverkeerslawaai niet verder onderzocht.

4.1.3 Industrielawaai

Wettelijk kader

Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het plan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het plan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Tevens worden voor geluidgevoelige bestemmingen de ten hoogst toelaatbare geluidsniveaus vastgesteld. Deze zogeheten MTG's mogen niet worden overschreden.

Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidsgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidsgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein. Binnen de zone van een industrieterrein, dus bij een geluidsbelasting hoger van de voorkeursgrenswaarde, mogen in principe geen geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd (art. 44 Wgh). De woningen binnen het plangebied worden aangemerkt als geluidsgevoelige bestemmingen (art. 1 Wgh)

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd. Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2007) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel kan worden voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de Maximale Grenswaarde.

Voor woningen geldt een voorkeuswaarde van 50 dB(A). De maximale grenswaarde is vastgesteld op 55 dB(A)

Onderzoek

De beoogde geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de vigerende zonegrens van industrieterrein Hollandsche IJssel. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de computermodellering welke gebruikt is voor deze wijziging omdat dit de meest recente modellering betreft. Er zijn geen andere relevante industrieterreinen voor dit onderzoeksgebied.

De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 1.90. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Er is gerekend op een hoogte van 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter. Voor het bouwvlak ten behoeve van het appartementencomplex zijn eveneens aanvullende berekeningen uitgevoerd op 10 meter en 12 meter hoogte.

Resultaten

In figuur 5 is een overzicht gegeven van de berekende geluidsbelasting op de bouwvlakken ten gevolge van het industrieterrein Hollandsche IJssel.

Figuur: geluidbelasting ten gevolge van industrieterrein Hollansche IJssel

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1007UPJvzuid-DF01_0004.png"

Uit de figuur blijkt dat alleen ter plaatse van bouwvlak ten behoeve van het appartementencomplex de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB(A).

Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat alleen ter plaatse van bouwvlak ten behoeve van het appartementencomplex de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. Voor het appartementencomplex op dit bouwvlak dienen hogere waarden Wet geluidhinder voor industrielawaai aangevraagd te worden. Deze waarden komen uit boven de 50 dB(A) zoals genoemd in de beleidsregel. Vanuit de beleidsregel volgt dan de eis tot het realiseren van een geluidsluwe gevel en buitenruimte (zie verder hoofdstuk cumulatieve geluidsbelasting).

Voor de woningen binnen dit appartementencomplex moet tegelijk met het plan de hogere waarde procedure doorlopen worden. Voordat een hogere waardebesluit genomen kan worden moeten moet onderzocht worden of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te verminderen. De procedure voor het hogere waardebesluit moet gelijk lopen met de procedure. Het definitieve hogere waarde besluit moet genomen zijn voordat het plan vastgesteld wordt.

4.1.4 Cumulatieve geluidsbelasting

Wettelijk kader

De gemeente Gouda heeft de nieuwe Beleidsregel Hogere Waarden Regio Midden-Holland (versie 2 d.d. 16 april 2012) vastgesteld. In deze beleidsregel zijn voorwaarden gesteld aan het vaststellen van Hogere Waarden. Eén van de voorwaarden betreft de eis dat gevoelige bestemmingen bij een hogere waarde van:

  • 53 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai ten minste over één geluidsluwe gevel moeten beschikken. Dat betekent dat voor één gevel de cumulatieve geluidsbelasting niet meer dan 48 dB mag bedragen;
  • 55 dB ten gevolge van industrielawaai ten minste over één geluidsluwe gevel moeten beschikken. Dat betekent dat voor één gevel de cumulatieve geluidsbelasting niet meer dan 55 dB mag bedragen.

Volgens artikel 110f van de Wet geluidhinder moet onderzoek gedaan worden naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidsbronnen.

Resultaten van het onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat voor wegverkeerslawaai (uitgesplitst naar de twee belangrijke wegen) de 53 dB, als de voor industrielawaai de 55 dB(A) niet wordt overschreden. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel is derhalve niet noodzakelijk.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Dit geldt ondermeer voor dit project, omdat het aantal toe te voegen woningen <1000 is.

Onderzoek

De Milieudienst Midden-Holland heeft in 2009 onder andere luchtkwaliteitsonderzoek (bijlage 2) d.d. 9 december 2009) gedaan naar de ontwikkeling van de Jan Verzwollezone Zuid (onderhavig project plus de realisatie van een zorgcentrum). Uit dit onderzoek blijkt dat de realisatie van het totale bouwplan inclusief zorgcentrum conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar wordt geacht. De uitwerking van het onderhavige deelgebied wijkt qua woningaantallen niet dermate af van de oorspronkelijke plannen dat deze conclusies te dienen worden aangepast. Derhalve blijft de conclusie van het eerdere onderzoek gestand: het bouwplan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.

Conclusie en advies

Het bouwplan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.

4.1.6 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Middels de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijvigheden en activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden middels vergunningen of Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) gereguleerd in het kader van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunningen en AMvB's worden in voorkomende gevallen ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving.

Onderzoek

Met behulp van het inrichtingenbestand van de Milieudienst is in 2009 geïnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling. Dit onderzoek, d.d. 9 december 2009 is als bijlage 3 toegevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de gewenste ontwikkelingen (woningbouw en zorgcentrum). Inmiddels is op de bedrijfslocatie “Melkert”, Fluwelensingel 86a, gelegen ten noorden van het plangebied, een ander bedrijf gevestigd met een lagere milieubelasting (Joulz, categorie 1). Op basis van deze activiteit is het vigerend bestemmingsplan een gewijzigde bestemming opgenomen voor dit terrein, de maximaal toelaatbare milieucategorie is verlaagd naar 2. Hierdoor kan de geplande ontwikkeling doorgang vinden.

Conclusie en advies

Er zijn vanuit “Bedrijven en Milieuzonering” geen belemmeringen voor de geplande ontwikkeling.

4.1.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door:

  • de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 1 januari 2010 en medio 2012 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

Onderzoek

Ter voorbereiding van het uitwerkingsplan Jan Verzwollezone fase 2 is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de “Visie Externe Veiligheid 2009-2013” van de gemeente Gouda (hierna te noemen Visie EV).

Bevindingen

Het plangebied is op 600 meter van het bedrijf Croda gelegen. Voor dit bedrijf (provinciaal bevoegd gezag) loopt op dit moment een vergunningprocedure (Wabovergunning onderdeel milieu). Ten behoeve van deze aanvraag is een risicoanalyse opgesteld (“Kwantitatieve Risico Analyse” registratienummer MD-MV20092435, versie 11, d.d. februari 2011). Uit deze risicoanalyse blijkt dat activiteiten worden aangevraagd (opslag gevaarlijke stoffen) waardoor het invloedsgebied 172 meter bedraagt. Het plangebied is hiermee buiten het invloedsgebied gelegen. In de risicoanalyse is echter ook een doorkijk gegeven voor een mogelijke uitbreiding van de activiteiten, waardoor het invloedsgebied 1485 meter zal bedragen. In dat geval ligt het plangebied wel binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico blijft voor deze mogelijke toekomstige situatie bijna een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Het scenario waar het om gaat is brand waarbij toxische verbrandingsproducten vrijkomen. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico is het derhalve van belang dat de nieuwbouw wordt uitgevoerd met afsluitbare ventilatie, zodat worden voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen (zie ook de Visie EV, deel A, paragraaf 6.2).

Op basis van verkeerstellingen in het najaar van 2008 is het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie berekend in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de Goejanverwelledijk (“Groepsrisico Jan Verswollezone te Gouda”, AVIV, jan. 2009). Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico zowel voor als na de ontwikkelingen een factor 20 onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Er is daarnaast geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg. Na realisatie van de Zuidwestelijk Randweg N207 (eind 2012) zal de Goejanverwelledijk geen onderdeel meer uitmaken van de route gevaarlijke stoffen. Het aantal transporten gevaarlijke stoffen zal door de randweg drastisch afnemen (transporteurs van gevaarlijke stoffen zijn verplicht om woonkernen te mijden, tenzij het niet anders kan). Om die reden zal er geen sprake meer zijn van een significant groepsrisico ter hoogte van het plangebied.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over het water zijn de risicoatlas hoofdvaarwegen en het definitief ontwerp Basisnet Water (januari 2008) geraadpleegd.

Uit de risicoatlas blijkt dat over het gedeelte van de Hollandsche IJssel ter hoogte van het plangebied alleen transport van brandbare vloeistoffen plaats vindt. Het transport is zeer beperkt, waardoor er geen sprake is van een plaatsgebonden risico 10-6 of een (dreigende) overschrijding van het groepsrisico.

Het gedeelte van de Hollandsche IJssel ter hoogte van het plangebied is niet opgenomen in het definitief ontwerp Basisnet Water (januari 2008). Dat betekent dat er hoogstens brandbare vloeistoffen worden vervoerd in bunkerschepen tot 300 ton. Voor de ruimtelijke ordening gelden er derhalve geen beperkingen wat betreft externe veiligheid. In of nabij het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Hieruit volgt dat er geen beperkingen voor het voorgenomen plan zijn vanwege transport van gevaarlijke stoffen over water.

In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Het plangebied is op ongeveer 800 meter van de spoorlijn Rotterdam – Utrecht gelegen, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Gezien de afstand alleen het scenario van het vrijkomen van toxische stoffen van belang. Conform de Visie externe veiligheid van Gouda (zie deel A, paragraaf 6.2) moet de mechanische ventilatie in de nieuwe gebouwen worden voorzien van de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen. Hiermee wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.

Conclusie en advies

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen, wegen, vaarwegen of buisleidingen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen.

In verband met het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en de opslag van gevaarlijke stoffen bij Croda is het scenario van het vrijkomen van toxische stoffen voor het plangebied relevant. Conform de Visie externe veiligheid van Gouda (zie deel A, paragraaf 6.2) moet de mechanische ventilatie in de nieuwe gebouwen worden voorzien van de mogelijkheid om de deze met één druk op de knop uit te schakelen. Hiermee wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.

Daarnaast zijn nog op de standaardeisen vanuit Veiligheidsregio Hollands Midden ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zoals verwoord in de “Praktijkrichtlijnen bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen” van toepassing.

4.1.8 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Provincie Zuid-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding bij de provincie. Na goedkeuring door de provincie kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring aan de provincie te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Milieudienst Midden-Holland.

Onderzoek

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Milieudienst bekende informatie verzameld. Het onderzoek beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij nader onderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.

Resultaten

In onderstaande figuur is de bij de Milieudienst bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.

Figuur: Bodeminformatie Jan Verswollezone Zuid, middengebied en watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1007UPJvzuid-DF01_0005.jpg"

N.b: Indien er op een locatie van een of meerdere items geen informatie op de kaart is afgebeeld, wil dat niet zeggen dat er op die locatie nooit een bodembedreigende activiteit heeft plaatsgevonden. Een vooronderzoek conform NEN 5725 kan hierover duidelijkheid verschaffen.

Uit de uitgevoerde BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen gedempte sloten, tanks of grondtoepassingen bekend zijn bij de Milieudienst.

Voormalige bedrijven

Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied een aantal activiteiten aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd. Binnen dit plangebied gaat het om locatie Burgemeester Martenssingel 143a. Ter plaatse is een mastiekwerkerij aanwezig geweest. Er dient aanvullend onderzoek plaats te vinden.

Huidige bedrijven / inrichtingen

Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied een inrichting gevestigd is, namelijk Tafeltennisvereniging Vriendenschaar aan de IJssellaan 152 te Gouda. De huidige inrichting valt onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over de bedrijven zie hoofdstuk Bedrijven en milieuzonering.

Bodemonderzoekslocaties

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied 6 bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn. In onderstaande tabel worden alleen de onderzoekslocaties besproken waar nog een vervolgonderzoek noodzakelijk is. De onderzoekslocaties die reeds voldoende zijn onderzocht worden hieronder niet beschreven. Dit betekent overigens niet dat er ter plaatse van de locaties geen onderzoek meer noodzakelijk is. Wanneer onderzoeken ouder zijn dan 5 jaar verliest een onderzoek zijn geldigheid. Bij ontwikkelingen dient ter plaatse van deze locaties in ieder geval een (aanvullend) historisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Tabel: Bodemonderzoekslocaties

Onderzoekslocatie   Vervolgactie  
Fluwelensingel 86a   Uitvoeren nader bodemonderzoek  
Burgemeester Martenssingel 143 te Gouda   Uitvoeren nader bodemonderzoek  
Fluwelensingel 86   Uitvoeren nader bodemonderzoek  
Jan Verswollezone   uitvoeren sanering  
Jan Verswollezone (Fluwelensingel ongenummerd)   starten sanering  
Fluwelensingel 96   uitvoeren evaluatie  

Het hele plangebied is wel onderzocht, maar afzonderlijk gaan ze over een verschillende delen van het plangebied. Bovendien zijn de onderzoeken door verschillende bureaus in verschillende perioden uitgevoerd met vaak verschillende onderzoeksdoelstellingen, waardoor beoordeeld moet worden waar nog onderzoek noodzakelijk is verschillen. Om te bepalen waar nog fysiek bodemonderzoek noodzakelijk is, dient voor het plangebied een (actualiserend) historisch bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Grondverzet

De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen het plangebied is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 5: Uitbreidingen 1. De kwaliteit van eventueel te ontgraven boven- en ondergrond van onverdachte terreindelen bestaat uit klasse wonen (Het grootste deel van het terrein is echter verdacht). Eventueel aan te vullen grond moet ook aan de klasse wonen voldoen.

Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat op het gebied van bodem voor het plangebied in ieder geval een (actualiserend) historisch bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden om het vervolg te kunnen bepalen.

4.1.9 Ecologie

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurbeleidsplan 1990 [Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur]. Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2011 en Provinciaal Compensatiebeginsel 1997.

Onderzoek

Voor het uitwerkingsplan/wijzigingsplan voor de Jan Verzwollezone Zuid is geen ecologische toetsing noodzakelijk. Wat betreft natuurwetgeving zijn geen effecten te verwachten op beschermde natuurgebieden. Beschermd gebied (EHS, Natura2000) ligt op voldoende afstand van de locatie. Hiermee hoeft geen rekening te worden gehouden. Wat betreft de Flora- en faunawet zijn geen effecten te verwachten. De bebouwing en begroeiing op het terrein is reeds compleet verwijderd.

Door de sloop, bomenkap, het verwijderen van begroeiing en de stedelijke ligging is het plangebied nu niet (meer) geschikt voor beschermde soorten. Een toetsing aan de Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk. Daarbij geldt wel het volgende aandachtspunt voor het graven van nieuwe watergangen. Indien deze verbonden worden met reeds bestaande watergangen moet gewaarborgd worden dat de (beschermde) soorten in de bestaande watergang deze kunnen blijven gebruiken. Dit betekent onder andere dat bij het doorsteken van dammen richting de nieuwe watergang het waterpeil en doorzicht in de oude watergang gehandhaafd blijft.

Conclusie

De ontwikkeling zorgt niet voor een effect op beschermd gebied. Het plangebied is daarnaast niet geschikt voor beschermde soorten. Voor de uitvoering van de werkzaamheden geldt dat er enkel rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht, met name bij het verbinden van watergangen.