direct naar inhoud van Regels
Plan: Stationskap
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0074-2001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Stationskap met identificatienummer NL.IMRO.0503.BP0074-2001 van de gemeente Delft;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aansluiting

daar waar twee spoorlijnen samenkomen;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.10 bouwwerk

elke constructie van enige omvang die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, zoals gebouwen, kunstwerken en voorzieningen voor elektrotechnische systemen bijvoorbeeld schakelkasten.

1.11 bovenkant spoorstaaf (BS)

de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf;

1.12 burgemeester en wethouders

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

1.13 bvo (brutovloeroppervlak)

het totale gebouwde vloeroppervlak;

1.14 doorgangsbreedte

ruimte die in de breedte beschikbaar is bij het passeren van een kunstwerk;

1.15 doorgangshoogte

ruimte die in de hoogte beschikbaar is bij het passeren van een kunstwerk;

1.16 duiker

ondergrondse verbinding die deel uitmaakt van de waterhuishouding of het ecologische systeem;

1.17 elektrotechnische systemen (ETS)

het geheel aan technische voorzieningen dat zorg draagt voor de energievoorziening van de spoorlijn, de beheersing en beveiliging van het treinverkeer en de benodigde telecommunicatie.

1.18 kunstwerken

constructie in weg, water of spoorlijn zoals viaducten, onderdoorgangen, bruggen (fly-overs) en tunnels ten behoeve van de kruising met infrastructuur (vliesconstructies daaronder niet begrepen). Geluidwerende constructie langs de spoorlijn.

1.19 peil

bovenkant spoorstaaf (BS);

1.20 spoorwegwerken

bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de spoorlijn, het station en reizigers, waaronder overkappingen, aardebanen, spoorstaven, dwarsliggers, ballastbed, bovenleidingen met draagconstructies, kunstwerken, geluidsschermen, afwateringssloten, paden ten behoeve van onderhoud en bereikbaarheid voor hulpdiensten alsmede elektrotechnische systemen voor onder andere de energievoorziening, beveiliging en telecommunicatie en open terreinen zoals wegen, voet- en fietspaden, watergangen en waterkeringen, bermen en groenvoorzieningen en overige verhardingen, alsmede de spoorlijn kruisende wegen, railinzetplaatsen en waterlopen.

1.21 stijgpunt

een voorziening op een station waardoor reizigers een hoogteverschil kunnen overwinnen. Stijgpunten kunnen als roltrap, gewone trap of lift zijn uitgevoerd.

1.22 tracebesluit

het Tracébesluit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) viersporigheid Rijswijk – Delft Zuid zoals vastgesteld op 7 december 2016.

1.23 verkanting

een helling die in dwarsrichting wordt ingebouwd om een goede afwatering te waarborgen en om bochten veiliger en comfortabeler berijdbaar te maken. Dit kan onder andere in een dakprofiel, waardoor naar de zijbermen afgewaterd wordt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de constructie van een gebouw of een bouwwerk, tenzij in artikel 3.2 anders is bepaald;
  • b. bij het bepalen van de hoogte blijven voorzieningen zoals geluidschermen, draagconstructies voor de bovenleiding, de bovenleiding, luchtkokers, antennes, hekwerken, leuningen, vlechtwerk en daarmee vergelijkbare constructies buiten beschouwing.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Spoorweg

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoorweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen en de daarbij behorende spoorwegwerken ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - station': spoorwegwerken en tevens een spoorwegstation met bijbehorende voorzieningen zoals toegangen, perrons, sporen, stijgpunten, overkappingen, toegangspoortjes, wachtruimten, fietsenstallingen, fietsparkeerplaatsen en fietskluizen, voorzieningen voor service en verkoop en bouwwerken voor het onderbrengen van elektrotechnische systemen (ETS);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' spoorwegwerken en tevens een fietsers- en voetgangerstunnel;
  • d. overkappingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - waterberging' tevens voor waterberging;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - bouwzone' bij het station horende verblijfs- en verkeersruimte en bouwterreinen die benodigd zijn voor de realisatie van het tracebesluit.
3.2 Bouwregels
  • a. het maximale oppervlak van spoorwegwerken, met uitzondering van perrons en de fietsers- en voetgangerstunnel, bedraagt voor bouwwerken per bouwwerk maximaal 25 m2;
  • b. spoorwegwerken die niet ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - station' en 'tunnel' zijn gelegen mogen een maximale bouwhoogte van 8 meter hebben, gemeten vanaf de voet van het bouwwerk.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - station' bedraagt de maximale bouwhoogte 4 meter, gemeten vanaf de bovenzijde van het perron;
  • d. de maximale hoogte van perrons bedraagt 8 meter vanaf bovenkant spoorstaaf (BS);
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is een tunnel toegestaan met de volgende afmetingen:
  • f. voor bouwwerken voor elektrotechnische systemen (ETS) gelden de volgende afmetingen:
    • 1. het maximale oppervlak bedraagt 120 m2 per bouwwerk;
    • 2. de maximale hoogte bedraagt 3 meter vanaf de voet van het bouwwerk.
  • g. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2a tot en met f geldt voor overkappingen geen maximum oppervlak en bedraagt de maximale hoogte 10 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het perron;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - bouwzone' zijn bouwketen en andere bouwwerken en installaties toegestaan die nodig zijn voor de uitvoering van het tracebesluit.
3.3 Gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - bouwzone' zijn onder andere werkterreinen toegestaan met de daarbij horende voorzieningen en activiteiten, zoals de plaatsing van bouwketen, parkeerruimte, opslag van bouwmateriaal, assemblage van constructiedelen en daarmee vergelijkbare activiteiten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 geluidzone - industrie

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige objecten worden opgericht, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai in verband met een gezoneerd industrieterrein dan wel een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken gelden de aanduidingen op de verbeelding en het bepaalde in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze regels met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de in artikel 3.2 genoemde bouwhoogten mogen met maximaal 1 meter worden overschreden, met uitzondering van overkappingen.
  • b. de grenzen van aanduidingsvlakken mogen met maximaal 2 meter worden overschreden.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. afwijking van aanduidingsgrenzen en bouwregels, voor zover dit vanwege een nadere technische uitwerking of een innovatieve en/of kostenbesparende uitvoeringswijze gewenst is;
  • b. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing op overkappingen.
7.2 Voorwaarden afwijken

Van de in lid 7.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de maximale afwijking bedraagt - bovenop de op grond van artikel 6a toegestane afwijking - 1 meter omhoog of omlaag en 2 meter aan weerszijden.
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
  • c. er mag geen overschrijding optreden van de geluidproductieplafonds, zoals opgenomen in het geluidregister als bedoeld in artikel 11.25 van de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stationskap.