Dijkdordtoost
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0505.BP195Dijkdordtoost-3001 |
Bestemmingsplan "Dijkversterking Dordt-oost"
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
2.1 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur
2.2.1 Beschrijving per dijkvak
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
3.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.2 Bedrijven en milieuzonering
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 7 Resultaten overleg
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Volgens de Waterwet (artikel 2.12) moeten de waterkeringen elke zes jaar op veiligheid worden gecontroleerd. Aan primaire waterkeringen worden strenge veiligheidseisen gesteld. De zwaarte van deze eisen is in de Waterwet mede afhankelijk gesteld van de omvang van de mogelijke schade in een gebied, als gevolg van een dijkdoorbraak en/of overstroming. Per dijkring wordt een vastgestelde norm gehanteerd. In de huidige veiligheidsbenadering is die norm de overschrij-
dingsfrequentie van de waterstand, die de betreffende dij moet kunnen keren. Voor dijkring 22, Eiland van Dordrecht, is dat gemiddeld 1/2000 per jaar. Dit staat gelijk aan een maximale kans van 5% in een mensenleven (uitgaande van een levensverwachting van 100 jaar) dat een dijk doorbreekt.
In 2006 heeft het Waterschap Hollandse Delta geconstateerd dat sommige dijken -onder meer op het Eiland van Dordrecht- niet meer voldoen aan de wettelijke veiligheidseisen. Met de provincie Zuid-Holland is de afspraak gemaakt de afgekeurde dijkdelen voor 2016 te versterken.
Voor het oostelijk deel van het Eiland van Dordrecht gaat het om 3 dijkvakken:
de Wantijdijk tussen km 5 en km 6,05;
de Zeedijk tussen km 6,05 en km 8,6; en
de Buitendijk tussen km 16,3 en 18,7.
Het doel van het dijkversterkingsproject is het zodanig versterken van de bovengenoemde dijken aan de hand van de ontwerpregels uit Leiddraad Rivieren, dat aan de veiligheidsnormen uit de Waterwet wordt voldaan. In de Leiddraad rivieren wordt rekening gehouden met waterstand en golven zoals die in 2060 en 2110 verwacht kunnen worden. Voor de uitvoering van de dijkversterking is een dijkverbeteringsplan opgesteld, waarin alle benodigde dijkversterkings-
maatregelen zijn genoemd. Dit plan wordt in de Waterwet een "projectplan" genoemd.
De dijkversterking past niet volledig binnen de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Er dient derhalve een herziening van deze bestemmingsplannen plaats te vinden om de dijkversterking mogelijk te maken. Door de lengte van de dijkversterking en de mogelijk negatieve effecten op het aangrenzende Natura 2000-gebied is het besluit betreffende het projectplan en de herziening van het bestemmingsplan zowel Besluit- als Planm.e.r.-plichtig. Qua procedure wordt de meest uitgebreide procedure, de Besluitm.e.r.-procedure, doorlopen.
Op termijn is een verdere versterking van de dijken gewenst om deze op Deltahoogte te brengen, maar deze ingrepen vormen momenteel geen onderdeel van het projectplan en de MER-procedure, zodat deze ingrepen niet in de bestemmingsplanherziening kunnen worden meegenomen.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van de bestemmingsplanherziening ligt in het zuidelijk en oostelijk deel van het Eiland van Dordrecht en komt overeen met het tracé van de waterkering na uitvoering van de voorgenomen versterkingswerkzaamheden. Het plangebied behelst de in paragraaf 1.1. genoemde dijkdelen van de Wantijdijk, de Zeedijk en de Buitendijk.
Ligging plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
De dijkversterking vindt plaats binnen de plangebieden van de volgende bestemmingsplannen. Deze plannen komen hierdoor te zijner tijd gedeeltelijk te vervallen. De plannummers corresponderen met de nummers op de afbeelding op de volgende pagina.
nr. naam bestemmingsplan
10 - bestemmingsplan Partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Dubbeldam, vastgesteld op15-10-1965 en goedgekeurd op 26-10-1966;
65 - bestemmingsplan Natuurgebieden Dordtse Biesbosch, vastgesteld op 27-2-1973 en gedeeltelijk goedgekeurd op 24-4-1974, Kroonbesluit d.d. 12-10-1978;
71 - bestemmingsplan Gedeelte landelijk gebied, vastgesteld op 10-12-1979, gedeeltelijk goedgekeurd op 10-2-1981, Kroonbesluit 15-7-1985;
170 - bestemmingsplan Stadspolder, Vissershoek en Oudelandshoek, vastgesteld op 11-3-2008 en goedgekeurd op 23-5-2008;
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het nu voorliggende plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verantwoording, zoals op de terreinen archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna, water en milieu. Per onderdeel worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens wordt het onderzoek beschreven en wordt een conclusie getrokken.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur
De waterkering langs het Wantij en de Nieuwe Merwede bestaat over vrijwel de gehele lengte uit een met gras begroeid dijklichaam met in de dijkvoet op verschillende plekken hoog opgaande beplanting en bomen. Binnen het plandeel Wantijdijk wordt de dijk doorkruist door een hogedruk gasleiding, een waterleiding en een stikstofleiding. In het plandeel Zeedijk bevinden zich op/aan de dijk woningen, een horecavoorziening en het gemaal Starink. Op enkele plaatsen is binnendijks een bunker of ander verdedigingswerk aanwezig.
De Wantijdijk en de Zeedijk zijn voorzien van een rijbaan en vanaf de Provincialeweg beperkt toegankelijk voor autoverkeer (bestemmingsverkeer is hier toegestaan). Daarnaast maken deze wegen deel uit van een fietsroute. Het deel van de Zeedijk ten zuiden van de Provincialeweg is wel volledig toegankelijk voor autoverkeer. Op de Buitendijk is een ca. 2,5 m brede verharding aangebracht. Deze dijk is alleen voor voetgangers en fietsers toegankelijk.
Het noordelijke deel van het plandeel Wantijdijk grenst aan een griend/rietstructuur langs het Wantij. Aan de landzijde (binnendijks) bevindt zich hier een groenplek in de wijk Oudelandshoek.
het zuidelijk deel van dit plandeel grenst aan de oostzijde aan de Noordbovenpolder; een blijvend agrarisch gebied. Aan de westzijde bevindt zich eveneens een min of meer agrarisch gebied, tussen de Wantijdijk en de wijk Stadspolders.
Het plandeel Zeedijk wordt overwegend begrensd door de agrarische gebieden van de Noordbovenpolder en de Alloysen of Bovenpolder. In het oosten grenst dit plandeel aan de Kop van 't Land met onder meer de veerverbinding naar Noord-Brabant en de woningen en horecavoorziening nabij de Kop van 't Land. Ten zuiden van deze bebouwing grenst het plandeel aan agrarisch gebied waar natuurontwikkeling is gepland en Natura 2000-gebied. Op enkele plekken staan hier bunkers.
Het plandeel Buitendijk grenst over de volle lengte aan agrarisch gebied en Natura 2000-gebied.
2.2 Toekomstige situatie
Om toekomstbestendig te zijn moet het nieuwe ontwerp van de waterkering aan een aantal algemene voorwaarden en uitgangpunten voldoen. De belangrijkste zijn:
veilig het ontwerp moet minimaal tot 2060 de veiligheid garanderen;
robuust het gekozen ontwerp hoeft bij veranderende hydraulische omstandigheden niet direct te worden aangepast
flexibel het gekozen ontwerp is ook voor een eventuele volgende dijkversterking een goede basis
duurzaam het ontwerp moet voldoende solide zijn om ook na 2060 de veiligheid op het Eiland van Dordrecht te kunnen garanderen.
sober bij het ontwerp zijn de verpliche veiligheidseisen als uitgangspunt gebruikt; er heeft geen overdimensionering plaatsgevonden, waardoor er robuust en doelmatig wordt gewerkt.
2.2.1 Beschrijving per dijkvak
Wantijdijk:
Het deel van de Wantijdijk dat moet worden versterkt loopt vanaf de kruising met de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen in oostelijke richting langs het Wantij en langs de westzijde van de Noord Bovenpolder. Nabij de spoorlijn bevinden zich een waterinlaat, een hogedruk gasleiding, een stikstofleiding en waterleidingen in de dijk. De eind jaren '70 versterkte dijk bestaat uit een zandlichaam, met in de binnenteen van de dijk een grondkoffer (een hoeveelheid grind, ingegraven in de grond, die ervoor zorgt dat hemelwater wordt geïnfiltreerd, zonder dat de bodem dichtslibt).
Langs dit deel van de dijk is de macrostabiliteit onvoldoende. waardoor delen van de dijk aan de binnenzijde kunnen afschuiven. Dit is veelal het gevolg van instabiliteit ter plaatse van de dijksloot of het binnentalud. Tussen km 5,2 en 5,5 is een grote, relatief diepe waterpartij achter de dijk aanwezig, welke daar de instabiliteit veroorzaakt. Op de vooroever zijn opgaande beplanting en bomen aanwezig, welke kunnen omwaaien, waarbij stukken van het dijktalud kunnen worden beschadigd. Het waterkerend vermogen wordt hierdoor aangetast. Daarnaast is de kruinhoogte van de dijk te gering om de in 2060 verwachtte waterstanden en golven te kunnen weerstaan.
De maatregelen die voor de Wantijdijk en Zeedijk nodig zijn om de dijk te versterken zijn in het kader van de m.e.r.-procedure onderzocht en hebben geleid tot een voorkeursalternatief, dat uiteindelijk zal worden uitgevoerd. Voor de Wantijdijk en de Zeedijk wordt gekozen voor een zogenaamde vierkante versterking; dat is een versterking waarbij de as van de dijk op de huidige plek blijft liggen en de dijk deels binnendijks en deels buitendijks wordt versterkt. Omdat bij een volledige vierkante versterking de woningen en andere bebouwing aan de Zeedijk zouden moeten verdwijnen is daar gekozen voor het aanbrengen van damwanden in de dijk, waardoor deze bebouwing, met uitzondering van het pand Zeedijk 34 gehandhaafd kan worden. Na het aanbrengen van deze damwanden zijn die niet meer zichtbaar.
Concreet worden voor de Wantijdijk de volgende maatregelen voorzien:
Tussen km 5,0 en 5,3 wordt de dijk aan de binnenzijde versterkt en wordt een kleine aanvulling op het buitentalud aangebracht.
Tussen km 5,3 en 6,05 wordt de dijkberm binnendijks versterkt.
Als gevolg van deze dijkversterking moet een deel van het tracé van de stikstofleiding in het parkgebied in Stadspolders enkele meter worden verlegd.
Zeedijk:
Het deel van de Zeedijk dat moet worden versterkt sluit aan de westzijde aan op de Wantijdijk en loopt in oostelijke richting naar de Kop van 't Land, en vervolgens in zuidwestelijk richting tot aan de aansluiting op de Nieuwe Merwedeweg. De zeedijk is begin jaren '80 buitendijks verzwaard en opgehoogd. Langs de binnendijkse dijksloot staat een rij bomen. Nabij de Kop van 't Land bevinden zich woningen, horeca en het gemaal Staring langs dit deel van de dijk. Op enkele plaatsen is een kazemat in het binnentalud aanwezig.
Tussen km 6,6 en 7,7 is de binnenwaartse stabiliteit onvoldoende. Hierdoor kunnen delen van de dijk afschuiven. Tussen km 7,5 en 8,6 treedt "piping" op; via de zandlaag stroomt water onder de dijk naar de achterliggende polder toe. Het zand wordt daarbij meegevoerd , zodat er zwakke plekken in de dijk ontstaan. Tussen km. 6,0 en 7,3 zijn bomen aan de binnenzijde van de dijk, langs de dijksloot aanwezig, welke om kunnen waaien en delen van het dijktalud mee kunnen nemen. Daarnaast is de kruinhoogte van de dijk te gering om de in 2060 verwachtte waterstanden en golven te kunnen weerstaan.
Concreet worden voor de Zeedijk de volgende maatregelen voorzien:
Tussen km 6,05 en 7,4 wordt de dijkberm binnendijks versterkt, wordt de dijk enkele decimeters verhoogd en wordt buitendijks een flauw talud aangebracht.
Tussen km. 7,4 en 7,8 wordt in de kruinlijn van de dijk een damwandconstructie aangebracht, wordt de berm op locaties waar geen bebouwing aanwezig is binnendijks versterkt, wordt de berm tot aan de Provincialeweg buitendijks versterkt en vindt ophoging van de dijk plaats.
Tussen km 7,8 en 8,6 wordt ter plaatse van de bebouwing een damwand in de kruinlijn van de dijk aangebracht, wordt de berm van de dijk op locaties waar geen bebouwing aanwezig is binnendijks versterkt en vindt ophoging van de dijk plaats.
Buitendijk:
het deel van de buitendijk dat versterkt moet worden loopt vanaf de A16 is noodoostelijke richting tot aan de aansluiting op de Zuidwestdijk. Tussen km 16,3 en 18,7 is een watervoerende zandtussenlaag aanwezig, waarin "piping" optreedt.
Daarnaast is hoog opgaande beplanting in of langs de dijk aanwezig, welke om kan waaien en delen van het dijktalud daarbij kunnen beschadigen. Daarnaast is de kruinhoogte van de dijk op bepaalde plekken te gering om de in 2060 verwachtte waterstanden en golven te kunnen weerstaan.
Ook voor de buitendijk is in het kader van de m.e.r.-procedure onderzocht welke maatregelen het best getroffen kunnen worden om de dijk te versterken. De keuze is hier gevallen op het aanbrengen van een binnendijkse versterking, met uitzondering van het dijkdeel ter plaatse van het bos ten westen van Prinsenheuvel.
Concreet worden voor de Buitendijk de volgende maatregelen voorzien:
Tussen km. 16,3 en 17,65 wordt de dijkberm binnendijks versterkt;
Tussen km 17,65 en 17,9 wordt de dijkberm binnendijks versterkt, vindt een kleine ophoging van de dijk plaats, wordt de dijkberm om de binnendijkse woning en het gemaal heen gelegd en worden buitendijks geen maatregelen genomen.
Tussen km 17,9 en 18.7 wordt de dijkberm binnendijks versterkt, wordt de dijksloot om het bos gelegd, worden bomen en bestorting verwijderd en een vooroever gecreëerd voor ruigten en zomen.
Overige dijken:
De dijken tussen de Zeedijk en de Buitendijk zijn niet afgekeurd en behoeven derhalve niet te worden versterkt.
HOOFDSTUK 3 Beleidslijnen
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur is in begin 2012 in werking getreden en vervangt de Nota Ruimte.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Alleen zo kan Nederland zich economisch blijven meten met andere landen.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.
Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen waaronder voor stedelijke (her)ontwikkeling rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.
Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op ode krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid).
Het bestemmingsplan past in het beleid zoals geformuleerd in de nationale structuurvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Voor de realisatie van ruimtelijk beleid, neergelegd in structuurvisies, zetten de bestuursorganen op de drie niveaus in de praktijk een combinatie van bevoegdheden en middelen in: de zogenaamde instrumentenmix.
Bij de meeste nationale ruimtelijke belangen ligt het zwaartepunt bij communicatieve en bestuurlijke instrumenten. Ook de inzet van financiële middelen blijft van belang. De inwerkingtreding van de Wro heeft daarin geen wijzigingen aangebracht.
De verbinding tussen de drie overheidsniveaus wordt langs twee wegen bereikt. De eerste – niet in de Wro opgenomen – weg betreft de overleg- en afstemmingsvormen tussen de overheden over de aanwending van bevoegdheden, inzet van (financiële of communicatieve) middelen of het treffen van bestuurlijke maatregelen. Die afstemming is erop gericht duidelijkheid te geven over de belangen en verantwoordelijkheden van de verschillende bestuurslagen, om congruentie van beleid te bewerkstelligen en tegenstrijdige doelstellingen en besluiten te voorkomen.
Onderkend is dat deze weg niet in alle gevallen tot de gewenste of tijdige afstemming zal leiden, met name niet wanneer de belangenafweging van lagere overheden niet parallel loopt of hoeft te lopen met de belangenafweging die op een hoger niveau is gemaakt. Daarom heeft de wetgever in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, een tweede weg aangegeven: de begrenzing van besluitmogelijkheden van lagere overheden in de «juridische kolom».
Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevat de regels op nationaal niveau.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Artikel 2.3.4. (algemene regels ter zake van gronden behorend tot een primaire waterkering met inbegrip van de beschermingszones) bepaalt dat met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of beschermingszones, een bestemmingsplan kan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor:
de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, of
het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering.
Het bestemmingsplan beoogt de noodzakelijk gebleken dijkversterking mogelijk te maken en voldoet in dat opzicht aan het Barro.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. In dit speelveld neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor aansturing op ruimtelijke kwaliteit en samenhang van projecten en programma's met provinciale betekenis (regisseursrol). De provincie zal niet voor alle provinciale belangen een leidende rol nemen in de uitvoering.
De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen. De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
divers en samenhangend stedelijk netwerk
vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
stad en land verbonden.
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.’
Zuid-Holland wil de toekomstige overstromingsrisico's verkleinen. Sterkere keringen, aanpassingen in ruimtegebruik en omgaan met de overstromingsrisico's vormen de leidraad voor het provinciale waterveiligheidsbeleid. Versterking van de primaire en regionale waterkeringen, bescherming van de kwetsbare (buitendijkse) gebieden en cirisbeheersing/calamiteitenzorg zijn de belangrijkste onderdelen van het provinciale waterveiligheidsbeleid.
3.2.2 Verordening Ruimte
De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het onderhavige plan:
Artikel 10 van de Verordening Ruimte bepaalt dat, onverminderd het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. primaire waterkeringen (kern- en beschermingszones) als zodanig worden bestemd en regels bevatten voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.
Andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voor zover - ook met het oog op de zeespiegelstijging - er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering
Het bestemmingsplan voldoet hieraan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie 2020
De gemeenteraad heeft op 7 april 2009 de Structuurvisie Dordrecht 2020 vastgesteld. In de visie wordt een aantal besluiten genomen over de inrichting van de ruimte in de stad.
Dordrecht is bij uitstek de Hollandse waterstad. Haar hele geschiedenis is verbonden met het water en het water is bepalend voor de identiteit van de stad. De gemeente streeft ernaar water als "kwaliteitsdrager" van de stad verder te ontwikkelen. Daarbij is de vraag actueel hoe Dordrecht moet reageren op de nieuwe vraagstukken die door de klimaatverandering op de stad afkomen.
Dat leidt tot de volgende hoofdopgaven:
Dordrecht in relatie tot de klimaatverandering waterbestendig maken (o.a. dijkversterking);
water benutten als economische kracht;
water benutten als kwaliteit in het woon- en leefmilieu.
Dijkversterking
Dordrecht is goed beschermd tegen hoog water. Dijken beschermen het binnendijkse gebied. Het buitendijkse gebied ligt over het algemeen zo hoog dat deze gebieden ook bij extreem hoge waterstanden droog of vrijwel droog zullen blijven.
Door de klimaatverandering zullen de waterstanden op de rivier gemiddeld een halve meter per 100 jaar stijgen en zullen extremere weersomstandigheden optreden. Ook onder die omstandigheden moet Dordrecht goed beschermd blijven tegen extreem hoog water. Waterschap Hollandse Delta onderzoekt alle dijken en zal er in samenspraak met de gemeente, provincie en het Rijk voor zorgen dat deze in de komende decennia worden aangepast waar dat nodig is.
De visie beschouwt waterkeringen als een gegeven, waarmee bij de toekomstige ontwikkeling van de stad rekening gehouden moet worden.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met
cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen,
landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn
gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht.
Monumenten
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten en nog geen gemeentelijke monumenten
4.1.2 Onderzoek
Ontstaan en ontwikkeling van het landschap
Het plangebied maakte tot de Sint Elisabethsvloed van 1421 onderdeel uit van de Grote of Zuid Hollandse Waard. Deze Waard was in het begin van de 13e eeuw ontstaan uit de samenvoeging van enkele kleinere oorspronkelijk 11e eeuwse waarden, zoals de Tiesselenswaard, de Dordtse Waard en de Zwijndrechtse Waard. De Waard was oorspronkelijk een klei-op-veen landschap. Dit landschap is ontstaan door overstromingen van het veenlandschap door de rivieren de Merwede, het Oude Maasje en Dubbel/Devel. Het veenlandschap werd bedekt door een laagje klei. Deze klei maakte ontginning aantrekkelijk omdat hierop landbouw mogelijk was.
In het begin van de 11e eeuw begon de ontginning. De Waard werd ontwaterd door een uitgebreid slotensysteem. Door de grootschalige ontwatering, oxideerde het veen en dit had klink ofwel bodemdaling tot gevolg. Bedijking werd al snel noodzakelijk. Voortdurende ontginning zorgt voor een verdere bodemdaling. Het onderhoud van de dijken was niet altijd voldoende en een combinatie van bodemdaling, slecht dijkonderhoud en een stijgende grondwaterspiegel veroorzaakte met enige regelmaat dijkdoorbraken. Tijdens stormvloeden en overstromingen gingen aangedijkte gebieden (tijdelijk) weer verloren. In het plangebied is de meest desastreuze overstroming de St. Elisabethsvloed van 1421 geweest. Hierbij brak eerst de zeedijk bij het dorp Broek door en korte tijd later ook de rivierdijken aan de noordoostkant van de Grote Waard ter hoogte van Werkendam. Hierdoor konden de Merwede en het Oude Maasje vrij door de Waard richting zee stromen. De Grote Waard veranderde in een ondiep zoetwatergetijdengebied: het Bergsche Veld.
In het Bergsche Veld werd op het oude klei-op-veenlandschap een dik gelaagd pakket rivierzand en -klei afgezet, het zogenoemde Merwededek. Hierdoor werd het al dan niet geërodeerde oorspronkelijke middeleeuwse landschap geleidelijk aan helemaal afgedekt en geconserveerd.
In de loop van de tijd slibde het Bergsche Veld door de aanvoer van zand en klei op tot zandplaten of gorsen die bij eb droogvielen. Ontwikkeling van de sedimentatie zorgde er vervolgens voor dat de platen meer sediment vasthielden, boven water kwamen te liggen en weer ingedijkt en als rivierkleipolders in gebruik genomen konden worden.
Het huidige polderlandschap van het Eiland van Dordrecht is het resultaat van een ruim drie eeuwen durend aan- en opslibbings- en herinpolderingsproces: vanaf 1603, het jaar waarin de eerste polder op het Eiland van Dordrecht werd ingedijkt tot aan 1926, het jaar waarin de laatste polder, polder De Biesbosch werd gerealiseerd.
Het plangebied omvat:
- de Wantijdijk behorend tot de Stadspolder en de Noordbovenpolder, beide daterend uit 1780
- de Zeedijk behorend tot de Alloijsen-of Bovenpolder daterend uit 1651-1652
- de Buitendijk, deels daterend uit 1788 met de oorspronkelijke naam Louisapoldersekade en deels uit de eerste helft van de 19e eeuw en behorend tot een groot aantal kleinere polders die in de 20e eeuw zijn samengevoegd tot de grotere polder De Zuidpunt.
Polders, dijken en rivieren bepalen nog altijd het karakter van het plangebied.
Archeologie
Archeologische verwachting
Uit het bureauonderzoek dat in 2009 in het kader van de MER-procedure is uitgevoerd komt naar voren dat in het onderzoeksgebied een aantal archeologische waarden te verwachten zijn. De kennis van het afgedekte Middeleeuwse cultuurlandschap is de laatste vijf tot tien jaar sterk vergroot. Uit onderzoek is duidelijk geworden dat het zeker niet gaat om een in 1421 volledig verspoeld gebied. Het is juist een belangrijk gebied, voornamelijk doordat de afzettingen die gevormd zijn tijdens en na de St. Elisabethsvloed van 1421 (het Merwededek) het onderliggende plaatselijk nog redelijk intacte middeleeuwse landschap bedekken en conserveren.
Wantijdijk en Zeedijk
Er loopt een oude loop van de rivier de Dubbel langs en onder deze dijk door. Op de
oeverwallen naast deze stroomrug is de verwachting voor resten vanaf de IJzertijd
middelhoog en vanaf de Late Middeleeuwen hoog. Op vier locaties loopt een oudere stroomgordel onder de dijk door. Deze Uitwijkse stroomgordel geeft deze locatie een middelhoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen. Aan de Kop van ’t Land heeft buitendijks in de 17e eeuw een wachthuis of redoute gestaan. Resten kunnen in de ondergrond aanwezig zijn.
Buitendijk
De Buitendijk ligt in een klei-op-veen landschap zonder stroomgordels in de ondergrond.
Tot ongeveer kilometer 17,3 is de verwachting voor Mesolithicum zeer laag, voor
Neolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen laag, en voor Late Middeleeuwen
middelhoog. Vanaf kilometer 17,3 loopt de dijk door een gebied dat archeologisch een
middelhoge verwachting heeft. Het is mogelijk dat resten van de verdronken dorpen
Wieldrecht en Twintighoeven aanwezig zijn in het plangebied.
Het zuidelijk deel van dit traject, vanaf de Prinsenheuvel is in het verleden al zodanig verspoeld en verslagen dat hiervoor een lage archeologische verwachting geldt.
Cultuurhistorie
In de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid Holland zijn in het plangebied de volgende gebieden en elementen met bijbehorende waarde opgenomen:
het cultuurhistorische topgebied Dordtse Biesbosch. De Buitendijk ligt hier middenin, de Zeedijk rond de Kop van ‘t Land is een deel van de grens van het gebied. Naast topgebied cultuurhistorie heeft De Biesbosch de status van Nationaal Park;
de Zeedijk en de Buitendijk met een hoge waarde;
het wiel bij de Heerenweg/Zeedijk met een redelijk hoge waarde;
de bebouwing rond het veer aan de Kop van ’t Land met een hoge waarde vanwege de intacte structuur en de redelijk gave bebouwing;
de kazemattenlinie met een redelijk hoge waarde.
CHA PZH Buitendijk en Zeedijk
Type: Rivierdijk
Gaafheid: verstoord
Kenmerk: Rivierdijk voor 1945
Waarde: Hoge waarde
CHA PZH Dijkwiel Zeedijk - Heerenweg
Type: Wiel
Gaafheid: verstoord
Waarde: Redelijk hoge waarde
Kenmerk: Wiel
CHA PZH Buurtschap Kop van ‘t Land
Type: Relatie nederzetting – landschap (Kop van ‘t Land)
Kenmerk: Structuur intact, redelijk gave bebouwing
Waarde: Hoge waarde
Oppervlakte (ha): 4,54
CHA PZH Zone met bunkers
Type: Defensiesysteem
Kenmerk: Zone met kazematten
Waarde: Redelijk hoge waarde
In 2009 is in opdracht van het Waterschap Hollandse Delta een cultuurhistorische inventarisatie van onder andere het Eiland van Dordrecht uitgevoerd. Hierin zijn aanvullend op de atlas van de provincie kleinschaliger elementen en objecten opgenomen. Een deel van deze objecten wordt nader onderzocht in verband met het mogelijk toekennen van een status als gemeentelijk monument. Eind 2013 worden de eerste aanwijzingen verwacht.
Kop van ‘t Land: redoute, veer Werkendam NB en buurtschap (sinds 1652)
De Kop van ‘t Land komt in 1639 voor het eerst voor op een historische kaart als ‘De Kop’. In 1652 wordt de Kop opgenomen in de net gerealiseerde Aloijsenpolder en wordt de Heerenweg aangelegd als één van de polderontsluitingswegen.
Op een kaart uit 1673 is al iets meer bebouwing aan de Kop van ’t Land te zien, namelijk aan het einde van ‘Den Heeren Wegh’. De Heerenweg, genaamd naar ‘D’Ambachts Heeren van Dubbeldam’, bestaat nu enkel nog uit een korte dwarsverbinding tussen de Provincialeweg en de Zeedijk. Aan het eind van de Heerenweg lag mogelijk de eerste veerstoep met veerhuis voor een veer op Noord Brabant. Het huis Zeedijk 22 zou dan de laat 19e eeuwse opvolger van het oudste veerhuis kunnen zijn.
In 1755 is er bebouwing aanwezig ter hoogte van Zeedijk 34 (binnendijks) met de naam “de Stee van Repelaer". De bebouwing op de Kop van ‘t Land wijzigde verder nadat in 1931 het veer op Werkendam werd ingesteld en in 1933 de Provinciale weg tot aan het pontveer werd aangelegd.
In april 1940 werden aan weerszijden van de veerstoep twee kazematten gebouwd ter bescherming en verdediging van veer en buurtschap. Het veer is in de meidagen 1940 gebruikt door de Nederlandse troepen om veilig terug te trekken op en over te steken naar Noord Brabant.
Het veer Kop van ‘t Land–Werkendam verzorgt een directe verkeersverbinding tussen de Hollandse en de Brabantse Biesbosch. Deze verbinding is van groot recreatief en toeristisch belang. De veerstoep werd en wordt nog altijd als aankomst- en vertrekpunt gemarkeerd door de aanwezigheid van grote, hoge bomen.
De bebouwing van de Kop van ‘t Land is van cultuurhistorische waarde als een nog relatief intact buurtschap bij een veerverbinding. De veerverbinding herinnert nog altijd direct aan de karakteristieke status en ligging van het Eiland van Dordrecht.
Overzicht buurtschap Kop van ’t Land, met als cultuurhistorische waarden:
-Veerstoep veer Werkendam met betonnen wachthuisje en hoge bomen
-Kazematten (4x, waarvan 1 grotendeels buiten plangebied, die daarom geen CW-aanduiding op de
verbeelding heeft)
-Zeedijk 38a-c: gemaalcomplex Staring
-Aardhaalzone (2 delen parallel aan Zeedijk)
Prinsenheuvel (Zanddijk 10, 11, 12): veerhuis en veer Lage Zwaluwe NB (sinds 1788)
De in 1785 gerealiseerde Prinsen- of Louisapolder is in eerste instantie vernoemd naar de stadhouder van Holland Willem V, prins van Oranje Nassau. Sinds 1788 heet de polder naar zijn dochter de Louisapolder. In de beschrijving van de polder op de landmeterskaart van augustus 1785 wordt gesproken over ‘… en het hoekje van Kornt Beere Kil, tegenover het Vissersgat, geteikend A, ’t volk somtijds in vervolg tot een plaats voor den aanbouw van een Huis met boomgaard en Thuyn daaragter gebruikt zoude kunnen worden’. Vermoedelijk betreft dit een buitendijks gelegen deel direct ten westen van en aansluitend op de polderkade. Deze locatie werd oorspronkelijk Nieuwe Heuvel genoemd. Het veer op Noord Brabant (Dubbeldam-Lage Zwaluwe) lag tot circa 1786 aan de Wieldrechtse Zeedijk, maar moest in dat jaar verplaatst worden naar de zuidelijker gelegen dijk van de nieuwe Prinsenpolder en de Nieuwe Heuvel werd vervolgens het Nieuwe Veer genoemd. In 1788 werd op de heuvel een veerhuis met de naam “Wagthuis’ gebouwd ter vervanging van het oude veerhuis de Wieldrechtse Zeedijk. De locatie werd en wordt nog altijd visueel gemarkeerd door grote hoge bomen.
Het Nieuwe Veer wordt pas sinds 1821 Prinsenheuvel genoemd. Het veer en het veerhuis hebben dan hun functie verloren omdat bij Willemsdorp inmiddels het nieuwe veer op Moerdijk in gebruik was genomen. De gebouwen op de Prinsenheuvel werden herbestemd tot boerderij.
Het gemaal van de Prinsenheuvel (Zanddijk ongenummerd, DDT00 W 17 G 0) is gebouwd in 1971 en bemaalt het gebied van de Polder de Zuidpunt en de Louisapolder. Het ligt op de locatie waar al sinds 1785 de sluis van de Louisapolder aanwezig was. Het gemaal bestaat uit een klein bemalingsgebouw op een betonnen constructie met drie waterdoorgangen. Een betonnen uitlaatsluis maakt de verbinding tussen de binnendijks gelegen Spookkil en het buitendijks gelegen Zuid-Maartensgat. Gemaal en sluis hebben een redelijke hoge cultuurhistorische waarde.
De bebouwing en objecten op en bij de Prinsenheuvel zijn karakteristiek voor de poldergeschiedenis van het eiland en van cultuurhistorische waarde.
Prinsenheuvel; alleen het stuk Zanddijk met duiker ligt binnen het plangebied; hiervoor wordt geen CW-aanduiding opgenomen.
Kazemattenlinie Zeedijk-Buitendijk (april 1940)
Over het zuidelijk deel van het Eiland van Dordrecht en met name langs Zeedijk en Buitendijk loopt een kilometerslange zone met betonnen Nederlandse kazematten. Deze kazematten maken deel uit van de verdedigingslinie ‘Zuidfront Vesting Holland’. Met de bouw van de kazematten of groepsschuilplaatsen van het type P (Pyramide) langs de Zeedijk en de Buitendijk is pas half april 1940 begonnen en deze was op 10 mei 1940 nog niet voltooid. De kazematten liggen, op enkele uitzonderingen na, binnendijks en vrijwel direct achter de dijksloten. De linie is nog vrijwel intact.
In het noordelijk deel van het plangebied liggen 3 kazematten: 2 aan weerszijden van de veerstoep (waarvan 1 buiten het plangebied), 1 aan/in de Zeedijk en 1 tegenover de splitsing met de Nieuwe Merwedeweg op de dijk.
De Kop van ‘t Land met kazematten
De hele linie, bestaand uit losstaande kazematten is van cultuurhistorische waarde en wordt naar verwachting in 2013 aangewezen als gemeentelijk monument.
Buitendijk (tot aan de spoorlijn) met kazematten buiten het plangebied
Aardhaalzone Zeedijk
Aan de binnendijkse kant en parallel aan de Zeedijk is ter hoogte van het buurtschap Kop van ’t Land een aardhaalzone aanwezig en herkenbaar in de afwijkende percelering.
De aardhaalzone is een zone waaruit aarde gehaald is voor het herstellen of versterken van de dijk na een dijkdoorbraak. De hier aanwezige wielen zijn ontstaan in 1715 en 1717 en mogelijk is kort daarna deze zone aangelegd. Kenmerkend voor de zone is dat de percelen qua oriëntatie afwijken van die in de aansluitende Alloyzen –of Bovenpolder, namelijk parallel aan in plaats van haaks op de dijk. De ardhaalzone is van hoge cultuurhistorische waarde als karakteristiek kenmerk van de poldergeschiedenis en het continue gevecht tegen het water.
(NB. in bp worden geen belemmering voor agrarische activiteiten opgenomen, wel moet wordt de afwijkende percelering worden gehandhaafd.).
De aardhaalzone aan de binnendijkse kant van de Zeedijk.
4.1.3 Conclusie
Archeologisch onderzoek
Daar waar de bestaande dijken enkel worden verbreed of verhoogd – binnendijks of buitendijks - en de dijken zelf niet worden vergraven of afgegraven is geen veldonderzoek nodig. Dit geldt alleen als het oorspronkelijke dijkprofiel ongeroerd blijft. Bij het aanleggen van (kwel)sloten kunnen archeologische waarden verloren gaan omdat deze sloten lang, breed en relatief diep zijn.
Waar nieuwe sloten worden aangelegd, dieper dan de vrijgestelde 1m beneden maaiveld, is in 2012 een veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit archeologisch booronderzoek wordt het westelijke dijktracé 2 geheel vrijgesteld van verder onderzoek. Archeologische waarden liggen hier zo diep dat deze door de nieuwe sloten niet verstoord worden.
Binnen het oostelijke dijktracé 1 zullen op drie locaties daadwerkelijk archeologische waarden worden verstoord door de aanleg van nieuwe sloten: het betreft de delen boringen 2 t/m 7, boringen 9 t/m 19 en boringen 32 t/m 37. De aanleg van de sloot in deze drie delen dient archeologisch begeleid te worden conform een door de gemeente getoetst PvE.
Regels archeologie
Voor het overgrote deel van het plangebied geldt conform de beleidskaart archeologie een middelmatige archeologische verwachting verbonden aan de komkleigebieden tussen de jongere stroomgordels. Aan deze verwachting is de dubbelbestemming Waarde Archeologie 3 (WR-A-3) gekoppeld. Op basis van archeologisch booronderzoek zijn nog 3 tracédelen aangewezen waar dit gehandhaafd blijft omdat hier de archeologische waarden door de aanleg van nieuwe sloten verstoord wordt. Voor het gehele zuidwestelijke tracé geldt na archeologisch booronderzoek een lage archeologische verwachting en vervalt de dubbelbestemming archeologie.
Verbeelding archeologie
In de verbeelding voor archeologie behoeft alleen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 opgenomen te worden voor de drie genoemde tracédelen (zie rood omkaderde delen op onderstaand plankaartdetail). Voor het overige plangebied is opname van de dubbelbestemming archologie niet nodig.
Regels cultuurhistorie
Als wens ontstaat om bebouwing te slopen, dient dit voorafgaand aan de vergunning voor sloop op kosten van de initatiefnemer bouwhistorisch gedocumenteerd te worden.
Als de wens ontstaat om objecten en bebouwing met een cultuurhistorische waarde te slopen, dient voorafgaand aan de beslissing door burgemeester en wethouders hierover een onderzoek plaats te vinden naar de exacte waarde, zodat deze afgewogen kan worden in het kader van de planvorming. Ook in het kader van de aanwijzing van gemeentelijke monumenten zullen objecten nader worden onderzocht en gewaardeerd.
Verbeelding
De functieaanduiding cultuurhistorische waarde (cw) wordt voor de genoemde objecten en elementen, voor zover gelegen binnen het plangebied opgenomen.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1 Regelgeving en beleid
In situaties waar sprake is van ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt een milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.2.2 Onderzoek
In dit bestemmingsplan is een milieuzonering vanwege bedrijfsactiviteiten niet aan de orde.
4.2.3 Conclusie
De VNG-publicatie Bederijven en Milieuzonering is niet van toepassing op de dijkversterking.
4.3 Bodemkwaliteit
4.3.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
Vanaf 1 januari 2008 is het ‘natte’ deel van het Besluit Bodemkwaliteit in werking getreden. In de normstelling is gekozen voor een ‘altijd’grens en een ‘nooit’grens:
de ‘altijd’grens bestaat uit de Achtergrondwaarden. Deze zijn vastgesteld op basis van de gehalten aan stoffen zoals die voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in
Nederland, die niet zijn belast door lokale verontreinigingsbronnen. Partijen baggerspecie die voldoen aan de Achtergrondwaarden zijn altijd vrij toepasbaar voor wat betreft de chemische kwaliteit;
de ‘nooit’grens wordt bepaald met behulp van het saneringcriterium. Dit is geen vaste norm, maar een methodiek om te bepalen of er sprake is van een onaanvaardbaar risico en of er met spoed moet worden gesaneerd (op grond van de Wet Bodembescherming).
Baggerspecie boven de grens van het onaanvaardbaar risico mag nooit worden toegepast.
Tussen de ‘altijd’grens en de ‘nooit’ grens liggen de Maximale Waarden. Deze waarden geven de
bovengrens aan van de kwaliteit die nodig is om de bodem blijvend geschikt te houden voor de functie die de bodem heeft. Hiervoor zijn landelijk Generieke Maximale Waarden vastgesteld.
4.3.2 Onderzoek
Volgens de bodemkwaliteitskaart kunnen de Wantijdijk, Zeedijk en Buitendijk voor wat betreft de bovenste 0,5 m worden aangemerkt als "schoon". De aanduiding is gebaseerd op het destijds geldende Bouwstoffenbesluit. Hoewel met de invoering van het Besluit Bodemkwaliteit de toetswaarden voor enkele stoffen is aangepast, wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied nog steeds voldoet aan de eisen voor vrij toepasbare (schone) grond. Daarmee vervallen de beperkingen in deze laag. De ervaring leert dat voor de aanleg van dijken naast gebiedseigen grond regelmatig ook restmaterialen als puin en puinhoudende grond is gebruikt. De bodemvreemde bijmenging gaat doorgaans samen met verhoogde concentraties zware metalen, PAK en minerale olie. Mogelijk is hierdoor sprake van plaatselijk verontreinigde dijklichamen.
Van de Wantijdijk zelf zijn geen bodemonderzoeken bekend. Wel zijn enkele onderzoeken uitgevoerd nabij de dijk, waarbij slechts lichte verontreinigingen zijn aangetoond.
Aan de Zeedijk hebben in het verleden enkele activiteiten plaatsgevonden, waarbij mogelijk de bodem verontreinigd is. Op het perceel Zeedijk 13 heeft een benzinepompinstallatie gestaan, op het perceel Zeedijk 34 is een transportbedrijf gevestigd geweest en diverse sloten nabij de Zeedijk zijn gedempt. Bij onderzoek zijn op het perceel Zeedijk 34 geen verontreinigingen aangetoond. Onderzoek wijst ook uit dat de sloten gedempt zijn met gebiedseigen, niet verontreinigde grond.
Op de Buitendijk hebben voor zover bekend geen activiteiten plaatsgevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt. Bodemonderzoeken van de Buitendijk zijn echter niet bekend. Wel zijn enkele sloten nabij de Buitendijk gedempt en uit onderzoek blijkt dat ter plaatse van één sloot de bodem ernstig verontreinigd is met diverse zware matalen.
De overige sloten zijn blijkens onderzoek gedempt met gebiedseigen, niet verontreinigde grond.
Bij een onderzoek ter plaatse van een voormalig werkterrein van de HSL, ten westen van de Buitendijk, zijn overschrijdingen van de interventiewaarde in de grond en het grondwater gemeten. Op de overige onderzochte percelen nabij de Buitendijk zijn geen overschrijdingen van de interventiewaarde aangetoond.
De kwaliteit van de waterbodem wordt periodiek door het Waterschap onderzocht. Hierbij zijn geen gevallen van ernstige waterbodemverontreiniging in de dijksloten binnen het plangebied aangetoond. De waterbodem in het Maartensgat en de Merwede is sterk verontreinigd en zal de komende jaren worden gesaneerd. Ten behoeve van de geplande dijkversterking heeft een onderzoek naar de kwaliteit van de waterbodems plaatsgevonden.
De onderzoekslocatie betreft de watergangen gelegen langs de Wantijdijk, Zeedijk en Buitendijk ter plaatse van het Eiland van Dordrecht Oost. De lengte van de watergangen langs de Wantijdijk en Zeedijk is circa 3.100 meter. De watergang langs de Buitendijk heeft een lengte van circa 2.100 meter. De omgeving van de watergangen langs de Wantijdijk, Zeedijk, Buitendijk en Oude Beerpoldersekade bestaat uit weilanden en akkerland. Ter plaatse van de watergangen zijn per traject 10 (baggerspecie)steken verricht, waarbij de aanwezige baggerspecie is bemonsterd.
Voor baggerspecie hebben 3 verschillende toetsingen plaatsgevonden:
toepassing van baggerspecie in oppervlaktewater: hierbij wordt getoetst aan de achtergrondwaarde (grens tussen klasse AW en klasse A), aan de maximale waarde A (klasse A /klasse B) en de maximale waarde B (klasse B/klasse I), welke gelijk is aan de interventiewaarde voor waterbodems;
toepassing van baggerspecie op de (land)bodem: de kwaliteit van toe te passen baggerspecie moet voldoen aan respectievelijk de Achtergrondwaarde (grens tussen klasse AW en klasse Wonen) of de Maximale Waarden Wonen (klasse Wonen/klasse Industrie). Daarnaast is de bodemfunctieklasse van belang waar de baggerspecie toegepast wordt;
verspreiden over aangrenzende percelen: hierbij is rekening gehouden met de landbouwfunctie die deze percelen vaak hebben. De bovengrens voor de kwaliteit van baggerspecie die mag worden verspreid, is gebaseerd op de zogenaamde msPAF-toets (meer stoffen Potentieel Aangetaste Fractie van lagere organismen). Daarnaast mag de baggerspecie de interventiewaarde voor droge bodems niet overschrijden.
4.3.3 Conclusie
De werkzaamheden bij de Wanijdijk en Zeedijk doorkruisen geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Bij de Buitendijk zal een deel van de werkzaamheden samenvallen met de geconstateerde ernstige bodemverontreiniging. Deze verontreiniging is niet mobiel en zal gesaneeerd moeten worden op die plaatsen waar daadwerkelijk werkzaamheden worden verricht.
Uit de onderzoeksresultaten naar de kwaliteit van de waterbodems kan geconcludeerd worden dat:
alle vrijkomende baggerspecie verspreidbaar is op het aangrenzende perceel;
de vrijkomende baggerspecie ter plaatse van de onderzochte watergangen langs de Wantijdijk, Zeedijk en Buitendijk toepasbaar is in oppervlaktewater als klasse AW;
de vrijkomende baggerspecie ter plaatse van de onderzochte watergangen langs de Wantijdijk en gedeelte Zeedijk toepasbaar is op of in de landbodem als klasse Wonen;
de vrijkomende baggerspecie ter plaatse van de onderzochte watergangen langs de Zeedijk(gedeelte) en Buitendijk toepasbaar is op of in de landbodem als klasse AW;
er in totaal circa 4.200 m³ baggerspecie vrijkomt bij de dijkversterking Eiland van Dordrecht Oost en West.
4.4 Duurzaamheid
4.4.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.
De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
transitie naar duurzame energiehuishouding;
transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
transitie naar duurzame landbouw.
Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden.
Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn. Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
4.4.2 Onderzoek
Doelstelling van de dijkversterking is dat de waterkering voor de komende 50 jaar voldoende bescherming biedt tegen overstromingen. De dijkversterking is zowel uit een oogpunt van veiligheid als qua levensduur als duurzaam aan te merken.
4.4.3 Conclusie
De dijkversterking voorziet in een duurzame oplossing tegen overstromingen vanwege hoog water op de Nieuwe Merwede en het Wantij.
4.5 Explosieven
4.5.1 Algemeen
Op verschillende plaatsen binnen het plangebied tijdens de Tweede Werelddoorlog gevochten is en er derhalve een kans is dat zich in de bodem nog conventionele explosieven bevinden. Omdat deze explosieven, wanneer er werkzaamheden binnen het plangebied worden verricht, gevaar voor personeel en de omgeving op kunnen leveren en omdat de ontdekking van explosieven tijdens de uitvoering van de werkzaamheden voor vertraging zal leiden, is een vooronderzoek naar de kans op aanwezigheid van explosieven verricht. Het explosievenonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
4.5.2 Onderzoek
Voor het explosieven onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd, waaronder het Archief van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD), Stafkaarten uit The National Archives in Londen, de archieven van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), luchtfotocollecties en de resultaten van eerder uitgevoerd historisch vooronderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de kans op aanwezigheid van conventionele explosieven binnen delen van het plangebied aanwezig is. Die delen zijn in het rapport als “verdacht” aangegeven.
4.5.3 Conclusie
De kans op het onbedoeld in werking treden van een conventioneel explosief in het projectgebied
zou kunnen worden weggenomen door de kans op stoot- en/of schokinitiatie uit te sluiten. Dit is
mogelijk door voorafgaand werkzaamheden uit te voeren die leiden tot het opsporen en veilig-
stellen van mogelijk aanwezige explosieven.
Indien alleen grond wordt aangebracht, waarbij geen beroering of afgraving van de bodem
plaatsvindt, kan worden overwogen om de bodem voorafgaand aan de (grond)werkzaamheden
niet nader te onderzoeken. Bij aan- en afvoer van grond zal echter vaak gebruik worden gemaakt van zware machines. De druk en trilling die door deze machines op de bovengrond wordt uitge-
oefend kan mogelijk leiden tot het in werking treden van conventionele explosieven die (net)
onder het maaiveld liggen. Het is derhalve aan te bevelen de bodem voorafgaand aan deze
werkzaamheden toch te laten onderzoeken op de aanwezigheid van explosieven.
Daar waar enkel graafwerkzaamheden plaatsvinden binnen de contouren van reeds naoorlogs
vergraven tracés van bijvoorbeeld wegcunetten en rioleringssleuven kan redelijkerwijs worden
aangenomen dat eventuele explosieven reeds destijds zijn opgemerkt en weggenomen. Deze aanname is echter geen wetmatigheid. Het is derhalve raadzaam voor aanvang van de voorgenomen werkzaamheden een protocol op te stellen met betrekking tot de handelwijze bij het incidenteel aantreffen van conventionele explosieven uit W.O.II.
Indien de opdrachtgever besluit dit nader onderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven uit te laten voeren is het mogelijk om voorafgaand en/of bij het aantreffen daarvan maatregelen te treffen om mogelijke schade aan de (directe) omgeving te beperken.
Geadviseerd wordt vóór aanvang van de voorgenomen (grond)werkzaamheden de als verdacht aangemerkte gedeelten van het projectgebied te laten onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (door middel van oppervlakte detectie) en deze te laten verwijde-
ren. De werkzaamheden lokaliseren, benaderen, identificeren en assisteren bij het ruimen uit te laten voeren door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf.
4.6 Externe veiligheid
4.6.1 Regelgeving en beleid
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groeps-
risico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht. De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid. Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op
een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er
van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden
risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk
risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico:
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
4.6.2 Onderzoek
Het plangebied van deze bestemmingsplanherziening ligt in het zuidelijk en oostelijk deel van het Eiland van Dordrecht. En komt overeen met het trace van de waterkering na uitvoering van het dijkversterkingsproject. Het plangebied grenst deels aan de rivier de Nieuwe Merwede. Verder wordt het plangebied over een afstand van 60 meter doorsneden door de Aardgastransportleiding Wijngaarden –Ossendrecht en een stikstofleiding, waarbij het tracé op twee locaties wordt verlegd. De risicozone langs deze leiding overschrijdt de onderhoudsstrook niet en raakt geen kwetbare objecten. In het plangebied bevindt zich geen (beperkt) kwetsbare object en geen risicovolle inrichtingen en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Het onderwerp externe veilighied is voor dit plan dan ook niet relevant
4.6.3 Conclusie
Het onderwerp externe veiligheid is voor dit plan dan ook niet relevant. Het plan is toegezonden aan de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid. Met betrekking tot dit plan zijn geen relevante externe veiligheidsaspecten geconstateerd. De veiligheidsregio zal daarom geen gebruik maken van haar adviesrecht. Geadviseerd wordt echter bij de ontwikkeling van het plangebied in contact te treden met de Brandweerzorg Dordrecht voor wat betreft de advisering over de brandveiligheid van de
bouwwerken en de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening van het plangebied.
4.7 Geluid
4.7.1 Regelgeving en beleid
Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven. Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65dB(A) is deze veranderd in 63 dB.
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder wordt voor wegverkeerslawaai onder andere onderscheid gemaakt in nieuwe, bestaande en reconstructie situaties. In dit onderzoek is alleen afdeling 4
"Reconstructie" (artikel 98 tot en met 100b Wgh) van toepassing.
Reconstructie
Op grond van artikel 99 Wgh mag niet tot reconstructie van een weg worden overgegaan, tenzij deze in overeenstemming is met een bestemmingsplan dat in de reconstructie voorziet.
Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh indien de geluidsbelasting als gevolg van de reconstructie afgerond met 2 dB of meer toeneemt. Mogelijke maatregelen die deze toename reduceren mogen in deze fase van het onderzoek niet worden meegenomen.
In geval van een reconstructie dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelastingen in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de wijziging op of aan een aanwezige weg wordt uitgevoerd en naar de geluidbelasting 10 jaar na afronding van de wijziging.
De dijkversterking is voorzien in het jaar 2011/12, zodat in dit onderzoek het beoordelingsjaar 2010 is vergeleken met het prognosejaar 2022.
Grenswaarden
Volgens artikel 100a Wgh kan in het geval van een reconstructie voor de betrokken woningen die een toename van (afgerond) 2 dB ondervinden onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld. In principe mag de verhoging niet meer bedragen dan 5 dB. De maximaal vast te stellen hogere waarden is in beginsel bepaald op 63 dB.
4.7.2 Onderzoek
Het bestemmmingsplan c.q. het dijkversterkingsplan voorziet niet in een reconstructie van wegen of het toevoegen van geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder.
4.7.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan .
4.8 Groen
4.8.1 Regelgeving en beleid
In het Boomstructuurplan, Nota Parken en de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen. De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.
Parken zijn de kern van het openbaar groen en vaak ook het openbaar gebied. De parken hebben een belangrijke recreatieve en ecologische functie. Een goed beheer van de parken is dan ook van groot belang.
4.8.2 Onderzoek
In het Boomstructuurplan is aangegeven dat een versterking van de boomstructuur langs de Wantijdijk en de Zeedijk, ook voor die delen waar nu dijkverstering is voorzien, gewenst is.
In het werkplan van het Boomstructuurplan wordt vermeld dat de Zeedijk is met de Wieldrechtse Zeedijk de meest in het oog springende dijk van Dordrecht is. Bij de Kop van ’t land heeft de Zeedijk een primaire waterkerende functie waardoor er geen bomen op of aan dit deel van de dijk geplant mogen worden. Het overige deel heeft een secundaire waterkerende functie. Hierdoor is het wellicht mogelijk dat er bomen onder aan de dijk geplant mogen worden. Het mogen planten of vervangen van bomen langs primaire en secundaire waterkerende dijken is gebonden aan vergunningverlening van het waterschap.
Vanaf de Noordendijk tot aan de Provincialeweg staat een onderbroken structuur van een
enkele rij essen aan de voet van de dijk. Deze gaat over in een onderbroken structuur van knotwilgen, ook aan de voet van de dijk. Deze knotwilgen zijn niet in het beheer van de gemeente en vallen ook niet onder de boomstructuur. De bomen zijn echter wel van een grote landschappelijke waarde. Vervolgens gaat de boomstructuur over in twee of vier rijen populieren die aan weerszijden op het dijklichaam staan. Het streefbeeld is een boomstructuur boven op de dijk langs de hele weg. Indien vervanging van de bomen noodzakelijk is en dit vanwege wettelijke eisen niet op de dijk mag, dan moet onderzocht worden hoe de bomen aan de onderkant van de dijk geplant kunnen worden. Aanbevolen wordt de bestaande structuur van essen op de Zeedijk (tussen de Noordendijk en Provincialeweg) aan te vullen en vanuit historisch oogpunt te versterken met notenbomen.
Voor de Zeedijk vanaf de Provincialeweg wordt geadviseerd de structuur van populieren aan te vullen en te versterken. Het uiteindelijke profiel is afhankelijk van de wensen van het Waterschap. Tevens wordt geadviseerd om de huidige boomstructuur langs de gehele route te behouden en eventueel aan te vullen.
Op verschillende plekken wordt de dijk binnendijks en deels buitendijks versterkt. Dat gaat onder meer ten koste van een deel van de groenplek in het noordoostelijk deel van Stadspolders. verder zal op een aantal plaatsen de aanwezige watergangen aan de binnenzijde van de dijk en de daar aanwezige bomen niet gehandhaafd kunnen worden. Daarbij is het terugbrengen van de watergangen en de bomen direct aan de binnenzijde van de nieuwe dijk veelal niet mogelijk, omdat daardoor de stabiliteit van de dijk in gevaar komt. Dit betekent dat in het plan compensatie van de verloren gegane waterberging en bomen elders vereist is.
In de Nota parken wordt de groenplek in het nooroostelijk deel van Stadspolders niet genoemd.
In de Nota Kleurrijk groen, wordt aangegeven dat het herkenbaar maken van het cultuurhisto-
rische patroon van dijken en toegangswegen van belang is. Het gewenste beeld -voor zover dat betrekking heeft op het plangebied- is een continue boombeplanting langs wegen en dijken in oost-westrichting, een lichtere boombeplanting langs de noord-zuid lopende wegen, zicht op wielen en recreatieve routes naar het buitengebied. Gestreefd wordt naar het herkenbaar maken van dijken door de aanplant van doorgaande bomenrijen en de grastaluds extensief te bemaaien, zodat een bloemrijk lint ontstaat. belangrijk is dat dijken over de gehele lengte als voet- of fietspad te gebruiken zijn dat zichtlijnen op wielen opgegehouden worden.
4.8.3 Conclusie
De bomen en houtgewassen die in het kader van het dijkversterkingsplan gekapt moeten worden en die beschermd worden door het boomstructuurplan moeten gecompenseerd worden. Deels vindt dat binnen het dijkversterkingsplan zelf plaats en voor het overige moet compensatie elders plaatsvinden. Het verplaatsen van bommen is in uitzonderingsgevallen (indien het zeer waardevolle bomen betreft) bespreekbaar. Het waterschap heeft met een particulier al overeenstemming om een aantal waardevolle oude knotwilgen op kosten van het waterschap te laten verplaasten. Voor het kappen van beschemde bomen en houtgewassen is een Wabo-vergunning vereist.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Regelgeving en beleid
Wet Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:
het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;
er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;
het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. In dit besluit zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. In het besluit zijn de volgende categorieën gebouwen inclusief omliggende terreinen aangemerkt als “gevoelige bestemming”:
Basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige
Kinderopvang
Verzorgingstehuis, verpleeg tehuis of bejaarden tehuis
Indien er een gevoelige bestemming wordt ontwikkeld binnen 330 meter van rijkswegen of 50 meter vanaf provinciale wegen dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de normen voor fijn stof en/of stikstofdioxide. Hierbij dient getoetst te worden aan 40 microgram per m3.
4.9.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet niet in een verandering van de verkeersstructuur of de wegen zelf.
4.9.3 Conclusie
Het plan heeft geen effecten op de luchtkwaliteit
4.10 Milieueffectraport
M.e.r.-procedure
Het goedkeuren van het Projectplan is een m.e.r.-plichtig besluit. In deze m.e.r.-procedure is waterschap Hollandse Delta de initiatiefnemer. Bevoegd gezag zijn Gedeputeerde Staten, die het projectplan moeten goedkeuren. Op 1 juli 2010 is de m.e.r.-wetgeving gewijzigd. Omdat de richtlijnen voor de milieueffectrapportage voor de dijkversterking voor genoemde datum zijn vastgesteld, geldt voor dit project de bestaande regelgeving.
Als eerste stap in de m.e.r.-procedure is op 28 januari 2009 een startnotitie verschenen, waarin informatie is opgenomen over de voorgenomen activiteit. De startnotitie geeft aan welke onderwerpen in het MER behandelend zullen worden. De startnotitie heeft vier weken ter inzage gelegen.
Er is door negen instanties en particulieren gebruik gemaakt van de gelegenheid tot inspraak. De startnotitie en inspraakreacties zijn de basis geweest voor het opstellen van een Advies voor de Richtlijnen voor het MER door de Commissie voor de milieueffectrapportage op 1 april 2009. Vervolgens zijn op 23 april 2009 de Richtlijnen vastgesteld door het Bevoegd Gezag.
Hierna is het milieueffectrapport opgesteld. Het rapport heeft betrekking op de maatregelen ter verbetering van de waterkering ten behoeve van de veiligheid. Hierbij wordt gekeken naar alle relevante faalmechanismen van het dijklichaam (o.a. binnen- en buitenwaartse stabiliteit, piping, dijkbekleding).
Alternatieven
Op basis van de genoemde doelstellingen zijn in het MER de alternatieven ontwikkeld en onderzocht. Deze alternatieven zijn beschreven in het MER-rapport. Voor ieder alternatief is een dijkprofiel uitgewerkt.
Voorkeursalternatief
Op basis van de onderzoeken is het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) en het Voorkeursalternatief (VKA) ontwikkeld. Bij de keuze voor het VKA is niet alleen uitgegaan van de milieueffecten, maar zijn ook de kosten meegewogen. Het MMA en het VKA wijken slechts op enkele punten van elkaar af. Het VKA kan als volgt worden samengevat:
Dijk |
Km |
Ontwerpkeuze |
Mitigerende en compenserende maatregelen |
Wantijdijk/Zeedijk |
5.0-6.0 |
Binnendijkse versterking met aanpassing bekleding |
-Aanpassen stadspark Stadspolders door terugbrengen waterplas en bomen; -Compensatie bomen en leefgebied buitenzijde; -Ruimtebeslag op N2000-gebied. |
Wantijdijk/Zeedijk |
6.0-7.8 |
Vierkante versterking met damwanden bij bebouwing zonder 1:7 talud |
-Binnendijks herplanten essenrij; -Natuurvriendelijke oevers. |
Wantijdijk/Zeedijk |
7.8-8.6 |
Vierkante versterking met damwanden bij bebouwing, inclusief aanplakken kleibekleding |
-Binnendijks herplanten knotwilgenrij; -Natuurvriendelijke oevers.
|
Buitendijk |
16.3-17.6 |
Binnendijkse versterking met buitendijkse aanvullingen kleibekleding |
Inpassingsmaatregelen om aantasting van het wiel, ter hoogte van de huidige knik in het fietspad, te beperken |
Buitendijk |
17.6-18.0 |
Binnendijkse versterking |
Geen |
Buitendijk |
18.0-18.7 |
Binnendijks versterking met buitendijkse aanvullingen |
De te kappen bomen langs de buitenzijde van de Buitendijk worden gecompenseerd |
Overall |
|
|
Natuurvriendelijk beheer van dijktaluds |
Het MMA wijkt op de volgende punten van het VKA af:
Het MMA heeft een 1:7 talud bij de Zeedijk;
Langs de Buitendijk maken natuurvriendelijke oevers onderdeel uit van het MMA;
het toekomstig leefgebied van beschermde vissen (en amfibieën) kan aanzienlijk worden vergroot door de teensloot te dimensioneren met een voldoende breedte en een natuurvriendelijke oever;
De kazemat bij Prinsenheuvel is van belang als winterverblijfplaats voor vleermuizen. Een inpassing in de plannen is aan te bevelen, zodat permanente effecten kunnen worden uitgesloten;
Enkele buitendijkse kazematten zouden ingericht kunnen worden als winterverblijf voor vleermuizen, zodat de verstoring van de buitendijkse kazemat Prinsenheuvel wordt gecompenseerd.
Om tijdens de werkzaamheden aan de dijk om de effecten op de flora en fauna te voorkomen zullen mitigerende en compenserende maategelen worden getroffen.
Het besluit van de provincie waarbij de MER is goedgekeurd dateert van 7 november 2012.
Met betrekking tot de vraag of in casu ook voor het bestemmingsplan een Mer-procedure dient te worden doorlopen, is advies gevraagd aan een op dit gebied deskundig adviseur, Royal Haskoning/DHV. Uit dit advies blijkt dat een bestemmingsplan op basis van het Besluit m.e.r. en artikel 7.2, tweede lid, Wm in beginsel plan-mer-plichtig is als:
het plan voorziet in m.e.r.-plichtige activiteiten (onderdeel C en D) van de bijlage bij het Besluit m.e.r) en kaderstellend is voor m.e.r.-(beoordelingsplichtige) activiteiten (zoals vermeld in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.);
voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (artikel 7.2a, eerste lid, van de Wm).
Gelet op het feit dat de voorgenomen activiteit in casu vermeld staat in onderdeel D 3.2 (kolom 1) van het Besluit m.e.r. betekent het voorgaande dat het bestemmingsplan (vermeld in kolom 3) pas plan-mer-plichtig is als het kaderstellend is voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten (vermeld in kolom 4).
De vraag is of hier sprake is van een kaderstellend bestemmingsplan als het Projectplan dat voorziet in dezelfde activiteit als het bestemmingsplan al onherroepelijk is. Uit de wetsgeschie-
denis volgt dat geen sprake is van een kaderstellend bestemmingsplan indien het in kolom 4 bedoelde besluit (in dit geval de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van het projectplan) ten tijde van de voorbereiding van het plan reeds is vastgesteld. Dat is hier het geval, het projectplan is zelfs onherroepelijk.
Het bestemmingsplan mag in dit kader alleen voorzien in de planologische inbedding van het Projectplan en niet meer mogelijk maken. De milieugevolgen van het project, zoals neergelegd in het Projectplan waarvoor een MER is opgesteld, en van het bestemmingsplan, dienen dezelfde te zijn. Deze lijn van één-op-één inpassing wordt ook min of meer in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevolgd.
Omdat het bestemmingsplan dient om de uitvoering van het projectplan vanuit juridisch-
planologisch oogpunt mogelijk te maken en geen nieuwe elementen aan het Projectplan toevoegt of daar wijziging in brengt, kan het bestemmingsplan niet als kaderstellend worden aangemerkt en is het volgen van een Mer-procedure ten behoeve van het bestemmingsplan niet vereist.
4.11 Natuur
4.11.1 Regelgeving en beleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder voorwaarden kan ontheffing worden verkregen. Deze worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven, wat een onderdeel vormt van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.
In de Flora- en faunawet zijn drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het bescher-
mingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimte-
lijke ontwikkelingen”.
De gemeente Dordrecht heeft -samen met Zwijndrecht- 2 Gedragscodes Flora- en Faunawet opgesteld. Hierin staan regels voor het werken in de buitenruimte. Zo wordt voorkomen dat beschermde planten en dieren beschadigd raken of verstoord worden tijdens de werkzaamheden. In de Gedragscode Flora- en Faunawet staat waar rekening mee moet worden gehouden bij baggeren, maaien of kappen. Door aantoonbaar te werken volgens de gedragscode zijn minder vaak ontheffingen nodig. Een belangrijk onderdeel van de gedragscode is de natuurwerkkalender. Deze kalender geeft aan wat geschikte en ongeschikte periodes zijn om werkzaamheden uit te voeren. Het type werk bepaalt welke gedragscode er gebruikt wordt.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen, die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren;
een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:
de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren;
een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning, dan wel goedkeuring verlenen aan een plan, als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een "passende beoordeling" van de gevolgen opstellen, die door Gedeputeerde Staten in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.
Inmiddels zijn de benodigde vergunningen door de Minister van LNV in het kader van de Natuurwetgeving verleend.
In het kader van het Projectplan is een passende beoordeling gemaakt, omdat significante effecten op het Natura 2000-gebied de Biesbosch niet uitgesloten konden worden. Omdat de passende beoordeling is uitgevoerd en opgenomen in het MER hoeft voor het bestemmingsplan in beginsel geen passende beoordeling te worden uitgevoerd, omdat het bestemmingsplan in dit geval niet kaderstellend is.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten.
In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur-
waarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.
De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogel gebieden en groene verbindingen. Voor deze gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Het Wantij is aangeduid als Waternatuurgebeid en de oevers als bestaande natuur en prioritaire nieuw natuur. Het gebied ten zuiden van de Zeedijk en Buitendijk is aangeduid als Natura 2000-gebied, bestaande natuur en prioritaire nieuw natuur. De gemeenten dienen in het bestemmingsplan de bestemming natuurgebied of een daarmee overeenkomstige bestemming op te nemen. Voor zover er nog sprake is van bestaande bebouwing, erven, tuinen of wegen, kunnen deze bestemd worden overeenkomstig het huidige gebruik.
Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013
Doelstelling van de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.
De SES wil hiertoe komen door ontwikkeling van een optimaal netwerk van leefgebieden, stapstenen en verbindingszones voor flora- en fauna, dat aansluit op natuur in het buitengebied (het rivier-ecosysteem, met het Biesbosch-ecosysteem en de toekomstige Nieuwe Dordtse Biesbosch) en waarbij het gaat om migratie van flora en fauna en om natuur op zich, die ook ten dienste staat van de mens. De SEStructuur draagt bij aan de leefbaarheid van Dordrecht, omvat recreatieve verbindingen en speelt een belangrijke rol bij het waterbeheer.
De SES behelst het hele stedelijke gebied binnen de gemeente ten noorden van de (Wieldrechtse) Zeedijk en ten noorden van het plangebied van de Nieuwe Dordtse Biesbosch. De SES zet zich in om bestaande natuurwaarden zoveel mogelijk te beschermen en te vergroten, door behoud en ontwikkeling van leefgebieden.
De belangrijkste waarden liggen dan ook binnen de aangewezen structuren van de SES. Hier buiten zijn echter ook loskorrelige natuurwaarden te vinden, die bescherming verdienen. Een gedeelte hiervan wordt gedekt door de Flora- en faunawet, maar lang niet alles. De SES draagt ook bij aan de groenbehoefte van de stad. De SES heeft geen betrekking op gronden binnen het plangebied, maar de dijkversterkingswerkzaamheden vinden wel plaats nabij gronden die onder de SES vallen.
4.11.2 Onderzoek
Ten behoeve van het dijkversterkingsproject is in het kader van de m.e.r. uitgebreid onderzoek gedaan naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna op basis van de Flora en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de uitvoering van de dijkversterking op basis van de Flora en Faunawet ontheffing vereist is voor het uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen en verwijderen van de spindotterbloem. Verder is ontheffing vereist voor het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen van de noordse woelmuis en de waterspitsmuis. Daarnaast is ontheffing vereist voor verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen van de volgende vogelsoorten:
- blauwborst
- boeren zwaluw
- boomkruiper
- bosrietzanger
- bosuil
- bruine kiekendief
- buizerd
- Cetti's zanger
- ekster
- fitis
- fuut
- gaai
- gekraagde roodstaart
- gele kwikstaart
- grasmus
- graspieper
- grauwe gans
- grauwe vliegenvanger
- groene specht
- groenling
- grote lijster
- heggenmus
- holenduif
- houtduif
- huismus
- huiszwaluw
- ijsvogel;
- kauw
- kievit
- kleine karekiet
- kneu
- knobbelzwaan
- koekoek
- kolgans
- koolmees
- krakeend
- kuifeend
- matkop
- meerkoet
- merel
- nachtegaal
- pimpemees
- putter
- rietgors
- rietzanger
- ringmus
- roodborst
- scholekster
- slobeend
- spotvogel
- spreeuw
- sprinhaanzanger
- staartmees
- tjiftjaf
- tuinfluiter
- tureluur
- Turkse tortel
- veldleeuwerik
- vink
- waterhoen
- wielewaal
- wilde eend
- winterkoning
- witte kwikstaart
- zanglijster
- zomertaling
- zomertortel
- zwarte kraai
- zwartkop
Tot slot is ontheffing nodig voor het doden, verwonden, beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen, of het beschadigen of vernielen van eieren van de bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkuiper en rivierdonderpad. Deze ontheffing is inmiddels onder voorwaarden verleend.
In het kader van de Natuurbeschermingwet is het zonder vergunning van gedeputeerde staten verboden een project te realiseren, dat gelet op de instandhousdingsdoelstellingen de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in de aangewezen gebeiden kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De werkzaamheden in het kader van de dijkversterking moeten als ean zodanig project worden aangemerkt. De vereiste vergunnig op basis van de Natuurbeschermingswet is inmidels onder voorwaarden verleend.
4.11.3 Conclusie
Bij de uitvoering van de de werkzaamheden in het kader van de dijkverterking dienen de voor-
waarden ten aanzien van de uitvoering te worden nageleefd en dienen de compenserende en mitigerende maatregelen te worden getroffen. In dat geval vormen de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet geen belemmering voor de uitvoering van het dijkversterkingsplan.
4.12 Verkeer en vervoer
4.12.1 Regelgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid. Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.
Dordt fietst door
Op 2 december 2008 is het beleidskader "Dordt fietst door" vastgesteld. In het buitengebied kan vrijwel overal gefietst worden op verharde wegen. Een aantal van die wegen zijn ook onderdeel van het recreatieve fietsnetwerk. Op de onderstaande kaart zijn de recreatieve routes aangegeven. Op de kaart staat ook het fietspad 220 tussen de Oude Veerweg en de Zeedijk. Deze route moet nog worden aangelegd en zal worden vervolgd naar het noorden om daar aan te sluiten op het fietspad aan de Bildersteeg.
4.12.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan brengt geen wijziging in de bestaande verkeersstructuren
4.12.3 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen effect op de bestaande verkeerssituatie.
4.13 Water
4.13.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen in relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid.
De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Beleidslijn Grote rivieren
Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn “Grote rivieren”. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden. Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”. De Nieuwe Merwede Kil is in de beleidslijn opgenomen als bergend regime.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)
Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.
In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.
Het plangebied valt binnen dijkringgebied 22 waarbij de primaire waterkering volgens de Wet op de waterkering moet voldoen om een hoogwaterstand met een voorkomingskans van 1 maal per 2.000 jaar te kunnen weerstaan.
Waterkering
De dijken langs de het Wantij en de Nieuwe Merwede fungeren als hoofdwaterkering. Dit bestemmingsplan beoogt de versterking van de afgekeurde waterkering planologische mogelijk te maken.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
De groenblauwe dooradering draagt bij aan een gezond lokaal klimaat en is een plek voor onthaasting, recreatie, natuurbeleving en verkoeling. Buiten de stad is uitbreiding van het groen- en watergebied nodig om de recreatie en de natuur in maat en kwaliteit te vergroten en meer robuust te maken.
4.13.2 Onderzoek
Ten aanzien van het oppervlakte water voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen die nader onderzoek behoeven.
De Wantijdijk en Zeedijk worden hoofdzakelijk binnendijks versterkt, de Buitendijk wordt zowel aan binnen als buitenzijde versterkt. Waar buitendijks versterking plaatsvindt worden de watergangen nauwelijks aangetast, ten behoeve van natuurontwikkeling worden hier enkele nieuwe watergangen aangelegd. Binnendijks wordt door het aanleggen van een berm de oude dijksloot gedempt en vervangen door een nieuwe dijksloot waardoor een aantal sloten worden ingekort. Er vindt binnen het plan geen toename van het verhard oppervlak plaats.
Ter compensatie van gedempt water moet nieuw wateroppervlak worden aangelegd. Voor de waterbergingscompensatie zijn de volgende keuzes gemaakt:
Peilgebied Stadspolders
De waterbergingscompensatie wordt gerealiseerd door uitbreiding van het bestaande stelsel in of nabij het Bilderpark.
Peilgebied Staring
De waterbergingscompensatie wordt gerealiseerd onderlangs de Zeedijk door middel van het aanbrengen van een flauw talud voor de nieuwe dijksloot.
Peilgebied Prinsenheuvel
In dit peilgebied is geen waterbergingscompensatie benodigd.
Ten aanzien van de grondwaterstand dient te worden opgemerkt dat daarin geen verandering optreedt.
4.13.3 Conclusie
Het stedelijk waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.
De maatregelen om te voorzien in voldoende waterbergingscompensatie zijn in onderling overleg tussen gemeente en waterschap bepaald.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
Voor het onderhavige gebied is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, omdat met het oog op het beheer van het plangebied deze planvorm een grote mate van rechtszekerheid en duidelijkheid biedt.
De verschillende bestemmingen en bouwaanduidingen zijn direct van de verbeelding afleesbaar.
Het plangebied en de daarbinnen opgenomen bestemmingen wordt toegespitst op de werkzaamheden die in het kader van de dijkversterking noodzakelijk zijn.
Door middel van de keuze van de bestemmingen en mogelijkheden van afwijking is in de gebieden die daarom vragen de nodige flexibiliteit opgenomen.
5.2 Toelichting op de regels
Algemeen
Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). De regels bestaan uit 4 hoofdstukken. Onderstaand wordt eerst globaal de inhoud van deze 4 hoofdstukken benoemd en vervolgens wordt via een beschrijving van de bestemmingsregels nader op de bestemmingen ingegaan.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn begrippen die gebruikt worden in de regels verklaard. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen, waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Antidubbeltelregel
Het artikel "Antidubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Algemene gebruiksregels
Deze gebruiksregels geven aan wat in het plan in ieder geval onder verboden gebruik wordt verstaan.
Algemene aanduidingsregels
Deze regels hebben betrekking op de als grondwaterbeschermingsgebied aangewezen grond en op de objecten met een cultuurhistorische waarde.
Overige regels
In dit artikel wordt de voorrang bij samenvallende dubbelbestemmingen geregeld.
Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotbepaling is de officiþble naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
Bestemmingsregels
Onderstaand wordt aan de hand van een beschrijving van de bestemmingen nader op een groot gedeelte van de planinhoud ingegaan. In iedere bestemming is in de bestemmingsomschrijving aangegeven voor welke doeleinden de aangewezen gronden zijn bestemd. Daarna wordt in algemene zin aandacht besteed aan de bouwregels, eventuele afwijkingsmogelijkheden en waar nodig de specifieke gebruiksregels. In het bestemmingsplan komen enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen voor. Dubbelbestemmingen overlappen andere bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Agrarisch
Naar aanleiding van op het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen waarin werd verzocht om de aan het agrarisch gebied grenzende delen van de hoofdwaterkering een agrarische bestemming te geven, is de bestemming "Agrarisch" opgenomen voor delen van de Wantijdijk en de Zeedijk. De bestemming "Agrarisch" sluit aan bij het feitelijk gebruik van de dijken en is beperkt tot het aanleggen en beheren van grasland en het weiden van schapen, geiten en eventueel ander kleinvee. Deze bestemming maakt een voortzetting van het agrarisch gebruik van de hoofdwaterkering mogelijk, met dien verstande dat er beperkingen ten aanzien van het gebruik gelden op basis van de Keur van het Waterschap.
Groen
De bestemming "Groen" is opgenomen voor de delen van de dijk die aan het stedelijk gebied grenzen en in het bestemmingsplan Stadspolder, Visserhoek en Oudelandshoek ook al een groenbestemming hadden, alsmede -vanwege de beoogde gebruiksmogelijkheden- voor een perceel aan de binnenzijde van het zuidelijk deel van de Zeedijk. Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen tot een oppervlakte van in totaal maximaal 50 m2 en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Natuur -1
De waterkering valt deels samen met beschermd natuurgebied. Bescherming van het achterliggende gebied tegen overstroming heeft de prioriteit. Vandaar dat binnen de bestemming "Natuur-1" ook primair de versterking van de waterkering mogelijk wordt gemaakt. De overige bepalingen die voor deze bestemming gelden zijn vooral gericht op het behoud en waar nodig herstel van het natuurgebied.
Natuur -2
Hetgeen bij "Natuur - 1" genoemd is geldt ook voor de gronden met de bestemming "Natuur - 2", met dien verstande dat binnen deze bestemming -naast dijkversterking vooral ook natuuront-
wikkeling mogelijk is.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige verkeersruimte is bestemd voor "Verkeer". Behalve rijwegen en voet- en fietspaden zijn verder verhardingen, parkeerplaatsen e.d. alsmede groenvoorzieningen, water en straatmeubilair en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Water
De bestemming is opgenomen voor het water in het plangebied. Het gaat om de binnendijks aanwezig, dan wel aan te leggen watergangen en waterpartijen.
De bestemmingsomschrijving is afgestemd op de voorkomende functies zoals waterhuishouding, watergangen en -partijen en bijbehorende functies. Binnen de bestemming "Water" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Waterstaat - waterkering
Waterkeringen bieden het binnendijkse gebied bescherming tegen overstroming bij hoog water. Deze functie is dermate belangrijk dat hoofdwaterkeringen in bestemmingsplannen als zodanig moeten worden bestemd en daarmee beschermd. De bestemming "Waterstaat - waterkering" heeft betrekking op de kernzones van de waterkering.
In het gebied van de waterkering is doorgaans tegelijkertijd sprake van gebruik van gronden voor andere doeleinden. In dit plan komen binnen de waterkering de functies groen, natuur-1, natuur-2, water en verkeer voor. Hierdoor is er sprake van een zgn. dubbelbestemming.
Voorop staat de bescherming van de waterkering. Daarom is bepaald dat bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemmingen alleen via afwijking is toegestaan. In het kader van de afwijking wordt een toets uitgevoerd in hoeverre het belang van de waterkering mogelijk wordt geschaad. De beheerder van de waterkering wordt, als onderdeel van de toets, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Het plangebied wordt doorsneden door een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Net als bij de waterkering, geldt voor de leiding dat deze van zodanig belang is, dat bescherming in het bestemmingsplan nodig is. In het gebied dat samenvalt met het trace van de hoogspanningsverbinding komen nog andere functies voor. Deze andere functies, zoals groen, verkeer en water, worden in het bestemmingsplan als zodanig bestemd.
Ook hier is dus sprake van een dubbelbestemming, waarbij activiteiten voor de andere bestemmingen alleen mogelijk zijn als het belang van de hoogspanningsverbinding daardoor niet in het gedrang komt. Voor bouwactiviteiten is een ontheffingsregeling opgenomen. Omdat ook andere activiteiten dan bouwen nadelig kunnen zijn voor de leiding, moet voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten (werken, geen bouwwerken zijnde) over een zgn. aanlegvergunning worden beschikt. Voor zowel de bouwafwijking als de aanlegvergunning geldt dat deze pas verleend kunnen worden nadat de beheerder van de hoogspanningsleiding in de gelegenheid is gesteld advies uit de brengen.
Leiding - Leidingstrook
De waterkering wordt ter hoogte van de Zeedijk gekruist door een hogedruk gasleiding. Deze leiding behoeft planologische bescherming. De bestemming "Leiding - leidingstrook" voorziet hierin. Vergelijkbaar met de bestemming "Leiding - hoogspanningsverbinding" kent ook deze bestemming een regeling waarbij bouw- en aanlegactiviteiten alleen dan zijn toegestaan als de belangen van de leidingen in voldoende mate zijn gewaarborgd.
Waarde Archeologie 3
De archeologisch belangen binnen het plangebied worden beschermd door de bestemming Waarde Archeologie 3. Hierin is geregeld dat bouw- en grondwerkzaamheden, beneden een bepaalde diepte pas mogen plaatsvinden als duidelijk is dat de eventueel aanwezige archeologische waarden dat toelaten.
HOOFDSTUK 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financieel
Het plan voor de dijkversterking raakt de belangen van de gemeente Dordrecht. De gemeente en het waterschap hebben over de in geding zijnde aspecten afspraken gemaakt, welke zijn vastgelegd in een overeenkomst. In die overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de volledige vergoeding van de kosten voor het bestemmingsplan en aanverwante kosten, zoals eventuele planschade.
Gezien deze contractuele afspraken tussen de gemeente en het waterschap heeft de totstandkoming van het bestemmingsplan geen nadelige financiële gevolgen voor de gemeente.
6.2 Maatschappelijk
Tijdens de totstandkoming van het Projectplan is veel aandacht besteed aan belangen van derden. Behalve het belang van een veilige waterkering spelen in dit deel van de gemeente Dordrecht nog vele andere belangen van overheden, particulieren en bedrijven.
In verband hiermee heeft het Waterschap de voorgenomen dijkversterking afgestemd met onder ander provincie, Rijkswaterstaat, omwonenden, grondeigenaren en -gebruikers, ondernemers, kabel- en leidingenbeheerser, scheepvaartorganisaties enz. Naast het regelmatige overleg met de gemeente en andere overheden/instanties is een klankbordgroep voor bewoners, bedrijven en agrariërs gevormd.
Met overige belanghebbenden is gecommuniceerd door middel van informatie-avonden, inspraakbijeenkomsten, bilaterale gesprekken, media, nieuwsbrieven en internet. De noodzaak om maatregelen aan de dijken treffen wordt onderkend, maar levert op individueel niveau wel zienswijzen op. Met name de bereikbaarheid, nadeelcompensatie, aansluitingen met bestaande woningen, bomencompensatie en communicatie zijn hierin genoemd. Getracht is waar technisch mogelijk en financieel haalbaar zo goed mogelijk met deze zienswijzen rekening te houden.
Gezien de betrokkenheid van belanghebbenden bij de voorbereiding van het dijkversterkingsplan, het feit dat in het kader van de procedures voor het dijkversterkingsplan en de milieueffectrap-
portage ook de mogelijkheid heeft bestaan voor formele reactiemogelijkheden en het feit dat het dijkversterkingsplan inmiddels door het bevoegd gezag (gedeputeerde staten) is vastgesteld en tegen dat vaststellingsbesluit beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak is ingesteld, is er geen ruimte om nog wijzigingen in het dijkversterkingsplan plan aan te brengen.
Het bestemmingsplan beperkt zich tot het tracé van de dijkversterking en is niet meer dan een juridisch-planologische vertaling van het definitieve dijkversterkingsplan. Inspraak op het bestemmingsplan kan daardoor niet tot wijziging van het dijkversterkingsplan leiden. Het houden van een inspraakronde over het bestemmingsplan heeft daarom nauwelijks meerwaarde. Niet ondenkbaar is dat aanpassing van het bestemmingsplan wordt gewenst op kleinere niet-ingrijpende onderdelen, die niet de onderdelen uit het dijkversterkingsplan raken. Tijdens de zienswijzeronde in het kader van het ontwerpbestemmingsplan is er gelegenheid dergelijke aanpassingen aan de orde te stellen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan over eventueel voorgestelde aanpassingen worden beslist.
Om die reden en gezien de noodzakelijke voortgang van de procedurele voorbereiding van de dijkversterking heeft het college op basis van artikel 2, lid 4 c en lid 5 b en c van de gemeentelijke Inspraakverordening besloten af te zien van een inspraakronde met betrekking tot het bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 7 Resultaten overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven is gevoerd met:
Nederlandse Gasunie
KPN Telecom
Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie
Min.van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie/energie
Prorail Regio Randstad-Zuid
Provincie Zuid Holland
Kamer van Koophandel Rotterdam
Rijkswaterstaat Zuid-Holland
Tennet TSO
Waterschap Hollandse Delta
Veiligheidsregio
Van de mogelijkheid om in te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan is gebruik gemaakt door:
het Waterschap Hollandse Delta;
Tennet TSO;
De Veiligheidsregio; en
De Nederlandse Gasunie.
Het Waterschap heeft geen opmerkingen omtrent het bestemmingsplan.
Tennet TSO wijst er op dat de bestemmingsstrook voor de hoogspanningsleiding te breed op de verbeelding is aangegeven. Deze kan van 180 m beperkt worden tot 76 m. Dit is inmiddels op de verbeelding verwerkt.
De Veiligheidsregio bericht dat er in dit bestemmingsplan geen EV-aspecten aan de orde zijn. Wel wordt geadviseerd om bij de verdere ontwikkeling van het plangebied advies te vragen omtrent de brandveiligheid en bereikbaarheid van bouwwerken en de aanwezigheid van bluswatervoor-
zieningen.
De Gasunie constateert dat de dijkversterking plaatsvindt op en nabij een 48 inch gastransportleiding. Deze leiding kruist de Wantijdijk. De Gasunie heeft ten aanzien van het bestemmingsplan de volgende opmerkingen:
Wettelijk is bepaald dat een belemmeringenstrook dient te gelden binnen een zone van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Deze zone dient in beginsel obstakelvrij te blijven, en werken en/of werkzaamheden zijn hier zonder meer niet in toegestaan. Vanaf de PDF kan niet worden gecontroleerd of deze afstand wordt aangehouden.
Reactie:
Op de verbeelding is de belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding aangegeven.
Omdat de gasleiding zich bevindt in het gebied waarin de aanleg/uitbreiding van een infrastructurele voorziening wordt gerealiseerd, verzoeken wij u dringend de mogelijke consequenties en eventueel te treffen maatregelen te overleggen met onze tracébeheerder, voordat het plan voor ontwerp ter inzage wordt gelegd. Ontwikkelingen in directe nabijheid van de leiding zijn niet zonder meer mogelijk.
Reactie:
Navraag bij het Waterschap leert dat er in de ontwerpfase van het ijkversterkingsplan, voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpbestemmingpslan, overleg is gevoerd met de leidingbeheerder.
Het voorontwerp is nog niet voorzien van planregels en zodoende niet te beoordelen. Bij het opstellen van de planregels kunt u gebruik maken van het bijgevoegde standaardartikel ‘Leiding-Gas’.
Reactie:
De planregels waren op 21 maart 2013 -bij de uitnodiging om in het kader van artikel 3.1.1. Bro te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan per mail al toegezonden en zijn op 4 april 2013 opnieuw per mail aan de Gasunie voorlegd. Het bij de reactie van de gasunie gevoegde standaardartikel komt grotendeels overeen met artikel 11 van de planregels van het voorontwerpbestemmingsplan, met uitzondering van de daarin opgenomen voorrangsregeling. In het standaardartikel wordt voorrang gegeven aan de gasleiding, terwijl in artikel 11 van het voorontwerp voorrang wordt gegeven aan de waterkering. Als de belangen van de waterkering niet prevaleren kunnen alle gronden en de bewoners daarvan, die door die waterkering beschermd worden, in gevaar komen. Maar ook de gasleiding zelf kan worden beschadigd wanneer de waterkering niet sterk genoeg is en door zou breken. Om die reden wordt voorrang gegeven aan de belangen van de waterkering.
Naar aanleiding van de toezending per mail van de planregels op 4 april 2013 is de volgende reactie van de Gasunie ontvangen:
De door u opgenomen afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels (artikel 11.3) is in strijd met het bepaalde in artikel 14, derde lid Bevb. Hierin is bepaald dat de veiligheid van de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet mag worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten. Dit artikel biedt geen mogelijkheid voor een beoordelingsvrijheid. Daarbij verwijzen wij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201200554/1/R4) van 20 juni 2012, rechtsoverweging 2.5. Gelet op het bovenstaande verzoeken wij u om artikel 11.3, aanhef onder b van de planregels als volgt aan te passen:
b. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Reactie:
De tekst van artikel 11.3 (inmidels vernummerd tot 10.3) is op de voorgestelde wijze aangepast.
In artikel 11.4.2 wordt het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden in de nabijheid van de leidingen niet omgevingsvergunningplichtig gesteld indien deze, gelet op de diepteligging van de leiding, van ondergeschikte betekenis moeten worden geacht. Deze regeling is echter onvoldoende ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport, omdat:
De diepteligging van de leiding niet overal gelijk is en de wijze van uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden van invloed kan zijn op de veilige ligging van de leiding;
Door het college van burgemeester en wethouders vergunning is verleend voor het leggen van de betreffende leiding op een bepaalde diepte. Dit voorschrift kan tot gevolg hebben, dat Gasunie door handelingen van derden niet meer aan de aan haar gestelde vergunningeisen kan voldoen.
Ten aanzien van het afgraven en ophogen een adequate regeling ontbreekt als het gaat om het cumulatie-effect. Met als gevolg: onvoldoende dekking of juiste een te zware belasting van de leiding.
Ons bedrijf hierdoor niet meer de mogelijkheid heeft, in gevallen dat andere werken of werkzaamheden in de nabijheid van leiding worden uitgevoerd, informatie te verschaffen omtrent de juiste (diepte)ligging van de leiding.
De kans bestaat dat door het niet omgevingsvergunningplichtig stellen van deze categorie werken en/of werkzaamheden ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat een KLIC-melding niet (meer) noodzakelijk is.
Wij verzoeken u dan ook artikel 11.4.2 te schrappen.
Reactie:
Leidingen in bestemmingsplannen hebben vooral een signaleringsfunctie. Zodra blijkt dat activiteiten in de buurt van een leiding gaan plaatsvinden, zal de initiatiefnemer daar onderzoek naar doen en de betreffende leidingbeheer inschakelen. Verder voorziet het bestemmingsplan in een regeling op grond waarvan de gemeente de leidingbeheerder betrekt bij de beoordeling van aanvragen die van invloed kunnen zijn op de leiding. Dit geldt voor bouw- en aanlegactiviteiten. Om de regeldruk niet onnodig op te voeren is er in Dordtse bestemmingsplannen voor gekozen voor bepaalde aanlegactiviteiten die niet van invloed zijn geen vergunning te eisen. Er is onvoldoende aanleiding om in deze werkwijze verandering te brengen. De regeling zoals nu opgenomen wordt toegepast in alle bestemmingsplannen waarin gasleidingen voorkomen.