Plan: | wijzigingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch, locatie Merwelanden 15 |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0505.WP180Merwelanden15-3001 |
Toelichting wijzigingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch, locatie Merwelanden 15
Gemeente: Dordrecht
Status: vaststelling
Datum: februari 2024
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
3.2.1 Nationale omgevingsvisie
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.3.1 Natura 2000 beheerplan Biesbosch
3.3.2 Omgevingsbeleid Zuid-Holland
3.3.3 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.3.4 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.4.1 Omgevingsvisie Dordrecht 1.0
3.4.2 Balanceren in de Biesbosch
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
In de Sliedrechtse Biesbosch is Staatsbosbeheer eigenaar van een boerderij, die door de natuurontwikkeling ter plaatse zijn agrarische functie heeft verloren. Het object, Merwelanden 15, bestaat uit een agrarische bedrijfswoning en een schuur met een oppervlakte van ca. 1.300 m².
In het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch is vooruitlopend op de natuurontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het erf en de daarop aanwezige bebouwing. Nu het agrarisch gebruik van het erf en de bebouwing definitief is beëindigd, wil Staatsbosbeheer de schuur slopen, de grond in erfpacht uitgeven en de woning verkopen.
Om de woning te kunnen gebruiken als recreatiewoning moet de bestemming gewijzigd worden van ‘Agrarisch’ in ‘Recreatie’. Het wijzigingsplan biedt hiervoor de juridisch-planologische basis.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van de Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch en maakt deel uit van het Nationaal Park De Biesbosch. Merwelanden 15 bevindt zich direct aan de rivier de Beneden-Merwede.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het gebied van het wijzigingsplan geldt het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch", vastgesteld op 12 februari 2013. Het perceel is aangewezen als wijzigingsgebied.
Het perceel bevat de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie -2' en 'Waterstaat'. In de wijzigingsbevoegdheid is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming 'Argrarisch' kunnen wijzigen in de bestemming 'Gemengd' dan wel in de bestemming 'Recreatie' voor een gebruik als recreatiewoning. Voorwaarde is dat deze wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast nadat de exploitatie van het agrarische bedrijf op het perceel is beëndigd, de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord en de gevolgen voor flora en fauna en de natuurwaarden zijn onderzocht.
1.4 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan is opgezet alsof er sprake is van een bestemmingsplan. Zowel het beleid als de toetsing aan voor dit wijzigingsplan relevante omgevingsaspecten komen aan bod.
In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het nu voorliggende plan toegelicht. In hoofdstuk 3 komen het rijksbeleid, het provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde.
Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, externe veiligheid, natuur, verkeer en parkeren en water. Per aspect worden de regelgeving en het beleid kort beschreven. Vervolgens komt het onderzoek aan de orde en wordt een conclusie getrokken.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
De beoogde grond en recreatiewoning maken deel uit van het Nationaal Park De Biesbosch en zijn buitendijks gelegen, direct aan de rivier Beneden - Merwede. De locatie is onderdeel van het Natura 2000 gebied De Biesbosch.
2.2 Toekomstige situatie
Met dit wijzigingsplan kan de functie van de agrarische woning worden omgezet naar een gebruik als recreatiewoning. De aanwezige schuur wordt gesloopt. Deze is dan ook niet geregeld in dit bestemmingsplan.
2.3 Wijzigingsplan
Nu alle relevante onderzoeken beschikbaar zijn, kan dit wijzigingsplan worden opgesteld. De juridische basis voor dit plan is artikel 3.6.1 van de regels van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" waarin bepaald is dat de bestemming 'Agrarisch' kan worden gewijzigd in 'Recreatie' voor een gebruik als recreatiewoning. Toetsing hieraan vindt plaats in hoofdstuk 4.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Europees beleid
3.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
Het beleid van de Europese Unie heeft grote invloed op het nationale natuurbeleid. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is een gevolg van dit beleid, zoals neergelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hiermee wordt beoogd een samenhangend Europees netwerk van natuurgebieden te realiseren.
In en rondom deze Natura 2000-gebieden moet in voldoende mate rekening gehouden worden met de randvoorwaarden voor het voortbestaan van de bedreigde soorten en habitattypen. In de Natuurbeschermingswet 1998 (inmiddels vervangen door de Wet natuurbescherming) waren hiervoor regels opgenomen. De wet bepaalde onder andere dat voor Natura 2000-gebieden het opstellen van een beheerplan verplicht is. Dit beheerplan moet een belangrijke bijdrage leveren aan het streven de natuur te behouden in de Natura 2000-gebieden.
Het plan beschrijft wat er nodig is om de duurzame staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden of te ontwikkelen. Omdat diverse Natura 2000-gebieden geen reservaatgebieden zijn, maar multifunctionele gebieden, is het nodig dat daarnaast wordt beschreven wat aan beheerders, gebruikers en andere belanghebbenden wel en niet is toegestaan in het gebied. In het beheerplan wordt het zogenaamde bestaande gebruik beschreven.
Op 4 juli 2013 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Biesbosch aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Biesbosch (landelijk gebiedsnummer 112) omvat het Vogelrichtlijngebied Biesbosch en het Habitatrichtlijngebied Biesbosch. De Biesbosch behoort tot het Natura 2000-landschap “Rivierengebied”.
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn de provincies verantwoordelijk voor het opstellen van en toetsen aan het Natura 2000 beheerplan. De vergunningverlening en handhaving hierop wordt uitgevoerd door de omgevingsdiensten. Staatsbosbeheer voert het beheerplan voor het Natura 2000 gebied uit.
In 3.3.1 komt het beheerplan voor de Biesbosch verder aan bod.
3.1.2 Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden, moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van waterbeheer.
De KRW richt zich op de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van oppervlakte- en grondwater en is in dat kader van belang voor het ontstaan van natuur. In relatie tot de KRW is het Ecologisch toetsingskader Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) van belang. Dit schrijft voor dat ruimtelijke ingrepen binnen het KRW plangebied getoetst moet worden aan de ecologische kwaliteit. Hierbij mag geen achteruitgang optreden in de ecologische kwaliteitsklasse van één van de kwaliteitselementen uit de KRW doelstellingen van het betreffende waterlichaam en het ecologisch relevant areaal mag niet meer dan 1% verminderen. Dit toetsingskader is op onderhavig plangebied van toepassing. Zie verder hoofdstuk 4.6, waarin de watertoets is opgenomen.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio's;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
In de nationale omgevingsvisie worden ook specifiek ambities omtrent de Europese habitat- en vogelrichtlijn genoemd. De Ambitie is het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit zoals vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Het rijk biedt de wettelijke kaders met instrumenten en normen voor natuurbescherming en voert regie als dat nodig is. Met het wettelijk instrumentarium uit de huidige Wet natuurbescherming en straks de Omgevingswet wordt bereikt dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen de Europese kaders van de VHR en een minimum beschermingsniveau gewaarborgd is.
Omdat gemeenten de primaire verantwoordelijkheid hebben voor kwaliteit van de leefomgeving,
waarvan natuur en landschap integraal onderdeel uitmaken, spelen zij een cruciale rol in bescherming van de natuurdoelen via hun omgevingsplannen en andere instrumenten.
3.2.2 Amvb Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte of Barro). Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen (en daarmee ook wijzigingsplannen) moeten voldoen aan deze algemene regels.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 (gewijzigd per 1 juli 2017) is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder moet voor nieuwe
stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen worden doorlopen en kent drie treden.
Met ingang van 1 juli 2017 zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' van de ladder en
het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe
stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden
beschreven. Op dit punt is het beleid onveranderd.
Uitgangspunt van de ladder blijft dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe
stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Een
motivering hierover is alleen nog maar nodig als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk
gebied wordt gerealiseerd.
Dit wijzigingsplan voorziet in een wijziging van het gebruik van een bestaande woning en de sloop van een schuur. In de huidige situatie is al een woning aanwezig. In de toekomst zal deze woning ook als woning gebruikt blijven worden. De agrarische functie wordt verwijderd en in de plaats komt een bestemming recreatie die een recreatiewoning mogelijk maakt. Het toevoegen van een recreatiewoning is een stedelijke ontwikkeling.
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen
die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste
lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke
ontwikkeling kan worden aangemerkt.
In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat alleen on het wijzigen van het gebruik van de woning en de sloop van de schuur. Om deze reden hoeft de Ladder niet te worden doorlopen.
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Natura 2000 beheerplan Biesbosch
In oktober 2017 is het beheerplan voor Natura 2000 gebied De Biesbosch vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland en Noord-Brabant. Hierin zijn de maatregelen vastgelegd om de verschillende nationale doelen ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de Biesbosch te behalen.
Voor nieuw toe te voegen recreatieve functies is vastgelegd dat deze moeten voldoen aan de Wet natuurbescherming. Bij het toetsen van activiteiten moet rekening gehouden worden met de doelstellingen voor de habitattypen en de soorten waarvoor de Biesbosch is aanwezen (zie aanwijzingsbesluit, 2013) en zoals deze in het beheerplan zijn uitgewerkt. Recreatie kan vooral van invloed zijn op fauna. Bij verandering of uitbreiding van wegen en padenstructuur zal vooral beoordeeld worden of er gevolgen zullen zijn voor fauna, bijvoorbeeld door verstoren van het broed- of rustgebied van de verschillende typische soorten die bij de habitats horen.
Het beheerplan zegt niets over recreatiewoningen.
Dit bestemmingsplan richt zich op een wijziging van gebruik van een bestaande woning. Dit is een logisch gebruik en wordt getoetst aan de Wet natuurbescherming.
3.3.2 Omgevingsbeleid Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft het omgevingsbeleid vastgesteld. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland vormen samen het omgevingsbeleid van Zuid-Holland. Het omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.
Omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid). De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit vier kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de
laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de
beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal
bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De
kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.
3.3.3 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 1 april 2019 is de omgevingsvisie Zuid-Holland in werking getreden. Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven is geformuleerd:
Naar een klimaatbestendige delta
Naar een nieuwe economie: the next level
Naar een levendige meerkernige metropool
Energievernieuwing
Best bereikbare provincie
Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Beleidskeuzes
De provincie heeft twaalf provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende
beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de
verordening. Eén van die beleidskeuzes luidt:
Bebouwing in de groene ruimte
Vrijgekomen bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgezicht kan een nadere functie krijgen mits de milieugebruiksruimte van omliggende agrarische bedrijven in stand blijft en er geen bovenmatige verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functie is. In de Verordening ruimte zijn voor het hergebruik van bestaande bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgezicht aanvullende regels opgenomen.
De beoogde ontwikkeling voldoet hieraan.
3.3.4 Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de omgevingsverordening zijn alle provinciale regels voor het beschermen en benutten van de
fysieke leefomgeving opgenomen.
De provincie stelt vast welke bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland. In de omgevingsverordening is de Biesbosch als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland vastgelegd. In artikel 6.9e in paragraaf Ruimtelijke kwaliteit zijn voorwaarden voor bescherming van het natuurnetwerk vastgelegd.
Hierin staat: een bestemmingsplan voor een locatie binnen het Natuurnetwerk Nederland wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
In dit plan is sprake van de wijziging van de functie van een bestaande woning. Er is sprake van behoud van bebouwing in relatie tot leegstand. Er zullen geen effecten optreden met dit plan die de instandhouding en ontwikkeling van de kenmerken en waarden, met name de natuur, van dit gebied beperken. Er is ook geen sprake van vermindering van de oppervlakte of kwaliteit van het natuurgebied door dit plan.
Verder valt deze locatie in het gebied aangewezen als stiltegebied (Paragraaf 3.4.3). Dit betekent dat er vanuit de verordening een zorgplicht geldt voor het voorkomen van verstoring van de rust. Voor het gebruik van motorvoertuigen en een waterscooter en snelle motorboot geldt een verbod waarvoor ontheffing aangevraagd kan worden.
Toetsing
Voorliggend plan is in lijn met het provinciaal beleid. Voor de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.
Het plangebied is opgenomen in drie van de vier kwaliteitskaarten.
In de laag van de ondergrond is het gebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex'. Hierbij geldt als richtpunt dat in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar moet blijven.
In de laag cultuur- en natuurlandschappen is het gebied aangeduid als 'Buitendijks natuurlandschap'. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen. Waar mogelijk kan de recreatieve toegankelijkheid van deze gebieden vergroot worden. Richtpunten zijn het behoud of vergroten van ruimte voor dynamische natuurlijke processen, waterstanden en zoet-zoutovergangen en ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behouden of versterken van het contrast in natuurlijkheid tussen binnen- en buitendijks gebied.
In de laag van de beleving valt het gebied binnen 'Natuur'. Natuurgebieden in Zuid-Holland zijn te onderscheiden naar hun ligging in het landschap. Inrichting en beheer zijn dan ook gerelateerd aan het onderscheid tussen kust-, delta- en veenlandschap. Het betreft een samenhangend netwerk van unieke natuurlandschappen dat toegankelijk en beleefbaar is in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse. Richtpunten zijn dat de ontwikkelingen wezenlijke natuurkenmerken en waarden van een gebied behouden of herstellen en de toegankelijkheid en het gebruik in evenwicht zijn met de ecologische draagkracht ter plaatse.
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van de provincie.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Dordrecht 1.0
Op 28 april 2021 is de omgevingsvisie Dordrecht 1.0 vastgesteld. Deze omgevingsvisie streeft naar integraal omgevingsbeleid en beschrijft de keuzes van de gemeente over hoe zij wil functioneren in het fysieke domein en welke ambities zij daar heeft. De visie heeft een zelfbindend karakter en biedt de basis voor de inzet van andere gemeentelijke instrumenten op grond van de Omgevingswet.
Met de omgevingsvisie wil de gemeente de groeiopgaven, zoals vastgesteld in het coalitieakkoord verwezenlijken. De gemeente Dordrecht heeft de ambitie om met 10.000 woningen en 4.000 arbeidsplaatsen te groeien. In het coalitieakkoord zijn zes leidende principes vastgesteld: Dordrecht Groeit, Dordrecht Zorgt, Dordrecht Verdient, Dordrecht Verbindt, Dordrecht Geeft Ruimte en Dordrecht Neemt Verantwoordelijkheid. Dordrecht Groeit is een belangrijk leidend principe. Bij elke keuze wordt de vraag gesteld of dit bijdraagt aan de zes principes.
Naast de zes principes vormt samenwerking een belangrijk onderdeel van de sturingsfilosofie van Dordrecht. Om de doelen te behalen en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren wordt zoveel mogelijk samengewerkt.
Om de groeiopgave te faciliteren is een nieuwe integrale visie nodig. De opgaven zijn groot, maar de fysieke ruimte beperkt. In de omgevingsvisie staan zeven doelen centraal die gelden als randvoorwaarden en zo bijdragen aan de groeiambitie. Het gaat om de volgende zeven doelen:
Dordrecht is een aantrekkelijke stad,
... een bereikbare stad,
... een gezonde stad,
... een stad met een uitstekend vestigingsklimaat,
in 2035 klimaatbestendig,
in 2050 energieneutraal,
beschermend en bevorderend voor biodiversiteit.
Over de Biesbosch en bescherming van de natuur is het volgende opgenomen:
Het nationaal park de Biesbosch op het Dordrechtse eiland vormt een belangrijk onderdeel in de groenblauwe hoofdstructuur van Dordrecht. Grote natuur- en recreatiegebieden zijn onderdeel van de Biesbosch. De noordoostkant en de zuidkant van het eiland maken deel uit van de nationale ecologische hoofdstructuur. Door een goede zonering, kunnen landbouw, natuur en recreatie naast elkaar bestaan en zich verder ontwikkelen.
Met betrekking tot de Biesbosch zijn de volgende doelen gesteld:
Er zijn vier groenblauwe hoofdstructuren die versterking nodig hebben. Eén daarvan is het getijdenlandschap. Zie de afbeelding hiernaast.
Het getijdenlandschap zijn de rijke randen die het eiland vormen. In het getijdenpark ligt de focus op het fysiek vergroten van het getijdenmilieu en de ecologie. Daarnaast vergroten we de toegankelijkheid van deze natuur met paden en recreatievoorzieningen (vooral in het Wantijpark).
3.4.2 Balanceren in de Biesbosch
Voor de Biesbosch is een gebiedsvisie vastgesteld in mei 2022. Deze gebiedsvisie is opgesteld door het Parkschap, Staatsbosbeheer en de gemeenten waarbinnen de Biesbosch ligt, waaronder Dordrecht. Ten behoeve van de netwerksamenwerking is met alle belangenpartijen uit het gebied deze gebiedsvisie opgesteld waarin beschreven is op welke onderwerpen en met welke partijen deze samenwerking gaat plaatsvinden in de Biesbosch.
In deze visie is de wens geuit om in de intensieve recreatiegebieden zoals de Nieuwe Dordtse Biesbosch en het recreatiegebied de Hollandse Biesbosch aan de kant van Dordrecht en in de schil rond het gebied kansen liggen om nieuwe recreatieve ontwikkelingen een plek te geven en om recreatieve activiteiten die de natuurwaarden aantasten op te vangen. Deze gebieden lenen zich uitstekend voor verblijfsrecreatie en het aanbieden van meerdaagse (verblijfs)arrangementen. De schil rondom het gebied kan beter benut worden voor verblijfsrecreatie, meerdaagse arrangementen en meer intensieve vormen van recreatie.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1
oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de
Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem.
De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de
oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie
voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke
aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen,
kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek
moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze
behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van
de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en
documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot
behouden blijven.
In de wet wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van
archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische
waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Sinds 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van
de modernisering van de monumentenzorg.
Provinciaal beleid: Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische
kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van
de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel
bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is
en waarom:
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en
de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele
planologie.
Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht
Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van
de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar
ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht.
Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om
cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven.
Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze
zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.
Archeologische waarden
Al vanaf de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats. Sinds 1995 is een gemeentelijke archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen archeologiebeleid.
Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld.
De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal
beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog.
In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland
van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting
verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen
verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden
uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de
bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het
ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het
Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St.
Elisabethsvloed van 1421.
Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie
tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een
speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe
aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de
middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren
zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap.
Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken
en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk
aanwezige archeologische waarden. Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook
onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat
hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient
de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in
situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met
behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente
Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
4.1.2 Onderzoek
In hoofdstuk 5.1 van de toelichting op het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is uitgebreid aandacht besteed aan de archeologische en cultuurhistorische waarden in dat plangebied. Hiernaar wordt kortheidshalve verwezen.
In het plangebied van dit wijzigingsplan gelden de bestemmingen "Waarde - Archeologie - 1" en "Waarde - Archeologie - 2". In de hierboven bedoelde toelichting staat hierover het volgende: "bouwen of aanleggen tot maximaal 40 respectievelijk 70 cm beneden maaiveld in de noordelijke rood gestippelde/paarse oeverzone van de Merwede, waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt (bestemming Waarde-Archeologie-1 en 2)."
Dit plan wijzigt alleen de functie van de voormalige agrarische bedrijfswoning; archeologisch onderzoek is dus niet aan de orde.
In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden.
4.1.3 Conclusie
De archeologische en cultuurhistorische waarden worden met dit wijzigingsplan voldoende beschermd.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren), indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen, die gesteld worden in de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en de bodembeheernota Zuid-Holland Zuid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.2.2 Onderzoek
Voor het wijzigingsplan Merwelanden 15 is geen bodemonderzoek nodig, omdat er niet nieuw wordt gebouwd.
4.2.3 Conclusie
Er is geen bodemonderzoek nodig.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Regelgeving en beleid
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet basisnet
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke ordeningskant). Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen wonen of verblijven een basisbeschermingsniveau te bieden.
Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is. Zo mogen er bijvoorbeeld geen huizen gebouwd worden vlakbij transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.
Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid
voor individuele burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als
gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op
een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er
van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden
risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk
risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval
aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan
worden weer gegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke
slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
4.3.2 Onderzoek
In de toelichting op het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is uitvoerig aandacht besteed aan de (externe) veiligheidssituatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Eén van de risicobronnen in de omgeving is het bedrijf DuPont. Uit onderzoek blijkt dat het groepsrisico voor DuPont in de huidige situatie ca. 1,46 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.
De Veiligheidsregio Zuid-Holland gaf het advies om in het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" geen intensieve recreatie toe te staan. Het bestemmingsplan staat geen omvangrijke bouwplannen of nieuwe ontwikkelingen toe waarbij grote hoeveelheden personen in het plangebied kunnen verblijven. Het bestemmingsplan is conserverend van aard.
Dit geldt ook voor onderhavig wijzigingsplan. Het maakt alleen de omzetting naar een recreatiewoning mogelijk.
De Veiligheidsregio heeft over dit wijzigingsplan nog geen advies uitgebracht. Dit zal de Veiligheidsregio worden verzocht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Zie hoofdstuk 7.2.
4.3.3 Conclusie
Gezien zijn ligging is de recreatiewoning een beperkt kwetsbaar object, vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit wijzigingsplan.
4.4 Natuur
4.4.1 Regelgeving en beleid
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden zijn ontheffingen en vrijstellingen mogelijk (bevoegdheid provincie). Naast de wettelijke verbodsbepalingen is sprake van een algemene zorgplicht.
De Wet natuurbescherming heeft belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Aangetoond moet immers worden dat de nieuwe bestemming uitvoerbaar is.
Natura 2000-gebied
De Wet natuurbescherming ziet ook toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Deze doelen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze Natura 2000-gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens de wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Met de Wet natuurbescherming ligt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op
hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats.
Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een plan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Zie hoofdstuk 3.3.
4.4.2 Onderzoek
Op 24 november 2019 is een terreinbezoek gepleegd op polder Korte-en Lange Ambacht – Ruigte Bezuiden de Peereboom. Tijdens de scan is de schuur beoordeeld op potentiële verblijfplaatsen van soorten die bescherming behoeven vanuit de Wet natuurbescherming. Tijdens het bezoek zijn zowel de schuur, als de woning beoordeeld.
Conclusies
Tijdens de inspectie van de schuur zijn er sporen van vermoedelijk een kerkuil en misschien een torenvalk aangetroffen. De schuur is ongeschikt als zomerverblijfplaats voor vleermuizen, wel kan hij dienst doen als kraam- of paarverblijfplaats.
De woning kan gezien de locatie zowel als winterverblijfplaats en als kraam- of paarverblijfplaats voor de vleermuizen een functie hebben.
Op basis hiervan is aanvullend (nachtelijk) onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, gierzwaluw en huismus noodzakelijk.
Aanvullend onderzoek vleermuizen en vogels met vaste verblijfplaats
Uit het aanvullend onderzoek, opgenomen in bijlage 2, blijkt het volgende:
Tijdens de inventarisaties zijn meerdere soorten waargenomen binnen het plangebied (foeragerend en overvliegend). Ook zijn tijdens de inventarisaties vleermuizen aangetroffen die vanuit het aanwezige pand zijn uitgevlogen. Het gaat om de soorten Gewone en Ruige dwergvleermuis. Deze soorten zaten ieder aan een andere kant van het woonhuis. De woning in het plangebied vormt een vaste verblijfplaats voor de Gewone en Ruige dwergvleermuis.
De voorgenomen bestemmingswisseling van het pand binnen het plangebied heeft geen negatief effect voor de vleermuizen die gebruik maken van het plangebied als foerageergebied of verblijfplaats. De vleermuizen ondervinden geen hinder en wordt het functionele leefgebied niet verstoord door de bestemmingswijziging. Bij eventuele verbouwingen bestaat de mogelijkheid dat de verblijfplaatsen verstoord worden. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig volgens de Wet Natuurbescherming. Enkel de zorgplicht is van toepassing. Bij toekomstige plannen om het gebouw te renoveren bestaan aanvullende maatregelen met betrekking tot vleermuizen. De vleer-muizen die in het pand verblijven moeten een alternatief verblijf aangeboden krijgen. Hiervoor is een ontheffing nodig vanuit provincie Zuid-Holland. Daarnaast dient er buiten de kwetsbare periode gewerkt te worden (1 april tot en met 31 augustus).
Er zijn geen vogels met vaste verblijfplaats aangetroffen binnen het plangebied. Dit betekent dat de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de vogels.
4.4.3 Conclusie
Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat de voorgenomen bestemmingsplanwijziging geen negatieve effecten of gevolgen heeft voor vleermuizen en vogels. Nader onderzoek in het kader van de sloop van de schuur is niet van belang voor dit bestemmingsplan.
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect natuur voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.5 Stikstof
Dit wijzigingsplan voor Merwelanden 15 wijzigt de functie van een agrarische woning naar een recreatiewoning. Er wordt geen ander (nieuw) gebruik mogelijk gemaakt en het gebruik blijft nog steeds wonen. Er zijn geen effecten voor stikstof. Ook is deze locatie niet met de auto bereikbaar dus komen daarvan geen emissies. Het aspect stikstof is niet van toepassing voor dit wijzigingsplan.
4.6 Verkeer en vervoer
De locatie Merwelanden 15 is niet per auto bereikbaar. Het aspect verkeer en vervoer is niet van toepassing voor dit wijzigingsplan.
4.7 Water
4.7.1 Regelgeving en beleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW, richtlijn 2000/60/EC) is in 2000 van kracht geworden en heeft als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen. In deze richtlijn zijn verschillende doelen geformuleerd, namelijk ecologische, chemische en drinkwaterdoelen.
Kernelementen zijn:
de bescherming van alle wateren, meren, kustwateren en grondwateren;
het stellen van ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de “goede toestand” hebben bereikt;
de verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen;
ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer;
de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt;
het in evenwicht houden van de milieubelangen en de belangen van hen die afhankelijk zijn van het milieu.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in
de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij
overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan
ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces
van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in
ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de
waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om
waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets
betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van
ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De
watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is
overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle
ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met
name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Dit plan geeft op
hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een
duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen
genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt
opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is
gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november
2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel)
en Schelde vastgesteld.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet
het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen
waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet heeft een groot aantal wetten op het gebied van
water vervangen en biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige
manier op te pakken.
De Waterregeling bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal
kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de
aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk
ingevolge Europese verplichtingen.
Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en
beheerplannen.
In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij
watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het
waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het
Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer.
Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en
het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband
met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn overstromingsrisico’s. Een
vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken
(zie hiervoor ook de vastgestelde kaarten) en voor het lozen of onttrekken van water aan
oppervlaktewater in beheer bij het Rijk.
Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit geeft aan onder welke voorwaarden er zonder
vergunning mag worden gebouwd in een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij
Rijkswaterstaat (zoals de meeste rivieren en daarbij behorende buitendijkse gebieden, waaronder de Biesbosch).
Beleidsregels grote rivieren
Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.
Artikel 6 van de beleidsregels biedt de mogelijkheid om een vergunning te verlenen voor
niet-riviergebonden activiteiten in stroomvoerend regime. Het bepaalde onder c. en d. zijn voor onderhavig plangebied van belang: "een functieverandering binnen de bestaande bebouwing" en “een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie”.
Rijkswaterstaat maakt bij de vergunningaanvraag een afweging tussen enerzijds het belang van bescherming van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk en het belang van verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken en het belang van de aanvrager.
De toestemming als bedoeld in artikel 6 onder d. wordt alleen onder bepaalde
voorwaarden verleend. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Beleidsregels grote
rivieren. Het gaat hierbij om de volgende voorwaarden:
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Barro stelt het rijk regels aan de inhoud van bestemmingsplannen. Het kan hierbij alleen
gaan om nationale belangen. Eén van die belangen betreft de Rijksvaarwegen (bepaling
vrijwaringszone en de veiligheid van de scheepvaart).
Beleid buitendijkse waterveiligheid, provincie Zuid-Holland
Vanwege de toegenomen behoefte aan buitendijks bouwen, heeft de provincie de afgelopen jaren
samen met belanghebbende partijen, waaronder de gemeente Dordrecht, gewerkt aan
waterveiligheidsbeleid voor buitendijks bouwen. Doel van het beleid is het helpen van gemeenten
om de waterveiligheidsrisico’s van buitendijkse ontwikkelingen inzichtelijk te maken, zodat zij
daarmee bewust kunnen omgaan en eventuele maatregelen kunnen afwegen.
Het buitendijkse waterveiligheidsbeleid is sinds 30 januari 2013 opgenomen in de provinciale
Structuurvisie en de provinciale Verordening.
Waterkering
In het plangebied komt geen waterkering voor.
4.7.2 Onderzoek
In hoofdstuk 5.9 van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is aan dit relevante omgevingsaspect uitgebreid aandacht besteed.
Het wijzigen van de functie van de woning en de sloop van de schuur heeft geen invloed op het waterbeleid.
4.7.3 Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan relevante wetgeving en het beleid op watergebied.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
Het wijzigingsplan is gebaseerd op de bevoegdheden van artikel 3.6.1 van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch". Hierin is bepaald dat de bestemming 'Agrarisch' kan worden omgezet in 'Recreatie' ten behoeve van een recreatiewoning, nadat de exploitatie van het agrarisch bedrijf is beëindigd, de cultuurhistorische waarde niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord en de gevolgen voor flora en fauna en natuurwaarden zijn onderzocht. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Inleidende regels
In dit hoofdstuk van de regels is een aantal begrippen verklaard, die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingen
Recreatie
Deze bestemming maakt het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als recreatiewoning mogelijk.
Waarde - Archeologie - 1 en 2
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Vanwege de eerder in deze toelichting beschreven mogelijke archeologische waarden is een regeling opgenomen waaruit bescherming van de archeologische waarden bij bouwen en bij de uitvoering van werken voortvloeit.
Binnen het plangebied bestaat in principe een verplichting tot het doen van archeologisch vooronderzoek en zorg voor archeologische waarden. Dit betreft zowel bouwen als aanleggen.
In principe mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. Deze regeling is niet nodig bij gelijke vervanging van bestaande bouwwerken en bij nieuwe bouwwerken:
die kleiner zijn dan 30 m²;
waarvan de fundering niet dieper ligt dan 40 respectievelijk 70 cm beneden maaiveld.
Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het leggen van nieuwe
kabels en leidingen, vernieuwen van riolen of verlagen van het waterpeil is een
omgevingsvergunning nodig. In afwijking hiervan is zo’n vergunning niet nodig voor
onder meer het uitvoeren van:
normale onderhoudswerkzaamheden;
grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 respectievelijk 70 cm beneden maaiveld;
grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 50 m²;
archeologisch onderzoek door een gekwalificeerd archeoloog.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Met deze dubbelbestemming wordt de waterstaatkundige functie, zoals die door de waterwetgeving en de Beleidsregels grote rivieren gestalte heeft gekregen, van het buitendijks gelegen gebied beschermd. Nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing voor zover meer dan 10% is uitsluitend mogelijk indien deze voldoen aan de alle vereisten die de Beleidsregels grote rivieren stellen voor het bouwen in stroomvoerend regime. Voor alle activiteiten (met
uitzondering van vergunningvrije activiteiten) is een watervergunning van Rijkswaterstaat nodig.
5.4 Algemene regels
In dit hoofdstuk van de regels worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Antidubbeltelregel;
Het artikel "Antidubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het opnemen van dit artikel is verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Voorrangsregeling:
Tussen de verschillende dubbelbestemming is een voorrangsregeling vastgesteld.
5.5 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan aangehaald worden.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
In de Wro (artikel 6.12) staat dat de gemeente verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen,
voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het onderhavige
bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van de woning. De gronden zijn in eigendom van
Staatsbosbeheer.
Met Staatsbosbeheer is voor de ontwikkeling van de gronden een anterieure overeenkomst
gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze reden
niet nodig en achterwege gelaten.
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
De gemeenteraad heeft op 12 februari 2013 het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" vastgesteld. In de procedure tot vaststelling van dit bestemmingsplan zijn over de wijzigingsbevoegdheden van artikel 10.7.1. geen zienswijzen ingediend.
Gelet op de geringe ruimtelijke impact van dit wijzigingsplan is geen inspraakronde gehouden.
Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van deze termijn over het plan. Daarna wordt het wijzigingsplan voor beroep ter inzage gelegd.
7.2 Overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met:
Provincie Zuid-Holland;
Rijkswaterstaat;
Veiligheidsregio;
Gemeente Sliedrecht.
Alle partijen hebben bericht dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen en/of belangen betrokken zijn bij het plan.