direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Korte Akkeren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0700BPKortea-DF01

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ruimtelijke ordening
3.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden.

In het conserverende plan "Korte Akkeren" wordt niet in concreto toepassing gegeven aan het beleid uit de SVIR. Wel kan worden gemeld dat de bestaande dijken rondom het plangebied van een beschermende dubbelbestemming voorzien zijn zodat het overstromingsrisico zo klein mogelijk wordt gehouden. Ook is aandacht besteed aan het aspect 'externe veiligheid'. In die zin borgt het bestemmingsplan waar dat kan, de veiligheid.

3.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-)AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien vigerende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid. Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen.

Voor conserverende plannen, zoals het onderhavige bestemmingsplan, worden in het Barro geen concrete regels gegeven.

3.1.2 Wonen
3.1.2.1 Woonvisie

Het kabinet maakte in 2011 zijn Woonvisie bekend. Hoofdelementen van de visie zijn meer marktwerking en eigenwoningbezit. Een opgave die voor Korte Akkeren vooral van belang is, is het gericht verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Ook de opgave om de aansluiting tussen vraag en aanbod op de huur- en koopmarkt te verbeteren doet ter zake. Verder speelt, maar dan meer op de achtergrond, de opgave om de condities voor investeringen op de woningmarkt te verbeteren een rol.

Vanwege het conserverende karakter staat het bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande de locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en kan het in die zin tegemoet komen aan de rijksdoelstellingen. Voorgenomen herontwikkelingen in Korte Akkeren, die afzonderlijke procedures behoeven, zullen hieraan zonder meer een bijdrage moeten leveren.

3.1.3 Cultuurhistorie
3.1.3.1 Monumentenwet 1998

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.

Een aantal gebouwen en bouwwerken in het plangebied is aangewezen als monument. Zie ook paragraaf 4.5.2.5.

3.1.3.2 Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarbij is artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel van a, van het Bro als volgt komen te luiden: "Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden". Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan enkele maatregelen uit de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo), waarin wordt voorgesteld om meer generieke borging van cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening te brengen, waardoor vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is. Een van de doelen uit de beleidsbrief is: cultuurhistorische belangen borgen in de ruimtelijke ordening.

Door de wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Voor enkele specifieke belangen, zoals archeologie, was in het Bro al voorgeschreven dat in de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven op welke wijze met deze belangen is omgegaan. Deze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond in het Bro nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen.

3.1.3.3 Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

3.1.3.4 Beschermd Stadsgezicht

De Goudse binnenstad en haar randen zijn op 20 februari 1979 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. De bebouwing, in het plangebied, die grenst aan de Turfsingel valt binnen deze aanwijzing. Zie de afbeelding 'grens beschermd stadsgezicht Gouda'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0700BPKortea-DF01_0004.png"

Afbeelding: grens beschermd stadsgezicht Gouda

Doel van de bescherming van het stadsgezicht is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de binnenstad als een zwaar belang mee te laten wegen bij verdere ontwikkelingen binnen het aangewezen gebied. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet bedoeld om de bestaande toestand in al zijn facetten te 'bevriezen'. Monumentenzorg behelst de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van onroerende goederen die van algemeen belang zijn door hun historische, volkskundige, artistieke, wetenschappelijke, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde. Voor zover bebouwing en openbare ruimte aangemerkt zijn als waardevol, is het de bedoeling om de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van gebouwen en terreinen hierop af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De randen van de binnenstad maken daarvan een onlosmakelijk deel uit. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te versterken.

In de paragrafen 4.5 en 4.5.2 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische en archeologische aspecten in het bestemmingsplangebied.

3.1.4 Verkeersbeleid
3.1.4.1 Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. In dit bestemmingsplan wordt de wegencategorisering van het Duurzaam Veilig-principe vertaald naar een tweetal verschillende verkeersbestemmingen.