direct naar inhoud van 4.5 Archeologie
Plan: Hanepraij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1003BPHanepraij-DF01

4.5 Archeologie

Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied Jan Verswollezone Zuid voor woningbouw en de bouw van een zorgcentrum is door ArcheoMedia BV een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Archeologisch onderzoek aan de Jan Verswollezone Zuid te Gouda' d.d. december 2010, met kenmerk A10-094-I. Deze rapportage is als bijlage (zie Bijlage 11) aan het voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

In een eerdere fase is voor de gehele Jan Verswollezone een cultuurhistorische analyse uitgevoerd door Monumenten Advies Bureau, in samenwerking met bureau Becker & Van de Graaf. Op basis van de cultuurhistorische analyse wordt geconcludeerd dat:

  • de onderzoekslocatie archeologisch gezien bestaat uit twee deelgebieden, die gescheiden worden door de loop van de voormalige Jan Verswollewetering (zie pagina 17);
  • de archeologische verwachting voor de twee deelgebieden verschilt.

Ten westen van de voormalige Jan Verswollewetering kunnen in het archeologische niveau aan de oppervlakte theoretisch resten voorkomen vanaf de laat-Romeinse tijd. Door de vele bouwwerkzaamheden in dit gebied sinds de 14e eeuw zullen maar zeer weinig gebieden met een onverstoorde bodemopbouw overgebleven zijn, in veel gevallen zal het oorspronkelijke oppervlak begraven zijn onder meerdere ophogingslagen. Onverstoorde resten uit de periode laat-Romeinse tijd tot en met de late Middeleeuwen A zullen daardoor mogelijk op een diepte van enkele meters beneden maaiveld begraven liggen onder deze ophogingslagen. Resten uit de late Middeleeuwen B tot en met de Nieuwe tijd C kunnen in de ophogingslagen aanwezig zijn maar de conservatie hiervan zal afhangen van de mate van ophoging en de mate van graafwerkzaamheden in de ophogingslagen bij nieuwbouw.

Ten oosten van de voormalige Jan Verswollewetering kunnen in het archeologische niveau aan de oppervlakte theoretisch resten voorkomen vanaf de laat-Romeinse tijd. Dit gebied is pas sinds het begin van de 20e eeuw bebouwd. Hier kunnen nog terreinen voorkomen waar het oorspronkelijke oppervlak aan of dicht onder het huidige maaiveld voorkomt en waarin mogelijk resten uit de laat-Romeinse tijd tot en met de late Middeleeuwen A kunnen voorkomen.

Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • de bodemopbouw bestaat uit Hollandveen dat wordt afgedekt met een dunne laag komklei (max. ca. 50 cm);
  • er geen oeverafzettingen van de Hollandsche IJssel zijn aangetroffen;
  • de (middelhoge) archeologische verwachting voor alle perioden naar beneden dient te worden bijgesteld;
  • er in het westelijke deelgebied wel een iets dikkere ophooglaag aanwezig is dan in het oostelijke deelgebied, maar deze niet zo dik is als verwacht en ook weinig archeologische vondsten bevat;
  • bij het booronderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen de onderzoekslocatie.

Conclusies

De resultaten van het inventariserende veldonderzoek alsmede het booronderzoek geven geen aanleiding tot het aanpassen van de plannen op de onderzoekslocatie.

Het blijft echter mogelijk dat lokaal archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Bovendien laten bepaalde archeologische resten, zoals vuursteenvindplaatsen, grafvelden, water- en/of beerputten, of andere bijzondere toevalsvondsten (in dit geval mogelijk in omvang beperkte storten van stadsafval) zich met behulp van grondboringen lastig ontdekken. Indien archeologische sporen en vondsten tijdens uitvoeringsfase van toekomstige bodemingrepen aan het licht komen bestaat hiervoor een wettelijke meldingsplicht ex artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten.