Plan: | Hanepraij |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1003BPHanepraij-DF01 |
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemonderzoek te worden verricht met het oog op de beoordeling van de uitvoerbaarheid van een bepaalde (bestemmings)wijziging. In de praktijk wordt begonnen met een BIS-toets die eventueel uitgebreid kan worden met achtereenvolgens een vooronderzoek (conform de NEN 5725) en een verkennend bodemonderzoek (conform de NEN 5740), dan wel een daarvan afgeleid grofmaziger onderzoek dat is toegesneden op het stadium van planvorming.
Het uit te voeren bodemonderzoek kan ook worden gebruikt, of is noodzakelijk ten behoeve van andere (wettelijke) kaders, namelijk:
Dit betekent dat grondverzet conform de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet in principe mogelijk is.
Onderzoeken en resultaat
Voor het betreffende plangebied heeft een verkennend en nader bodemonderzoek plaatsgevonden door Tauw bv (zie Bijlage 1, d.d. 7 mei 2009). Uit de conclusie van dit onderzoek blijkt dat alle verdachte activiteiten zijn onderzocht. Met uitzondering van 2 deellocaties, zijn er geen verontreinigingen op basis van de verdachte activiteiten aangetroffen. Verspreid over de onderzoekslocatie zijn puinverhardingen waargenomen.
De Milieudienst heeft vervolgens nader geadviseerd met betrekking tot het voornoemde onderzoek (d.d. 24 augustus 2009). Uit de beoordeling van de Milieudienst blijkt dat er aanvullend onderzoek nodig is voor de deellocaties 9 en 11:
"Op basis van het beoordeelde onderzoek zijn er ter plaatse van een aantal deellocaties nog bodemhygiënische redenen, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling:
De verontreiniging is nog niet geheel gekarteerd en dient aanvullend te worden onderzocht.
Daarnaast zijn verspreid over het terrein verontreinigingen met zware metalen aangetroffen. Deze verontreinigingen kunnen worden gerelateerd aan de puinbijmengingen die in de grond zijn aangetroffen. Formeel gezien dient een ander onderzoek te worden uitgevoerd naar de mate en omvang van de verontreiniging met zware metalen. Indien hieruit blijkt dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (zoals bedoeld in de Wet bodembescherming) dan kan de verontreiniging onder toepassing van IBC-maatregelen gesaneerd worden. Hiervoor dient gezien de aangetroffen verontreiniging een BUS-melding te worden ingediend bij de provincie Zuid-Holland."
Uit het aanvullend onderzoek van 24 september 2009 van de firma Tauw bv (zie Bijlage 2) blijkt dat ter plaatse van de deellocaties 9 en 12 sprake is van een sterke verontreiniging met zware metalen. De verontreinigingen kunnen worden gerelateerd aan de puinhoudende bijmengingen in de grond. Deze deellocaties vallen echter buiten het plangebied voor het zorgcentrum, zodat deze verontreinigingen de uitvoering van dit project niet in de weg staat.
Voor deellocatie 11 geldt overigens dat in de onderliggende laag een lichte verontreiniging met minerale olie is aangetroffen. Tijdens het aanvullende onderzoek zijn maximaal matige verhoogde gehalten aangetroffen. Sanering is derhalve niet noodzakelijk.
Uit het onderzoek blijkt voorts dat ter plaatse van de deellocaties 4, 7 en 8 sprake is van verontreinigingen met zware metalen ten gevolge van de bijmengingen met puin. Ter plaatse van deze deellocaties zijn nagenoeg geen sterke verontreinigingen aangetroffen, zodat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Wel wordt de puinhoudende bodemlaag bij de werkzaamheden voor de aanleg van de parkeergarage (N.B. Binnen het nieuwe bouwplan is deze parkeergarage komen te vervallen) afgegraven, gezeefd en vervolgens in een depot gezet. Waarschijnlijk wordt de vrijgekomen grond hergebruikt binnen het plangebied. Hiervoor dient de grond wel eerst gekeurd te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit.
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit van het plangebied de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg staat.
In opdracht van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gouda is door de Milieudienst Midden-Holland een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het akoestisch onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai en het industrielawaai. De resultaten uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Zorgcentrum Hanepraij te Gouda', d.d. 7 april 2011 met kenmerk 201102001. Deze rapportage is als separate Bijlage 4 aan het voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.
Wegverkeer
Op grond van artikel 82 lid 2 van de Wet geluidhinder en artikel 3.1 lid 2 van het Besluit geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen. Op grond van artikel 83 en 85 van de Wet geluidhinder kan een hogere waarde worden vastgesteld dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor een verpleeghuis. Voor nieuw te bouwen verpleeghuizen bedraagt op grond van artikel 3.2 lid 1 onder b van het Besluit geluidhinder de hogere waarde maximaal 63 dB.
Uit de rekenresultaten blijkt dat voor meerdere posities de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
Ten gevolge van de Fluwelensingel bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 51 dB op de westgevel van paviljoen 2 en op de zuidgevel van paviljoen 3. Voor deze bestemmingen moet een hogere waarde procedure gevolgd worden.
Ten gevolge van de Goejanverwelledijk bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 56 dB op de zuidgevel van paviljoen 2. Voor deze bestemmingen moet een hogere waarde procedure gevolgd worden.
Op de zuidgevel van paviljoen 3 bedraagt de geluidsbelasting 51 dB. Op de noordgevel van paviljoen 1 bedraagt de geluidsbelasting 49 dB. Voor deze bestemmingen moet een hogere waarde procedure gevolgd worden.
Ten gevolge van de Nieuwe Veerstal bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 51 dB op de westgevel van paviljoen 2 op de zuidgevel van paviljoen 3. Voor deze bestemmingen moet een hogere waarde procedure gevolgd worden.
De geluidsbelasting vanwege de Schoonhovenseweg bedraagt ten hoogste 45 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, een vervolgprocedure voor deze weg is niet noodzakelijk.
Voor het verlenen van een hogere waarde moet een afweging worden gemaakt op grond van de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege industrie- en wegverkeerslawaai. Voor een berekening van de gecumuleerde geluidsbelasting wordt verwezen naar hoofdstuk 'Cumulatie geluidsbelasting' van het onderzoek 'Zorgcentrum Hanepraij te Gouda', d.d. 7 april 2011 met kenmerk 201102001 (Bijlage 4). . Daarnaast zal een afweging moeten worden gemaakt of maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat met het toepassen van geluidsreducerend asfalt, in dit geval Dunne deklaag type 2, een geluidsreductie kan opleveren van 3 à 4 dB. Na het toepassen van dit asfalt kan voor de Goejanverwelledijk nog niet voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting reduceert wel tot onder de 53 dB, zodat de voorwaarden uit de Beleidsregel niet van toepassing zijn. De kosten voor het aanleggen van het geluidsreducerend asfalt op de Fluwelensingel, de Goejanverwelledijk en de Nieuwe Veerstal zijn aanzienlijk hoog. Het wordt indicatief begroot op respectievelijk € 90.000, € 65.000 en € 80.000, excl. btw.
Gezien de berekende geluidsbelasting, hoogte van het bouwplan en het hoogteverloop van het maaiveld is een lang en hoog scherm nodig om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Een dergelijk scherm is niet realistisch en ook niet gewenst vanuit stedenbouwkundig oogpunt.
Beleidsregel Hogere Waarden Regio Midden-Holland
De geluidsbelasting ten gevolge van de Goejanverwelledijk bedraagt 56 dB (zonder maatregelen) op de zuidgevel van paviljoen 2. Daarmee dient aan de voorwaarden uit de Beleidsregel te worden voldaan.
Aan deze gevel zijn ‘zit/slaapkamers’ gesitueerd. Deze kamers hebben geen geluidsluwe gevel. Een alternatief voor de bewoners van deze kamers is het buitenterrein van het zorgcentrum. De gevels aan het buitenterrein (het terrein tussen paviljoen 1 en 3) zijn ter hoogte van de begane grond) geluidsluw. Aan deze gevels is een buitenruimte gesitueerd (“binnentuin”). Daar kunnen bewoners recreëren.
Industrielawaai
In de (directe) omgeving van het geprojecteerde zorgcentrum is het gezoneerde industrieterrein Croda (Unichema)/Koudasfalt B.V. /Van Vlaardingen gelegen. Het is een industrieterrein overeenkomstig artikel 40 van de Wet geluidhinder. Op het industrieterrein kunnen zich bedrijven vestigen die worden genoemd in artikel 2.4. van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het equivalente (gemiddelde) geluidsniveau veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. Indien geluidsgevoelige bestemmingen buiten het industrieterrein, maar binnen de wettelijke zone wordt geprojecteerd dan dient onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting van deze bestemmingen. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor verpleeghuizen bedraagt 60 dB(A).
Aangezien het zorgcentrum (geluidsgevoelig gebouw) buiten het industrieterrein, maar binnen de wettelijke zone is geprojecteerd, is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein. Opgemerkt wordt dat de gemeente Gouda voornemens is de geluidszone van het industrieterrein aan te passen middels een facet bestemmingsplan.
Bij het berekenen van de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein is rekening gehouden met de vergunde situatie van de bedrijven en de toekomstige, gewijzigde geluidszonegrens.
Uit de berekeningen volgt dat de hoogste geluidsbelasting op de gevels van het zorgcentrum ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein 53 dB(A) bedraagt. De geluidsbelasting voldoet daarmee niet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 60 dB(A) wordt echter niet overschreden. Er dient een hogere waarde procedure gevolgd te worden. Geadviseerd wordt om een hogere waarde op te nemen van 55 dB(A).
Gezien de berekende geluidsbelasting, hoogte van het bouwplan en het hoogteverloop van het maaiveld is een lang en hoog scherm nodig om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Het toepassen van een geluidsscherm op de terreingrens van het bouwplan is niet gewenst.
Cumulatieve geluidsbelasting
De gecumuleerde geluidsbelastingen op de gevels van paviljoen 1 zijn laag tot redelijk laag. De geluidsbelastingen op de gevels van paviljoen 2 zijn aanzienlijk hoog. Tot slot zijn de geluidsbelastingen op de gevels van paviljoen 3 laag tot hoog.
Er wordt geadviseerd de gemeenschappelijke ruimtes zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde te situeren. De binnentuin, het terrein tussen paviljoen 1 en 3 kan worden aangewerkt als buitenruimte. Ter plaatse van de begane grond, daar waar mensen verblijven, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting minder dan 48 dB.
Om de geluidsbelasting op de gevels te reduceren kan overwogen worden om bronmaatregelen te treffen voor het wegverkeer. Voor de resultaten van bronmaatregelen wordt verwezen naar hoofdstuk 2.5 van de rapportage van de Milieudienst Midden-Holland.
Wettelijk kader
De kwaliteit van de buitenlucht moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). De normen zijn gebaseerd op de Europese Richtlijn luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit wordt getoetst aan de hand van grenswaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Daarom is dit onderzoek gericht op deze twee stoffen. Waar grenswaarden voor andere stoffen mogelijk worden overschreden wordt hier apart aandacht aan besteed. Op 15 november 2007 is Titel 5.2 van de Wet milieubeheer in werking getreden. In artikel 5.19 wordt gesteld: "Bij het vaststellen van het kwaliteitsniveau, (...), worden concentraties van zwevende deeltjes (PM10), die veroorzaakt worden door natuurverschijnselen, buiten beschouwing gelaten." De hoogte van deze aftrek van zeezout is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Ze omvat een vaste aftrek van 6 dagen voor het aantal dagen dat de 24-uurs-norm mag worden overschreden en een plaatsafhankelijke correctie op de jaargemiddelde norm die varieert van 3 tot 7 µg/m3. Voor Gouda bedraagt deze aftrek 5 µg/m3.
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is gesteld dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals bedoeld in artikel 5.16, tweede lid) kunnen uitoefenen als aannemelijk is gemaakt dat één van de volgende situaties van toepassing is:
In het Besluit NIBM is een anticumulatie bepaling opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek en resultaat
Uit onderzoek van de Milieudienst Midden-Holland (d.d. 13 oktober 2009 zie Bijlage 3) blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. De realisatie van het plan kan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar worden geacht.
Desalniettemin is voor de luchtkwaliteit eveneens een onderzoek op scanniveau verricht (Onderzoek luchtkwaliteit, Sight, 21 juli 2008, Bijlage 5) waarbij ervan is uitgegaan dat de extra autobewegingen vanwege het bouwplan zich gelijkelijk over de beide richtingen van de Fluwelensingel zullen verdelen, net als over beide richtingen van de Goejanverwelledijk.
Uit de berekeningen blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 nu, maar ook na realisatie van het bouwplan niet zullen worden overschreden.
Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland d.d. 16 november 2010
Het Zuid-Hollands geurhinderbeleid beschreven in de Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland is een uitwerking van het geurhinderbeleid van het Rijk, dat is uitgewerkt in de Nederlandse emissie Richtlijn Lucht en Bijzondere regelingen voor bepaalde bedrijfstakken.
Uitgangspunt is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder. Een onderdeel van het Rijksbeleid is dat lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken, zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. De Beleidsnota Actualisatie Geurhinderbeleid Zuid-Holland is bedoeld als handreiking voor het maken van deze afweging. Het is gericht op het verlenen van milieuvergunningen voor bedrijven waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag zijn. Het beleidskader legt de systematiek vast waarmee de grens van hinder en ernstige hinder wordt bepaald. Voorts gaat de systematiek in op het vastleggen van het acceptabel hinderniveau. Het beleid hiermee wordt geactualiseerd, niet aangescherpt. Aangezien de onderzoeken bij het voorliggend bestemmingsplan van een jongere datum zijn dan de hier beschreven beleidsnota wordt hierin niet gerefereerd aan deze beleidsnota. Hiermee wordt overigens evenwel voldaan aan de geldende wetgeving ten aanzien van het aspect geurhinder.
Actuele vigerende situatie
Koudasfalt B.V. heeft in 1975 een hinderwet vergunning verleend gekregen waarin een productiecapaciteit vergund is van 100 ton/uur. In 13 april 2004 is een vergunning aangevraagd waarin de inrichting een productiecapaciteit van 180 ton/uur wil voeren. Hierop is d.d. 5 oktober 2010 een weigeringsbeschikking gekomen. Omdat op deze weigering geen voorlopige voorziening (inhoudende een schorsing) is aangevraagd is deze weigering van kracht hoewel niet onherroepelijk. Op 5 oktober 2010 is het besluit tot ambtshalve actualisatie van de milieuvergunning genomen. In deze ambtshalve actualisatie wordt uitgegaan van een productie capaciteit van 180 ton/uur. Ook hier geldt dat er wel beroep is ingesteld maar geen voorlopige voorziening is aangevraagd. Dus ook de ambtshalve actualisatie is van kracht, maar nog niet onherroepelijk.
De Raad van State kan besluiten de ambtshalve actualisatie te vernietigen. In dit geval valt Koudasfalt B.V. weer terug op de vergunning van 1975. Als gevolg hiervan zal het bevoegd gezag onder artikel 2.30 de verplichting hebben de vergunning te bezien en aan te passen in het belang van het milieu en de huidige technische stand der techniek. Dit houdt in dat het bevoegd gezag de huidige milieu-eisen en normen zal moeten opnemen in de geactualiseerde vergunning rekening houdend met de huidige stand der techniek. Hierdoor zal de inrichting van Koudasfalt B.V. moeten voldoen aan de vandaag de dag geldende reguliere milieu-eisen. In de thans vigerende situatie zijn voor wat betreft het aspect geur de volgende geurnormen geformuleerd:
Ter plaatse van de aaneengesloten geurgevoelige objecten mogen de volgende geurimmissieconcentraties niet worden overschreden:
Ter plaatse van de verspreid liggende woonbebouwing, zuid/zuidoostelijk gelegen van het bedrijf, mogen de volgende geurimmissieconcentraties niet worden overschreden:
Geuronderzoek d.d. 23 januari 2009
Ten behoeve van de realisatie van het zorgcentrum is een geuronderzoek uitgevoerd om mogelijke hinder vanaf de asfaltcentrale Koudasfalt B.V. in kaart te brengen (Rapport Geur in de omgeving ten gevolge van Koudasfalt B.V. te Gouda, d.d 23 januari 2009, zie Bijlage 6 ).
Uit het onderzoek blijkt dat het zorgcentrum met betrekking tot geur binnen de hinderafstand van 200 meter van de inrichting van Koudasfalt B.V. ligt, zoals volgt uit de VNG brochure. Echter, de emissiebronnen liggen meer dan 200 meter van de gevel van het zorgcentrum. Uit de verspreidingsberekening volgt dan ook dat de geurconcentratie van 2 ge/m3 als 98 percentielwaarde ten gevolge van de activiteiten van het bedrijf Koudasfalt B.V. ter hoogte van het zorgcentrum niet wordt overschreden. Wel wordt de concentratie van 10 ge/m3 als 99,99 percentielwaarde marginaal overschreden. Dit betekent dat op basis van de verspreidingsberekening gedurende zeer korte tijd (minder dan 1 uur per jaar) sprake is van een hogere geurconcentratie ter hoogte van het zorgcentrum.
Op grond van voorgaande kan worden gesteld dat wat betreft geurhinder het bedrijf Koudasfalt B.V. niet als belemmerend voor de planrealisatie beschouwd kan worden.
Daarnaast is de situatie ook beoordeeld met gebruikmaking van een provinciale nota (i.c. Gelderland) die in een beoordelingsmethodiek voor geurhinder voorziet - de Nota industriële geur & Ruimtelijke Ordening Gelderland (13 september 2007).
Ook met gebruikmaking van de "Gelderse Nota" komt het rapport tot de conclusie dat geen sprake is van geurhinder. Het plan is inpasbaar bij de gegeven afstand tot de asfaltcentrale.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat - in het kader van de ruimtelijke ordening - de geursituatie ter hoogte van het te realiseren bouwplan acceptabel is.
Aanvullend onderzoek geur i.v.m. gewijzigde vergunningssituatie
Ten aanzien van de ontwikkeling van het zorgcentrum de Hanepraij te Gouda is door Peutz een geuronderzoek uitgevoerd met rapportnummer FA 18828-1-RA d.d. 25 februari 2010 (zie Bijlage 16 ). In dit geuronderzoek wordt de geurbelasting van Koudasfalt B.V. op het de locatie voor het zorgcentrum berekend. In het licht van wijzigingen in de vergunningssituatie van Koudasfalt B.V. is ten behoeve van het bestemmingsplan door AGEL adviseurs beschouwd of de uitgangspunten welke zijn aangehouden in het eerder genoemde geuronderzoek van Peutz nog actueel zijn.
Op dit moment loopt een procedure ten aanzien van de ambtshalve wijziging van de vergunning van Koudasfalt B.V.. Hierin wordt beschreven dat de installatie bij een maximale productiecapaciteit van 180.000 ton per jaar met 220 werkdagen maximaal 180 ton/uur kan worden geproduceerd. De inrichting is voornemens deze productie capaciteit dan ook te gaan voeren. Deze maximale uitgangspunten worden in het geuronderzoek van Peutz met rapportnummer FA 18828-1-RA d.d. 25 februari 2010 aangehouden. Ook wordt beschreven dat de volgende maatregelen binnen de inrichting zijn getroffen:
De bovenstaande maatregelen zorgen ervoor dat alle geuremissie vanuit de centrale wordt samengevoegd in één centraal emissiepunt (de schoorsteen) en daarnaast is de emissie vanuit het laden van de vrachtwagens een emissiepunt. Deze emissiepunten zijn in het onderzoek van Peutz meegenomen.
In het aangepaste geuronderzoek van Peutz wordt op de gevel van het zorgcentrum een geurbelasting berekend van ten hoogste 0,425 OuE/m3 (0,85 ge/m3) 98-percentiel en 6,125 OuE/m3 (12,25 ge/m3) 99,99 percentiel.
Conclusie
In de voorschriften van de ambtshalve geactualiseerde vergunning zijn zoals bovenstaand genoemd voorschriften opgenomen ten aanzien van de geurnormering voor Koudasfalt B.V. waarin gesteld wordt dat ter plaatse van de aaneengesloten objecten de volgende geurimmissieconcentraties van 10 OuE/m399,99 percentielwaarde en 2 OuE/m3 98 percentielwaarde niet overschreden mogen worden. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de gevel van het zorgcentrum de normwaarden niet worden overschreden en kan worden geconcludeerd dat – in het kader van de ruimtelijke ordening- de geursituatie te hoogte van het te realiseren zorgcentrum acceptabel is.
Wettelijk kader
Middels de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijvigheden en activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden middels vergunningen of Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) gereguleerd in het kader van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunningen en AMvB's worden in voorkomende gevallen ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het voorliggend plangebied kan door de aanwezigheid van een spoorlijn en drukkere wegen worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied.
Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar. Bedrijven zijn in de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering 2007" ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies, waaronder wonen.
De belangrijkste zijn:
Onderzoek
Met behulp van het inrichtingen bestand van de Milieudienst is geïnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-Publicatie en gegevens uit milieuvergunningen en AMvB's. Indien de milieuzone het plangebied dicht nadert of overlapt, is de situatie nader besproken.
Resultaten
De geplande ontwikkeling ligt in het zuidelijk deel van de Jan Verswollezone en binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Kort Haarlem'. Uit de milieurapportages die voor deze zone en het bestemmingsplan zijn opgesteld, kan worden opgemaakt dat binnen de grenzen van het zorgcentrum geen relevante bedrijven met milieuzones zijn gevestigd. Echter op 150 meter van de geplande locatie is het bedrijf Koudasfalt B.V. gelegen. Het zorgcenrtum is gelegen binnen de minimale richtafstand (VNG) van het bedrijf Koudasfalt B.V.
Het bedrijf Koudasfalt B.V. bevindt zich op het gezoneerde industriegebied "Croda (Uniqema)/Koudasfalt 1 / Van Vlaardingen" en is relevant zowel in het kader van mogelijke geluidshinder, als ook met betrekking tot mogelijke geurhinder. Beide aspecten zijn nader onderzocht. Voor de resultaten daarvan wordt verwezen naar de betreffende paragrafen.