direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pastoor van Arskerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0069-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Voor de ontwikkeling van 16 woningen in en bij de Pastoor van Arskerk (Kappeyne van de Coppellostraat 4 - 6) dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. In 2017 is reeds een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing (ORO) voor de realisatie van deze woningen verleend. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk en blijft van toepassing op de geplande 5 pastoriewoningen, de tuinvilla en omgeving. Echter door een door ontwikkelaar Heelweg nadien gewenste wijziging van een deel het bouwplan, te weten de realisatie van 10 cirkelwoningen in de voormalige kerk is het noodzakelijk een nieuwe ruimtelijke procedure te doorlopen op basis waarvan een nieuwe omgevingsvergunning kan worden afgegeven. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. De kerk staat al sinds 2008 leeg, de aangebouwde pastoriewoning wordt tijdelijk bewoond. Sinds 2008 zijn vele initiatieven ontplooid om tot herbestemming te komen, vele bleken niet haalbaar. Het huidig (deels gewijzigd) bouwplan lijkt het meest kansrijk om tot een goede ruimtelijke inpassing te kunnen komen.

1.2 Begrenzing plangebied

Het projectgebied ligt in het Noordwesten van Delft in de wijk Hof van Delft kadastraal bekend als Gemeente Delft, kadastraal nummer F 5614. De locatie wordt aan de west- en noordzijde begrensd door de Laurentius praktijkschool, aan de zuidzijde door de Kappeyne van de Copellostraat en aan de noord-oostzijde door water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het projectgebied is het bestemmingsplan Noordwest, deelgebied 3 (vastgesteld 2011) van toepassing. De gronden waarop het bouwplan is voorzien, hebben de bestemming 'maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, ondersteunende horeca en bijbehorende voorzieningen toegestaan. De functie 'wonen' is niet toegestaan binnen deze bestemming. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie en Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Eerder gevoerde procedure

Op 6 oktober 2017 is na een ORO procedure via de gemeenteraad voor het toenmalig plan een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit strijdig gebruik en bouwen. Tegen deze vergunning is beroep ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 22 maart 2018 in haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingediend, waardoor deze vergunning per 4 mei 2018 onherroepelijk is geworden. Deze ruimtelijke procedure en de afgegeven vergunning voorzien echter niet in een ruimtelijk kader waarbinnen het gewijzigd bouwplan voor de 10 cirkelwoningen mogelijk is.

1.5 Opbouw plan

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de ruimtelijke en stedenbouwkundige context gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten die voor dit plan onderzocht zijn beschreven. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de juridische planbeschrijving, hierin wordt uitgelegd hoe de regels geïnterpreteerd dienen te worden. Hoofdstuk 6 is geweid aan handhaving en hoofdstuk 7 bevat tenslotte een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en stedenbouwkundige context

2.1 Bestaande situatie en mogelijkheden herbestemming

De planlocatie is gelegen aan de Kappeyne van Coppellostraat 4 en 6. Hier staat momenteel de Pastoor van Arskerk en de Pastorie, die eigendom is van de St. Ursulaparochie. De kerk staat sinds 2008 leeg en de aangebouwde pastoriewoning wordt sindsdien tijdelijk bewoond. Vanaf 2008 is door de St. Ursulaparochie in samenwerking met andere partijen intensief gezocht naar passende mogelijkheden voor herbestemming van de gebouwen. Helaas heeft dit niet tot een haalbaar plan voor herbestemming geleid. In 2010 en 2011 zijn namelijk door enkele architectenbureaus studies verricht naar herbestemmingsvarianten. Die hielden in hergebruik als kantoor en variantenstudies naar functiecombinaties van wonen, zorg, maatschappelijk, cultuur, commercieel, e.a. (plan Harald Schout 2011). Dit laatste plan toonde varianten van het met handhaving van de karakteristieke kerkzaal verdichten van het omliggende terrein door toevoeging van bouwmassa's. In 2014 is na bestuurlijk overleg tussen kerk en gemeente besloten een alternatief te onderzoeken van sloop van het kerkgebouw voor vervangende nieuwbouw. Dit conform de afspraak uit 2008 dat het herbestemmingstraject in tijd eindig diende te zijn. In 2015 is daarom in samenwerking met de gemeente planvorming gestart om met behoud van zoveel mogelijk waardevolle elementen en karakteristieken te komen tot een haalbaar 'herbouwplan'. Uitwerking van dit voornemen heeft geresulteerd in het aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggende plan van Archipel Ontwerpers en de stichting Heelweg. De vervangende nieuwbouw voorziet uitsluitend in woningbouw en het kerkgebouw wordt niet volledig gesloopt. De uit 24 jukken bestaande ringvormige betonconstructie van de kerkzaal en de begane grondvloer wordt behouden en verwerkt in een nieuw architectonisch concept. De betonconstructie komt vrij in de ruimte te staan, en in en om deze cirkelcontour worden de nieuwe woningen 'losjes' gepositioneerd.

Het plangebied is aan de linkerzijde van het kerkgebouw verhard. In het noordoosten heeft het plangebied een groene inrichting en ligt het aan het water.

2.2 Functionele opbouw

Het plangebied is gelegen in een woongebied. Deze buurt wordt geheel omgeven door een singel. De Kappeyne van de Coppellostraat komt uit op de Ruys de Beerenbrouckstraat. Deze doorgaande weg verbindt de Delftse binnenstad met de Prinses Beatrixlaan. De zuidelijke strook langs het Wilhelminapark bevat voorzieningen zoals een school, een kerk, het sportfondsenbad en bejaardenwoningen. Ook aan de noordzijde, waar de Pastoor van Arskerk zich bevindt, zijn enkele voorzieningen aanwezig. Naast de Pastoor van Arskerk liggen er twee scholen; de Vrijeschool en de Laurentius praktijkschool.

De wijk wordt gekenmerkt door een tuindorpachtig karakter met woningen in verschillende categorieën. Langs het Westplantsoen zijn ruime twee en vier woningen onder één kap te vinden, langs de Kappeyne van de Coppellostraat staan kleine rijtjeswoningen van de woningbouwcorporatie Woonbron. Het grootste deel van de wijk bestaat uit rijwoningen van twee lagen met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0003.jpg"

Figuur 2.1 functionele opbouw

2.3 Ruimtelijke opbouw

In de directe omgeving van de te ontwikkelen locatie zijn vooral woningen van 2 lagen met kap te vinden. De ronde kerk is als een object in zijn omgeving geplaatst. Een object dat zich vanaf de 'boulevard' Ruys de Beerenbrouckstraat als het ware 'in de tweede linie' bevindt; van de boulevard afgeschermd door het weinig opvallende schoolgebouw van de praktijkschool.

Direct tegenover de kerk staan twee korte rijtjes van ieder vier woningen met voortuinen. De pastoriewoning markeert bescheiden de knik in de Kappeyne van de Coppellostraat met de aanhechting van de Weteringlaan. De Ruys de Beerenbrouckstraat is één van de boulevards uit de Ruimtelijke Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030'. De locatie van de Pastoor van Arskerk bevindt zich niet direct aan deze boulevard. Door de afbuiging van de singel van het Westplantsoen bij de Ruys de Beerenbrouckstraat en de bocht in laatstgenoemde straat, vormt de voormalige kerk met zijn ronde vorm een scharnierpunt. Anderzijds geeft het gesloten karakter het kerkgebouw iets ontoegankelijks en sombers. Het scharnierpunt manifesteert zich alleen stedenbouwkundig, 'uit de lucht'.

2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In dit bestemmingsplan wordt deels de reeds onherroepelijke omgevingsvergunning vastgelegd (zie inleiding) en wordt deels de wijziging van het bouwplan mogelijk gemaakt. Deze wijziging vindt plaats in de zogenoemde cirkelwoningen. Door een wijziging in de indeling van deze woningen zullen er per saldo twee woningen extra gerealiseerd worden. Daar waar in de omgevingsvergunning uitgegaan is van 14 woningen zullen er in dit bestemmingsplan maximaal 16 woningen gerealiseerd kunnen gaan worden. De toename van 2 woningen hoeft niet separaat onderzocht te worden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. In de omgevingsvergunning is wel ingegaan op de behoefte aan deze woningen. Uit de regionale woonvisie Haaglanden blijkt dat er behoefte is aan (dit type) woningen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het projectgebied zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. De ontwikkeling Van Arskerk is niet in strijd met de ontwerpen van nationaal belang.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Provincie

3.2.1 Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) en Verordening Ruimte 2014

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte en de daarbij horende Verordening Ruimte 2014 zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel en bevat flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. De VRM beoogt duidelijkheid te geven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

De provincie hanteert vier 'rode draden' die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • vergroten van de agglomeratiekracht,
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0004.png"

Figuur 3.1: Ruimtelijke hoofdstructuur uit VRM

De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen maar om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De essentie van de rode draad 'verbeteren van ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. Bij de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' gaat het om een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie streeft naar een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Een ruimtelijke onderbouwing kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangegeven met de aanduiding 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Als richtpunten voor steden geeft de VRM onder meer het volgende aan:

"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."

De ontwikkeling van de woningen in het bouwplan van Arskerk zijn in overeenstemming met deze uitgangspunten.

Richtpunten ruimtelijke kwaliteit

Behoud en versterking van de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte

De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken. Hieronder wordt verstaan:

  • het belang van ruimtelijke kwaliteit,
  • het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte,
  • de ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.

Al deze aspecten komen in het plan en in deze toelichting nadrukkelijk aan de orde.

Functies

In het kader van het beter benutten van de beschikbare ruimte streeft de provincie naar een goede aansluiting op de veranderde vraag naar wonen en werken. De provincie streeft naar regionale afstemming van plannen voor wonen en werken en heeft in de Verordening Ruimte 2014 randvoorwaarden opgenomen voor het realiseren van nieuwe kantoren, woningen en detailhandel.

In de regio Haaglanden vindt ingevolge het provinciaal beleid afstemming van de gemeentelijke woningbouwplannen plaats. De bouw van de woningen is daarmee regionaal afgestemd en is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciale beleid

Conclusie:

Het bouwplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid, zoals verwoord in de provinciale verordening en de provinciale structuurvisie.

3.3 Gemeente

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

Met deze Structuurvisie zet de gemeente de koers uit voor het ruimtelijk ordeningsbeleid in de komende decennia. De Structuurvisie is niet bedoeld als blauwdruk voor de toekomst. De gemeente Delft wil met de Structuurvisie een inspiratiebron bieden voor het nemen van nieuwe initiatieven en het inpassen van toekomstige ontwikkelingen in de stad. Tegelijkertijd geeft de Structuurvisie de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij het nemen van beslissingen over de verdere ontwikkeling van de stad. De Structuurvisie vormt daarmee het toetsingskader voor het initiëren, beoordelen afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De Structuurvisie is voor de Gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.

Een uitgangspunt van de Ruimtelijke Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' is om te verdichten langs de boulevards. Het bouwplan resulteert in een lichte verdichting in de 2e linie van de boulevard Ruys de Beerenbrouckstraat. De kerk en de naastgelegen pastorie worden vervangen door 16 woningen. Dat aantal past in de dichtheid die de wijk verder heeft.

Conclusie

Het bouwplan voldoet aan de Structuurvisie van de gemeente Delft.

3.3.2 Visie Openbare Ruimte Delft (2009)

In de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Inzet van deze Visie Openbare Ruimte Delft is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving.

In dit bestemmingsplan is nauwelijks openbare ruimte aanwezig. Hierbij dient opgemerkt te worden dat private terreinen niet onder de reikwijdte van de VORD valt.

3.3.3 Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.

Vanuit het gemeentelijk groenbeleid is het uitgangspunt de bestaande groene plek aan de oostzijde van de locatie te behouden. Het vormt een stepping stone en verbinding tussen de parken in het noorden van Delft. Het gaat dan niet alleen om de bomen, maar juist ook om de aanwezigheid van struiken/struweel die zowel voedsel, maar vooral ook bescherming en nestgelegenheid bieden aan vogels en kleine zoogdieren. Het struweel vormt tevens een luwteplek voor soorten. Deze groene plek maakt ook deel uit van een belangrijke fourageerplaats/vliegroute voor vleermuizen langs de Weteringlaan op ca. 15 tot 20 m. van het plangebied. Het bouwplan is zoveel mogelijk ontworpen rondom de bestaande beplanting.

Conclusie:

Het bouwplan sluit aan bij de uitgangspunten uit de Nota Groen.

3.3.4 Lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (LVVP)

In juni 2005 is het Lokaal Verkeers- en Vervoersplan (LVVP) vastgesteld door de gemeenteraad. In 2011 heeft een actualisatie plaatsgevonden. In het LVVP is het verkeersbeleid voor de middellange termijn vastgelegd, waarbij het accent is gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noord/zuid- en oost/west-routes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.

De ontsluiting van het projectgebied vindt plaats via de Kappeyne van de Coppellostraat, waaraan ook het projectgebied is gelegen. Deze weg is ingericht als 30 km per uur weg en wordt ontsloten op de Ruys de Beerenbrouckstraat. Deze weg is in de LVVP gecategoriseerd als wijkontsluitingsweg. De verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe woningen is 100-150 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag. De Kappeyne van de Coppellostraat kan deze verkeersgeneratie aan. Hierbij is vooral van belang dat de huidige functie van het gebouw als kerk verdwijnt.

In de omgeving van het projectgebied rijdt de buslijn 61. De bushalte Lindenhof/Kuyperweg is gelegen op circa 325 meter van het plangebied. Op een loopafstand van ongeveer 10 minuten is de tramhalte Wateringsevest. Deze halte is voor zowel de tram 1 als de tram 19.

Conclusie:

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het verkeers- en vervoersplan.

3.3.5 Fietsactieplan II

Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de verbeelding (plankaart):

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang, onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid voor ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

Ook voor het langzaam verkeer loopt de belangrijkste doorgaande route via de Ruys de Beerenbrouckstraat. Hier zijn vrij liggende fietspaden aanwezig. De route is geclassificeerd als onderdeel van het regionale fietsnetwerk.

Conclusie:

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het Fietsactieplan.

3.3.6 Nota Parkeernormen 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft heeft op 24 april 2018 de nota Parkeernormen 2018 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).

Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben (de juiste parkeerder op de juiste plaats) en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de openbare ruimte, waar al veel functies beslag op leggen, en tegelijk ook mogelijkheden creëren voor nieuwe functies om de stad te blijven ontwikkelen en leefbaar te houden. Door het vastleggen van parkeernormen wordt getoetst of een functie in een gebied past en wordt er voor gezorgd dat niet alleen de eerste gebruiker, maar ook toekomstige gebruikers voldoende parkeergelegenheid hebben. De parkeernormen bieden ook een handvat voor gemeente en ontwikkelaars. Eenieder kan zelf zien welke ontwikkelingen binnen een bepaald gebied mogelijk zijn en daar met de planvorming al rekening mee houden.

In de nota Parkeernormen 2018 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies. Voor sommige functies zijn deze kencijfers toegepast op de Delftse situatie, onder andere gebaseerd op autobezit en autogebruik. Typisch voor de Delftse situatie is bijv. dat de parkeernorm in het autoluwplusgebied op 0 is gezet omdat de gemeente in dit gebied geen auto's willen. En in de binnenstad geldt een lagere parkeernorm dan aan de randen, omdat je de binnenstad met andere vervoersmiddelen ook goed kan bereiken.

De nota Parkeernormen 2018 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat voorkomen wordt dat parkeeroverlast niet alleen de eerste gebruiker maar ook de volgende gebruikers in de omgeving wordt voorkomen. Bouwplannen en functiewijzigingen dienen getoetst te worden aan de Nota Parkeernormen 2018.

3.3.7 Beleid Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheersplan 2016-2021

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.

Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland.

3.3.8 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

In het Waterplan Delft werken gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland samen aan een duurzaam stedelijk waterbeheer in Delft. Om dit te bereiken hebben beide partijen een watersysteemanalyse en watergebiedsstudies uitgevoerd. Op basis van de watersysteemanalyse en watergebiedsstrudies zijn maatregelen geformuleerd om knelpunten op te lossen en waterplan doelstellingen in te vullen in samenhang met het waterbeleid 21ste eeuw en het rioleringsbeleid.

Conclusie:

In het plangebied bevindt zich geen wateroppervlak en voor de ontwikkeling wordt geen water gedempt. De verharding neemt door de ontwikkeling niet toe maar het gebied is wel bekend met hoge grondwaterstanden. De waterkwaliteit van de omliggende watergang is matig door beperkte doorstroming en veel bladval. Om aan te sluiten bij de doelstellingen van het waterplan worden maatregelen genomen om wateroverlast te voorkomen en de waterkwaliteit waar mogelijk te verbeteren. Conform de aanbevelingen van het hoogheemraadschap wordt daarbij gedacht aan vasthoudmaatregelen, extra waterberging, half verharding en/of vertraagde afvoer van hemelwater. Dit plan is niet in strijd met het Waterplan.

3.3.9 Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP)

In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) (verlengd tot en met 2016) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast.

3.3.10 Nota bodembeheer 2009

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009. Het aspect 'bodem' komt aan de orde in paragraaf 4.7.

3.3.11 Delft energieneutraal 2050

In 2013 is de ambitie Delft energieneutraal in 2050 vastgesteld met het bijbehorende Uitvoeringsprogramma 2013 - 2016. In het uitvoeringsprogramma wordt aangegeven hoe in 2050 een energieneutraal Delft kan worden gerealiseerd. De ambities zijn vooral ingestoken op de beperking van CO2 uitstoot door energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. In het uitvoeringsprogramma heeft voor de sector wonen het verduurzamen van de warmtevoorziening prioriteit. Het bestemmingsplan staat de uitvoering hiervan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieu

Dit hoofdstuk is tot stand gekomen op basis van de onderzoeken die in het kader van de omgevingsvergunning in 2017 zijn uitgevoerd en zijn waar nodig geactualiseerd. In dit hoofdstuk wordt voor de gehele kavel van de Pastoor van Arskerk een beschouwing van de milieuaspecten gegeven. Ook voor het conserverende deel van dit bestemmingsplan worden de milieuaspecten hier deels nogmaals genoemd.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding

Op 1 jli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Door deze wijziging zijn de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer indicatief geworden. Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er een nieuwe verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden onderzocht.

Beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • a. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • b. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van de toelichting bij de ruimtelijke onderbouwing).

Conclusie

Uit de volgende paragrafen blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor onderhavige ontwikkeling.

4.2 Archeologie

Wettelijk kader

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

Onderzoek

Door Archeologie Delft is een onderzoek (met kenmerk 4023686100, d.d. 27 juni 2018) uitgevoerd om extra informatie te verschaffen over de archeologische situatie ter plaatse. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Het onderzoek bestaat uit een bureau- en veldonderzoek. Uit het bureauonderzoek voor de locatie van de Pastoor van Arskerk is gebleken dat er een middelhoge verwachting geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Romeinse tijd. Uit het verkennend veldonderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten meer verwacht worden binnen dit plangebied. Voor deze locatie wordt daarom geadviseerd geen verder archeologisch onderzoek te laten uitvoeren.

Conclusie

Er worden door deze ontwikkeling geen archeologische waarden geschaad. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie die in het vigerende bestemmingsplan op deze locatie is opgenomen kan verwijderd worden aangezien dit onderzoek heeft aangetoond dat er geen archeologische resten (meer) aanwezig zijn.

4.3 Cultuurhistorisch waardevolle structuren en bebouwing

De Van Arskerk is in het onderzoeksrapport ''naoorlogse architectuur en stedenbouw in Delft 1940-1970'' uit 2006 benoemd als 'beschermwaardig'. Hieruit volgend is in 2008 het kerkgebouw geselecteerd als potentieel gemeentelijk monument. Ten tijde van het opstellen van deze selectie bleek dat het kerkgebouw net was gesloten. Dit als gevolg van een grote kerkelijke herstructurering, in het kader waarvan de RK-parochie de keuze had gemaakt dit gebouw af te stoten. Met het parochiebestuur is daarom eind 2008 afgesproken om in plaats van aanwijzing eerst te streven naar een passende herbestemming van het gebouw en om perspectieven daartoe te onderzoeken. Tevens is toen afgesproken dat dit onderzoek niet een in tijd eindeloos traject moest worden.

Meteen in 2008 is een concept-visie opgesteld om te voorzien in mogelijke, voor het kerkgebouw passend geachte andere bestemmingen. Deze visie was tevens afgestemd met het toen in voorbereiding zijnde Bestemmingsplan Noordwest 3. In dit BP kreeg de kerk de dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie, mede gelet op enkele ondertussen verrichte herbestemmingsonderzoeken. In 2010 en 2011 zijn namelijk door enkele architectenbureaus studies verricht naar herbestemmingsvarianten. Die hielden in hergebruik als kantoor en variantenstudies naar functiecombinaties van wonen, zorg, maatschappelijk, cultuur, commercieel, e.a. (plan Harald Schout 2011). Dit laatste plan toonde varianten van het met handhaving van de karakteristieke kerkzaal verdichten van het omliggende terrein door toevoeging van bouwmassa's.

Deze plannen bleken niet haalbaar. In 2014 is na bestuurlijk overleg tussen kerk en gemeente besloten het alternatief te onderzoeken van sloop van het kerkgebouw voor vervangende nieuwbouw. Dit conform de afspraak uit 2008 dat het herbestemmingstraject in tijd eindig diende te zijn. De vervangende nieuwbouw zou uitsluitend in woningbouw voorzien op de voormalige kerklocatie.

Uitwerking van dit voornemen heeft geresulteerd in het aan deze ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggende plan van Archipelontwerpers. In dit plan wordt het kerkgebouw niet volledig gesloopt. De uit 24 jukken bestaande ringvormige betonconstructie van de kerkzaal en de begane grondvloer wordt behouden. De betonconstructie komt vrij in de ruimte te staan, en in en om deze cirkelcontour worden de nieuwe woningen 'losjes' gepositioneerd.

Consequenties plannen voor de cultuurhistorische waarden

De cultuurhistorische waarden van het kerkgebouw zijn: een architectonische waarde (vroeg moderne naoorlogse katholieke kerkarchitectuur beïnvloed door de Bossche School); een typologische waarde (zeldzaam type van een cirkelvormige centraalbouw); een interieurwaarde (de bijzondere ruimtewerking van de overkoepelde cirkelvormige kerkzaal), en een stedenbouwkundige waarde (de kerkzaal is beeldbepalend in de knik van de Ruys de Beerenbrouckstraat). Om de woningen te realiseren in het cirkelvormige deel van het kerkgebouw gaat weliswaar een deel van de architectonische en de interieurwaarde verloren maar blijven stedenbouwkundige en typologische waarden behouden. De 24 te behouden betonjukken laten de contour van de oorspronkelijke kerkzaal met zijn krachtige cirkelvorm in stand. Het effect daarvan is tevens dat een belangrijk deel van het oorspronkelijke effect van 'scharnierpunt' en van de cultuurhistorische waarden bewaard blijft.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor deze ontwikkeling. Deze ontwikkeling is voorgelegd aan welstandscommissie en akkoord bevonden.

4.4 Water

Het Hoogheermraadschap van Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

De projectlocatie is gelegen in de Voordijkshoornsepolder. Er ligt geen knelpunt ten aanzien van waterberging in het gebied of in de directe omgeving van de projectlocatie, waarvan het wenselijk is dat deze in het gebied opgelost moet worden. Het standstill beginsel geldt. Het bebouwde oppervlak bedraagt in de huidige situatie 1619m2 . In de nieuw situatie zal het bebouwde oppervlak 1134m2, dus er is een afname in bebouwing van 485 m2. Daarnaast neemt het verhard oppervlak met slechts 239 m2 toe. Er is dus per saldo geen toename van verharding. Er vindt geen verslechtering plaats ten opzichte van de bestaande situatie en er worden dus geen extra maatregelen vereist met betrekking tot een wateropgave.

Op basis van het grondwatermeetpunt in de directe omgeving van de locatie, zijn geen hoge grondwaterstanden aan de orde op de locatie. Wel dient rekening te worden gehouden met de mogelijke grondwaterstijging als gevolg van het stopzetten van de grondwateronttrekking Delft Noord.

Binnen het plangebied is geen water aanwezig. Wel grenst de noordoostelijke kant van het plangebied aan een primaire watergang. Het onderhoud hiervan geschiedt conform bestaande afspraken door gemeente (oevers) en Hoogheemraadschap (waterkwaliteit). Voor dit onderhoud is binnen het plangebied een recht van overpad gevestigd dat in de plannen is opgenomen. De oever blijft vrij van bebouwing.

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. De waterparagraaf is op 13 september 2018 besproken met het HHD en op 27 september 2018 akkoord bevonden.

4.5 Ecologie

Door Van der Helm milieubeheer is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, met kenmerk 20180982 d.d. 3 augustus 2018. Het betreft een bureau- en veldonderzoek. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Hieronder volgt een samenvatting en conclusie van het onderzoek.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt niet in een beschermd natuurgebied en binnen een straal van twee kilometer is geen beschermd natuurgebied aanwezig. Gezien de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt een negatief effect uitgesloten. In de planvorming hoeft verder geen rekening gehouden te worden met de Wet Natuurbescherming.

Het projectgebied ligt niet in een gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Op circa 800 meter van het projectgebied is een gebied van NNN aanwezig. Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot NNN wordt een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied uitgesloten. Vervolgstappen met betrekking tot NNN hoeven derhalve niet te worden genomen.

Soorten bescherming

Er worden op basis van bureaustudie en veldinventarisatie diverse beschermde soorten verwacht in het projectgebied.

Vogels

Jaarrond beschermde nesten

Er is in het projectgebied naar verwachting een jaarrond beschermd nest van de pimpelmees (Vogelrichtlijn cat. 5) aanwezig, die broedt in een nestkast. Jaarrond beschermde nesten zijn nesten van vogels die hier jaarrond gebruik van maken of jaarlijks terugkeren naar hetzelfde nest. Deze nesten zijn jaarrond beschermd, middels artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming, dus ook als het nest niet in gebruik is om te broeden. In artikel 3.1 is onder lid 2 opgenomen dat het verboden is om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het onder lid 4 verboden vogels opzettelijk te storen. Lid 5 geeft aan dat lid 4 niet van toepassing is indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Voor jaarrond beschermde nesten uit categorie 5 (van de Vogelrichtlijn) geldt echter dat als in de omgeving voldoende alternatief aanwezig is, de nesten een gelijke beschermingsstatus hebben als niet-jaarrond beschermde nesten. In dit geval is voor alle aanwezige en te verwachten soorten voldoende alternatief in de omgeving en geldt de bescherming alleen wanneer een broedgeval aanwezig is.

Overige broedvogels

Er worden niet- jaarrond beschermde nesten verwacht van soorten die in bomen broeden. Hierbij dient te worden gedacht aan soorten als zwartkop, winterkoning, roodborst, houtduif en Turkse tortel. De nesten en functionele leefomgeving van deze soorten zijn beschermd middels artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. In artikel 3.1, lid 3, is onder andere opgenomen dat het verboden is om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het onder lid 4 verboden vogels opzettelijk te storen. Lid 5 geeft aan dat lid 4 niet van toepassing is indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Er is in de omgeving voldoende alternatief leefgebied waardoor hier geen knelpunten worden verwacht.

Vleermuizen

Het projectgebied functioneert mogelijk als foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Een vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen is essentieel, wanneer er geen alternatieve aanwezig zijn en ze gerekend worden tot de functionele leefomgeving van de voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen. Gezien het mogelijk slechts een heel klein deel van het foerageergebied betreft van de verdere zeer groene omgeving is het foerageergebied niet essentieel.

Overige en vrijgestelde soorten (zorgplicht)

Op basis van bureaustudie en veldinventarisatie worden geen beschermde (met uitzondering van de zorgplicht) vaatplanten, amfibieën, vissen, weekdieren, kevers, vlinders, libellen en kreeftachtigen verwacht in het projectgebied. Wel komen van enkele van deze soortgroepen algemene soorten en door provincie Zuid-Holland vrijgestelde soorten voor in het projectgebied. Deze soorten worden beschermd middels de zorgplicht, artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming (zie box 5). Dit houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Aanbevelingen

  • Bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) voorafgaand aan de werkzaamheden laten controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Vanwege de diversiteit aan soorten en de aanwezigheid van groenblijvers, is de kans op broedvogels in de periode 1 oktober – 1 maart het kleinst. Voorafgaand aan kap dient een deskundig ecoloog de locatie te checken op mogelijke broedvogels, ook in de winterperiode (houtduif kan het gehele jaar door broeden);
  • Indien werkzaamheden gepland zijn in de periode 1 maart tot 1 oktober, aanwezig groen en nestkasten te verwijderen voor deze periode, om vertraging door broedvogels zoveel als mogelijk te voorkomen;
  • Voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna. Aanwezige dieren moeten voldoende tijd krijgen om te kunnen vluchten. Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zich kunnen ophouden in grondbedekkende begroeiing of bladafval. Dergelijke locaties dienen bij voorkeur gecontroleerd te worden voorafgaand aan de werkzaamheden.
  • Indien men onverwachts beschermde soorten aantreft een deskundig ecoloog raadplegen om af te stemmen hoe een overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen:
  • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in roepen.
  • Verstoring van vleermuizen door verlichting (binnen en buiten projectgebied) dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Dit kan gerealiseerd worden door alleen overdag te werken en ’s nachts geen bouwverlichting te gebruiken. Indien er om veiligheidsredenen toch bouwverlichting noodzakelijk is dan dienen de bouwlampen alleen op de werkzaamheden gericht te worden zodat de omgeving (naastliggende watergang en boomkronen) donker blijft. Indien er in de nieuwbouw veel lampen geplaatst worden aan gevels dan wordt aangeraden deze aan de bovenkant af te schermen met een kap zodat er geen lichtuitstraling naar boven is.

Conclusie

De aspecten flora en fauna vormen hiermee geen belemmering voor deze ontwikkeling. De zorgplicht is van toepassing op alle soorten. De bovengenoemde aanbevelingen zijn als voorschriften opgenomen in de reeds verleende omgevingsvergunning. Indien nodig zullen deze aanbevelingen ook in een nieuw te verlenen omgevingsvergunning worden opgenomen.

4.6 Stikstofdepositie

Ten aanzien van het aspect ‘Stikstofdepositie’ is het van belang om na te gaan of er veranderingen optreden in de emissie van de stikstofhoudende component NOx. Emissie van deze component treedt op door stookinstallaties en door motorvoertuigen. Ook na de transformatie zullen de gebouwen, net als toen ze nog als kerk dienst waren, verwarmd dienen te worden. Aangezien er geheel nieuwe ketels in de woningen geplaatst zullen worden, is het goed mogelijk, dat de NOx-emissie door stookinstallaties zal afnemen. Als worst case benadering is er een depositieberekenening voor de 16 nieuwe woningen. Uitgangspunt daarbij was: per woning een ketel van 25kW, een NOx-emissieconcentratie van 50 mg/m3 en 8760 emissieuren per jaar. De emissie per ketel/woning bedraagt dan 10,95 kg NOx/jaar. Voor 16 woningen komt dit neer op een emissie van 175,2 kg NOx/jaar. Het resultaat van de berekening is dat er géén natuurgebieden zijn met rekenresultaten, die hoger dan de drempelwaarde zijn. De stikstofdepositie als gevolg van de 16 nieuwe woningen is dus niet van enige betekenis.

Het aantal motorvoertuigbewegingen zal door de transformatie eveneens afnemen: woningen hebben een veel geringere voertuig aantrekkende werking dan een kerk: Het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor publieke voorzieningen wordt doorgaans bepaald aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in de “CROW-publicatie 317; Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. Voor een ‘religiegebouw’ geldt een minimale parkeernorm van 0,1 parkeerplaatsen per zitplaats en maximale parkeernorm van 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats. Het werkelijk aantal benodigde parkeerplaatsen ligt binnen deze bandbreedte en is onder meer afhankelijk van de ligging van de kerk ten opzichte van de herkomst van de kerkgangers, de bereikbaarheid van de kerk en de gemiddelde bezetting per auto.

Het aantal zitplaatsen in de Pastoor van Arskerk is niet precies bekend, maar zal in de orde van grootte van 500 plaatsen hebben bedragen. Het aantal personenvoertuigen corresponderend met deze grootte volgens de parkeernorm zal daarmee tussen 50 en 100 hebben gelegen.

Dit aantal is aanmerkelijk groter dan het aantal voertuigen corresponderend met slechts 16 woningen, zelfs al wordt uitgegaan van gemiddeld 1,5 voertuig per woning. Uitgaande van dit cijfer zou een voertuig aantrekkende werking van de woningen van 24 voertuigen berekend worden. Dit aantal van 24 stuks is aanmerkelijk lager dan de 50 à 100 die voor de kerk werden berekend.

Conclusie

De voorgenomen transformatie van de Pastoor van Arskerk in woningen leidt niet tot een toename van de stikstofdepositie in de omgeving.

4.7 Bodem

In het kader van de herontwikkeling van de locatie is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (Tauw, 9 december 2016, kenmerk R001-1244704ORM-per-V01-NL). Het rapport is opgenomen als Bijlage 3.

Onderzoek

In de bodem zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen (verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde) met zware metalen en PAK (10 van VROM) in de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) en plaatselijk in de ondergrond (dieper dan 0,5 m-mv, ter plaatse van boring 3 en 13). De oorzaak van deze verontreiniging is onbekend. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) blijkt dat de kleiige bovengrond (MM1) indicatief toepasbaar is als klasse wonen en de zandige bovengrond (MM2) indicatief toepasbaar is als klasse in industrie. De ondergrond is indicatief overal toepasbaar.

Vanuit het verkennend bodemonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden over de kwaliteit van de bodem:

  • 1. De bovengrond (0,0-0,5 m-mv) is ten hoogste licht verontreinigd (verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde) met zware metalen en PAK (10 van VROM)
  • 2. In ondergrond (dieper dan 0,5 m-mv) zijn geen van de geanalyseerde parameters verhoogd aangetroffen
  • 3. Het grondwater is ter plaatse van peilbuis 16 licht verontreinigd (verhoogd ten opzichte van de streefwaarde) met xylenen en naftaleen.

Conclusie

Op basis van dit onderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de grond geen belemmering voor de bouw van de woningen. Het aspect bodem vormt dus geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.8 Milieuzonering bedrijven

4.8.1 Inleiding

In een stad als Delft zijn verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk). Voor de indeling in milieucategorieën is het type gebied van belang. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in een gebiedstype gemengd gebied en woongebied. Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', versie 2009 (hierna:VNG-publicatie).

Categorie   Richtafstand rustige woonwijk (m)   Richtafstand gemengd gebied (m)  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  

4.8.2 Onderbouwing

Door Tauw is een onderzoek naar bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (met kenmerk: N001-1266415TLS-V01-kmi-NL, d.d. 17 juli 2018). Hieronder volgt een samenvatting van dit onderzoek. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Het plangebied wordt omringd door een gebied dat te typeren is als een gemengd gebied. Rondom het plangebied liggen diverse maatschappelijke functies, waaronder scholen en een huisartsenpraktijk. Deze functies zijn niet allemaal aan te merken als wijkgebonden voorziening. Daarnaast ligt het plangebied aan de rand van de wijk, in de nabijheid van een doorgaande weg (Ruys de Beerenbrouckstraat) en tegenover een supermarkt. Het is qua omgevingstype niet te vergelijken met de milieubelasting van een rustig buitengebied, stiltegebied of een natuurgebied.

In tabel 3.1 is voor de in de directe omgeving aanwezige bedrijven en inrichtingen (met minimaal categorie 2) weergegeven welke categorie bedrijf / inrichting er conform het vigerende bestemmingsplan gevestigd mag worden op het perceel. In de tabel is weergegeven wat de maximale richtafstanden zijn die per categorie gehanteerd worden. Deze afstanden zijn met één afstandsstap verkleind vanwege de ligging in gemengd gebied. De nummers in de tabel komen overeen met de nummers weergegeven in figuur 4.1. Bedrijven met een hindercontour ver buiten het plangebied zijn niet weergegeven tabel 3.1 en figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0006.jpg"

Figuur 4.1: Ligging plangebied in relatie tot omliggende bedrijven

Zoals weergegeven in tabel 3.1 en figuur 4.1 zijn er meerdere bedrijven en inrichtingen aanwezig in de omgeving van het plangebied. De locatie ligt binnen een woonwijk waar ook andere functies voorkomen, het betreft een gemengd gebied. In figuur 4.1 is te zien dat de hindercontouren van de twee locaties van de praktijkschool (nr. 1 en 2) het plangebied deels overlappen. Het terrein van de scholen grenst aan het plangebied. Met name het terrein van locatie 1 overlapt het plangebied met een richtafstand van 10 meter. In figuur 4.2 is te zien dat de afstand tussen het schoolterrein en het nieuw te bouwen appartement precies 10 meter is. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. De afstand tussen de woning en het plangebied is slechts 5 meter. Dit hoeft echter geen belemmering op te leveren. Aangezien er op het terrein van de school, ter hoogte van het huis, geen sprake is van een schoolplein of ‘hangplek’ voor jongeren. Dit gebied is in gebruik als tuin. Er is daarmee geen sprake van een overbelaste geluidssituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0007.jpg"

Figuur 4.2: Afstand woningen tot school

Aan de overzijde van de Kappeyne van de Coppelostraat 28 bevindt zich huisartsenpraktijk, hiervoor geldt een richtafstand voor geluid van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Ten zuid westen ligt een basisschool, hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter, aan deze richtafstand wordt voldaan. Ten noorden van het plangebied ligt de onlangs gerealiseerde Albert Heijn supermarkt. In het kader van milieuzonering geldt voor een supermarkt een richtafstand voor gevaar en geluid van 10 meter tot milieugevoelige functies zoals wonen. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarnaast ligt, vanuit een historische gegroeide situatie, ten noorden van de woonwijk het bedrijventerrein van DSM (Industrieterrein Delft-Noord). Het bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein kent een algemene inwaartse milieuzonering tot maximaal milieucategorie 4.1. Het plangebied ligt buiten de bijbehorende richtafstand. Daarnaast kent het bestemmingsplan een specifieke systematiek voor DSM, met de farmaceutische grondstoffenfabriek als de zwaarst toegelaten activiteit. De grootste richtafstand volgens de VNG-lijst voor een farmaceutische grondstoffenfabriek is gevaar. Hiervoor geldt een richtafstand van 500 meter. Aangezien hier sprake is van een gemengd gebied, mag de richtafstand met een stap worden verlaagd, en kan uitgegaan worden van een richtafstand van 300 meter. De woningen liggen buiten deze richtafstand. Wat betreft geur en geluid geldt volgens de VNG-lijst een richtafstand van 300 meter. Aangezien hier sprake is van een gemengd gebied, kan op grond van de VNG-lijst worden uitgegaan van een richtafstand van 200 meter. De woningen worden op meer dan 300 meter van de inrichting gebouwd, daarmee wordt aan de richtafstand voldaan.

4.8.3 Conclusie

De locatie ligt binnen een woonwijk waar ook andere functies voorkomen, het betreft een gemengd gebied. De hindercontouren van de twee locaties van de praktijkschool (nr. 1 en 2) overlappen het plangebied deels. Het terrein van de scholen grenst aan het plangebied. Met name het terrein van locatie 1 overlapt het plangebied met een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen het schoolterrein en het nieuw te bouwen appartement is precies 10 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. De afstand tussen de woning en het plangebied is slechts 5 meter. Dit hoeft echter geen belemmering op te leveren. Aangezien er op het terrein van de school, ter hoogte van het huis, geen sprake is van een schoolplein of ‘hangplek’ voor jongeren. Dit gebied is in gebruik als tuin. Er is daarmee geen sprake van een overbelaste geluidssituatie. Verder is er geen sprake van beperking van de bedrijfsvoering van nabijgelegen functies. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen te verwachten voor het ontwikkelen van de woningbouw.

4.9 Verkeer

Verkeersafwikkeling

Op basis van de richtlijnen zoals die door het CROW (nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) worden gehanteerd is berekend dat er circa 90 mvt/etmaal gegenereerd worden als gevolg van het plan. Dit is naar verwachting een worst-case scenario. Dit Kappeyne van de Copellostraat kan het bijkomend verkeer ten gevolg van het plan verwerken. Door de nabijheid van de wijkontsluitingsweg de Ruys de Beerenbrouckstraat is het aantal extra verkeersbewegingen door de wijk minimaal.

Parkeren

Er vervallen geen parkeerplaatsen in de Kappeyne van de Copellostraat als gevolg van de ontwikkeling van het plan. Daarnaast zullen er nieuwe parkeerplaatsen nodig zijn als gevolg van de ontwikkeling. Het uitgangspunt is dat bij nieuwe functies parkeren wordt opgelost op eigen terrein. Uit parkeertellingen in de omgeving (de beschouwde omgeving betreft de Kappeyne van de Copellostraat van de Meijerstraat tot de Weteringlaan, de Tak van Poortvlietstraat van de Kappeyne van de Copellostraat tot de De Meesterstraat, de Mackaystraat en de Weteringlaan) uit 2017 blijkt dat de parkeerdruk relatief hoog is met 84%. Hierdoor is parkeren op openbaar gebied in de omgeving feitelijk niet mogelijk.

De ontwikkeling moet op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. Conform de Nota Parkeernormen 2018 is de ontwikkeling gelegen in het schilgebied Binnenstad. Dit houdt in dat de volgende parkeernormen gehanteerd worden:

  • 11 woningen >130m2. Hiervan is de parkeernorm 1,4 per woning.
  • 3 woningen van 90m2 - < 130m2. Hiervan is de parkeernorm 1,3 per woning.
  • 2 woningen van 60m2 - < 90m2. Hiervan is de parkeernorm 1,1 per woningen.

De parkeernorm is inclusief het aandeel voor bezoekersparkeren (0.2 pp per woning).

Uitgaande van de parkeernorm is de totale parkeerbehoefte 22 parkeerplaatsen. In dit bouwplan worden 24 parkeerplaatsen aangelegd. Hierin is ook het bezoekersparkeren meegenomen. Hiermee wordt voldaan aan de nota parkeernormen. Het projectgebied ligt buiten gereguleerd gebied. De parkeerplaatsen op eigen terrein worden opgenomen in de POET-lijst (lijst met parkeren op eigen terrein). Hierdoor kan bij de invoering van gereguleerd parkeren het gebruik van de parkeerplaatsen op eigen terrein worden afgedwongen.

4.10 Geluid

In het kader van deze ontwikkeling zijn akoestisch onderzoeken uitgevoerd (Geluidonderzoek Woningen Pastoor van Arskerk, door Mobius consult, d.d. januari 2017 en Actualisatie geluidbelasting cirkelwoningen, door Mobius consult, d.d. februari 2019). Deze onderzoeken zijn toegevoegd als Bijlage 7 en Bijlage 8 bij deze toelichting. Daarnaast is aanvullend onderzoek verricht naar de gevolgen van industrielawaai op deze ontwikkeling. Dit onderzoek (akoestisch onderzoek industrieterrein DSM, door Mobius consult d.d. februari 2019) is toegevoegd als Bijlage 9.

De geluidbelasting is berekend conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012.

De locatie is gelegen binnen de zone van diverse wegen en binnen de zone van het spoortraject Leiden - Delft. Verder liggen rondom het gebouw een aantal drukkere wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Deze 30 km/uur wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het onderzoek betrokken. De locatie valt buiten de zone van het gezoneerde industrieterrein, bedrijventerrein Delft Noord (DSM) of een ander gezoneerd industrieterrein.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Ten gevolge van wegverkeer op de Ruys de Beerenbrouckstraat sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maximale grenswaarden wordt niet overschreden.
  • Ten gevolge van wegverkeer op de wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur, de Prinses Beatrixlaan, de Kappeyne van de Copellostraat en het spoortraject Leiden - Delft geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

In verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is voor de Ruys de Beerenbrouckstraat onderzocht of de geluidbelasting verlaagd kan worden met bron- en overdrachtsmaatregelen. Uit dit onderzoek blijkt dat dergelijke maatregelen niet haalbaar en doelmatig zijn, met name in verband met de relatief kleine omvang van het project.

Ten behoeve van de aanvraag hogere grenswaarde is in lijn met het gemeentelijk geluidbeleid het akoestisch woon- en leefklimaat beoordeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat alle woningen zijn gelegen aan een geluidluwe zijde, dat alle woningen een slaapkamer hebben die is gelegen aan de geluidluwe zijde en dat bij alle woningen wordt voldaan aan de wens om 50 % van het aantal geluidgevoelige ruimten aan een van de geluidluwe zijden te realiseren.

Aanvullend is onderzocht of het akoestisch woon- en leefklimaat verder verbeterd kan worden met een woningindeling waarbij nog meer, maar wellicht ook alle, slaapkamers zijn gelegen aan de zijde van de Kappeyne van de Coppellostraat, in plaats van aan de zijde van de Ruys de Beerenbrouckstraat. Dergelijke woningindelingen zijn mogelijk echter zijn deze vanwege de stedenbouwkundige oriëntatie niet logisch en niet wenselijk. Hierin zijn alle afwegingen gemaakt die te maken hebben met geluid, daglicht, buitenruimte, uitzicht, omgeving, etc.

Conclusie

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat voor vier woningen hogere waarden noodzakelijk zijn. Deze zullen verleend worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het besluit hogere grenswaarden is opgenomen als Bijlage 10 van de toelichting. Het aspect geluid zorgt dan ook niet voor belemmeringen.

Aanvullend onderzoek industrielawaai

Het projectgebied ligt buiten de geluidzone van het industrieterrein Delft Noord (DSM), maar omdat er sprake is van bebouwing hoger dan 5 meter is het geluidaspect wel onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Uit het onderzoek is de volgende conclusie getrokken.

Aansluitend op de systematiek uit de Wet geluidhinder wordt geconcludeerd dat geen sprake is van overschrijding van de maximale grenswaarde van 55 dB(A), maar dat op een aantal punten wel sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Op basis van de volgende punten wordt de situatie als acceptabel beoordeeld:

  • Wegverkeerslawaai van de omliggende wegen is bepalend voor de geluidbelasting op de gevels van de woningen. De geluidbelasting van het wegverkeer heeft o.a. effect op de realisatie van een goede geluidwering van de gevels, waardoor t.a.v. geluid van DSM ook een laag binnenniveau ontstaat, en op realisatie van geluidafscherming ter plaatse van de noordgevel van de twee woningen op de bovenste bouwlagen, waar ook geluid van DSM maatgevens is.
  • Op een groot aantal gevels is geen sprake van een overschrijding van de grens van 50 dB(A). Hierdoor kan bij de uitwerking van het project een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gerealiseerd, o.a. door de aanwezigheid van luwe gevels.

4.11 Luchtkwaliteit

Om te bepalen of de invloed van de voorgenomen realisatie van 16 woningen invloed heeft op de lokale luchtkwaliteit, dient bepaald te worden of er sprake is van een verandering die de 'niet in betekenende mate' (NIBM)-regeling te boven gaat. Het Besluit NIBM geeft de volgende voorwaarde: Het project of de activiteit draagt maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 ug/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het project is IBM als de toename voor een of beide stoffen hoger is.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het realiseren van kantoor- en woningbouwlocaties. Het project is dan NIBM als ze onder de vastgestelde omvang blijft.
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat het project de 3% grens niet overschrijdt. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Dit mag ook als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.

Voor woningbouw geldt er, in geval er sprake is van 1 ontsluitingsweg, dat een project NIBM (en dus voor de beoordeling van de luchtkwaliteit niet relevant) is, wanneer het aantal te realiseren woningen onder een aantal van 1.500 stuks blijft. Het aantal woningen in kwestie, 16 stuks, onderschrijdt deze drempelwaarde ruimschoots. De conclusie luidt dan ook dat de omvang van het project dusdanig klein is dat de NIBM-regeling van toepassing is en er verder niet ingegaan hoeft te worden op de consequenties voor de Luchtkwaliteit.

4.12 Externe veiligheid

In het kader van de herontwikkeling van de locatie is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (AVIV, 28 juni 2018, kenmerk 163246). Het rapport is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die derden lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportassen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, is regelgeving hieromtrent vastgelegd in verschillende besluiten en regelingen:

  • Risicovolle inrichtingen: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Transportassen voor gevaarlijke stoffen: Besluit externe veiligheid transport (Bevt);
  • Buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De risico's van risicobronnen dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Binnen een PR 10-6 /jaar contour zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour als een richtwaarde. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico moet berekend en verantwoord worden wanneer binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting een ruimtelijk besluit genomen wordt, ook wanneer het bestemmingsplan conserverend is. Voor transportassen geldt een uitzondering: hier is groepsrisicoverantwoording alleen verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Risicobronnen

In de nabijheid van de projectlocatie, op ongeveer 300 meter afstand is DSM Gist BV gelegen, een bedrijf dat in het kader van externe veiligheid wordt aangemerkt als een inrichting in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het invloedgebied van de inrichting overlapt met de projectlocatie.

In de omgeving van het plangebied ligt een spoor (Delft - Rijswijk), welke behoort tot het basisnet. Uit de regeling basisnet is af te leiden dat de PR-plafondafstand en groepsrisicoplafond-afstanden 0 meter zijn. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor kwetsbare objecten, zoals deze woningen, en mag worden geconcludeerd dat er geen groepsrisico is. De afstand tot het spoor is circa 442 meter.

Op het terrein van DSM ligt een Gasunie leiding met diameter 8 inch en werkdruk 40 bar. De bijbehorende 1% letaliteitsafstand is 95 meter. De minimale afstand tussen de projectlocatie en deze leiding is circa 740 meter. De projectlocatie ligt dus niet binnen het invloedgebied van de leiding.

Verder in de omgeving van het plangebied liggen de snelwegen A13 en A4, welke behoren tot het basisnet. De afstand tot de A13 is circa 1750 meter en tot de A4 is circa 1850 meter. De projectlocatie ligt hiermee ruim buiten de grootste 1% letalitietsafstand voor de weg. Deze is maximaal 880 meter conform de Handleiding risicoanalyse Transportroutes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0069-2001_0008.jpg"

Figuur 4.3 Plaatsgebonden risicocontour

Plaatsgebonden risico

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt grotendeels binnen de inrichtingsgrens liggen. De projectlocatie ligt op ca. 300 m. Hiermee wordt voldaan aan het Bevi.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt vrijwel geheel veroorzaakt door het scenario grote brand bij een van de PGS-15 opslagloodsen bij het weerstype F1.5. Dit weerstype komt alleen 's nachts voor wat betekent dat alleen de personen die 's nachts aanwezig zijn bijdragen aan het groepsrisico.

Het groepsrisico ligt in de vigerende situatie reeds boven de oriëntatiewaarde. Door de realisatie van 16 woningen op de projectlocatie zal het aantal personen dat 's nachts aanwezig is heel licht toenemen. In de huidige situatie zijn maximaal 10 personen 's nachts aanwezig in de pastorie. In de toekomstige situatie komen hier 16 woningen met een aanwezigheid van 2.4 personen per woning (= 39 personen). Het aantal personen dat 's nachts aanwezig is stijgt dus met 29 personen, van 43399 naar 43428 personen binnen het totale invloedsgebied.

Gezien het zeer kleine verschil tussen het aantal personen dat in de huidige en toekomstige situatie 's nachts binnen het invloedsgebied aanwezig is, neemt het groepsrisico niet significant toe. De toename van het groepsrisico bedraagt ca. 0.3%. Een verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in de bijlage.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Gelet op het aspect EV worden aan de (toekomstige) vergunning de volgende voorwaarden verbonden:

  • In alle te realiseren bouwblokken moet een voorziening worden geplaatst waarmee de mechanische ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten;
  • De vergunninghouder dient de toekomstige bewoners voldoende te informeren over de risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen over de A13 en de risico's omtrent DSM Gist B.V. Daarbij dienen bewoners tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden.

4.13 Geur

Voor het aspect geur geldt een algemene streefwaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. Bij een dergelijke geurbelasting is geurhinder onwaarschijnlijk. De geurbelasting in het gebied van de Pastoor van Arskerk) als gevolg van geurrelevante industriële activiteiten (vooral het DSM-terrein) is vastgelegd in het bestemmingsplan Delft-Noord. De contour werd berekend door PRA Odournet (thans Olfasense BV geheten). De ligging van de Pastoor van Arskerk is aangegeven met een roze cirkel. De kerk bevindt zich buiten de vergunde contour van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde; de geurbelasting ter plaatse ligt tussen 0,5 en 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. Voor ruimtelijke ontwikkelingen rond het bedrijventerrein van DSM heeft de provincie Zuid-Holland aangegeven, dat er géén nieuwe geurgevoelige objecten binnen de contour van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde mogen komen te liggen. Daarbij is expliciet rekening gehouden met de historie van het gebied en met name het feit dat woonbebouwing steeds meer richting de de aanwezige industrie is opgerukt. De algemene streefwaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde is in de invloedssfeer van het bedrijventerrein losgelaten; het bestemmingsplan staat nieuwe woningen toe tot een maximale belasting van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.

Zoals gezegd liggen de geplande woningen liggen ruim buiten de contour van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. Dit betekent dat de geurbelasting ter plaatse lager is dan 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.

Deze geurconcentratie komt overeen met een zogenaamde ‘hedonische waarde’ (een maat voor de onaangenaamheid van een geur) van H=-1. De waarde van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde wordt in dit geval acceptabel geacht voor nieuwe geurgevoelige bestemmingen. De geurbelasting in het gebied rond de Pastoor van Arskerk als gevolg van geurrelevante industriële activiteiten (vooral het DSM-terrein) is vastgelegd in het bestemmingsplan Delft - Noord. De contour werd berekend door PRA Odournet (thans Olfasense BV geheten). De ligging van de Pastoor van Arskerk is aangegeven met een roze cirkel. De kerk bevindt zich ruim buiten de aan DSM vergunde contour van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. De geurbelasting ter plaatse ligt weliswaar boven de algemene streefwaarde, maar is nog altijd lager dan de maximale waarde voor nieuwe woonbebouwing van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde uit het bestemmingsplan. Gelet op de historisch gegroeide situatie van woningen in de nabijheid van DSM en de ligging van die woningen in een stedelijk gebied wordt de geurbelasting in het gebied rond de Pastoor van Arskerk daarom aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Systematiek bestemmingen

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Groen

Om ervoor te zorgen dat het plangebied zo groen mogelijk blijft is het bestaande groen ook als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan en mogen ook geen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Parkeervoorzieningen voor fietsen zijn wel toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

Voor de openbaar toegankelijke wegen in het plangebied is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen. Hierbinnen zijn ook parkeervoorzieningen voor zowel auto's als fietsen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De regels hiervoor zijn opgenomen in de algemene bouwregels. Tevens is binnen deze bestemming aangegeven waar carports zijn toegestaan.

Wonen

Voor de woningen geldt dat deze binnen het bouwvlak gebouwd dienen te worden en de maximum bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven. Ook bergingen zijn toegestaan en met een bouwvlak en bouwhoogte op de verbeelding aangegeven.

5.1.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaren zijn.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

5.2 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen

Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

De lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)

Hoofdstuk 6 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Gedeputeerde Staten
  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 3. KPN W&O NS Access Rayon Midden
  • 4. Stedin
  • 5. Gasunie
  • 6. Evides Waterbedrijf
  • 7. Veiligheidsregio Haaglanden

De volgende instanties hebben een reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

  • 1. KPN
  • 2. Evides
  • 3. Veilgheidsregio Haaglanden
  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland

De overige instanties hebben geen reactie gegeven.

De ingekomen overlegreacties worden hieronder samengevat en beantwoord.

  • 1. KPN

Samenvatting

KPN geeft aan dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op kabels en leidingen van KPN.

Beantwoording

Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  • 2. Evides

Samenvatting

Evides heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  • 3. Veiligheidsregio Haaglanden

Samenvatting

De veiligheidsregio geeft aan dat het plan ten opzichte van de reeds verleende omgevingsvergunning nauwelijks is gewijzigd en dat de aanbevelingen die zij op de omgevingsvergunning hebben gegeven ook in het bestemmingsplan (toelichting) zijn opgenomen.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

 

  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland

Samenvatting

Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de opmerkingen die tijdens het watertoetsoverleg zijn gemaakt zijn verwerkt. Het hoogheemraadschap stemt in met het bestemmingsplan.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

7.2.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.2.2 Wat zit er in het plan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening. In dit geval is van de laatste mogelijkheid gebruik gemaakt. Er is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar (stg. Heelweg). Om die reden is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

7.3 Zienswijzen

Gedurende de ter visielegging zijn er drie zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de nota zienswijzen welke bij het raadsbesluit is toegevoegd.