Plan: | Woonwagenlocatie EMT |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.0802BpEMT-DF01 |
In 2012 heeft de raad de beleidsmemo Woonwagens vastgesteld. Eén van de besluiten betrof de aanpak van bestaande knelpunten op woonwagenlocaties. Daarbij werd ondermeer op de situatie op de Eerste Moordrechtse Tiendeweg gedoeld. Mede naar aanleiding van dit raadsbesluit is met de bewoners gesproken over verdere normalisatie van de woonwagenlocatie. Een en ander heeft geleid tot een plan om de locatie deels opnieuw in te richten. Dit bestemmingsplan is een uitwerking van het projectplan.
Aan de Eerste Moordrechtse Tiendeweg (EMT) is een woonwagenlocatie gesitueerd. Op de locatie waren op moment van opstellen van het bestemmingsplan 16 legale standplaatsen ingericht. Voorts is voor een aantal standplaatsen een gedoogbeschikking afgegeven. Door een aantal bewoners is (juridisch-planologisch) illegaal standplaats ingenomen.
Eerder (12 december 2012) is door de raad de beleidsmemo Woonwagens vastgesteld. Bij deze gelegenheid is door de raad besloten de bestaande knelpunten op woonwagenlocaties te gaan oplossen. In dit kader zijn medio 2013 gesprekken gestart met de bewoners. Er is onderzocht op welke wijze de (planologische) situatie op de locatie kan worden genormaliseerd en de illegale situaties op de locatie kunnen worden beëindigd.
Uitkomst van de gesprekken met de bewoners is dat de illegaal ingenomen standplaatsen worden ontruimt. Tegelijk wordt op het terrein een aantal koopkavels ingericht, alsmede één huurplek. De kavels worden ondermeer aangeboden aan de bewoners die nu illegaal standplaats innemen (waaronder de bewoners die een gedoogverklaring hebben ontvangen) zodat zij daar een standplaats kunnen aanleggen. Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van de nieuwe standplaatsen en de bouw van de daarbijbehorende woonwagens mogelijk.
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is om te voorzien in een planologische regeling voor de woonwagenlocatie, waarmee het normalisatieplan kan worden uitgevoerd en geborgd. Het plan voorziet in een nadere planologsche uitwerking van de voorgeldende regeling, waarmee de nieuwe inrichting van de locatie juridisch wordt bestendigd. Dit zorgt voor helderheid richting betrokkenen en maakt handhaving van de gewenste inrichting eenvoudiger. Voorts voorziet het plan in een verbetering van de regeling rond de molenbiotoop (in lijn met de afspraken die hierover eerder met de provincie zijn gemaakt) waardoor het juridische regime op dit punt wordt verhelderd.
Voorheen lag de woonwagenlocatie binnen het bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven'. Dit plan is vastgesteld op 12 december 2012. Binnen bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' had de locatie de bestemming 'Wonen'.
Bij het opstellen van bestemmingsplan Nieuwe Park Bedrijven is nagedacht over de meest geschikte planologische regeling voor woonwagenlocatie EMT. Bij vaststelling was echter nog niet bekend of, hoe, wanneer en op welke wijze de situatie op de EMT zou worden genormaliseerd.
Aanleiding voor het opstellen van dat bestemmingsplan was actualisering en digitalisering van het planologisch kader. In lijn daarmee is toen voor de woonwagenlocatie EMT een conserverende regeling opgesteld. Met het oog op de gewenste normalisatie is al wel het maximaal mogelijke aantal standplaatsen verhoogd van 16 naar 22. Daarmee is toen in planologisch opzicht het aantal standplaatsen enigszins uitgebreid. Feitelijk waren deze wagens toen overigens al (illegaal) aanwezig.
In dit plan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten van bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven'. Doelstelling is om de juridische mogelijkheden uit het onderliggende plan nader uit te werken. Om het project mogelijk te maken, wordt de geldende regeling op een aantal punten aangepast en verfijnd, zodat het normalisatieplan kan worden uitgevoerd en de gewenste situatie beter wordt geborgd. Onderdeel daarvan is een nadere precisering van de regeling rond de molenbiotoop, in lijn met de eerder gemaakte afspraken hierover.
Voorliggend Woonwagenlocatie EMT bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.
De woonwagenlocatie Eerste Moordrechtse Tiendeweg is gelegen op bedrijventerrein 'Kromme Gouwe'. Het bedrijventerrein ligt ingeklemd tussen het Gouwekanaal en de Kromme Gouwe. Het gebied is al geruime tijd in gebruik; de Goudkade was eerder al een belangrijke verkeersverbinding en wordt al in stukken uit 1410 bij name genoemd.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd. Over de Gouwe is minder bekend.
In 1272 kreeg Gouda stadsrechten, waarna de stad binnen ongeveer 100 jaar uitgroeide naar de omvang van de huidige binnenstad. Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat dan een grote behoefte aan arbeiderswoningen.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda allereerst in noordelijke richting verder uitgebreid (Ouwe Gouwe). Later volgen eerst Vreewijk-Oosterwei-Sportbuurt in het oosten, daarna Bloemendaal in het noordwesten en Plaswijck in het noordoosten en tenslotte Slagenbuurt en Goverwelle ten oosten van Sportbuurt.
De woonwagenlocatie maakt onderdeel uit van bedrijventerrein Kromme Gouwe. Het plangebied is globaal gelegen tussen de Kromme Gouwe en het Gouwekanaal. De Eerste Moordrechtse Tiendeweg is bereikbaar via de Goudkade en eindigt bij de Mallemolen. Aan de overzijde van het Gouwekanaal, in het verlengde van de Eerste Moordrechtse Tiendeweg is de Tweede Moordrechtse Tiendeweg gelegen.
Belangrijk voor de ontstaansgeschiedenis van het gebied is de veranderende loop en functie van de Gouwe geweest. Het plangebied is gelegen op wat vroeger de westelijke oever van de Gouwe was.
Situatie begin 20e eeuw. De Nieuwe Gouwe is reeds gegraven
Oorspronkelijk was de Gouwe een kronkelige rivier. De Goudkade - de oever van de (Kromme) Gouwe en tegenwoordig de toegangsweg tot de Eerste Moordrechtse Tiendeweg - wordt al vermeld in 1410. De rivier vormde toentertijd een belangrijke verbinding tussen Gouda en de Hollandsche IJssel enerzijds en Alphen aan den Rijn en Amsterdam in het noorden anderzijds.
In 1898-1903 werd de Nieuwe Vaart (Nieuwe Gouwe) gegraven. Gevolg daarvan was dat de huidige Kromme Gouwe niet langer als vaarweg werd gebruikt.
Vervolgens werd in 1932-1936 het Gouwekanaal gegraven om een betere verbinding van de Gouwe met de Hollandsche IJssel te realiseren. Hierdoor werd de Moordrechtse Tiendeweg gescheiden in de 1e en de 2e Moordrechtse tiend weg.
Na de Tweede wereldoorlog werd de polder Land van Thuil en de Broekpolder geleidelijk in gebruik genomen als bedrijventerrein. Nadat zand is aangebracht, is in de periode 1954-1956 de wegen-infrastructuur aangelegd.
Binnen de grenzen van het bedrijventerrein is de woonwagenlocatie Eerste Moordrechtse Tiendeweg gelegen. In eerste instantie is de locatie gebruikt voor huisvesting van zware industrie. Later is de locatie in gebruik genomen als woonwagenlocatie.
In de periode 1986 - 1992 is de locatie gesaneerd, nadat in de bodem milieutechnische ongerechtigheden waren geconstateerd. De toenmalige bewoners zijn toen verhuisd naar de Goudkade, met als bedoeling dat de bewoners terug zouden keren na afronding van de werkzaamheden.
Na sanering bleek dat oorspronkelijke bewoners niet bereid waren om terug te verhuizen naar hun oorspronkelijke plek. De standplaatsen zijn toen toegewezen aan andere woonwagenbewoners, afkomstig van andere standplaatsen in Gouda. Het merendeel van de oorspronkelijke bewoners woont nu nog op de Goudkade. Een aantal van hen is in de tussenliggende periode verhuisd naar woonwagenlocatie Nieuwe Parkerf.
Sinds een aantal jaren wordt op de EMT door een aantal bewoners standplaats ingenomen op de locatie, die niet als zodanig ingericht of bestemd zijn. Dit is een onwenselijke situatie. Door het college is in 2012 besloten dat een aantal extra standplaatsen kan worden aangelegd om de behoefte te accommoderen. Met dit plan wordt beoogd de planologische randvoorwaarden te scheppen, waardoor het normalisatieplan kan worden gerealiseerd.
Om de situatie op woonwagenlocatie Eerste Moordrechtse Tiendeweg in ruimtelijk opzicht te normaliseren, is een plan opgesteld. Dit plan is besproken met betrokken bewoners. Dit bestemmingsplan is de ruimtelijk-juridische vertaling van dit plan. In dit hoofdstuk wordt het plan nader beschreven.
Het gebied is in gebruik als woonwagenlocatie. Met het oog op herinrichting van het terrein en de aanleg van een aantal extra standplaatsen wordt via dit plan voorzien in de juridisch-planologische instrumenten, waarmee de gewenste aanpassing van het terrein wordt geborgd.
Bestaande situatie
In de huidige situatie zijn op de woonwagenlocatie zestien legale standplaatsen ingericht. De woonwagenstandplaatsen zijn voor het grootste deel gelegen aan de Eerste Moordrechtse Tiendeweg. Een deel van de standplaatsen grenst aan de Ruige Wetering. Het terrein wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Goudkade. Wandelaars en fietsers kunnen het terrein ook via het Ruige Weteringpad bereiken.
In de loop der jaren is door een aantal bewoners illegaal standplaats ingenomen. Voor een tweetal van deze standplaatsen is eerder een gedoogbeschikking afgegeven.
De illegaal ingenomen standplaatsen zijn gesitueerd in het openbaar gebied binnen de woonwagenlocatie. Om aan deze ongewenste situatie een einde te maken, is een plan opgesteld om de ruimtelijke situatie op de locatie te normaliseren.
Bestaande situatie - illegaal ingenomen plekken Schets beoogde nieuwe situatie
Beoogde nieuwe situatie
Het normalisatieplan voorziet in het bouwrijp maken van een aantal koopkavels, waarop een vijftal koopstandplaatsen kan worden worden aangelegd. Voorts wordt door de gemeente één huurstandplaats ingericht. Aanvullend wordt op een andere locatie (buiten het plangebied) aanvullend een tweetal huurstandplaatsen aangelegd. Onderdeel van het plan is dat de bestaande illegale situaties worden opgeheven.
Met de bewoners die bij het opstellen van het plan illegaal standplaats innamen zijn afspraken gemaakt. Een aantal van hen zal elders een huurstandplaats innemen. Anderen zullen een koopkavel afnemen op die locatie een standplaats inrichten en woonwagen realiseren. De aanleg- en bouwplannen zullen uiteindelijk ondermeer worden getoetst aan dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan beoogd de bestaande planologische regeling nader te verfijnen zodat het normalisatieplan juridisch wordt geborgd. Vanuit planologisch perspectief is er dan geen beletsel meer om een Wabo-vergunning voor de activiteit bouwen te verlenen.
Molenbiotoop
Voor het gebied is een dubbelbestemming molenbiotoop van kracht. Bij het instellen van deze molenbiotoop in 2004 is met het bevoegd gezag afgesproken dat de op dat moment bestaande planologische ruimte beschikbaar blijft.
Door de wijze waarop deze biotoop is verwerkt in het voorgeldende bestemmingsplan Nieuwe Park Bedrijven zou twijfel kunnen ontstaan over de vergunbaarheid van bouwwerken of standplaatsen op het terrein. Het gaat dan bijvoorbeeld over het vervangen van bestaande woonwagens of standplaatsen of de bouw van nieuwe bouwwerken. Omdat de bestaande regels zouden kunnen leiden tot discussie is de regeling nader gepreciseerd, in lijn met de afspraken die hierover eerder zijn gemaakt met het bevoegd gezag.
Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente is het kader waarbinnen het bestemmingsplan Woonwagenlocatie EMT is opgesteld. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de vigerende beleidskaders besproken. In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze in dit plan rekening is gehouden met deze beleidsregels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Periodiek wordt het besluit geactualiseerd. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.
Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aanleiding voor het opstellen van dit plan is de noodzaak tot normalisering op woonwagenlocatie Eerste Moordrechtse Tiendeweg. Om dit project mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld. Het plan is aan te merken als een lokale ontwikkeling, waardoor regionale afstemming niet noodzakelijk is. Voorts is het plan (tweede trede Barro) in zijn geheel gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor zover van toepassing (het aantal standplaatsen wordt immers niet uitgebreid) conformeert het plan zich aan de uitgangspunten die voortvloeien uit het Barro.
Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en Mobiliteit
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichtin van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De visie is nader uitgewerkt in ondermeer de provinciale verordening Ruimte.
Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte
De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening Ruimte is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Daarnaast zijn de nationale belangen uit het Barro ook in de provinciale verordening opgenomen zodat deze kunnen worden doorvertaald in gemeentelijke (bestemmings)plannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het bepaalde in deze verordening. In de navolgende beleidsinhoudelijke hoofdstukken wordt dit, waar relevant, nader onderbouwd.
Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030
De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De visie is mede opgesteld om richting te kunnen geven aan de plannen die in de komende jaren aan de westzijde van Gouda zijn voorzien. De structuurvisie is inmiddels enigszins gedateerd. Zo wordt in de visie geen rekening gehouden met de gevolgen van de economische crisis die in 2008 begon. Momenteel wordt onderzocht of herziening van de visie wenselijk is.
Inhoudelijk wordt in de structuurvisie gesignaleerd dat de rol van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de Zuidvleugel zal afnemen. Gouda wordt steeds meer onderdeel van de Zuidvleugel van de Randstad. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.
Dit bestemmingsplan is opgesteld met het oog op normalisatie van de juridisch-planologische situatie op de Eerste Moordrechtse Tiendeweg. Het plan heeft een hybride karakter, in die zin dat de bestaande functie wordt geconserveerd en behouden - maar op ondergeschikte punten ook wordt uitgewerkt aangepast. Het plan ziet niet op een nieuwe ontwikkeling binnen het gebied, maar op een beperkte aanpassing van het planologisch regime, met het oog op normalisering van de bestaande situatie. De relevantie van de structuurvisie voor dit plan is daarom beperkt.
Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt. Nationaal relevante regelgeving is ondermeer vastgelegd in de Nota Belvedère, de Monumentenwet 1988 en het Besluit ruimtelijke ordening.
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte.
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.
In 2010 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Door deze wijziging dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit hoofdstuk voorziet in deze analyse.
Belangrijk provinciaal kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, is de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003. Deze geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan.
Gouda heeft zelf beleid ontwikkeld, waarin de uitgangspunten van de CHS zijn verwerkt. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden". Het aspect cultuurhistorie wordt hieronder besproken.
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie (2004) behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (Belvederebeleid). Samen met het bestemmingsplan vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.
In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten. Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Deze verantwoording vindt in dit hoofdstuk plaats.
In de Nota Cultuurhistorie is voorts vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. Het plan voorziet niet in aanpassing van de bestaande ruimtelijke structuur of sloop van bestaande (cultuurhistorisch relevante) bebouwing. Een nadere analyse in dit geval daarom niet noodzakelijk.
Erfgoedvisie
Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie is de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten.
Belangrijke verschuiving is dat voorheen met name het monument van belang was. In de nieuwe visie is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed.
In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit bestemmingsplan niet beoogd om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.
Cultuurhistorische waarden binnen en nabij het plangebied
Het plangebied is niet aangemerkt als beschermd stadsgezicht. Net buiten het plangebied is één rijksmonument aanwezig - de Mallemolen. De molen is in 2004 aangewezen tot beschermd monument. Het betreft een ronde, stenen molen, type grondzeiler, rond 1804 gebouwd als poldermolen voor bemaling van de Oostpolder in Schieland.
In de nabijheid van het plangebied zijn voorts een aantal andere cultuurhistorisch relevante objecten aanwezig. Naast de Mallemolen is het Zuiggasgemaal gelegen. Het gebouw is aangewezen als gemeentelijk monument. Voorts is de Kromme Gouwe in de CHS opgenomen als element met landschappelijk redelijk hoge waarde. De nabij gelegen ruige wetering wordt beschouwd als een waardevolle structuur. De Eerste Moordrechtse Tiendeweg zelf is ook een eeuwenoud relict en waardevolle structuur. Het project ziet niet op aanpassing van deze objecten of structuren.
Voor het overige zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Voorts komen binnen het plangebied geen objecten, complexen, ensembles en structuren voor uit de periode 1850-1940 die kunnen worden aangemerkt als jongere bouwkunst. Ook zijn in het gebied geen waardevolle ensembles of objecten te vinden uit de naoorlogse periode.
Molenbiotoop
Net buiten het plangebied is (zoals zojuist beschreven) de Mallemolen gelegen. Eén van de argumenten om de Mallemolen aan te wijzen tot rijksmonument, is het feit dat de molen beschikt over een redelijk gave molenbiotoop. Ten westen van de molen is de biotoop geheel in tact. In het noorden en oosten zijn in de loop der jaren woningen en bedrijven gerealiseerd.
Bij het besluit tot aanwijzing als rijksmonument is afgesproken dat de molenbiotoop ten westen van de molen intact wordt gelaten. Ten oosten van de molen (bestemmingsplannen Korte Akkeren en Kromme Gouwe) blijft de bestaande (planologische) situatie ongewijzigd.
Zoals eerder aangegeven wordt dit bestemmingsplan opgesteld om de aanleg van een aantal standplaatsen mogelijk te maken. In de uitgangssituatie zijn pal naast de Mallemolen een aantal woonwagens geplaatst. Het plan voorziet in de verwijdering van deze wagens, waarna op de vrijkomende ruimte reguliere standplaatsen worden gerealiseerd, die voldoen aan bouwkundige eisen. De feitelijke windvang van de molen verandert daardoor niet.
Wijziging ten opzichte van het eerder geldende plan is dat de planregels nu zodanig zijn aangepast, dat juridische duidelijkheid wordt gecreëerd ten aanzien van de vraag of voor de bouw van de woonwagens een wabo-vergunning voor de activiteit bouwen kan worden afgegeven. Daarmee wordt recht gedaan aan de eerder genoemde afspraken die hierover zijn gemaakt.
In het voortraject is met de provincie gesproken over de voorgenomen ontwikkeling, mede in relatie tot de molenbiotoop. Gezien de eerder gemaakte afspraken met de Rijksdienst, die in het kader van de aanwijzing van de Mallemolen tot rijksmonument zijn gemaakt, de daarmee samenhangende molenbiotoop, en de in de praktijk nu al aanwezige bebouwing, is geconstateerd dat het plan ook feitelijk niet of nauwelijks van feitelijke invloed is op de biotoop.
In het vooroverleg zijn door de provincie wel een aantal suggesties gedaan om de kwaliteit van de molenbiotoop te verbeteren. Naar aanleiding daarvan is afgesproken dat de beplanting in de nabijheid van de molen wordt aangepast. De bestaande woonwagen in de onmiddellijke nabijheid van de molen wordt in de nieuwe situatie op wat ruimere afstand van de molen geplaatst. Door deze maatregelen verbetert de kwaliteit van de biotoop. Ambtelijk is aangegeven onder deze voorwaarden in te kunnen stemmen met het plan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Uitgangspunt is dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden, als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden.
Uit de ABK blijkt dat het plangebied wordt aangemerkt als een zone met een hoge verwachting. In het beleid is vastgelegd dat voor projecten binnen dit gebied, waarbij werkzaamheden dieper dan 50 cm -mw worden uitgevoerd, een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Vrijstelling is mogelijk voor projecten met een omvang kleiner dan 100 m2. Afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden en de omvang van de projecten zal dus een Wabo-vergunning voor de activiteit Archeologie moeten worden aangevraagd.
Archeologievriendelijk bouwen
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd. Wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Verbeelding
De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Voor dit gebied is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'waarde archeologie' opgenomen.
Wabo-vergunning voor de activiteit Archeologie
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor projecten, groter dan 100 m2 is een archeologievergunning noodzakelijk. Om die reden is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. De conclusies van het onderzoek zijn:
Op basis van de onderzoeksresultaten van het (beperkte) bureauonderzoek en het verkennende booronderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er derhalve geen belemmeringen het plan uit te voeren.
Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen.
De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.
De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.
Binnen het plangebied is een beperkte hoeveelheid openbaar groen aanwezig. Een deel van de ruimte die is aangewezen voor openbaar groen, is in de uitgangssituatie in gebruik als standplaats. Onderdeel van het normalisatieplan is dat een deel van deze ruimte opnieuw wordt ingericht als standplaats. Een ander deel wordt opnieuw ingericht en in gebruik genomen als openbaar groen. Door uitvoering van het normalisatieplan zal de hoeveelheid groen dus toenemen.
In afwijking van het voorgaande plan wordt het nu aanwezige en het aan te leggen groen ook als zodanig bestemd. Daarmee wordt geborgd dat de aanwezige en de aan te leggen groenelementen ook in de toekomst behouden zullen blijven.
Eén van de redenen waarom het bestemmingsplan wordt opgesteld, is dat de eerder gemaakte afspraken met de provincie rond de molenbiotoop meer expliciet worden verwerkt in het bestemmingsplan. In het kader van het vooraf gevoerde informele vooroverleg is er door de provincie verzocht het groen in de nabijheid van de molen te snoeien en kort te houden, zodat de vrije windvang van de molen wordt verbeterd. Het normalisatieplan voorziet hierin. De hoeveelheid opstaand groen rond de molen (deels buiten het plangebied gelegen) zal worden teruggebracht.
Om Nederland in beweging te houden is in 2004 een nationaal verkeer- en vervoerplan voor de periode tot 2020 gepresenteerd, de Nota Mobiliteit. De algemene filosofie van de Nota Mobiliteit is: “Decentraal wat kan, centraal wat moet”. Hiermee worden de verantwoordelijkheden tussen centrale en decentrale overheden duidelijker afgebakend.
Visie Ruimte en Mobiliteit
Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
Programma mobiliteit
Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.
Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:
Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.
Mobiliteitsplan
De komende jaren blijft Gouda in beweging. Ook regionaal staan een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Om het huidige en nieuwe verkeer in goede banen te leiden, is een visie op verkeer en vervoer opgesteld. In dit mobiliteitsplan is in hoofdlijnen aangegeven welk wegennet de gemeente nastreeft om de verkeerssituatie de komende periode onder controle te houden.
Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen.
Parkeerbeleidsplan
Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen. In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering.
Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.
Parkeernormen en bouwverordening
Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort.
Het normalisatieplan voorziet in de sanering van een aantal illegaal aangelegde standplaatsen. De vrijkomende ruimte wordt gebruikt voor de aanleg van koopstandplaatsen. Bij de aanvraag voor de aanleg van deze standplaatsen en de bouw van de woonwagens wordt getoetst aan de bouwverordening. Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Bij toetsing van een aanvraag zijn de normen in de bouwverordening leidend.
Omschrijving plangebied en conclusies ten aanzien van verkeer
De Eerste Moordrechtse Tiendeweg is een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg. Dat betekent dat het terrein alleen wordt aangedaan door bestemmingsverkeer. Het aantal standplaatsen op de locatie wordt niet uitgebreid. Per saldo zal het plan derhalve geen effect hebben op het aantal verkeersbewegingen.
Met het oog op het borgen van de brandveiligheid is de brandweer gevraagd om nader advies uit te brengen. In het advies is door de brandweer aangegeven dat de weg voldoende breed dient te zijn om hulpdiensten toegang te kunnen verlenen tot het achterdeel van het plangebied. Voorts is aangegeven dat in het zuidwestelijk deel van het plangebied een keerlus aanwezig dient te zijn.
Naar aanleiding van het advies is de verbeelding aangepast. Op enkele plaatsen is de bestemming 'Verkeer-verblijf' aangepast, zodat de weg voldoende breed kan worden aangelegd. Er is op de door de brandweer aangegeven plaats extra ruimte gecreeerd, zodat de brandweer in de gelegenheid is op die plek te keren. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de punten uit dit advies.
Omschrijving plangebied en conclusies ten aanzien van parkeren
Voor parkeren geldt dat In beginsel op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Dit is vastgelegd in de planregels.
De op het plangebied van toepassing zijnde parkeernormen staan opgenomen in de bouwverordening. Wanneer de bouwplannen voor de woonwagens worden ingediend, worden deze hieraan getoetst.
In de praktijk worden auto's ook vaak op de openbare weg geparkeerd. Het plan maakt het mogelijk om in het openbaar gebied voldoende parkeergelegenheid te realiseren om in deze behoefte te voorzien.
In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) zijn beoordelingskaders en architectonische toetsingscriteria opgenomen waaraan bouwplannen in welstandstechnische zin worden getoetst. Deze eisen hebben veelal betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening mogen bestemmingsplannen alleen regels bevatten die betrekking hebben op de omvang van de op te richten bebouwing. Voor een deel hebben welstandscriteria echter ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing, reden waarom het in dit kader aan bod komt.
Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Gouda is daarom verdeeld in een aantal welstandsgebieden, waarin verschillende criteria gelden. Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.
Kaart welstandsnota 2008
Het plangebied is globaal gelegen binnen de rode cirkel
Voor het gebied geldt een welstandsluw regime. Het plan voorziet in de aanleg van een aantal woonwagenstandplaatsen. Gezien het type bouwwerk (standplaatsen zonder opstaande bebouwing) en het welstandsluwe regime dat in dit gebied geldt, komt de welstandstoets pas aan de orde in het kader van de aanvraag voor de Wabo-vergunning voor de activiteit bouwen.
Bij beoordeling van de bouwplannen voor de woonwagens getoetst worden of het plan hinderlijke invloed heeft op het omringende landschap of andere stadsdelen - conform de criteria die in een welstandsluw gebied gelden. Na indiening van de aanvragen voor Wabo-vergunning zullen de plannen worden voorgelegd aan de welstandscommissie om hierover een oordeel te vellen.
In de Woonvisie (2011) presenteert het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen.
Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.
De provincie voert haar woonbeleid uit via het ruimtelijk instrumentarium. Met ingang van 9 juli 2014 is dat de Visie Ruimte en Mobiliteit, het bijbehorende Programma Ruimte en de Verordening Ruimte 2014. De provincie zet in op:
Het gaat daarbij vooral om principes als toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking, afstemming tussen gemeenten in de regio over geplande opgave met behulp van actuele regionale visie voor wonen en hantering bandbreedte WoningBehoefteRaming (migratiesaldo nul) en BevolkingsPrognose (prognose binnenlandse migratie) voor woningbehoefte als uitgangspunt voor provinciaal overleg met regio's over reële behoefte aan woningen.
De gemeenten in de regio Midden-Holland hebben met elkaar afgesproken de Regionale Agenda Wonen nader uit te werken tot een regionale woonvisie. In de eerste fase van de uitwerking is aantal regionale uitwerkingsafspraken gemaakt over woningbouw. Die uitwerkingsafspraken zijn nodig om de RAW – op grond van de Verordening Ruimte - als toetsingskader voor bestemmingsplannen te laten fungeren. Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland heeft bij brief van 24 april 2014 ingestemd met deze uitwerkingsafspraken als kader voor de verantwoording van woningbouw in bestemmingsplannen conform artikel 3, lid 1 en 2, van de Verordening Ruimte 2012. Ze omvatten een jaarlijkse Regionale Monitor Woningproductie en een Regionale Projectenlijst Woningbouw in combinatie met een Regionaal Afwegingskader Woningbouw. Deze instemming geldt tot 1 juli 2015.
Dit betekent dat de gemeenten hun woningbouwplannen regionaal afstemmen wat betreft marktopname en uitvoerbaarheid. De kwalitatieve weging van plannen is een belangrijk onderdeel van de regionale afstemming. De Regionale Monitor Woningproductie en de Regionale Projectenlijst Woningbouw met het daarbij behorend afwegingskader geven inzicht in hoe gemeenten omgaan met de aanpassing van woningbouwplannen en in de voortgang van de woningproductie.
Woonvisie Gouda
De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het lokale woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, met het oog op een toekomst waarin de stad zich ontwikkelt als een van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad. De nadruk in het woonbeleid ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is in deze nota prioriteit één. Sinds het intrekken van de woonwagenwet (1999) is er echter geen uitzonderingspositie meer voor woonwagenbewoning. In de Woonvisie wordt daarom niet specifiek aandacht besteed aan het wonen in een woonwagen.
Voorjaar 2014 is gestart met de ontwikkeling van een nieuwe lokale woonvisie. Na vaststelling hiervan door de Goudse gemeenteraad fungeert deze in bestemmingsplannen voor woningbouw als lokaal toetsingskader. Tot dat dit het geval is, wordt bij de beoordeling teruggegrepen op de Monitor 2011 aangevuld met actuelere marktinformatie.
Monitor Woonvisie
In 2011 is de Woonvisie geactualiseerd. De Monitor Woonvisie bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie. Wel wordt gesignaleerd dat met de kennis van nu moet worden geconstateerd dat de uitvoering (mede door de economische crisis) enige aanpassing behoeft.
Op basis van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2009 en de Woningmarktverkenning 2010 lijkt er tot 2015 minder ruimte te zijn voor meergezinskoopwoningen dan voorzien. Vanaf 2015 lijkt er meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen te zijn. Het accent in de huursector moet vooral liggen op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw zou omhoog kunnen.
Ter voorbereiding op een nieuwe lokale woonvisie analyseert de gemeente in 2014 de situatie op de woningmarkt nader. Dit gebeurt onder meer aan de hand van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2012 en een Woningmarktverkenning 2011-2030.
Beleidsmemo Woonwagens
Door de raad is in december 2012 de beleidsmemo woonwagens vastgesteld. In de memo is op hoofdlijnen vastgelegd hoe de gemeente Gouda haar taak, functie en rol ten aanzien van het bezit en beheer van woonwagenstandplaatsen ziet. Het plan voor normalisatie van de situatie op de Eerste Moordrechtse Tiendeweg is daar mede een uitwerking van.
In de beleidsmemo wordt ondermeer ingezet op het oplossen van knelpunten en normalisatie van de situatie op de bestaande locaties. Met het oog hierop is door de raad krediet toegezegd om de knelpunten op te lossen. Voorts wordt ingezet op de verkoop van kavels voor de aanleg van woonwagenstandplaatsen.
In onderhavig bestemmingsplan worden de juridisch-planologische randvoorwaarden gecreëerd om het normalisatieplan te kunnen uitvoeren, waardoor de bestaande knelpunten op de EMT worden opgelost. De aan te leggen kavels voor standplaatsen worden verkocht. Voorts wordt een huurstandplaats aangelegd. Het bestemmingsplan is daarmee een uitwerking van het normalisatieplan zoals is neergelegd in de beleidsnota.
Beschrijving plan en conclusies
Het bestemmingsplan wordt opgesteld met het oog op normalisatie van de situatie op woonwagenlocatie Eerste Moordrechts Tiendeweg. In dat kader wordt een aantal illegaal ingenomen standplaatsen ontruimd en een aantal koopkavels verkocht, waarop een aantal reguliere standplaatsen wordt ingericht. Doel van het plan is om de situatie op de locatie te normaliseren. Het feitelijk aantal ingenomen standplaatsen zal daardoor enigszins afnemen.
Het plan is primair bedoeld om de knelpunten op de woonwagenlocatie Eerste Moordrechtse Tiendeweg op te lossen. In planologisch opzicht wordt het aantal woningen niet uitgebreid. Omdat het aantal woningen niet toeneemt is regionale afstemming niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met het staande woonbeleid en de vereisten die voortvloeien uit de ladder duurzame verstedelijking.
In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze rekening is gehouden met beleidsmatige randvoorwaarden op milieugebied, externe veiligheid en water. In het hoofdstuk zullen ondermeer de resultaten van het milieuonderzoek aan de orde komen. Conclusie is dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn die aan uitvoering van het plan in de weg staan. Aandachtspunten zijn nog bodem en ecologie.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuaspecten:
De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies ten behoeve van het bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' van de Milieudienst Midden-Holland (9 mei 2011, nr. 201009971).
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.
Onderzoek en resultaten
Ten behoeve van het plan is het 'Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van een locatie aan de Eerste Moordrechtse Tiendeweg 1 (en verder) te Gouda' door Arnicon uitgevoerd (rapport C14-38-O, 8 mei 2014). Hieruit blijkt dat de grond tot een diepte van 2,5 m-mv over het algemeen niet tot licht is verontreinigd met zware metalen en PAK. Aan de noordzijde van het plangebied is de toplaag plaatselijk tot minimaal 0,5 m-mv sterk verontreinigd met nikkel (minimaal 20 m3 sterk verontreinigde grond). De nikkelverontreiniging betreft een nieuw geval van bodemverontreiniging (ontstaan ná de sanering in 1987) en dient derhalve te worden verwijderd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en naftaleen. Voor het overige zijn in grond en grondwater geen verontreinigingen aangetroffen.
Conclusie
Met uitzondering van de sterke nikkelverontreiniging geven de onderzoeksresultaten geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of saneringsmaatregelen. De sanering dient te worden uitgevoerd voordat Wabo-vergunning voor de activiteit bouwen wordt aangevraagd. Na sanering van de nikkelverontreiniging wordt de locatie geschikt geacht voor de beoogde bestemming.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
stof | Jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 |
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
Onderzoek en resultaten
Met het bestemmingsplan wordt de situatie op de locatie genormaliseerd. De luchtkwaliteit ten gevolge van het project zal gelijk blijven. De vaststelling van de bouwvlakken voor de woonwagens draagt daarmee “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagaan of de locaties waar de bouwvlakken van de woonwagens gesitueerd zijn een goede luchtkwaliteit hebben. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. In de figuur hieronder is aangegeven wat de concentratie is van NO2 en PM10 in de omgeving van de locatie. Deze blijkt voor beide stoffen te liggen onder de 35 µg/m3. Deze concentraties liggen onder de grenswaarde.
de concentratie van NO2 en PM10 in de omgeving van de locatie
Conclusie
Er zijn in het kader van de luchtkwaliteit geen beperkingen voor het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Lawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt o.a. geluidsgevoelige terreinen waaronder woonwagenstandplaatsen verstaan.
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze bedragen voor woonwagenstandplaatsen 48 dB voor verkeerslawaai, 55 dB voor spoorwegverkeerslawaai en 50 dB(A) voor industrielawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting van de verschillende geluidbronnen samen, ter plaatse van de te ontwikkelen woonwagens. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting wordt bepaald volgens de methode “Miedema”. Hierin wordt een belasting onder de 50 dB als goede milieukwaliteit beoordeeld, een belasting tot 55 dB als redelijk en een belasting van 55 tot 60 dB als matig.
Onderzoek en resultaten
Voor de Wet geluidhinder is de woonwagenstandplaats en niet de individuele woonwagen de geluidsgevoelige bestemming. De kavels voor de woonwagens zijn of worden gerealiseerd binnen de daarvoor aangewezen planologische ruimte in het op 12-12-2012 vastgestelde bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven'. Er worden derhalve geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd. Daarom zijn er voor het aspect geluid geen belemmeringen voor het vastleggen van de beoogde kavels.
Het aantal standplaatsen blijft gelijk. Het bestemmingsplan zal geen invloed hebben op de verkeersintensiteit en daarmee ook niet op geluidsgevoelige objecten buiten het plangebied.
In het kader van het bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' is de cumulatieve geluidsbelasting (wegverkeers-, spoorwegverkeers- en industrielawaai) op de woonwagenstandplaats in beeld gebracht. Uit het milieukundig onderzoek blijkt dat de beoogde kavels voor de woonwagens worden belast met 45 tot 57 dB. Ze hebben hiermee grotendeels een goede tot redelijke milieukwaliteit, op een klein deel is de milieukwaliteit matig. Dit is, omdat het gaat om een bestaande situatie, acceptabel.
Conclusie
Er zijn in het kader van het aspect geluid geen beperkingen voor het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Onderzoek en resultaten
In het Milieukundig advies ten behoeve van het bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' van de Milieudienst Midden-Holland van mei 2011 (productnr. 201009971) zijn de bedrijven in de omgeving van het woonwagenterrein geïnventariseerd. De bedrijven in de zwaardere milieucategorieën liggen langs de Goudkade en Nijverheidsstraat op een afstand van meer dan 200 meter, 200 meter is de maximale richtafstand van dergelijke bedrijven tot gevoelige bestemmingen. Dichterbij het woonwagenterrein ligt perifere detailhandel met een richtafstand van 10 meter.
In het bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' is rekening gehouden met het woonwagenterrein. Het bedrijventerrein is met betrekking tot de toegestane bedrijfscategorieën gezoneerd ten opzichte van het woonwagenterrein. Hierdoor belemmert de herinrichting van het woonwagenterrein de bedrijvigheid in de omgeving niet en wordt de herinrichting niet belemmerd door de bedrijvigheid.
Conclusie
Met betrekking tot bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2014; Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2011) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die in de openbare ruimte voor iedereen geldt.
De gemeente Gouda kent in haar groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente.
Onderzoek en resultaten
Het gebied is niet gelegen binnen EHS of Natura 2000-gebied. Ten behoeve van de ontwikkeling is door de ODMH een quick scan ecologie uitgevoerd ('Quick scan ecologie EMT terrein, 1 mei 2014'). Hierin wordt geconcludeerd dat geen effecten op beschermde natuurgebieden (EHS en Natura 2000) te verwachten zijn als gevolg van de ontwikkeling.
Tevens wordt geconcludeerd dat er in het plangebied naar verwachting geen beschermde planten, zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren en beschermde ongewervelden voorkomen. Er worden geen vleermuizen in de ruimten onder de woonwagendaken verwacht.
Er bevinden zich bomen en struiken in het plangebied waar vogels kunnen broeden of vleermuizen kunnen verblijven (bomen). Voorafgaand aan kap en/of verwijdering dient nader onderzocht te worden of dit het geval is. Als dit zo is, dient hiermee rekening te worden gehouden (b.v. ingrepen buiten broed- of verblijfseizoen en/of vergelijkbare maatregelen).
Er bevinden zich ringslangen in en/of nabij het plangebied. Bij ophoogwerkzaamheden en werkzaamheden in het water en aan de waterkant dient hiermee rekening gehouden te worden. Ten behoeve van de Wabo-vergunningsprocedure voor die werkzaamheden is nader onderzoek verplicht naar noodzakelijke mitigerende maatregelen.
Bij werkzaamheden in het water en aan de waterkant dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde vissen en ongewervelden (als platte schijfhoren en zoetwatermosselen).
Tijdens werkzaamheden in het plangebied kunnen rugstreeppadden zich vestigen in onder water gelopen zandkuiltjes of wielsporen. Dit kan tegengegaan worden met maatregelen.
Conclusie
Het onderwerp ecologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Wel dient te worden geborgd dat voor het uitvoeren van de activiteiten die de bestemmingsplanwijziging mogelijk maakt er, t.b.v. voor de aanvraag van de Wabo-vergunning, mitigerende maatregelen worden uitgevoerd en aanvullend onderzoek wordt gedaan met mogelijk bijbehorende ontheffingsaanvraag voor de ringslang. Het werken met ecologische gedragscodes (en de daarmee gepaard gaande ecologische begeleiding door een ter zake deskundige) voor de plaatsing van de damwanden en het ophogen van het terrein is nodig om andere onderzoeken en ontheffingsaanvragen te voorkomen.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.
Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 31 juli 2012 en medio 2013 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.
Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.
Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.
Onderzoek en resultaten
In het Milieukundig advies ten behoeve van het bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' van de Milieudienst Midden-Holland van mei 2011 (productnr. 201009971) is onderbouwd dat in de directe nabijheid van het plangebied geen inrichtingen, (vaar-)wegen, of buisleidingen gelegen zijn die in hetkader van externe veiligheid relevant zijn.
Op 3 september 2012 is aan 'De Baanderij' een omgevingsvergunning verleend om bij dit reeds bestaande tankstation voor het wegverkeer de verkoop van LPG mogelijk te maken. 'De Baanderij' ligt op het adres Industriestraat 1, direct ten noorden van de woonwagenlocatie. De woonwagenlocatie ligt buiten de PR 10-6 contouren van de LPG installatie, maar binnen het invloedgebied voor het groepsrisico. Om die reden moet het groepsrisico worden verantwoord. Het in 2012 berekende groepsrisico bedraagt 0,58 maal de oriëntatiewaarde in de dagperiode. Bij de berekening is er vanuit gegaan dat gedurende de dag ruim 400 personen binnen het invloedgebied aanwezig zijn, waarvan 92 op het woonwagenterrein. Voor de nachtperiode blijft het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde, omdat voor deze periode uitsluitend de 92 personen op het woonwagenterrein zijn meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het bestemmingsplan Woonwagenlocatie EMT is opgesteld om de situatie op het terrein te normaliseren, maar voorziet niet in uitbreiding van het aantal woonwagens. De hoogte van het groepsrisico is in 2012 berekend. Omdat sindsdien geen sprake is van uitbreiding van het woonwagenterrein is er geen reden om van een toename van het groepsrisico uit te gaan.
In 2012 heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden in het kader van de omgevingsvergunning voor het LPG tankstation geadviseerd met betrekking tot bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De toen geadviseerde maatregelen, waaronder een primaire bluswatervoorziening, zijn getroffen om de veiligheid bij het LPG tankstation te verhogen en daarmee de risico's voor de omgeving van het tankstation zoveel mogelijk te beperken. Hiermee is voor het tankstation invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. De maatregelen bij het tankstation dragen bij aan de externe veiligheid op de woonwagenlocatie.
Voor een verantwoording van het groepsrisico voor het plangebied is opnieuw aan de Veilgheidsregio Hollands Midden om advies gevraagd, met betrekking tot mogelijke maatregelen binnen het plangebied. De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft met betrekking tot het bestemmingsplan EMT geen aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Wel heeft de Brandweer Hollands Midden geadviseerd de nodige aanpassingen en/of aanvullingen als voorwaarden op te nemen. De door de Brandweer Hollands Midden geadviseerde maatregelen betreffen de bereikbaarheid van het woonwagenterrein en de beschikbaarheid van bluswater (zie bijgevoegd advies met kenmerk UIT-2014-043996). Voor wat betreft bereikbaarheid dient er een mogelijkheid om te keren aanwezig te zijn en een minimale wegbreedte van 3,5 meter. Voor de beschikbaarheid van bluswater worden twee nieuwe brandkranen voorzien. In de uitvoering wordt rekening gehouden met de door de Brandweer Hollands Midden geadviseerde maatregelen.
Gezien de geringe hoogte van het groepsrisico, het feit dat er geen sprake is van een toename daarvan, en met het treffen van de geadviseerde maatregelen acht het College van Burgemeester en Wethouders van Gouda het groepsrisico voor Bestemmingsplan Woonwagenlocatie EMT, ten gevolge van de ligging binnen het invloedgebied van een LPG installatie, in voldoende mate verantwoord.
Conclusie
Met betrekking tot externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Een activiteit is m.e.r.-plichtig als ze in Bijlage C en/of D van Besluit m.e.r. is opgenomen, of als ze in een plan ingekaderd wordt en ze significante effecten op Natura 2000-gebieden kan hebben.
Onderzoek en resultaten
De herinrichting van het woonwagenterrein heeft geen significante effecten op een Natura 2000-gebied. De wijziging van een woonwagenterrein wordt niet genoemd in Besluit m.e.r. De herinrichting van het woonwagenterrein is daarom niet (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig.
Conclusie
De m.e.r.-regelgeving vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.
Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.
In de Waterverordening Rijnland (vastgesteld 14 oktober 2009) zijn normen vastgelegd voor waterkwantiteit voor de diverse gebruiksfuncties. Deze beperken zich tot de wateropgave, gerelateerd aan oppervlaktewater. Het gaat niet in op de wateropgave, die gerelateerd is aan hemel- en grondwateroverlast.
Wat betreft de bebouwing binnen de bebouwde kom is onderscheid gemaakt tussen:
Het oppervlaktewater binnen het plangebied wordt beheerd door het hoogheemraadschap van Rijnland.
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van toepassing. In dit plan geeft de waterbeheerder aan wat zijn ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Per 2009 is bij de waterbeheerders een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat de Hoogheemraadschappen hun taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kunnen uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als de waterbeheerder daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van de waterbeheerder nader uitgewerkt.
In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Deze evaluatie heeft geleid tot een actualisatie van het Waterplan. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.
In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.
Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.
Beschrijving plangebied: bestemming Waterstaat-waterkering
Een deel van het plangebied was in voorgaande bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat-waterkering'. Dit is overgenomen in dit plan.
In de uitgangssituatie is door een aantal bewoners standplaats ingenomen op gronden met de bestemming 'Waterstaat-waterkering'. Onderdeel van het normalisatieplan is het opheffen van de illegaal ingenomen standplaatsen om ruimte te maken voor de aanleg van een aantal legale standplaatsen die voldoen aan juridische en civieltechnische normen. Een aantal van deze te bouwen standplaatsen is opnieuw geprojecteerd op gronden met de bestemming 'Waterstaat-waterkering'.
In verband met de voorgenomen aanleg van standplaatsen op de bestemming 'Waterstaat-waterkering' heeft in een vroeg stadium overleg plaatsgevonden met Hoogheemraadschap Holland Rijnland (HHR). In dit overleg is door HHR aangegeven dat de aanleg van standplaatsen binnen de bestemming 'Waterstaat-Waterkering' mogelijk is, mits de standplaatsen aan bepaalde eisen voldoen. Bij het ontwerp van de standplaatsen wordt rekening gehouden met deze eisen.
Bij de aanvraag van de Wabo-vergunning voor aanleg van de standplaatsen wordt door het Hoogheemraadschap een toets uitgevoerd om te bezien of het ontwerp daadwerkelijk voldoet aan de eerder gestelde eisen. Vooralsnog is er geen beletsel om de standplaatsen op te nemen in het bestemmingsplan.
Verharding bebouwd oppervlak
Zoals eerder aangegeven beoogd het normalisatieplan om een aantal illegaal ingenomen standplaatsen op te heffen. Vervolgens zullen door de kopers van de kavels nieuwe standplaatsen worden aangelegd die voldoen aan de vigerende regelgeving. De overige vrijgekomen ruimte wordt deels bestemd als openbaar gebied. Een deel van dit terrein krijgt de bestemming 'groen'. De planologische en hoeveelheid onbebouwd oppervlak zal in daardoor, in vergelijking met de bestaande situatie, toenemen. Er is geen beletsel het plan uit te voeren.
Conclusie
Het plangebied is gelegen op gronden met de bestemming 'Waterstaat-waterkering'. In dat kader heeft vooroverleg plaatsgevonden, waarin het bouwplan is afgestemd met HHR. Voorts zal door de uitvoering van het plan de feitelijke hoeveelheid verhard oppervlak afnemen. Er is vanuit waterstaatkundig perspectief derhalve geen beletsel het plan vast te stellen en tot uitvoer te brengen. Bij de aanvraag van de Wabo-vergunning voor de activiteit Bouwen zal ook vergunning op grond van de waterwet/keur moeten worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.
In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Woonwagenlocatie EMT .
Het bestemmingsplan Woonwagenlocatie EMT beoogd te voorzien in de juridisch-planologische randvoorwaarden voor uitvoering van het plan voor normalisatie van de woonwagenlocatie EMT. Het plan probeert zoveel mogelijk aan te sluiten bij het voorheen geldende bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven'.
algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012.
De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin is het een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
methodiek
Het bestemmingsplan heeft een hybride karakter. De bestaande situatie en het toen vigerende bestemmingsplan hebben als uitgangspunt gefungeerd bij het opstellen van dit plan. Tegelijk maakt het plan door enkele aanpassingen in het voorheen geldende plan de gewenste ontwikkeling mogelijk. Een belangrijke aanpassing heeft betrekking op de molenbiotoop. De eerder gemaakte afspraken zijn op een andere wijze verwerkt in dit plan, zodat de gewenste ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht opgenomen. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 7.10) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.
Het plan beoogt de aanleg van een aantal standplaatsen mogelijk te maken. Deze gronden hebben in het plan de bestemming 'Wonen-woonwagenstandplaats' gekregen. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende regeling. Daar waar het bestemmingsplan onduidelijk was (bijvoorbeeld bij bouw- en goothoogte) is aansluiting gezocht bij de regeling die gebruikt werd in bestemmingsplan 'Kromme Gouwe'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn eventueel ook groenvoorzieningen en water toegestaan. Met het oog op brandveiligheid is de gewenste afstand tussen de woonwagens 5 meter. Wanneer brandveiligheid op andere wijze kan worden gewaarborgd (bijvoorbeeld door constructieve aanpassingen) kan het college hiervan afwijken.
Het plangebied wordt doorsneden door de Eerste Moordrechtse Tiendeweg - naamgever van dit bestemmingsplan. Het betreft een doodlopende weg, die alleen wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. De voor 'Verkeer' bestemde gronden zijn primair bestemd voor wegen, pleinen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. De regels laten ook toe dat binnen deze bestemming groenvoorzieningen en water kunnen worden aangelegd alsmede straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
Een deel van het plangebied was in het voorgaande plan bestemd als 'Verkeer'. In verband met de herinrichting van het terrein wordt dit deel (slootkant) nu ingericht als 'Groen'. Met het oog op bescherming van deze waarden, worden deze gronden in dit plan als zodanig bestemd.
Een klein deel van het plangebied wordt bestemd als 'Water'. Daamee wordt aangesloten bij het eerder van kracht zijnde plan. Op het deel van het plangebied met de bestemming 'Water' zijn geen feitelijke of planologische ontwikkelingen voorzien. Op grond van waterstaatkundige afwegingen is het niet wenselijk dat deze worden aangewend voor andere doeleinden. Wel laten de regels de mogelijkheid toe om andere bouwwerken, ten dienste van de bestemming, binnen deze bestemming te realiseren. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld bruggen, duikers of damwanden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.
Alternatief voor het exploitatieplan is dat met de ontwikkelaar afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de kosten die samenhangen met realisering van de genoemde voorzieningen en het opstellen van het bestemmingsplan worden verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.
Het plan wordt uitgevoerd door de gemeente Gouda. Dat betekent dat de kosten voor het opstellen van het plan, eventuele planschade en uitvoering van het project ten laste komen van de gemeentelijke begroting. Met het uitvoeren/realiseren van het plan zijn kosten gemoeid:
De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de sanering van de grond en eventuele planschade komen ten laste van de afdeling BOR. Daarmee is kostenverhaal gezekerd.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden.
Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.
Aanleiding voor planherziening is de wens om de situatie op woonwagenlocatie Eerste Moordrechtse Tiendeweg te normaliseren. Een aantal illegaal ingenomen standplaatsen zal verdwijnen, waardoor aan (in planologisch opzicht) illegale situatie een eind wordt gemaakt. Handhaving van regelgeving is daarmee een belangrijk onderdeel van het normalisatieplan.
In 2013 is een project opgestart om te bezien op welke wijze de situatie op de Moordrechtse Tiendeweg kan worden genormaliseerd. Er is toen een aantal malen met de bewoners gesproken. Uitkomst van het overleg is dat op de locatie een aantal koopkavels bouwrijp worden gemaakt, waarop standplaatsen kunnen worden ingericht alsmede één huurstandplaats. Dit bestemmingsplan beoogd te voorzien in een juridisch-planologische regeling om dit mogelijk te maken.
In het voortraject is diverse malen met de bewoners gesproken. De reacties van de bewoners zijn waar mogelijk verwerkt in het normalisatieplan. Een aparte inspraakprocedure is daarom niet noodzakelijk.
In verband met mogelijk aanwezige juridisch-planologische knelpunten, met name met betrekking tot de aanwezigheid van de molenbiotoop, en voorts vanwege de voorgenomen bouw van standplaatsen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat-waterkering', is in vroeg stadium contact opgenomen met zowel de provincie Zuid-Holland als met het Hoogheemraadschap.
Uit informeel ambtelijk vooroverleg is gebleken dat de provincie onder voorwaarden kan instemmen met de voorgenomen plannen. De molenbiotoop staat realisering van het plan niet in de weg. Wel is door de provincie bij gelegenheid verzocht om de hoogte van het aanwezige groen terug te brengen, zodat de vrije windvang wordt verbeterd. Dit is meegenomen in het projectplan. Voor het overige is door de provincie aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
Het waterschap heeft in ambtelijk informeel vooroverleg aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan, op voorwaarde dat bij het ontwerp met bepaalde ontwerpvereisten rekening wordt gehouden. Een en ander wordt finaal getoetst bij aanvraag op grond van de waterwet/Keur bij het Hoogheemraadschap. Bij het ontwerpen van de standplaatsen wordt met deze eisen rekening gehouden. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
Het plan is verder onder de aandacht gebracht van het wijkteam Korte Akkeren en de RHID. De reactie van het wijkteam kon niet worden meegenomen in het ontwerpplan. De opmerkingen zijn, voor zover relevant, verwerkt in het bestemmingsplan. Het wijkteam is hiervan via brief op de hoogte gesteld. Van de RHID is geen reactie ontvangen. In de nota reactie vooroverleg en zienswijzen is dit nader verantwoord.
Na het verwerken van de vooroverlegreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het plan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was een ieder in de gelegenheid om zienswijzen in te dienen.
In de periode dat het plan ter inzage lag, is voor belangstellenden een informatieavond gehouden. De bewoners van de Eerste Moordrechtse Tiendeweg en omwonenden zijn toen geinformeerd over het project. De bezoekers van deze avond zijn toen ook ingelicht over het bestemmingsplan. Ondermeer inhoud en procedure zijn onder de aandacht gebracht. De bezoekers zijn geinformeerd over het feit dat er zienswijze kan worden ingediend, de termijnen die daarvoor gelden en de wijze waarop de zienswijze dient te worden ingediend.
Op 15 juli 2014 is door het college besloten het bestemmingsplan ter inzage te leggen. Het bestemmingsplan heeft vervolgens van 31 juli 2014 tot en met 10 september 2014 ter inzage gelegen. In deze termijn was het voor een ieder mogelijk om schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen.
Binnen de gestelde termijn zijn vijf zienswijzen ingediend. Verder is er één pro-forma zienswijze ontvangen. Er is één pro-formazienswijze ingediend. Deze is echter niet aangevuld en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
De ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van commentaar in de nota van beantwoording. Deze is als bijlage in het bestemmingsplan bijgevoegd.
Toelichting
Planregels
Verbeelding
Na de zienswijzenprocedure is het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad heeft het plan met inachtneming van bovengenoemde ambtelijke wijzigingen en aanpassingen naar aanleiding van ingediende zienswijzen gewijzigd vastgesteld.
Tegen het besluit tot vaststelling stond, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.