direct naar inhoud van 2.4 Het beschermd stadsgezicht
Plan: Binnenstad Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0900BPBinnoost-DF01

2.4 Het beschermd stadsgezicht

2.4.1 Algemeen

Op 20 februari 1979 is de binnenstad van Gouda ingeschreven in het Register van beschermde stads- en dorpsgezichten. Dit bestemmingsplan dient, naast de normale regelingen ten aanzien van het gebruik en het bouwen in een bestemmingsplan, een juridisch bindende vertaling te bevatten van de in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht omschreven waardevolle kenmerken, voor zover deze in een bestemmingsplan geregeld kunnen worden.

De regeling ten aanzien van het beschermd stadsgezicht in het onderhavige bestemmingsplan is gebaseerd op de tekst van de officiële aanwijzing uit 1979 en zoals deze zijn vertaald in de geldende bestemmingsplannen.

2.4.2 De aanwijzing

Het gebied binnen de singels vormt uit oogpunt van ontwikkelingsgeschiedenis en ruimtelijke opbouw een sterk samenhangend geheel. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele in de middeleeuwen ontwikkelde stad binnen de singels plus de aaneengesloten bebouwing direct langs de buitenzijde van de singels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0900BPBinnoost-DF01_0009.jpg"

Afbeelding 5: (zonering) beschermd stadsgezicht

Het totale te beschermen gebied is vrij groot en er is een differentiatie in de te beschermen waarden. Om binnen het relatief omvangrijke beschermd stadsgezicht voldoende rekening te kunnen houden met dit gegeven, is het te beschermen gebied onderverdeeld in drie klassen. Elk van deze drie klassen A, B en C beslaat een afnemend aantal van aanwezige karakteristieke elementen (zie afbeelding 5). De mate van beschermen is in alle zones echter gelijk.

Schematisch ziet deze driedeling er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0900BPBinnoost-DF01_0010.jpg"

Uitsluitend in zone A dient de profilering en inrichting van de openbare ruimte beschermd te worden.

Waarden in de openbare ruimte:

patroon

de bestaande, buitenste begrenzing van de openbare ruimte, concreet gevormd door:

  • bebouwing
  • rooilijnen
  • verkavelingsrichting
  • zichtlijnen
  • private open ruimten
  • begroeiing etc.

profilering

de inrichting van dwars- en langsprofiel van de ruimte tussen de voorgevels, bestaande uit:

  • stoepen(zone)
  • doorgaande lijnen en vlakken in de verharding
  • bomen
  • de positie van lantaarns e.d.
  • de hoogte van het wateroppervlak t.o.v. het straatniveau

inrichting

de concrete invulling van het openbaar gebied middels:

  • straatmeubilair
  • materiaalgebruik
  • de textuur
  • vormgeving van parkeermogelijkheden

Waarden van de bebouwing:

schaal

de maatverhouding tussen het (zichtbare deel van) het gebouw en de openbare ruimte:

  • goothoogte t.o.v. straatbreedte
  • goothoogte t.o.v. breedte van het pand
  • onderverdeling van de gevel in de breedte en in de hoogte

afmeting

de concrete maten van de gebouwen op hun perceel, voor zover waarneembaar vanaf de openbare weg:

  • perceelbreedte
  • hoogte van de voorgevel en de kap

vormgeving

de architectonische detaillering van een gebouw:

  • positie en vorm van raamopeningen
  • kleur- en materiaalgebruik e.d.

Het karakter van de representatieve bebouwing is in de zones A en B overwegend negentiende eeuws; veel gevels zijn gepleisterd en voorzien van een rechte kroonlijst. Van een uniform beeld is binnen de historische bebouwing echter nergens sprake.

Zone A kent een concentratie van monumentale bebouwing, terwijl het bebouwingsbeeld qua opbouw en detaillering samenhangend en vrij gaaf is. Zoals blijkt uit het schema op de voorgaande pagina, is in zone A ook de openbare ruimte nog grotendeels intact. Kaden, bruggen, walmuren, straatmeubilair en stoepen zijn in veel gevallen nog in hun oude vorm aanwezig, evenals (restanten van) de boombeplanting langs de grachten en op binnenterreinen.

Ook in zone B heeft het bebouwingsbeeld nog een zekere eenheid. Het openbaar gebied is als patroon nog wel intact, doch in zijn verschijningsvorm veelal aangepast, bijvoorbeeld na demping van het water.

Zone C omvat alle overige delen van het plangebied, waaronder de rand van de oude stad. De te beschermen waarden beperken zich hier tot het stratenpatroon, de duidelijke ruimtevorming dankzij de gesloten bebouwing, de schaal van de bebouwing en de groene stadssingels.

Van beschermd stadsgezicht naar bestemmingsplan

Ingevolge artikel 36, lid 1 Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan worden vastgesteld ter effectuering van de bescherming van het aangewezen stadsgezicht.

De aangetroffen kwaliteit van een sterke ruimtelijke samenhang kan vanzelfsprekend niet van toepassing zijn op elk afzonderlijk gebouw. In de loop van de negen eeuwen dat Gouda bestaat is er immers heel wat gesloopt en weer opgebouwd. Dit proces leverde niet in alle gevallen even voortreffelijke architectuur op, maar evengoed kent elke tijd zijn idealen en slaagt niet elk experiment. Sommige experimenten werden in hun tijd ook verfoeid, maar blijken eeuwen later echter zeer succesvol, omdat ze als gebouw of als ensemble van gebouwen nog uitstekend functioneren. In het centrum van Gouda bleef het straten- en kavelpatroon grotendeels intact. Dit is bij uitstek het soort zaken dat in een bestemmingsplan juridisch verankerd kan worden.

Beschermde monumenten

Beschermde monumenten zijn in Gouda beschermd aan de hand van een aantal vastgestelde selectiecriteria. Deze hebben enerzijds betrekking op de objecten zelf (architectonische en andere intrinsieke waarden), anderzijds op de betekenis en rol van het object in zijn ruimtelijke context (stedenbouwkundige/landschappelijke waarden). Centraal staat de mens en zijn fysieke omgeving. Dit komt niet alleen tot uiting in gebouwen, maar ook in landschappelijke elementen, ruimtelijke patronen en tuinen. Wat is de bijdrage die een object of structuur levert aan de geschiedenis of 'het verhaal' van de stad Gouda en haar inwoners? Het is niet gebruikelijk om aspecten van individuele, objectgerichte aard in het bestemmingsplan te regelen. Daarvoor lenen de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 en de Verordening inzake Monumenten en Archeologie zich beter. De waarden echter, die een directe relatie hebben met de ruimtelijke context en daardoor het niveau van het object te boven gaan, zoals in het geval van een beschermd stadsgezicht, kunnen beter in het bestemmingsplan worden geregeld. Relevant voor het bestemmingsplanzijn de ruimtelijke samenhang en de bijdrage die de bebouwing en andere zaken als individuele objecten leveren aan de karakteristiek van het stadgezicht. Aspecten en bouwprincipes diedaarin een belangrijke rol spelen zijn: markante ligging, perceelsgewijze bebouwing, kaprichtingen, typologie, continuïteit van het gevelbeeld, bouwhoogtes, hiërarchie tussen hoofd-, zijstraten en stegen, etc. Ter informatie is in dit bestemmingsplan een aanduiding over de (huidige) monumentenstatus weergegeven op de bij het plan behorende gevelkaarten.

Wat kan een bestemmingsplan regelen?

Het bestemmingsplan vormt de juridische vertaling van de in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht aangeduide aspecten, voor zover ruimtelijk relevant. Voor zover de aanwijzing uitspreekt dat hoogte, breedte, vorm (kap), plaats van de voorgevel en de wenselijkheid van een stoep van waarde zijn, zijn deze aspecten in het bestemmingsplan vastgelegd. Afgeleid zijn criteria ten aanzien van de mate waarin het samenvoegen van panden aanvaardbaar is, welke (maximum) breedtemaat in een nieuwe gevel te herkennen moet zijn en in hoeverre een gevel mag in- en uitspringen. Een aantal aspecten is echter subjectief, moeilijk tot niet meetbaar en is daarom niet totaal in juridische regels te vangen. Begrippen als afwisselingen en schaal kunnen ook op veel verschillende manieren concreet vormgegeven worden. Architectonische aspecten zoals materiaalkeuze, gevelindeling en detaillering vallen op het terrein van het welstandstoezicht. Uiteraard worden alle bouwplannen waarvoor bouwvergunning vereist is behalve aan het bestemmingsplan ook via het welstandstoezicht expliciet getoetst op de bijdrage die een gebouw en zijn details leveren aan de omgeving.

In het kader van het bestemmingsplan ligt de grens van wat juridisch valt te regelen normaliter op het niveau van de gevel als geheel; de breedte en hoogte van een gebouw valt objectief te controleren, maar de mate van openheid van een gevel is niet in harde feiten te vangen. Het is ook niet wenselijk om te proberen al dat soort zaken in een bestemming te regelen.

2.4.3 Nadere concretisering van te beschermen aspecten

Naast een aantal grote, beeldbepalende monumenten en andere ruimtelijke elementen is binnen het beschermd stadsgezicht met name de stedenbouwkundige samenhang tussen individuele panden en hun omgeving van belang. De ruimtelijke gevolgen voor de juridische regeling van het bestemmingsplan komen aan de orde bij de beschrijving van de juridische opzet in hoofdstuk 6.

De volgende concrete kenmerken worden in de aanwijzing met name genoemd:

Het verkavelingpatroon

De schaal van de bebouwing in de historische stadskern wordt gekenmerkt door de smalle parcellering. Een overheersende nokrichting haaks op de voorgevel houdt daarmee verband. Deze historische kavelmaat hangt samen met de beschikbare bouwmaterialen, met name baksteen en hout. Voor kapconstructies, balklagen en ondersteuningsconstructies van de woonhuizen werd meestal hout gebruikt. Dit leidde tot overspanningen van maximaal 6 meter, in Nederland meestal toegepast in de breedterichting van het huis.

In het bestemmingsplan is de historische parcellering vastgelegd op de bij de regels behorende gevelkaart. Hierop is de zichtbare breedte per pand vastgelegd.

Aaneengesloten rooilijn en gesloten hoeken

Uit economische motieven werden de panden aaneen gebouwd. Op hoeken van straten is de gevel aan de zijde van de minder belangrijke straat of steeg vrijwel geheel gesloten. In de regels is bepaald, in hoeverre de voorgevel (als onderdeel van een aaneengesloten gevelwand) mag afwijken van de op de verbeelding aangegeven rooilijn.

Kapvorm

Kenmerkend voor de ontwikkeling van de stad als samenstel van individuele bouwinitiatieven is de herkenbaarheid van elk gebouw als variatie op het thema huis. Geleid door de technische mogelijkheden en de trends van elke periode, ontstonden per bouwperiode desondanks ook overeenkomsten. Met name door de toepassing van hellende daken kreeg elk huis een grote herkenbaarheid. Hoofdzakelijk betreft dit schild- en zadeldaken in de richting van de zijdelingse perceelgrenzen (dwarskap). Op historische vogelvluchtkaarten blijkt vrijwel elk - oud - huis voorzien van zo'n dwarskap.

Deze constatering is aanleiding om in het plan te bepalen dat een gebouw voorzien dient te worden van een kap, en wel een dwarskap tenzij anders is aangegeven. Om duidelijk te maken wat onder de dwarsrichting verstaan dient te worden, is op hoeken van straten ook een dwarskap aangeduid. Verder zijn alle afwijkende nokrichtingen aangeduid.

In het bestemmingsplan is dit vastgelegd op de bij de regels behorende kaptypenkaart.

Bijzondere gebouwen en afwijkende percelen werden soms met andere dakvormen 'bekroond'. Het is van belang om dit principe in het bestemmingsplan vast te leggen. Voor bepaalde panden is daarom, overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan, niet alleen de nokrichting maar ook de kapvorm vastgelegd; het betreft monumenten c.q. beeldbepalende panden.

Horizontale schaalvergroting

In de afgelopen eeuwen is op diverse plaatsen in het gebied door samenvoeging van percelen een aantal bredere panden ontstaan. De druk om percelen (horizontaal) samen te voegen blijft naar verwachting groot. Om de parcellering, dat wil zeggen de karakteristieke horizontale schaal van de straatwand, conform de aanwijzing te beschermen geldt een maximum voor samenvoeging op de begane grond. Wat onder een pand verstaan dient te worden is op de gevelkaart vastgelegd middels de aanduiding 'parcellering vastgelegd'.

Ten aanzien van de parcellering bij winkelpanden zijn de beleidsregels samenvoegingen winkelpanden 2011 van toepassing. In deze regeling is opgenomen dat maximaal vier winkelpanden kunnen worden samengevoegd. Hierbij worden randvoorwaarden gesteld aan de maatvoering en locatie van de doorgang naar de panden, de maatvoering van de opening in de muur, de maatvoering van de te behouden muur aan de straatzijde van de betreffende panden en de bescherming van cultuurhistorische waarden. Deze regeling is niet van toepassing op monumenten. Daarbij wordt per individueel geval een afweging gemaakt, waarbij de randvoorwaarden uit de regeling wel het vertrekpunt vormen. Er zijn ook omstandigheden denkbaar, waarin strikte toepassing van de regeling leidt tot onevenredige nadelige gevolgen voor de winkelier. Hiertoe kan gemotiveerd worden afgeweken. Onder welke voorwaarden staat benoemd in de regeling.

Verticale schaalvergroting: bouwhoogte

Vrijwel elke initiatiefnemer blijkt bij veranderingen te streven naar maximalisatie van de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden. De plansystematiek is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan in die zin aangepast dat er minder mogelijkheden geboden worden voor schaalvergroting.

De bestaande bouwhoogte per pand vormt thans het uitgangspunt. Herbouw mag dus bij recht op een bepaalde plek tot de hoogte van het gebouw dat er op dit moment staat, zoals aangeduid op de gevelkaart. Wil men meer dan de huidige goot- en (nok)hoogte realiseren, dan is een afwijking van de regels benodigd. Daarbij geldt een aantal criteria die zijn afgeleid uit de aanwijzing. De beheervisie (paragraaf 5.2) bevat de overwegingen om op diverse plaatsen via afwijking het bouwen met een grotere (goot)hoogte mogelijk te maken.

Overigens geldt voor panden welke op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst, dat het - op grond van de Monumentenwet en de verordening inzake monumenten en archeologie - alleen is toegestaan om af te wijken van de bestaande goot- en (nok)hoogte als hiervoor een omgevingsvergunning voor wijzigen monument is verleend. Hierbij wordt de nodige terughoudendheid betracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0900BPBinnoost-DF01_0011.jpg"

Afbeelding 6: plangebied met straatnamen en centrumgebied in oranje

Dit kan onder andere door een verschil in goothoogte (minimaal 0,4 meter hoger of lager), een andere kapvorm of door een andere vorm van de dakrand (kroonlijst). Ook vanuit Welstand wordt toegezien op een redelijke mate van onderscheid in de toe te passen goothoogte en variatie in kapvorm.

Overige aspecten

In de regels voor het beschermd stadsgezicht zijn voorts regels opgenomen die de inrichting van het aan het openbaar gebied grenzende eigen terrein vóór de woning regelen: de zogenaamde stoepenzone. Van oorsprong is dit een strook grond voor de voorgevel die privé-eigendom was. In een aantal situaties is dit gegeven nog steeds te herkennen door een verschil in materiaalgebruik ten opzichte van de openbare weg en soms een afbakening met sierlijke, lage hekwerken.

Het is de bedoeling om deze zone waar mogelijk aan te halen door, ook in die gevallen dat feitelijk niet meer sprake is van een eigendomsgrens, de mogelijke inrichting van deze strook af te stemmen op de historisch situatie.