direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maria Duystlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0068-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Delft is voornemens een herontwikkeling mogelijk te maken aan de Maria Duystlaan te Delft. Op dit moment bevinden zich de Jan Vermeerschool en een zwem- en squashcentrum (reeds gesloopt) in het plangebied. Bij de herontwikkeling van het plangebied worden de nieuwe Jan Vermeerschool, een kinderopvang en ca. 15 woningen met voorzieningen in de plint gerealiseerd op de locatie van het voormalige zwem- en squashcentrum. Op de plek van de school komen een zwem- en sportcentrum en ca. 55 woningen met parkeervoorzieningen. Tot slot wordt het openbaar gebied heringericht, hier komt een groen ingericht plein. In onderstaand figuur is de toekomstige situatie van het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0001.png"

Figuur 1.1: Impressie van de toekomstige situatie. Van het plein wordt 60% groen gerealiseerd. Het nieuwe schoolgebouw (paarse kader) doorloopt separaat een kruimelregeling.

Voor de woningen bij de nieuwe Jan Vermeerschool, het zwem- en sportcentrum en de woningen bij het zwem- en sportcentrum is een bestemmingsplanwijziging nodig. Het nieuwe schoolgebouw is mogelijk binnen de huidige bestemming 'Maatschappelijk' na het toepassen van de kruimelregeling, deze wordt daarom niet meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Het schoolplein past binnen het huidige bestemmingsplan.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de woningen, het zwem- en sportcentrum en het openbaar gebied. Het vervangt het huidige bestemmingsplan Noordoost 2017 (vastgesteld op 23 maart 2017).

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Maria Duystlaan, ten noorden van de Bieslandsekade en ten oosten van de Stalpaert van der Wieleweg. De oostgrens wordt gevormd door de Clara van Sparwoudestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0002.png"

Figuur 1.2: Situering van het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan, Noordoost 2017 (onherroepelijk vastgesteld op 23-03-2017), is door de bestemming 'Maatschappelijk' geen ruimte voor de woningen en het zwem- en sportcentrum. Binnen het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Groen' voor de aangewezen gronden (zie figuur 1.3). Daarnaast kent het gehele plangebied een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden, het gaat zowel om 'Waarde - Archeologie I' en 'Waarde - Archeologie III'. Voor het zuidelijke deel geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en voor het noordwestelijke deel geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0003.png"

Figuur 1.3: Vigerend bestemmingsplan 'Noordoost 2017'(bron: Ruimtelijke plannen).

1.4 Opbouw plan

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de planbeschrijving, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. Het streefbeeld voor de toekomstige situatie volgt uit het Ontwikkelingsplan Maria Duystlaan e.o. (zie bijlage 1).

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevinden zich de Montessorischool Jan Vermeer en een zwem- en squashcentrum in het plangebied (reeds gesloopt). Naast het plangebied bevinden zich het Herman Broerencollege en de Herman Broerenschool. De Herman Broerenschool zit echter tijdelijk op een andere locatie. Deze functies zijn voor autoverkeer bereikbaar via de Maria Duystlaan en Clara van Sparwoudestraat. Langzaam verkeer kan ook over het Groenlandsepad tussen de Jan Vermeerschool en Herman Broerenschool.

Verder liggen er diverse woningen aan de Maria Duystlaan, Clara van Sparwoudestraat en Stalpaert van der Wieleweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie in en rondom het plangebied.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Inleiding

De Maria Duystlaan is aangewezen als wijkversterkingsproject. Naast een nieuwe Jan Vermeerschool zal in het gebied ook een nieuw zwembad worden gerealiseerd. Op 24 april 2018 is de bestuurlijke opdracht vastgesteld. Nadien is er een ontwikkelingsplan opgesteld dat het plan voor de Maria Duystlaan nader uitwerkt. Deze is hieronder opgenomen.

In de toekomstige situatie zal het zwembad verhuizen naar de plaats waar in de huidige situatie de Jan Vermeerschool is gevestigd. Bij het nieuwe zwem- en sportcentrum worden ook ca. 55 woningen met parkeervoorziening gerealiseerd. De nieuwe Jan Vermeerschool wordt op de plaats van het oude zwembad gerealiseerd. Daarbij worden tevens ca. 15 woningen gerealiseerd.

2.2.2 Ontwikkelingsplan

De aanpak van de Jan Vermeerschool (B) en het zwembad en squashcentrum (A) aan de Clara van Sparwoudestraat (C) staan al lang op de agenda. De Jan Vermeerschool zal worden vernieuwd en het zwembad zal worden verplaatst gezien het bereiken van de technische levensduur. Het plan betreft de eerste fase van de ontwikkelingsvisie (opgesteld door Rijnboutt) voor het gebied gelegen ten westen van de Maria Duystlaan (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0005.png"

Figuur 2.2: Onderzoeksgebied en eerste fase (bron: Ontwikkelingsplan Maria Duystlaan e.o.).

Beoogde functies

In het eindbeeld van het herontwikkeling bevinden zich de volgende functies binnen het ontwikkelgebied:

  • 1. Onderwijs en kinderopvang
    Nieuwbouw van de Jan Vermeerschool en een aan de school gekoppelde kinderopvang. De Jan Vermeerschool zal gerealiseerd worden voor een leerlingaantal van 225.
  • 2. Zwembad en sporthal
    De zwembaden gelegen aan de Weteringlaan en de Clara van Sparwoudestraat zijn beiden aan het einde van hun technische levensduur en worden samengevoegd. Daarnaast is er behoefte aan binnensport accommodatie ten behoeve van een aantal scholen en sportverenigingen. Bij het zwembad zal daarom ook een sporthal worden gerealiseerd.
  • 3. Wonen
    Binnen het plan is ruimte voor ongeveer 70 appartementen. De woningen zullen vooral koopwoningen betreffen in het middeldure en dure segment. Gezien de ligging op een zeer prominente locatie in de stad en eenzijdige woningvoorraad in de buurt, is deze locatie met name geschikt voor ouderen die nog een stap willen maken in hun wooncarrière.
  • 4. Openbare ruimte en groen
    De huidige Clara van Sparwoudestraat wordt omgevormd tot aantrekkelijk plein of plantsoen, of een mix daarvan. Daarnaast wordt voor de ontwikkeling ingezet op een natuurinclusieve en klimaatadaptieve aanpak, waar groen en water naast het bevorderen van de biodiversiteit deel van uitmaken.

Ambities

Bij de ontwikkeling van de Maria Duystlaan staan vier ambities centraal, namelijk:

  • Positie in de stad: versterking van ligging aan de assen
  • Industriewijk als hoogwaardige buurt, nu en in de toekomst
  • Versterken van verbindingen met de buurt
  • Ruimte geven met ontmoeting en verblijf

Het ontwikkelingsplan is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Duurzaamheid en energie
Met de herstructurering van het plangebied aan de Maria Duystlaan wordt de open ruimte (in de vorm van plein) verdubbeld ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie bestaat de open ruimte vooral uit verharding. In de nieuwe situatie zal het plein voor minimaal 60% groen ingericht worden. Dit groen heeft zowel een sociale als klimaatbestendige en ecologische functie. Daarnaast wordt fietsen en wandelen gestimuleerd door het creëren van een autoluw binnengebied.

De energievraag van het zwembad is hoog. Daartoe is onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop de ontwikkeling van warmte kan worden voorzien zonder het gebruik van gas. Uit nader onderzoek is gebleken dat het riool onvoldoende capaciteit heeft om het zwembad te verwarmen. In de ontwerpfase zal onderzocht worden hoe het zwembad, het sportcentrum en de woningen van duurzame warmte kunnen worden voorzien.

Mobiliteit
De ontwikkeling leidt tot veranderingen van de mobiliteit in de wijk. Om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de ontwikkeling en de omgeving te faciliteren wordt daarom aandacht gegeven aan verkeersveiligheid, fiets- en autoparkeren en een hoge verblijfskwaliteit in de openbare ruimte.

De ontwikkeling ligt aan de rand van de binnenstad, waardoor de binnenstad vanuit de locatie en vise versa zowel te voet als met de fiets goed bereikbaar is. Dit geldt ook voor het station Delft. Door het faciliteren van goede stallingsvoorzieningen bij de ontwikkeling kan het fietsgebruik worden gestimuleerd. Daarnaast is er een bushalte aanwezig op de Stalpaert van der Wieleweg (buslijn 60 Delft, Station – Nootdorp), waardoor de locatie ook van buiten Delft goed te bereiken is met het openbaar vervoer (eventueel gecombineerd met deelfiets). Tenslotte is de locatie bereikbaar met de auto via de Van Miereveltlaan en de Stalpaert van der Wieleweg. Voor het parkeren van de auto is op veel verschillende momenten (rest-)capaciteit beschikbaar in de omgeving, bijvoorbeeld in de nabijgelegen Marktgarage.

2.2.3 Programma en fasering

De eerste fase bestaat uit de sloop van het zwem- en squascentrum. Daarna wordt eerst de Jan Vermeerschool, inclusief bijhorende kinderopvang, gerealiseerd op de plaats van het zwembad en de squashbaan. De realisatie van de overige functies vindt in een latere fase plaats, aangezien hiervoor eerst een planologische procedure doorlopen moet worden.

De onderstaande tabel geeft het programma weer van de functies die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Bij de 15 woningen worden kleinschalige voorzieningen in de plint mogelijk gemaakt.

Tabel 2.1: Het programma binnen het onderhavige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert daar waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

De SVIR heeft geen gevolgen voor het plangebied.

3.1.3 AMvB Ruimte (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.

Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie of dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de (economische) behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.

De toetsing aan de Ladder is opgenomen in paragraaf 4.13.

3.2 Provincie en regio

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
    Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
    De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
    De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
  • 4. Energievernieuwing
    Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
  • 5. Best bereikbare provincie
    De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
    Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Beleidsopgaven
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

1. Behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing
    Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing
    Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie
    Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0007.png"

Figuur 3.1: Soorten ruimtelijke ontwikkelingen

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Ontwikkeling in het licht van de beleidsopgave behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit

De bescherming van ruimtelijke kwaliteit is ook geborgd in de omgevingsverordening, hier wordt aan getoetst in paragraaf 3.2.3.

Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.

Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.

In de duurzaamheidsparagraaf 4.14 is beschreven hoe omgegaan wordt met de energietransitie.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het BSD. De ontwikkeling wordt in paragraaf 4.13 getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.2 Omgevingsprogramma Zuid-Holland

Het Omgevingsprogramma Zuid-Holland bevat de maatregelen waarmee Gedeputeerde Staten invulling geven aan de ambities en beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Aan de beleidskeuzes zijn werkingsgebieden verbonden.

Het omgevingsprogramma doet geen uitspraken die specifiek van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie en het Omgevingsprogramma, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen die worden gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen, met als doel het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

3.2.3.1 Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 6.9)

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. In artikel 6.9 van de verordening is hierover het volgende bepaald:

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid van artikel 6.9 (aanvullende ruimtelijke maatregelen);
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Beeldkwaliteitsparagraaf

De kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied.  Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven. Een richtpunt beschrijft hoe de provincie de kwaliteit van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen wil behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap, zoals bij woningbouw of aanleg van wegen, moet de initiatiefnemer hiermee rekening houden. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang. Bij kwaliteit gaat het om meer dan alleen 'mooi'. Er moet evenwicht zijn in de functionaliteit, duurzaamheid en de beleving van een gebied.

De kwaliteitskaart bestaat uit vier hoofdlagen met daaronder gespecificeerde lagen. In het vervolg van deze paragraaf is nagegaan welke lagen van toepassing zijn op de ontwikkeling van Schieoevers Noord en welke richtpunten daarbij van belang zijn. Per laag is beoordeeld op welke wijze rekening is gehouden met de verschillende richtpunten uit de kwaliteitskaart.

I. Laag van de ondergrond

Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta. Ieder complex stelt zijn eigen eisen aan ontwikkelingen. Dit vraagt om een logische relatie tussen de ondergrond en het menselijk handelen.

In figuur 3.2 is te zien dat er twee er twee lagen van toepassing zijn op het plangebied. Deze en de bijbehorende richtpunten betreffen de volgende:

  • 1. Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei
    • a. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijk processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
  • 2. Bijzonder relief – oude stroomgordels en geulafzettingen
    • a. Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
    • b. Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0008.png"
Figuur 3.2: Laag van de ondergrond met 'jonge zeeklei' (groen) en 'oude stroomgolders en geulafzettingen' (bruin) (bron: Kwaliteitskaart, Provincie Zuid-Holland).

Beoordeling van de relevante richtpunten:

De onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de dynamische natuurlijk processen of zoet-zoutovergangen. Daarnaast betreft het een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en doet daarmee geen afbreuk aan patronen of reliëf in het landschap. In de huidige situatie is het terrein ook bebouwd. Archeologie betreft echter wel een aspect dat van belang is voor het plangebied. In paragraaf 4.11 is het aspect archeologie nader uitgewerkt. Er is een dubbelbestemming archeologie opgenomen. De dubbelbestemming gaat gepaard met een vergunningsprocedure waarin het archeologisch belang kan worden beoordeeld en afgewogen.

II. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. Het agrarisch landschap is beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland. Dicht bij de stad vinden we een veelheid aan verschillende cultuurlandschappen. Naast deze cultuurlandschappen worden delen van de provincie gekenmerkt door natuurlandschappen. Deze gebieden kennen geen agrarisch gebruik en hebben een (relatief) natuurlijk karakter. Deze diversiteit aan landschapstypen wordt als een belangrijke kracht van Zuid-Holland beschouwd.

De Laag van de cultuur- en natuurlandschappen is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De landschappen zijn gelegen buiten de stedelijke gebieden.

III. Laag van de stedelijke occupatie

Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Rotterdam als hardwerkende stad aan de haven, Den Haag als vredesstad aan zee of Delft dat techniek verenigt met cultuurhistorie.

Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied.

In figuur 3.3 is te zien dat er twee er twee lagen van toepassing zijn op het plangebied. Deze en de bijbehorende richtpunten betreffen de volgende:

Steden en dorpen

  • a. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • b. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • c. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • d. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • e. Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • f. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • g. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • h. Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • i. Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0009.png"
Figuur 3.3: Laag van de stedelijke occupatie met stad (roze) ter plaatse van de onderhavige ontwikkeling (bron: Kwaliteitskaart, Provincie Zuid-Holland).

Beoordeling van de relevante richtpunten:

Voor de ontwikkeling is een ontwikkelplan (OP) opgesteld met als doel de herontwikkeling goed in te passen in het bestaand gebied en een gebied met een hoge omgevingskwaliteit te realiseren.

Het plangebied ligt op het scharnierpunt van de binnenstad, de historische ring en Delftse Hout. De Stalpaert van der Wieleweg is in de Welstandsnota aangemerkt als de hoofdroute van Delft. Bebouwing langs deze hoofdroute heeft een bijzonder welstandsniveau. Er worden daarom eisen gesteld aan de gevels en de hoogte van de bebouwing. In het plangebied komt geen nieuw hoogteaccent ten opzichte van het nabijgelegen hotel. Ook is het open karakter en menselijke maat van bebouwing, met name voor het zwembad en de sporthal van belang. Langs de Bieslandse Molenkade is de groenblauwe en ecologische kwaliteit leidend evenals het groene schoolplein dat aan de binnenzijde van de bebouwing gerealiseerd wordt.

IV. Laag van de beleving

De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over het zorgdragen voor een recreatief toegankelijke provincie met een heldere groenstructuur als basis.

De Laag van de beleving is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De cultuurhistorische en recreatieven waarden liggen niet binnen het plangebied.

3.2.3.2 Artikel 6.10: Stedelijke ontwikkelingen
  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het BSD. De ontwikkeling wordt in paragraaf 4.13 getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3.3 Regionale waterkeringen (Artikel 6.22)

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een waterkering. De locatie is bepaald in artikel 2.2. In de omgevingsverordening is het volgende bepaald met betrekking tot waterkeringen:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt als bedoeld in artikel 2.2, bestemt die waterkering als zodanig.
  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.
  • 3. Voor het bepalen van de omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.
  • 4. Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
  • 5. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

De relatie van de ontwikkeling m.b.t. waterkeringen en andere wateraspecten wordt behandeld in paragraaf 4.9.

3.2.3.4 Klimaatverandering

In artikel 6.27a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.

In de paragrafen 4.9 en 4.12 is een projectspecifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering. Hieruit blijkt dat met dit plan rekening is gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering op genoemde aspecten.

3.2.4 Regionaal Structuurplan Haaglanden (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is op 16 april 2008 vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden. Het plan geeft de regionale visie weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Haaglanden tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Haaglanden kiest in het RSP voor een beperkte uitbreiding van het stedelijk gebied. De nadruk ligt op de binnenstedelijke opgave. Verdere verstedelijking gaat namelijk ten koste van het "Goud van Haaglanden", zoals de groene kwaliteiten worden aangeduid. Uitbreiding van de woningvoorraad moet zoveel mogelijk plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied en er moet dus gezocht worden naar verdichtingsmogelijkheden. Daarnaast is het de ambitie van Haaglanden dat het er goed wonen, werken en ontspannen is. Herstructurering van wijken en buurten en het creëren van stimulerende omgevingen met verschillende voorzieningen is daar onderdeel van. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van circa 70 extra woningen op deze binnenstedelijke locatie en het realiseren van onderwijs- en sportvoorzieningen sluit aan op de doelstellingen beschreven in het structuurplan.

3.3 Gemeente

3.3.1 Omgevingsvisie Delft 2040

Op 15 juli 2021 heeft de raad de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. In deze visie staat wat voor stad Delft in de toekomst wil zijn. De gemeente geeft in deze visie de gewenste ontwikkeling weer van de leefomgeving binnen de gemeente. Dit is de omgeving waarin de Delftenaar woont, werkt en zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De Omgevingsvisie is de eerste stap van de invoering van de Omgevingswet in Delft. De Omgevingsvisie Delft 2040 vervangt de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.

Belangrijke speerpunten tot 2040 van de Omgevingsvisie zijn het toevoegen van 15.000 woningen en 10.000 banen. De ruimte hiervoor moet binnenstedelijk worden gevonden. De Omgevingsvisie gaat daarom uit van stedelijke verdichting en functiemenging in stedelijke dynamische gebieden.

De omgevingsvisie onderscheidt een zestal opgaven, namelijk:

  • Delft als stad van innovatie en technologie;
  • Historie, innovatie en creativiteit kleurt cultuur en toerisme in Delft;
  • Delft, waar het goed en gezond leven is;
  • Duurzaam Delft is klaar voor de toekomst;
  • Delft met voorzieningen voor iedereen;
  • Delft bereikbaar.

Daarnaast is Delft opgedeeld in een aantal deelgebieden met elk eigen gedefinieerde koersen. De Maria Duystlaan behoort tot het deelgebied 'wijken'. De sterke en levendige wijken van Delft staan voor gebiedseigen uitdagingen. Delft heeft enkele gebieden benoemd als wijkversterkingsgebieden. Doel van de wijkversterkingsopgave is het maken van een kwalitatieve slag, in de breedste zin van het woord. Het gaat hierbij niet alleen om ingrepen in het fysieke domein, maar ook in het sociaal domein en het veiligheidsdomein, zodanig dat de domeinen met elkaar verbonden en in balans zijn. Het toevoegen van maatschappelijke waarde aan een gebied en de stad als geheel staat altijd voorop. De ambities zijn samengevat in onderstaande tabel:

Tabel 3.1: Ambities wijkversterkingsopgave (bron: Omgevingsvisie Delft, p109)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0010.png"

De Maria Duystlaan is aangewezen als wijkversterkingsproject. Daarbij worden de ambities zoals geformuleerd in de omgevingsvisie nagestreefd. Het plan sluit daarmee aan bij de Omgevingsvisie Delft 2040.

3.3.2 Kadernota 2021

In de Kadernota zijn de ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets tot het vergroten van gelijke kansen in het onderwijs en ruimte voor onderwijsfaciliteiten, tot bereikbaarheid van sport en een aanbod van verschillende typen woningen voor verschillende doelgroepen. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.

Delft heeft verder de ambitie om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad. De nieuwe woningen zorgen ervoor dat Delft een aantrekkelijke woonstad is voor zittende en nieuwe bewoners. Op deze manier draagt de stad bij aan de regionale opgave om het vestigingsklimaat te versterken. Die ambitie is regionaal vastgelegd in het regionale investerings programma en de Roadmap Next Economy van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Bovendien zorgen passende woningen ervoor dat bedrijven zich makkelijker kunnen vestigen, omdat er een goed woningaanbod met voldoende keuzemogelijkheid is voor werknemers, en studenten die na hun studie in Delft willen blijven wonen.

Het realiseren van een gemengd gebied met een divers aanbod aan woningen en voorzieningen is in lijn met de Kadernota.

3.3.3 Woonvisie Delft (2016-2023)

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.

Het is wenselijk dat medewerkers van Delftse kennisbedrijven en (internationale) promovendi en studenten in Delft kunnen wonen en woonruimte kunnen vinden in de stad. Ook zouden meer afstudeerders van de TU ervoor moeten kunnen kiezen om na hun studie in de stad te blijven wonen. Delft is een solidaire kennisstad; een stad van mensen die bij elkaar horen en elkaar steunen met voldoende en kwalitatief goede woningen, met name ook voor ouderen en zorgafhankelijke doelgroepen.

Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft  is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. De druk op de Delftse woningmarkt is groot. Steeds meer mensen willen in de nabijheid van goede voorzieningen, openbaar vervoer en een baan wonen. Daarnaast is er een toename van het aantal 1- en 2- persoons huishoudens, blijven ouderen steeds langer thuis wonen en wonen meer kwetsbare mensen zelfstandig in de wijken.

Zoals vastgelegd in de Woonvisie 2016 – 2023 is de Delftse woningmarkt niet in balans. Vooral het aandeel woningen in het middeldure en hogere segment is ondervertegenwoordigd. De Woonvisie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat met vitale stedelijke woonmilieus dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad en aan een evenwichtige opbouw van de wijken met een passende voorzieningenstructuur en een aantrekkelijke openbare ruimte. 

Studentenwoningen dienen vooral gerealiseerd te worden in de nabijheid van de TU en de hogescholen op de campus en in de randen daarvan. Eénzijdige gebieden met grote clusters studentenwoningen elders in de stad zijn niet gewenst. De ligging van het plangebied is geschikt voor studentenwoningen. In het woningbouwprogramma zijn woningen voor studenten ook voorzien.

Op korte, middenlange en lange termijn (tot 2040) dienen in het kader van de regionale verstedelijkingsafspraken circa 15.000 woningen te worden toegevoegd en dient de bestaande voorraad toekomstbestendig en duurzaam te worden gemaakt.

De uitvoering van het woonbeleid is vastgelegd in de Woonagenda 2019 – 2022. De pijlers voor de uitvoering zijn: sterke wijken, een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad, voldoende kansen op doorstroming, geschikte woningen voor ouderen (rollator toe- en doorgankelijk) en kwetsbare groepen en studentenhuisvesting in goede banen.

Om de kansen op een woning te vergroten voor starters, doorstromers en mensen die in Delft werken en hier willen wonen en die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet kunnen of willen kopen is in het verlengde van de Woonagenda het Aktieplan middenhuur opgesteld en zijn afspraken gemaakt met beleggers, ontwikkelaars en woningcorporaties over nieuwbouw van middeldure huurwoningen, de wijze van samenwerking en afstemming, huurbeleid, monitoring van de toewijzing aan de doelgroep en de voortgang en ontwikkeling van dit segment.

Gezien de huidige en toekomstige behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad.

Het onderhavige bestemmingsplan draagt bij aan de woningbouwopgave in Delft en is daarmee in lijn met de Woonvisie. De behoefte aan de voorzieningen in het onderhavige bestemmingplan wordt getoetst in paragraaf 4.13.

3.3.4 Mobiliteitsprogramma Delft 2040

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 definitief ingestemd met het Mobiliteitsprogramma Delft 2040. De stad wil de komende jaren groeien in aantal inwoners en arbeidsplaatsen wat leidt tot meer mobiliteit en extra drukte op de beschikbare ruimte. Om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid, is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad.

Het mobiliteitsprogramma toont de visie voor de komende 20 jaar, tot 2040, om de stad bereikbaar en leefbaar te houden. Om dit mogelijk te maken wordt ingezet op een mobiliteitstransitie waarbij de infrastructuur in de stad beter benut wordt door voorrang te geven aan ruimte efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit. Het openbaar vervoer en de fiets moeten in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto. Ook de deelauto kan als alternatief voor de particuliere auto bijdragen aan efficiënter autogebruik.

Concreet zijn de belangrijkste pijlers van het beleid:

  • Ruimte geven door ruimte te maken voor:
    • 1. meer verblijfsruimte en minder ruimte voor verplaatsen.
    • 2. ruimte maken door minder autoritten.
    • 3. ruimte maken door minder autoparkeren.
  • Meer schone en actieve/ gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen.
  • Verkeersnetwerken en hun onderlinge samenhang aanpassen.
  • Openbare ruimte verbeteren.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma.
  • Tegengaan van 'vervoersarmoede'.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid.

De verkeersaspecten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden behandeld in paragraaf 4.1

3.3.5 Nota Parkeernormen 2018 (update 2021)

Het parkeernormenbeleid van de gemeente Delft is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Parkeernormen zijn er niet voor om bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op te lossen.

De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers van het CROW hebben tevens de input gevormd voor de oude Nota Parkeernormen 2013. Bij het toepassen van de parkeerkencijfers van het CROW zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • ln de gebieden binnenstad en schil binnenstad geldt het minimale parkeerkencijfer als referentiepunt. ln alle overige gebieden wordt het gemiddelde parkeerkencijfer als referentiepunt gehanteerd. Een uitzondering op deze toedeling is het Delftse autoluwplusgebied. ln dit voornamelijk voetgangersgebied is een geslotenverklaring van kracht, gereguleerd met behuIp van kentekenherkenning. Extra autoverkeer is in dit gebied ongewenst, daarom is in dit gebied de parkeernorm nul en is de Autoluwplusregeling van kracht. ln het autoluwplusgebied worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Dit betekent ook geen parkeerplaatsen op eigen terrein.
  • Binnen de parkeerkencijfers van het CROW wordt onderscheid gemaakt naar mate van stedelijkheid en ligging in de stedelijke zone. De mate van stedelijkheid is voor de gemeente Delft vastgesteld op de hoogste categorie: zeer sterk stedelijk (dit betekent dat er in de gemeente Delft per vierkante kilometer gemiddeld meer dan 2.500 adressen gevestigd zijn). De ligging in de stedelijke zone kan per bouwontwikkeling verschillen. Bij het bepalen van de stedelijke zone wordt de ligging van de voordeur als uitgangspunt gehanteerd.

Er kan voor één of meerdere functies binnen een bouwontwikkeling sprake zijn van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een alternatieve toepassing van parkeernormen wenselijk is. Voor deze alternatieve toepassing is in de Facetherziening Parkeren (artikel 5.3 onder a) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de normatieve parkeerbehoefte.

Wanneer verwacht wordt dat een bouwontwikkeling vergezeld zal gaan met een relatief hoog fietsgebruik, en er derhalve meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de norm voorschrijft, kan een reductie op de parkeernorm voor de auto toegepast worden. De hoogte van deze reductie is locatieafhankelijk en verschilt per situatie.

De parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt behandeld in paragraaf 4.1.

3.3.6 Beleid hogere waarden geluidhinder

In het kader van ruimtelijke plannen of reconstructies van geluidbronnen wordt onderzocht wat de geluidsbelasting aan de gevels van de aanwezige geluidsgevoelige functies is. Als de in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt overschreden, maar de uiterste toegestane grenswaarde niet en maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig zijn of deze overwegende bezwaren ontmoeten, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere waarde. Voorwaarde is wel dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. In het rapport 'Beleid hogere waarden wet geluidhinder' (geactualiseerd april 2013) is het gemeentelijk beleid opgenomen met betrekking tot deze hogere waarden.

Of sprake is van in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt in paragraaf 4.3 behandeld.

3.3.7 Nota Groen

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in de gemeente bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

In het ontwikkelingsplan dat is opgesteld bij de Maria Duystlaan en omgeving worden de nabijgelegen groenstructuren geborgd. Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de Nota.

3.3.8 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen.

Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.9.

3.3.9 Waterstructuurvisie (2006)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 92 m2 per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.9.

3.3.10 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast beschrijft het gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) hoe we de aankomende jaren (vanaf 2022 tot en met 2026) invulling zullen geven aan onze watertaken en hoe dit bijdraagt aan onze ambities. Daarmee geeft het vGRP ook een onderbouwing van de rioolheffing.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Traditioneel doet de gemeente dit door het aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel. Dat stelsel vervoert, in tegenstelling tot de decentrale voorzieningen, afvalwater van huishoudens en bedrijfspanden naar de waterzuivering. De laatste jaren is er ook aandacht voor decentrale waterzuivering, waarbij afvalwater lokaal gezuiverd en hergebruikt of geloosd wordt.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (regen, sneeuw en hagel) dat op openbaar terrein terecht komt. Op particulier terrein is primair de eigenaar verantwoordelijk voor de verwerking en vertraagde afvoer van hemelwater. Er zijn verschillende manieren waarop gemeentes invulling geven aan deze inspanningsverplichting. Afkoppelen is niet altijd wenselijk, zo zijn gebieden met een beperkte waterbergingscapaciteit in principe niet geschikt voor afkoppelen aangezien bij afkoppelen de afvoer naar het oppervlaktewater toeneemt. Uitgangspunt is het gescheiden inzamelen en afvoeren van hemelwater. Het hemelwater gescheiden van de vuile afvalwaterstroom verwerken is een meer duurzame invulling van de zorgplicht dan gemengd inzamelen. Het gemengd inzamelen en verwerken van hemelwater en vuilwater is een erfenis uit het verleden die vooral in de oudere delen van de stad nog vaak voorkomt. Nadeel van gemengde verwerking is dat schone waterstromen vuil worden en dat de kans groter is dat de openbare ruimte en inwoners met vuil afvalwater in aanraking komen.

De gemeente anticipeert op klimaatveranderingen zodat het risico op wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk wordt beperkt. Het rioleringsstelsel is en wordt ontworpen om bij normale neerslag het water te kunnen afvoeren. Hiertoe wordt de landelijke richtlijn aangehouden voor de berekening van benodigde capaciteit. Bij extreme buien kan wateroverlast ontstaan. Dit betekent dat er mogelijk een aantal keren per jaar enige tijd water op straat blijft staan.

Grondwaterzorgplicht

De verantwoordelijkheden van de gemeente op het gebied van grondwater zijn genuanceerder dan de andere twee zorgplichten: er geldt een inspanningsverplichting ('zoveel mogelijk') in plaats van de resultaatverplichting (afvalwater) of de inspanningsverplichting (hemelwater) wanneer perceeleigenaren hemelwater redelijkerwijs niet kúnnen afvoeren naar het oppervlaktewater of de bodem (hemelwaterzorgplicht). In het kort stelt de grondwaterzorgplicht de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De perceeleigenaar is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwaterlast op eigen terrein. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Wel is de gemeente in sommige gevallen verantwoordelijk voor het zo veel mogelijk beperken van structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast (te hoge) of -onderlast (te lage grondwaterstand). De gemeente is verplicht haar grondwaterzorgplicht na te komen om structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast zo veel als mogelijk te beperken. Zij kan hierop worden aangesproken.

Toepassing van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 vindt plaats bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.11 Duurzaam- en natuurinclusief bouwen

Delft Energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.

De gemeentelijke GPR ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

Visie op weg naar een circulair Delft in 2050

Met een groeiende wereldbevolking en consumptie per persoon groeit ook het belang om grip te krijgen op alle producten en grondstoffen die we gebruiken. Er moet minder of anders gebruik gemaakt worden van de voorraden en natuurlijke hulpbronnen die we tot onze beschikking hebben. Daarom is het van belang dat ook in Delft wordt toegewerkt naar een circulaire economie. Een circulaire economie is een economisch systeem van gesloten kringlopen, waarin grondstoffen, onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen en hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt.

De belangrijkste ambitie is een 100% circulaire economie in 2050, gelijk aan de landelijke ambitie uit
het Rijksbreed programma Circulaire Economie. In deze visie is de ambitie uiteengezet in ambities per prioritaire keten'. Dit gaat om Bouw, Biomassa & voedsel, Kunststoffen, Maakindustrie en
Consumptiegoederen.

Voor de uitvoering van de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050, wordt nog een Uitvoeringsplan
Circulaire Economie opgesteld.

Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015.

Kader Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen

Op 30 september 2021 is het Kader Natuurinclusief bouwenen ontwikkelen door de gemeenteraad vastgesteld. Om de kwaliteit van de stedelijke omgeving te behouden en te versterken is een integrale aanpak op het gebied van leefbaarheid, gezondheid, economie en natuur noodzakelijk, dat moet leiden tot een natuurinclusieve stad. Een natuurinclusieve stad is een dynamische groene, gezonde en levendige stad voor mens, dier en plant. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Overigens blijft de wet Natuurbescherming met inbegrip van de zorgplicht gelden voor elk project.

De natuurinclusieve maatregelen gelden zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. De maatregelen kunnen worden door vertaald naar diverse schaalniveaus en elementen.

Er is onderscheid gemaakt in:

  • Het inbouwen van specifieke voorzieningen voor specifieke (plant- en dier) soorten (bv. nestkasten voor mussen, insectenstenen)
  • Gebouw gebonden ingrepen (bv. groene daken en gevels)
  • Gebouw gebonden omgeving/buitenruimte (bv. (collectieve) tuinen op eigen perceel). De omgeving betreft de niet-bebouwde ruimte of buitenruimte, behorend bij de ontwikkeling en een zone van 50 cm tot 2 meter rondom de ontwikkeling of binnentuin. Bij gebiedsontwikkelingen kunnen maatregelen eventueel ook gekoppeld worden aan de openbare ruimte.
  • Openbare ruimte (bv. pocketparks, natuurspeelplaatsen, bermen, wegen, taluds etc.).

De ambities voor duurzaam- en natuurinclusief bouwen zijn uitgewerkt in paragraaf 4.14.

3.3.12 Klimaatadaptatie Strategie

In 2019 is de Klimaatadaptatie Strategie vastgesteld door de gemeenteraad. De strategie is vooral een visie op Klimaatadaptatie in Delft. De strategie uit 2019 gaat over heel Delft en over alle domeinen, dus zowel over de openbare ruimte als over private percelen (inclusief bebouwing).

In de Delftse strategie zijn de volgende 2 inhoudelijke speerpunten geformuleerd:

  • 1. Een veerkrachtig systeem met maximale sponswerking
  • 2. Geen toename van hittestress

In 2018 heeft Delft het Convenant Klimaatadaptieve Bouwen getekend. Partners in het convenant zijn onder andere de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland, de meeste gemeenten, maatschappelijk organisaties en projectontwikkelaars. Op basis van de gemeentelijke klimaatadaptatiestrategie (2019) en het provinciale convenant (2018) heeft de gemeente Delft de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen uitgewerkt in de 'Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' (2022).

Daarmee is het beleidsthema klimaatadaptatie voor nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering in het beleid van de gemeente Delft verankerd. Het doel van de beleidsregel is het verminderen van (1) wateroverlast, (2) hittestress, (3) droogte en (4) bodemdaling en daarnaast het vergroten van de biodiversiteit (5). Onderdeel (6) "overstromingen" is niet nader uitgewerkt in de beleidsregel want dit is belegd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

Ambities en regels klimaatadaptief bouwen

In oktober 2022 is door het college het beleid 'Ambities en regels klimaatadaptief bouwen, Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen voor de gemeente Delft aangegeven.

Bij onderhavige ontwikkeling wordt voor het klimaatadaptief inrichten van de locatie als richtlijn het vasthouden en bergen van een bui van 70 mm per m2 aangehouden. Dit kan als waterberging maar ook als alternatieve vasthoudmaatregelen.

De toetsing aan het convenant met betrekking tot het watersysteem vindt plaats in paragraaf 4.9. Op de overige aspecten binnen klimaatadaptatie wordt ingegaan in paragraaf 4.15 .

3.3.13 Warmteplan Delft

In december 2021 heeft de gemeenteraad van Delft de Transitievisie Warmte (Warmteplan Delft 2021) vastgesteld. Het Warmteplan is een visie document en geeft voor de bestaande bebouwde omgeving een eerste inzicht in de mogelijkheden voor aardgasvrij verwarmen per buurt. Per CBS buurt is door CE Delft met behulp van het model CEGOIA het warmte alternatief met de laagste nationale kosten berekend. Het CEGOIA-model berekent de nationale kosten van duurzame warmteopties. Dit is een eerste modelmatige benadering op basis van kentallen. Op basis van deze modelberekeningen komt voor dit plangebied all-electric na 2030 als voorkeurstechniek voor de bestaande situatie naar voren. De warmtetechniek voor de bestaande bebouwing van een buurt is niet per se de meest logische oplossing voor de nieuwbouw in diezelfde buurt.

Voor de nieuwbouw ontwikkelingen in dit plangebied zijn bodemenergiesystemen eventueel in combinatie met thermische energie uit afvalwater het meest geëigende en duurzame alternatief voor verwarming en koeling zonder aardgas.

De mogelijkheden voor aardgasvrij verwarmen van de voorgenomen ontwikkeling staan beschreven in het ontwikkelplan (zie Bijlage 1) en worden uitgewerkt in het bouwplan.

3.3.14 Monumentenbeleid 2007-2017

Een belangrijk onderdeel in het gemeentelijke monumentenbeleid zoals opgenomen in de beleidsnota Monumentenbeleid 2007-2017 is het in de ruimtelijke planvorming benoemen en waar mogelijk beschermen van cultuurhistorische waarden: van gebouwen, objecten en (deel)structuren. Het beleid voor de periode vanaf 2017 moet nog opgesteld worden, maar zal wat betreft ruimtelijke ordeningsaspecten zoveel mogelijk het huidige beleid voortzetten.

De toetsing met betrekking tot cultuurhistorie wordt gedaan in paragraaf 4.12.

3.3.15 Welstandsnota Delft

De Woningwet (2003) verplicht gemeenten om eigen welstandsbeleid te formuleren. Welstandsoordelen mogen volgens die wet alleen gebaseerd zijn op criteria die worden genoemd in een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Het doel van de Welstandsnota Delft (maart 2021) is:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een door de gemeenteraad vastgesteld inhoudelijk kader waarmee de rechtszekerheid voor de burger wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • meer samenhang bieden in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

De welstandsnota wil vooral duidelijkheid scheppen over de inhoud van de welstandstoets. De toets is gebaseerd op 3 algemene criteria, namelijk:

  • A. Stedenbouwkundige samenhang;
  • B. Evenwichtig gevelbeeld;
  • C. Passende detaillering, materiaal- en kleurgebruik.

Daarnaast worden drie welstandsniveaus onderscheden, die variëren van bijzonder welstandsniveau tot welstandsluw niveau. Deze niveaus corresponderen met drie verschillende gebieden van Delft (zie Figuur 3.1). Deze niveaus betreffen:

  • 1. Bijzonder Welstandsniveau;
  • 2. Globaal Welstandsniveau;
  • 3. Welstandsluw Niveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0011.png"
Figuur 3.1: Toepassingsgebieden Welstandskaart (bron: Welstandsnota Delft)

Op bovenstaande Welstandskaart is te zien dat een deel van het plangebied grenzend aan de Stalpaert van der Wieleweg onder het 'Bijzonder Welstandsniveau' valt. Het overige deel van het plangebied valt binnen het 'Globaal Welstandsniveau'.

Voor het Bijzonder Welstandsniveau geldt dat alle criteria A, B en C van toepassing zijn. Maatgevend bij het bepalen van het lichtpaarse gebied is:

  • alle beschermd stads- en dorpsgezichten;
  • alle monumenten en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
  • bebouwing langs hoofdwegen, langs historische routes en zichtlocaties;
  • hoogbouw met een bouwhoogte van 30 meter of meer.

Voor het Globaal Welstandsniveau gelden enkel criteria A en B. Maatgevend bij de keuze van het blauwe gebied is: gebieden en zones rond het historisch gebied van Delft.

In dit gebied zijn zones langs hoofdwegen en historische routes op de kaart gearceerd. Binnen deze zones geldt voor naar de weg gekeerde gevels van hoofdgebouwen dat daarvoor teven criteria C van toepassing is.

De toetsing van het plan aan de Welstandsnota is nader uitgewerkt in paragraaf 4.12.

3.4 Hoogheemraadschap

3.4.1 Waterbeheersplan 2022-2027

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: Delfland) de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het programma beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.

3.4.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.4.3 Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.
  • activiteiten binnen het waterstaatwerk en bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering.
3.4.4 Handreiking watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.9.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders vanuit het rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoek

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Kader

Door de transformatie van Maria Duystlaan verandert in vergelijking met de huidige situatie de parkeervraag en de verkeersgeneratie. De verandering in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkellocatie heeft ook effect op de omliggende wegen. Ten behoeve van de herontwikkeling en het effect hiervan op de infrastructuur is door Antea Group (2022) een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd, het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 2.

4.1.2 Verkeersgeneratie en -afwikkeling

De verkeersgeneratie bedraagt in de toekomstige situatie 1.214 motorvoertuigen per werkdag en 1.169,6 per weekdag. Hier is de Jan Vermeerschool (incl. kinderopvang) ook in meegenomen om de verkeersstromen goed in beeld te kunnen brengen. Voor de sporthal en het zwembad is een 'worst-case' scenario aangehouden met een hogere verkeersgeneratie dan verwacht op basis van de CROW-normen (respectievelijk opgehoogd met 50% en 100%).

De verkeersafwikkeling geschiedt voor circa 50% van het verkeer via de Van Lodensteynstraat / Staalweg richting de A13. De andere helft wikkelt via de Maria Duystlaan af op de Stalpaert van der Wieleweg. Hiervan wikkelt 30% van de totale verkeersgeneratie af naar het zuiden via de Stalpaert van der Wieleweg en 20% naar het noorden via de Van Miereveltlaan. Voor het kruispunt Maria Duystlaan – Stalpaert van der Wieleweg is een kruispuntberekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de cyclustijd in zowel de ochtend- als avondspits slechts met 1 seconde toeneemt en de maatgevende wachtrijlengte in de spits met maximaal 1-2 auto's toeneemt. De ontwikkeling van het plangebied leidt hiermee niet tot verkeerskundige knelpunten op het kruispunt.

4.1.3 Parkeerbalans

Op het maatgevende moment (werkdagavond) bedraagt de parkeerbehoefte voor het zwembad, sporthal en de nieuw te bouwen woningen 143 parkeerplaatsen. Het tweede maatgevende moment is de zaterdag: 's middags 136 parkeerplaatsen en 's avonds 140 parkeerplaatsen indien zwembad dan open is. Voor het fietsparkeren blijkt dat voor het zwembad en de sporthal in totaal minimaal 183 fietsparkeerplaatsen benodigd zijn. Om het fietsgebruik te stimuleren kan meer stallingsruimte echter wenselijk zijn. Voor woningen geldt dat - in het geval van een gemeenschappelijke bergruimte - de bergruimte een oppervlak van 1,5 m2 per woonfunctie moet hebben. Voor de 70 nieuwe woningen gaat het dus om 105 m2 aan bergruimte zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012.

In het overzicht van de parkeerbehoefte en restcapaciteit naar verschillende perioden in de week weergegeven. Uitgesplitst naar de vaste gebruikers en bezoekers van de ontwikkeling Maria Duystlaan is de maximale parkeerbehoefte van de vaste gebruikers 63 parkeerplaatsen, op de werkdag nacht. Voor de bezoekers gaat het om maximaal 94 parkeerplaatsen op de zaterdagmiddag.

Tabel 4.1: Overzicht van de parkeerbehoefte en restcapaciteit in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0012.png"

De parkeercapaciteit van de nieuw te bouwen parkeergarage is nog onbekend. Uitgaande van de maximale parkeerbehoefte van vaste gebruikers, dient deze parkeergarage minimaal 63 parkeerplaatsen te bevatten, waarbij vaste gebruikers geen parkeervergunning krijgen voor parkeren op straat. Tevens kan er voor gekozen worden om de parkeergarage groter te dimensioneren en hier een aparte, openbare, gelegenheid te geven voor bezoekersparkeren. Dit is vooral nuttig voor de piekmomenten in het weekend, waarin de Marktgarage beperkte restcapaciteit kent en bezoekers moeten uitwijken naar het parkeerterrein aan het Bieslandsepad. De parkeeroplossingen worden nog per doelgroep afgewogen bij de uitwerking van het bouwplan.

4.1.4 Verkeersveiligheid

Een groot deel van Delft, en hiermee ook een groot deel van de bezoekers, kan het zwembad binnen 15 minuten met de fiets bereiken. Om het aantrekkelijk te maken om de fiets te pakken in plaats van de auto, is het van belang dat de omgeving van de ontwikkeling voorzien is van een veilig fietsnetwerk. Met name tijdens kinderzwemles, diploma zwemmen en familiezwemmen, zullen ook kinderen gebruik maken van de fietsinfrastructuur. Dit is een kwetsbare groep, waardoor verkeersveiligheid een belangrijke rol speelt. Indien er sprake is van een veilig fietsnetwerk is de kans groter dat bezoekers ervoor kiezen om de fiets te pakken i.p.v. de auto. Om het fietsgebruik te stimuleren, wordt aanbevolen om te onderzoeken hoe fietsvoorzieningen verbeterd kunnen worden in de omgeving met aandacht voor de aanrijroute (bijvoorbeeld vrijliggende fietspaden of duidelijk herkenbare en doorgetrokken fietsstroken) en het kruispunt Maria Duystlaan - Stalpaert van der Wieleweg (duidelijke en veilige oversteek).

4.1.5 Conclusie

In het verkeersrapport is aangegeven hoe aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan, deze wordt verder uitgewerkt bij het bouwplan. De parkeernormen zijn daarnaast geborgd in de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De verkeersafwikkeling is aanvaardbaar. Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.

Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.

De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.

Wanneer er sprake is van functiemenging zijn de richtafstanden uit de VNG-publicatie voor bedrijfsactiviteiten die voldaan aan bepaalde voorwaarden niet van toepassing. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn in dit kader handreikingen opgenomen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in gebieden met functiemenging. In bijlage 4 van de VNG-publicatie is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen voor gebieden met functiemenging. In deze lijst zijn bedrijfsactiviteiten gecategoriseerd in A, B en C bedrijven:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden ingevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
4.2.2 Toets

Gebiedstype

De omgeving rondom het plangebied kan geclassificeerd worden als een 'gemengd gebied'. De bebouwingsstrook tussen de Delftsche Vliet en A13 bestaat uit woonfuncties gecombineerd met maatschappelijke voorzieningen.

Nabijgelegen bedrijvigheid en bijbehorende richtafstanden

Rondom het plangebied bevinden zich enkele functies die bedrijvigheid mogelijk maken binnen het vigerende bestemmingsplan 'Noordoost 2017' (vastgesteld op 23 maart 2017):

  • 1. De enkelbestemming 'Maatschappelijk' ten noorden van het plangebied, hier zit o.a. de GGD.
  • 2. De enkelbestemming 'Horeca' aan de Bieslandsekade ten oosten van het plangebied.
  • 3. De enkelbestemming 'Gemengd' aan de Stalpaert van der Wieleweg ten westen van het plangebied.
  • 4. De enkelbestemming 'Horeca – Hotel' aan de Maria Duystlaan ten noorden van het plangebied.
  • 5. De enkelbestemming 'Maatschappelijk' ten oosten van het plangebied, hier ligt het Herman Broerencollege.
  • 6. De enkelbestemming 'Maatschappelijk' aan de Bieslandsekade ten zuiden van het plangebied, hier wordt via een kruimelregeling de nieuwe Jan Vermeerschool gerealiseerd. Een deel van de maatschappelijke bestemming is opgenomen in het plangebied voor het schoolplein. Het maatschappelijke vlak boven het schoolplein blijft behouden voor de Herman Broerenschool.

Voor deze functies dient bij een nieuw bestemmingsplan gekeken te worden naar de hinder van omliggende bedrijven t.o.v. de school en de nieuwe woningen. Voor de bovenste drie functies geldt dat er al woonfuncties op een kleinere afstand liggen dan de vlakken voor de gevoelige functies in het plangebied. De dichtstbijzijnde woonfuncties zijn maatgevend voor de beoordeling in het kader van 'bedrijven en milieuzonering'. De bedrijven dienen al te zorgen voor een goed woon- en leefklimaat voor deze dichterbij gelegen woonfuncties. De woonfuncties in het plangebied vormen daarom geen belemmering voor de omliggende bedrijven en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied. Er wordt voldaan aan de VNG-brochure voor 'bedrijven en milieuzonering'.

Hotels en pensions vallen onder milieucategorie 1, hiervoor kan de richtafstand t.o.v. gemengd gebied terug naar 0 meter. Het plangebied ligt op circa 25 meter van de hotelbestemming aan de Maria Duystlaan. Er wordt voldaan aan de VNG-brochure voor 'bedrijven en milieuzonering'.

Voor de scholen geldt bij gemengd gebied een richtafstand van 10 meter voor geluid. Het Herman Broerencollege ligt op meer dan 10 meter van de gevoelige functies in het plan. De geluidcontouren van de Jan Vermeerschool en Herman Broerenschool lopen over bestemming voor gevoelige functies in het plangebied. Deze scholen worden daarom meegenomen in de beoordeling per functie in het bestemmingsplan in de volgende paragraaf.

Beoordeling functies in het plan

Het bestemmingsplan maakt milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen mogelijk. Bij de milieubelastende functies wordt gekeken naar de hinder op gevoelige functies in de omgeving. Bij de gevoelige functies wordt de ligging t.o.v. milieubelastende functies inzichtelijk gemaakt. De eerste vier functies uit paragraaf 3.2 zijn niet meegenomen, hier is al geconcludeerd dat voldaan wordt aan de VNG-brochure.

Sport- en zwemcentrum

De nieuwe sport- en zwemlocatie zorgt voor milieuhinder t.o.v. gevoelige functies in de omgeving. Voor zowel een sporthal als een zwembad geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid. Binnen deze afstand liggen bestaande woningen (ten westen en ten oosten), de Herman Broerenschool (ten zuiden) en het schoolplein en de woonvlakken in het nieuwe bestemmingsplan (ten zuiden). Er is een akoestisch onderzoek benodigd naar de geluidhinder vanuit het zwem- en sportcentrum om na te gaan of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Woningen bij het sport- en zwemcentrum

De woningen binnen het gemengde vlak liggen op meer dan 10 meter van de nieuwe Jan Vermeerschool (het gebouw en het schoolplein), hier wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure. De woningen liggen wel op minder dan 10 meter van de Herman Broerenschool. Hiervoor is een akoestisch onderzoek benodigd.

Binnen het gemengde vlak worden de woningen gecombineerd met sport- en zwemcentrum. In de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging' valt een sporthal onder categorie B. Dit is mogelijk in combinatie met woningen, wel dient het sportcentrum bouwkundig afgescheiden te worden van de woningen. Een overdekt zwembad valt onder categorie C, in aanvulling op de eisen onder categorie B is een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur gewenst. Door middel van de afwikkeling op de Maria Duystlaan en vervolgens de Stalpaert van der Wieleweg wordt hieraan voldaan. De functiemenging in het gemengde vlak is in lijn met de VNG-brochure voor 'bedrijven en milieuzonering'.

Schoolplein

Een school in combinatie met het bijbehorende schoolplein is zowel een milieugevoelige als een milieubelastende functie voor de omgeving. Het maatschappelijke vlak voor het schoolplein ligt binnen de richtafstand van het sport- en zwemcentrum. Er is daarom een akoestisch onderzoek benodigd.

Op dit moment is het schoolplein al mogelijk binnen de huidige maatschappelijke bestemming. Er vindt daarom geen verslechtering plaats van het woon- en leefklimaat van gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Wel maakt het bestemmingsplan nieuwe woonvlakken mogelijk binnen de 10m contour. Het schoolplein vormt dus een mogelijke belemmering voor de nieuwe woningen. Hiervoor is een akoestisch onderzoek benodigd naar het geluid van het schoolplein in samenhang met de geluidhinder van het schoolgebouw.

Woningen naast de school

De woningen liggen binnen de richtafstand van het zwem- en sportcentrum, de Jan Vermeerschool en de Herman Broerenschool. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand, daarom wordt een akoestisch onderzoek naar het geluid van de school (gebouw + plein) uitgevoerd om een goed woon- en leefklimaat te borgen.

Functiemenging woonvlak

In de plint zijn niet-woonfuncties voorzien. Het betreft maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, en bedrijven tot maximaal milieucategorie 1. Deze functies hebben geen richtafstand en zijn mogelijk in combinatie met woningen.

4.2.3 Conclusie

Binnen de maximale richtafstanden rondom de nieuwe Jan Vermeerschool en de bestaande Herman Broerenschool wordt woningbouw geprojecteerd. Daarnaast bevinden zich gevoelige functies binnen de hinderafstand rondom het sport- en zwemcentrum. In beide gevallen gaat het om de richtafstand voor geluid.

Er dient daarom een akoestisch onderzoek naar de geluidhinder van de scholen en het sportcentrum op omliggende woningen uitgevoerd te worden. Er dient gekeken te worden naar zowel het schoolgebouw als het plein. Eventueel volgen hieruit maatregelen om de geluidhinder te mitigeren. Als uit het vervolgonderzoek volgt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vormt het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

De combinatie van woningen met een sport- en zwemcentrum binnen het plangebied is mogelijk als aan de genoemde voorwaarden m.b.t. functiemenging wordt voldaan. In dat geval vormt het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor verdere besluitvorming.

4.3 Geluid

4.3.1 Kader

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast dient getoetst te worden aan het gemeentelijke geluidbeleid: het beleid hogere waarden Wet geluidhinder (zie ook paragraaf 3.3.6 in het beleidskader). De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een geluidsgevoelige functie (wonen) en het plangebied ligt binnen de geluidszone van gezoneerde wegen.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Door Antea Group (2022) is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd om de geluidbelasting op de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen in beeld te brengen en te beoordelen of deze geluidbelasting voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Resultaten

Gezoneerde wegen

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Stalpaert van de Wieleweg op het maatgevende deel van het plangebied hoogstens 63 dB bedraagt (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Maria Duystlaan op het maatgevende deel van het plangebied hoogstens 56 dB bedraagt (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Rijksweg A13 op het maatgevende deel van het plangebied hoogstens 50 dB bedraagt (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).

Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.

30 km/u wegen

De overige wegen in het plangebied (Bieslandsekade, Van Lodensteynstraat en Oudraadtweg) zijn 30 km/uur wegen en dus niet gezoneerd.

De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van deze wegen op het plan bedraagt ten hoogste 51 dB zonder aftrek ex artikel 110g Wgh en 46 dB inclusief aftrek. V. De effecten zijn beoordeeld in lijn met de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van ten hoogste 46 dB inclusief aftrek is lager dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB inclusief aftrek).

Uit de resultaten blijkt dat de vastgestelde geluidbelasting valt binnen de marges die uit de Wet geluidhinder volgen. De geluidbelasting van ten hoogste 46 dB inclusief aftrek is lager dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB inclusief aftrek). Geluidbelastingen die voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden als aanvaardbaar beoordeeld. Hiermee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Hogere waarden

Uit de maatregelenoverweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen hoofdzakelijk stuiten op bezwaren van financiële, technische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Onder voorwaarden (ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid) is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen:

  • Woningen en andere geluidgevoelige gebouwen dienen altijd een geluidluwe zijde te hebben. De geluidbelasting op de geluidluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB, exclusief aftrek conform artikel 110 van de Wet geluidhinder. Indien de gecumuleerde geluidbelasting op de hoogst belaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op de geluidluwe zijde maximaal 55 dB (excl. aftrek).
  • Elke woning bevat ten minste 1 slaapkamer die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd.

Aangezien het plan in de huidige versie nog geen invulling biedt aan de exacte situering van woningen ten opzichte van de geluidluwe zijde, en de indeling van de woningen ook nog niet vastligt, kunnen deze aspecten nog niet definitief niet beoordeeld worden in dit onderzoek.

Bij de verdere uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de resultaten van dit onderzoek om zo aan het gemeentelijk geluidbeleid te kunnen voldoen.

In het geval van eenzijdig georiënteerde zelfstandige wooneenheden biedt het geluidbeleid de mogelijkheid om af te wijken van de genoemde voorwaarden. Dan dient op gebouwniveau ten minste 50% van de woningen niet te zijn gesitueerd aan de hoogste geluidbelaste zijde. Wat betreft deze regeling, stelt de gemeente Delft dat dit geldt voor woningen met snelle doorstroming zoals studentenwoningen en niet ‘volwaardige’ woningen. Bij het laatste soort woningen is wel een geluidluwe gevel vereist.

Gezien het voorgaande, kan het college van burgemeester en wethouders overwegen om de volgende hogere waarden vast te stellen voor woonblok 1 (woningen het sport- en zwemcentrum) en woonblok 2 (losse woonvlak naast de nieuwe Jan Vermeerschool):

Stalpaert van de Wieleweg

  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 55 woningen van 63 dB voor woonblok 1 (afhankelijk van verdere planuitwerking).
  • Aanvraag hogere waarde van ten hoogste 15 woningen van 63 dB voor woonblok 2 (afhankelijk van verdere planuitwerking).

Maria Duystlaan

  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 55 woningen van 56 dB voor woonblok 1 (afhankelijk van verdere planuitwerking).

Rijksweg A13

  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 55 woningen van 50 dB voor woonblok 1 (afhankelijk van verdere planuitwerking).
  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 15 woningen van 50 dB voor woonblok 2 (afhankelijk van verdere planuitwerking).

Geluideffect verkeer van en naar het plan

In 2032 rijden op de Maria Duystlaan 2.763 – 5.527 mvt/etmaal en op de Stalpaert van der Wieleweg 7.475 – 10.559 mvt/etmaal. De generatie van het plan zorgt naar verwachting niet voor een significante geluidtoename op bestaande woningen.

4.3.3 Industrielawaai

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is in een akoestisch onderzoek door Antea Group (2022) bepaald of de geluidemissie veroorzaakt door de inrichtingen in het plan en daaromheen op bestaande en te bouwen geluidgevoelige bestemmingen past binnen een goede ruimtelijke ordening. Het rapport is meegenomen in bijlage 4.

Geluidbelasting

Langtijdgemiddelde

Uit de rekenresultaten blijkt dat het gewenste langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) op veel plaatsen wordt overschreden, met name ten gevolge van het nieuwe schoolplein van de Jan Vermeerschool en het nieuwe sportcentrum. Bij toepassing van een maximale streefwaarde van 55 dB(A) is er nog steeds sprake van overschrijding.

Bij een overschrijding van dit geluidniveau, dient grondig onderzocht, onderbouwd, en gemotiveerd te worden wat de gevolgen van inpassing zullen zijn. Om deze reden zijn maatregelen onderzocht, om het plan beter inpasbaar te maken. De gecumuleerde geluidbelasting van alle onderzochte bronnen bedraagt ten hoogste 62 dB(A), op de nieuwe woningen nabij het beoogde schoolplein van de Jan Vermeerschool.

Maximaal geluidniveau

Uit de rekenresultaten blijkt dat het gewenste maximale geluidniveau van 70 dB(A) op veel plaatsen wordt overschreden, ten gevolge van het nieuwe schoolplein van de Jan Vermeerschool en het schoolplein van de bestaande Herman Broerenschool. Daarnaast leidt het dichtslaan van portieren tot een overschrijding bij de Herman Broerenschool en -college. Bij een overschrijding van dit geluidniveau, dient grondig onderzocht, onderbouwd, en gemotiveerd te worden wat de gevolgen van inpassing zullen zijn. Om deze reden worden in dit rapport maatregelen onderzocht, om het plan beter inpasbaar te maken.

Maatregelen

Zwem- en sportcentrum

Wanneer de warmtepompen van het sportcentrum worden afgeschermd of worden verplaatst, kan het zwem- en sportcentrum aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) op geluidgevoelige gebouwen voldoen. Daarnaast bij het ontwerp moeten worden geborgd dat er geen sprake is van tonaliteit ter plaatse van de gevoelige omgeving, door bijvoorbeeld:

  • Het geluidvermogenniveau van de warmtepompen te maximaliseren tot 80 dB(A);
  • De afstand van de warmtepompen tot de woningen vergroten;
  • Afscherming optimaliseren tot de waarneembaarheid van tonaliteit bij woningen niet meer waarneembaar is.

Geluid scholen

Om aan de grenswaarden voor een acceptabel woon- en leefklimaat van de Wet ruimtelijke ordening te kunnen voldoen, dienen verschillende maatregelen te worden getroffen. Wanneer de buitenspeeltijden en hoeveelheden kinderen die buiten spelen worden aangepast, én geluidschermen worden toegepast, kan aan de streefwaarden worden voldaan. Het plaatsen van geluidschermen wordt echter stedenbouwkundig als onwenselijk geacht door de gemeente. Vanuit maatschappelijk oogpunt wordt het beperken van buitenspeeltijden als onwenselijk gezien door de gemeente.

Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen dient elke gevel te beschikken over ten minste één te openen raam waarop (a) het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en (b) het maximale geluidniveau niet hoger is dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij de bepaling van genoemde geluidniveaus wordt ook het stemgeluid van personen op het terrein van de inrichting beschouwd. Dit kan gerealiseerd worden door toepassing van bijvoorbeeld (gesloten) galerijen, geluidschermen aan de gevel of door rekening te houden met de indeling van de woning.

4.3.4 Conclusie

Voor wegverkeerslawaai zijn hogere waarden aangevraagd. Voor de hogere waarden en bijbehorende maatregelen is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor de geluidhinder van de scholen en het zwem- en sportcentrum zijn maatregelen benodigd bij de nieuwbouw, deze zijn geborgd via een voorwaardelijke verplichting. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10);
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

Tabel 4.2: Grenswaarden uit de Wet milieubeheer

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0013.png"

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootst dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m³) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m³). PM2,5 is een deelverzameling van PM10; de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3 . Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

4.4.2 Toets

Deze ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied.

NIBM-toets

Met de NIBM-tool (versie 23 april 2022) is daarnaast de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer door het toevoegen van woningen, maatschappelijke- en commerciële voorzieningen. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen. De verkeersgeneratie bedraagt 1.169,6 per weekdag, worst-case is de naastgelegen Jan Vermeerschool en kinderdagopvang hierin meegenomen. Voor de NIBM-berekening is uitgegaan van 1,2% vrachtverkeer.

Tabel 4.3: NIBM-berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0014.png"

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.

Gevoelige bestemmingen

Binnen het plangebied ligt een schoolplein. Deze kan aangemerkt worden als een gevoelige bestemming (terrein bij een school/kinderopvang). Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van deze gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. De A13 ligt op 350 meter afstand van het schoolplein. Hier wordt dus voldaan aan de afstandsnorm van 300 meter ten opzichte van rijkswegen. Er liggen geen provinciale wegen binnen 50 meter (dichtstbijzijnde N-weg ligt op ruim 2 kilometer afstand). De afstandsnormen voor scholen uit het Besluit gevoelige bestemmingen staan derhalve verdere besluitvorming niet in de weg.

Goede ruimtelijke ordening

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2021). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De maximale concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.

Tabel 4.4: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in µg/m3 en toetsing aan de grenswaarden bij de dichtstbijzijnde rekenpunten aan de Maria Duystlaan, Clara van Sparwoudestraat en Stalpaert van der Wieleweg (ID 114428, 114430, 114436, 114904, 206578 en 206684).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0015.png"

* Bij een jaargemiddelde concentratie PM10 van meer dan 31,2 µg/m3 is sprake van meer dan 35 keer overschrijding van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 (50 µg/m3)

Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en over het geheel gesproken naar de toekomst verder dalen.

4.4.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg. Het schoolplein binnen het plangebied ligt verder op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen, daarom vormt het Besluit gevoelige bestemmingen ook geen belemmering.

Daarnaast kan op basis van resultaten uit de NSL Monitoringstool worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect luchtkwaliteit staat verdere besluitvorming niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0016.png"

Figuur 4.1: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0017.png"

Figuur 4.2: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.. Het geeft aan dat je op alle verschillende schalen slecht (rood), gemiddeld (oranje/geel) tot goed (groen) kan scoren. De beoordeling van deze aspecten samen vormen de verantwoording van het groepsrisico door het bevoegd gezag.

4.5.2 Toets

Beschouwing risicobronnen

Risicovolle inrichtingen
Nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen (Bevi) aanwezig. Op meer dan 1.000 meter bevindt zich de terreingrens van de BRZO-inrichting DSM Delft. Het plangebied ligt ruim buiten de PR 10-6/jaar-contour. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Op ca. 2.4 kilometer ligt MPM Oil Company, hiervoor is enkel het toxisch scenario (gifwolk) relevant.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied zijn transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig. Over de Rijkswegen A4 en A13 vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats.

De A4 ligt op circa 3.200 meter afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van de Rijksweg bedraagt 880 meter. Het plangebied valt dus niet binnen het invloedsgebied van de A4, daarom is een berekening van het groepsrisico niet verplicht.

De A13 ligt op circa 280 meter afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van de Rijksweg bedraagt 4.000 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze Rijksweg. Aangezien de planlocatie binnen het invloedsgebied van de Rijksweg is gelegen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico benodigd. De relevante aspecten en veiligheidsmaatregelen worden hieronder behandeld.

Hogedruk aardgastransportleidingen
Nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig.

Omgevingswet
Veel wetgeving wordt samengevoegd in de Omgevingswet. Deze wordt naar verwachting 1 juli 2023 van kracht. De Omgevingswet introduceert aandachtsgebieden rondom risicobronnen. Hierdoor veranderen de voorgaande constateringen echter niet.

Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van MPM en de Rijksweg A13. In dit hoofdstuk worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Delft. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen. Bij deze risicobron kan een plasbrand, een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) of een toxisch scenario optreden. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. Gezien de afstand van het plangebied tot de risicobron is enkel het toxisch scenario relevant.

Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Hoogte van het groepsrisico
Het groepsrisico van de A13 hoeft vanwege de ligging ten opzichte van het plangebied (>200 meter afstand) niet te worden bepaald.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Bij de herontwikkeling van het plangebied zijn er voldoende mogelijkheden om externe vluchtwegen in risicoluwe richtingen (primair het westen) te realiseren (tevens meest voor de hand liggende vluchtrichting). Via de naastgelegen van Miereveltlaan, de Stalpaert van der Wieleweg en de Willem Naghelstraat is het mogelijk in meerdere richtingen de vluchten.

Op haar website geeft de Veiligheidsregio Haaglanden onder 'Ken de risico's: Gevaarlijke stoffen' instructies wat iemand kan doen tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het is mogelijk om deze instructies te verwerken in een calamiteitenplan en/of actief te verstrekken aan huidige en toekomstige gebruikers van het gebied en hierover (bijvoorbeeld met de Veiligheidsregio) een bijeenkomst te organiseren.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.

Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).

Beperkt zelfredzame groepen
Binnen het plangebied worden specifieke functies mogelijk gemaakt die de aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen faciliteren. Er wordt namelijk een kinderdagverblijf gerealiseerd. Bij het relevante scenario (toxisch) zijn voldoende mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is door de gemeente Delft in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden.

Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Advies Veiligheidsregio

In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden. Hieronder is een samenvatting opgenomen, de volledige reactie is opgenomen in Bijlage 5.

Het plangebied ligt in de nabijheid van risicobronnen van transport van gevaarlijke stoffen alsmede MPM International Oil Company. Door onderhavige ontwikkeling nemen de risico's toe. Gezien de afstand tot de risicobronnen zal de ontwikkeling echter niet leiden tot een significante verandering van het groepsrisico.

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden maatregelen geadviseerd met betrekking tot effectbeperking, het verhogen van de zelfredzaamheid en maatregelen ten behoeve van hulpverlening:

  • A. Afschakelbare ventilatie;
  • B. Vluchtweg van risicobron af;
  • C. Voorbereiding interne organisatie;
  • D. Risicocommunicatie;
  • E. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;
  • F. Brandveilige parkeergarage.

In het advies worden de maatregelen uitgebreid beschreven. Specifiek aandacht wordt hierbij gevraagd voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en aandacht voor de brandveiligheid van de parkeerkelder in verband met voorzieningen voor elektrisch aangedreven voertuigen.

4.5.3 Conclusie

Uit de analyse ten aanzien van het aspect externe veiligheid blijkt dat het invloedsgebied van de Rijksweg A13 reikt tot het plangebied. Er wordt voor deze transportroute voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De hoogte van het groepsrisico behoeft niet nader beschouwd te worden (afstand tot transportroutes bedraagt meer dan 200 meter).

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A13 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Deze elementen kan het bevoegd gezag (de gemeente Delft) betrekken bij de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling. Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Kabels en leidingen

Aan de westzijde van het plangebied loopt een gasleiding onder de Stalpaert van der Wieleweg. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen met een beschermingsregime. De leiding ligt niet onder een bouwvlak. In het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch beschermd dienen te worden. Met overige kabels en leidingen wordt rekening gehouden in de uitvoeringsfase.

Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.7 Licht

Er is geen wettelijk kader in het ruimtelijk spoor dat lichtgevoelige functies definieert. De bescherming gaat via de invulling van een goede ruimtelijke ordening. Bij hinder door licht zal het feit dat mogelijk mensen langdurig aanwezig zijn, bepalend zijn of een bestemming als gevoelig kan worden beschouwd. Ook kunnen weggebruikers die langsrijden hinder ondervinden van verlichting. Vaak worden de richtlijnen van NSVV (Nederlandse stichting voor verlichtingskunde) als basis gebruikt.

Er is een maximale zichtrelatie tussen het sporten en buiten. Dat vraag om een slimme positionering van de sportzalen en kleedruimtes en gevelopeningen. Het is een gunstig gegeven dat de voorgevel aan de noordzijde ligt i.v.m. eventuele lichthinder.

De woonvlakken in het onderhavige bestemmingsplan kunnen als gevoelige bestemming worden gezien, net als de woonfuncties in de omgeving. Het bestemmingsplan maakt functies mogelijk die passen binnen een bestaand stedelijk gebied. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de waarden opgenomen in de NSVV-richtlijnen. Hiermee wordt de kans op lichthinder zo laag mogelijk gehouden. Bij het ecologisch onderzoek wordt gekeken naar het effect van lichtbronnen op beschermde soorten. Lichthinder t.o.v .van beschermde soorten wordt bij een omgevingsvergunning beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Het aspect 'lichthinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).

4.8.2 Toets

In het kader van onderhavige ontwikkeling is een Natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (2021), het volledige rapport is meegenomen als Bijlage 6.

Beschermde gebieden
Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een Weidevogelleefgebied. Ook ligt de ontwikkeling niet binnen de invloedssfeer van deze beschermde gebieden.

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen', aangewezen sinds 2013, ligt op circa 10 km afstand. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden, in combinatie met de reeds aanwezige verstoring in de huidige situatie kunnen directe negatieve effecten worden uitgesloten. Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurherstel in werking getreden. Vanaf dan zijn waren alle tijdelijke bouw- en sloopactiviteiten en alle activiteiten die hiermee samenhangen (onder andere aan- en afvoer) voor wat betreft stikstofdepositie vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. Naar aanleiding van de recente vernietiging van deze landelijke vrijstelling voor stikstofdepositie behorende bij bouwactiviteiten door de Raad van State, is nu ook een berekening van de realisatiefase benodigd, evenals voor de gebruiksfase van het planvoornemen, Hiervoor is een AERIUS-berekening uit gevoerd. Zie ook Tabel 4.2.

Tabel 4.5: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0018.png"

* voor tijdelijke bouwwerkzaamheden is op grond van jurisprudentie nu ook een Aerius-berekening nodig. Voor de effecten van zowel de realisatiefase als de gebruiksfase is er een Aerius-berekening uit  gevoerd.

Stikstofdepositie
In het kader van de nieuwe ontwikkeling is door Antea Group een AERIUS-berekening (versie 2022) uitgevoerd waarin gekeken is naar de stikstofdepositie als gevolg van het plan voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 van de toelichting.

Uit de berekeningen van de realisatiefase en de gebruiksfase is gebleken dat het voornemen niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase zijn daarmee uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming derhalve niet in de weg.

Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied. In Tabel 2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 4.6: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0019.png"

Nader onderzoek moet uitwijzen of in het plangebied daadwerkelijk nest- en verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen aanwezig zijn. Indien benodigd wordt een ontheffing aangevraagd met bijbehorend activiteitenplan. Dit is in de regels vastgelegd middels een voorwaardelijke verplichting. Naar verwachting wordt deze ontheffing verkregen.

4.8.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden m.b.t. gebieds- en soortbescherming. Er wordt richting het vast te stellen bestemmingsplan nog een stikstofberekening uitgevoerd in de nieuwe versie van AERIUS, dan wordt ook de bouwfase meegenomen.

4.9 Water

4.9.1 Kader

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is door Antea Group (2022) een Watertoets opgesteld. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 8.

4.9.2 Huidige situatie

Maaiveldhoogte

Om de maaiveldhoogtes in het plangebied te analyseren is de AHN-viewer geraadpleegd. De hoogte van het maaiveld ligt in het plangebied tussen de ca. NAP -0,50 m (noordzijde) en NAP + 0,50 m (zuidzijde).

Bodemopbouw

Om de bodemopbouw ter plaatse van het plangebied te analyseren zijn de grondboringen en sonderingen van het DINOloket geraadpleegd. Nabij het plangebied zijn twee boringen aanwezig met een boordiepte van 6,5 en 8 m. Uit de boorprofielen blijkt dat de ondiepe bodem voornamelijk bestaat uit klei, tussen 3 en 4 m-mv bevindt zich een zandlaag. De sonderingen ten westen van het plangebied reiken tot en met het eerste watervoerende zandpakket. Deze begint op ca. 15 m-mv. In onderstaande tabel is de schematische bodemopbouw weergegeven in een tabel vorm.

Tabel 4.7: Schematische bodemopbouw (Bron: Dinoloket)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0020.png"

Grondwater

In de regio Haaglanden worden peilbuisgegevens beheerd door vanEssen. Op de bijhorende website zijn waterstandsgegevens openbaar gemaakt door beheerders van grondwatermeetnetten. In de directe omgeving van het plangebied is één bruikbare peilbuis aanwezig. De peilbuis staat op circa 100 m ten westen van het plangebied (peilbuis nr. 12-1.11h). In de onderstaande tabel relevante statistische grondwaterstanden weergegeven.

Tabel 4.8: Grondwaterstanden nabij plangebied (Bron: www.diver-hub.com/public/)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0021.png"

*Afkortingen staan voor Gemiddeld Grondwater (GG), Gemiddeld Hoog Grondwater (GHG) en Gemiddeld Laag Grondwater (GLG).

Watersysteem

Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Aan de noordzijde van het plangebied, aan de andere kant van de Maria Duystlaan, ligt een secundaire watergang. Aangrenzend aan de zuidzijde van het plangebied ligt een primaire watergang, deze staat in directe verbinding met het Rijn-Schiekanaal.

Het plangebied ligt in peilvak BBP 1 met een vast peil van NAP -1,50 m. Het peilvak loost op het Rijn-Schiekanaal (peilvak BZM 1) via een gemaal dat ca. 250 m ten noorden van het plangebied ligt. Het waterpeil in het Rijn-Schiekanaal bedraagt NAP -0,43 m.

Vuil- en hemelwater

In het plangebied is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Het hemelwaterriool loost op de secundaire watergang ten noorden van het plangebied. Hier is tevens een overstort voor het gemengd riool.

Waterveiligheid

Uit de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland blijkt dat het zuidelijk deel van het plangebied zich in de kern- en beschermingszones van een waterkering bevindt. Deze kering vormt de scheiding tussen peilvak BBP 1 en de boezem.

4.9.3 Toekomstige situatie

Grondwater

De grondwaterstand in het plangebied schommelt jaarlijks tussen NAP -1,00 m (GLG) en NAP -0,75 m (GHG) en is gemiddeld NAP -0,85 m. Het maaiveld in het plangebied varieert tussen de ca. NAP -0,5 m en +0,5 m. Hierin is het noordelijk deel van het plangebied het meest laaggelegen deel. Bij een GHG-situatie kan de grondwaterstand daar oplopen tot 0,25 m -mv.

Binnen de gemeente Delft dient bij nieuwbouw een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m -mv. gehanteerd te worden voor stedelijk gebied inclusief wegen. Onder openbaar groen geldt een minimale ontwateringsdiepte van 0,35 m -mv. Aan deze eisen wordt niet direct voldaan in het plangebied. Om aan de vereiste ontwateringsdiepte te komen dient, indien nodig, het maaiveld lokaal verhoogd te worden:

  • Bebouwing en wegen: maaiveldhoogte van ca. NAP -0,05 m of hoger
  • Openbaar groen: maaiveldhoogte van ca. NAP -0,40 m of hoger

Het hoogheemraadschap van Delfland adviseert bij nieuwbouw rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, met een minimum van 1,0 m. Het oppervlaktewaterpeil in het plangebied heeft een vast peil van NAP -1,50 m. Voor nieuwbouw wordt dus een maaiveldhoogte aanbevolen van NAP -0,30 m. De gemeentelijke norm voor ontwateringsdiepte is in deze situatie strenger (NAP -0,05 m), de hiervoor aan te houden maaiveldhoogte is dus maatgevend.

Tabel 4.9: Maaiveldhoogte i.r.t. grondwater en oppervlaktewater

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0022.png"

Ook kan het toepassen van drainage helpen om grondwaterpieken af te vlakken. Indien voor drainage gekozen wordt, is nadere afstemming met het waterschap noodzakelijk, aangezien dit wordt beschouwd als een grondwateronttrekking.

Onder de sport-zwemlocatie is een verdiepte parkeergarage voorzien. De parkeergarage dient waterdicht te worden uitgevoerd om intrede van grondwater te voorkomen. Voor het constructief ontwerp van deze locatie is voldoende data van de grondwaterdynamiek noodzakelijk. Gedurende langere tijd dient te grondwaterstand te worden gemonitord. Het wordt aanbevolen hier vroegtijdig peilbuizen nabij de locatie te plaatsen. Bij de nieuwbouw dient rekening met een drooglegging van 1,2m, met een minimum van 1,0 m gehouden te worden.

De verdiepte parkeergarage kan een effect hebben op het grondwater. Wanneer watervoerende lagen worden afgesloten, leidt dit tot opstuwing omdat het water een andere weg moet zoeken. Wanneer een watervoerende laag deels is afgesloten, dan treedt dit effect op in beperkte mate. De ondiepe bodem bestaat ter plaatse van het plangebied tot ca. 15 m-mv hoofdzakelijk uit slecht doorlatende klei- en veenlagen. Op ca. 3 tot 4 m-mv bevindt zich een dunne zandlaag, de onderkant van de parkeergarage zal deze laag (voor een deel) doorsnijden. In deze zandlaag worden grondwaterstromingen dus belemmerd. Het is echter niet duidelijk hoe sterk grondwaterstromingen zijn in deze zandlaag, de verwachting is dat deze beperkt zijn. Als er een negatief effect wordt verwacht, kan dit worden gemitigeerd door rondom (onder en/of naast) de parkeergarage grondverbetering toe te passen, zoals een goed waterdoorlatende zandlaag.

Watersysteem

Waterpeil

Het plangebied is gelegen in peilgebied BBP 1 en heeft een vast peil van NAP -1,50 m. Dit peil mag niet aangepast worden.

Verhard- en onverhard oppervlak

De verhouding verhard en onverhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie toe. Het verhard oppervlak neemt met 134 m2 toe, het onverhard oppervlak neemt met 134 m2 af.

Waterbergingsopgave

Om te bepalen of watercompensatie noodzakelijk is, is de watersleutel van het hoogheemraadschap ingevuld. De watersleutel splitst de benodigde watercompensatie in twee delen. Het eerste deel betreft de wateropgave om de effecten van de ontwikkeling op het watersysteem te compenseren. Het tweede deel betreft wateropgave om de effecten van klimaatverandering voor het plangebied te compenseren. Op basis van de watersleutel blijkt dat ten behoeve van de ontwikkeling door een toename van verhard oppervlak er een watercompensatie van 26 m2 wateroppervlak of 15,5 m3 berging noodzakelijk is. Om effecten van klimaat te compenseren dient op basis van de watersleutel 134 m2 oppervlaktewater of 80,5 m3 waterberging te worden gerealiseerd. Totaal betreft dit 160 m2 oppervlaktewater of 96 m3 waterberging.

Vanuit het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen', getekend door het hoogheemraadschap en de gemeente, volgen zwaardere eisen voor waterberging, deze zijn dan ook maatgevend. Deze worden behandeld in de volgende paragraaf.

Klimaatadaptatie

In het kader van klimaatadaptatie is het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen' opgesteld. Zowel het hoogheemraadschap als de gemeente hebben dit convenant ondertekend. Het convenant stelt verplichtingen aan de te realiseren waterberging bij een ontwikkeling. In het convenant is ten aanzien van het voorkomen van wateroverlast opgenomen dat ten minste tussen de 40 en 70 mm van een korte hevige bui (70 mm in 1 uur) dient te worden vastgehouden op privaat terrein. De randvoorwaarde hierbij is dat dit water niet eerder dan 24 uur afgevoerd mag worden en de berging binnen 48 uur weer beschikbaar dient te zijn. Op aangeven van de gemeente wordt voor het bestemmingsplan uitgegaan van 70 mm berging.

In de onderstaande tabel is per deelgebied de benodigde waterberging weergegeven, het gaat totaal om 544 m3 berging voor de volledige ontwikkeling. Dit is meer berging dan wordt vereist in de watersleutel, derhalve is de waterberging t.b.v. het convenant maatgevend.

Tabel 4.10: Benodigde waterberging bij 70 mm o.b.v. Beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0023.png"

Opties waterberging

Waterberging wordt ingericht volgens de trits “vasthouden – bergen – afvoeren”. Hiermee wordt het oppervlaktewatersysteem minder zwaar belast waardoor de kans op wateroverlast wordt verkleind.

Gezien de ondiepe grondwaterstanden is ondergrondse waterberging (bijvoorbeeld infiltratiekratten) minder geschikt. Wel kan worden gedacht aan het realiseren van een groenblauw dak of retentie/-waterdak boven op het gebouw. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de sterkte van de constructie. De bebouwing dient het gewicht van het groenblauwe dak aan te kunnen. Tevens dient het groenblauwe dak over voldoende bergingscapaciteit te beschikken. Het water mag niet eerder dan 24 uur afgevoerd worden en de berging dient binnen 48 uur weer beschikbaar te zijn. In het openbaar gebied kan een wadi worden ingericht waarin afstromend wegwater kan worden opgevangen en langzaam infiltreren. Aandachtspunt is dat de bodem bestaat uit (slecht doorlatende) klei, waardoor de wadi niet snel leeg zal lopen. Middels een overstort kan overtollig water worden geloosd in een HWA. Een eventuele resterende wateropgave kan worden gezocht in het verbreden van de waterpartij ten noorden van het plangebied.

In een nadere uitwerking van het inrichtingsplan wordt verder ingegaan op de waterberging voor de ontwikkeling. Hieronder is wel een eerste schets opgenomen van de maatregelen, deze wordt nog nader afgestemd met het hoogheemraadschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0024.png"

Figuur 4.3: Eerste indicatie waterberging. De kaart is in groot formaat opgenomen in de Watertoets.

Vuil- en hemelwater

Het grondwater staat in de huidige situatie relatief dicht aan het maaiveld. Indien voor de nieuwbouw het maaiveld niet (voldoende) wordt opgehoogd, dient het te ontwikkeling terrein te worden voorzien van DT-riolering (drainage-transport). Het toepassen van drainage sluit niet aan bij de wens om water vast te houden, zoals hierboven beschreven bij klimaatadaptatie. Aangezien dit juist voor een versnelde afvoer van grondwater zorgt.

Daarnaast moet het te ontwikkelen gebied gescheiden gerioleerd worden, dus vuil water en hemelwater worden afzonderlijk afgevoerd.

Waterkwaliteit

In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met niet-uitlogende materialen.

Waterveiligheid

Uit de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland blijkt dat het plangebied zich in de beschermingszones van een waterkering bevindt. Bouwen is hier niet direct mogelijk, er is namelijk een vergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. Voor het verkrijgen van deze vergunning dient de gemeente schriftelijk advies in te winnen van het Hoogheemraadschap. Tevens wordt aangeraden tijdig een vooroverleg te voeren met de afdeling Regulering en Planadvisering van het hoogheemraadschap. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering.

Voor een verdere uitwerking biedt het document “Beleidsregel Medegebruik waterkeringen” van het Hoogheemraadschap van Delfland handvaten.

4.9.4 Conclusie

De waterberging is geborgd in de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De mogelijkheden voor waterberging worden nog verder uitgewerkt bij het bouwplan en afgestemd met het hoogheemraadschap. Bij het bouwen in de waterkering gelden randvoorwaarden vanuit het hoogheemraadschap, deze zijn geborgd door middel van een watervergunning. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Bodem

4.10.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6., van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. In 2020 en 2022 zijn bodemonderzoeken uitgevoerd om zowel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en veiligheidsklasse vast te stellen en de kwaliteitsklasse van de grond te bepalen. De bodemonderzoeken zijn in Bijlagen 9, 10 en 11 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Indien er grond wordt toegepast moet voldaan worden aan het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer van de gemeente Delft. Aanvullend hierop geldt dat voor gevoelige bodemgebruiksvormen (zoals kinderspeelplaatsen, wonen met tuin en evt moestuinen) het gehalte aan lood moet voldoen aan de gezondheidskundig voldoende bodemkwaliteit zoals opgenomen in de Beleidsregel van de provincie Zuid-Holland van 14 januari 2020.

4.10.2 Toets

De onderzoeken zijn langs de randen van de bebouwing uitgevoerd, aangezien het niet mogelijk was om inpandig boringen te plaatsen. Uit de onderzoeken A (Bijlage 9) en B (Bijlage 10) blijkt het volgende:

  • Er is een ophooglaag aanwezig met zwak tot sterke bijmengingen met bodemvreemd materiaal (o.a. puin en baksteendeeltjes).
  • Er is op twee plaatsen asbestverdacht materiaal in de bovengrond aangetroffen. De in de grond aangetroffen asbestverdachte fragmenten bleken inderdaad asbesthoudend te zijn. De asbest die in de grond gemeten is, blijft onder het criterium voor naderonderzoek.
  • 10 van de 18 boringen zijn gestaakt op een ondoordringbare laag.
  • In de grond zijn licht verhoogde concentraties zware metalen, polycyclische aromatisch koolwaterstoffen en polychloorbifenylen (PCB's) gemeten. Aan de westzijde van het pand is de concentratie PCB's in de bovengrond sterk verhoogd.
  • Uit het nader onderzoek blijkt dat een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is in de bodemlaag 0-0,5 m-mv aan de westzijde van de bebouwing (PCB's). De verontreiniging heeft een oppervlakte van circa 90 m2 en een volume van circa 45 m3.
  • In de bovengrond zijn PFOS en PFOA aangetoond. De aangetroffen gehalten liggen onder de hergebruiksnormen uit het Handelingskader.
  • Het grondwater is hooguit licht verontreinigd met barium.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0025.png"
Figuur 4.4: Onderzoekslocatie bodemonderzoeken A en B

Uit onderzoek C (Bijlage 11) blijkt het volgende:

  • In de metselpuinhoudende laag die in de ondergrond (0,5-1 m-mv) op het zuidoostelijke deel van de locatie is aangetroffen zijn matig tot sterk verhoogde gehalten aan lood en zink gemeten. Op basis van de resultaten wordt verwacht dat de metselpuinhoudende laag heterogeen verontreinigd is met zink en lood. Op basis van het aanvullend onderzoek wordt de omvang geschat op meer dan 25 m3 en op basis daarvan is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • In de overige grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PCB, PAK en enkele zware metalen gemeten.
  • In de grond is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.
  • De grond voldoet op basis van de gemeten gehalten aan PFAS aan bodemkwaliteitsklasse wonen.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en molybdeen gemeten en er is geen PFAS aangetoond in het grondwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0026.png" Figuur 4.5: Onderzoekslocatie bij bodemonderzoek C

Aanbevelingen
Voorafgaand aan de werkzaamheden in de verontreinigde grond (bij sloop en de herontwikkeling) dient de verontreinigde grond te worden verwijderd.

Deellocatie met PCB (zuidwest)
Hiervoor kan geen BUS-melding worden ingediend bij het bevoegd gezag want PCB is één van de stoffen waarvoor onder de huidige wet geen BUS-melding kan worden aangevraagd. Hiervoor dient een saneringsplan te worden opgesteld waardoor de procedure tijd geen 5 maar 15 weken is.

Deellocatie met lood en zink (zuidoost)
Indien werkzaamheden dieper dan 0,5 m -mv worden uitgevoerd op het zuidoostelijk deel van het terrein dient een BUS melding in het kader van de Wet bodembescherming te worden ingediend.

De saneringswerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een BRL7000 gecertificeerde aannemer, onder milieukundige begeleiding (BRL6000).

Omdat er in onderzoek A in 10 van de 18 boringen ondoordringbare lagen zijn aangetroffen dient tevens rekening te worden gehouden met bodemvreemde materialen (al dan niet verontreinigd).

De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de bodem (grond en grondwater) vormen verder geen belemmering voor de sloop van de opstallen.

Herontwikkeling
In het kader van de herontwikkeling is het gebied tussen de Stalpaert van der Wieleweg en het zwembad (toekomstige woningen) nog een punt van aandacht. De algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit is hier in onvoldoende mate vastgelegd. In het nader onderzoekb) zijn alleen de parameters koper en PCB onderzocht en er is geen onderzoek naar asbest gedaan in de (zwak) betonhoudende boven- en ondergrond (zie onderstaande figuur).

De beschikbare onderzoeken bieden voor de betreffende parameters onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over de bodemkwaliteit ter plaatse van de toekomstige woningen.

De volgende onderzoeken worden daarom ter uitvoering voorgeschreven:

  • Verkennend bodemonderzoek NEN5740.
  • Verkennend onderzoek asbest in grond NEN5707.

Doordat het niet mogelijk was om inpandig boringen te plaatsen zijn de boringen langs de randen van de bebouwing geplaatst. Doordat de boringen hierdoor in mindere mate ruimtelijk zijn verdeeld is het onderzoek minder representatief. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling wordt aanbevolen om het onderzoek na sloop van de aanwezige bebouwing te worden aangevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0027.png"

Figuur 4.6: Onderzoekslocatie A en B

4.10.3 Conclusie

Het vervolgonderzoek vindt plaats bij de vergunningenfase. Voorafgaand aan de werkzaamheden vindt de benodigde sanering plaats. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingplan.

4.11 Archeologie

4.11.1 Kader

Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Hiervoor hanteert Archeologie Delft sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

4.11.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Archeologie Delft (2021) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek heeft als doel een archeologische verwachting op te stellen om inzicht te krijgen in de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied. Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 12, hieronder worden de conclusies en aanbevelingen besproken.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er geen archeologische verwachting geldt voor archeologische resten uit het Neolithicum. Daarnaast geldt er een lage archeologische verwachting voor archeologische resten uit de Late IJzertijd tot en met de Nieuwe tijd in het zuidelijk deel van het plangebied. Er geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de Nieuwe tijd in het noorden van het plangebied. Uit historisch kaartmateriaal is gebleken dat de noordzijde van het plangebied zich mogelijk ter hoogte van een historisch erf met bebouwing bevindt. Een deel van het noordelijke plangebied zal verstoord zijn met de aanleg van de bestaande Jan Vermeerschool, riolering, kabels en leidingen. De mate van verstoring in dit deel van het plangebied is onbekend.

Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt een lage verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De historische kaarten geven aan dat het plangebied tot het recente verleden alleen in gebruik is geweest als weiland. Daarnaast is de kans groot dat de bodem in dit deel van het plangebied geheel is verstoord door de aanleg van het sportcentrum met zwembad.

Om de archeologische verwachting te toetsen en om inzicht te krijgen in de bodemopbouw van het plangebied wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren in het noordelijke deel van het plangebied. Het verkennend booronderzoek heeft als doel om de gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen, aan te vullen en om inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de verwachte archeologische waarden van het plangebied. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag, de Gemeente Delft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0028.png"
Figuur 4.6: Advies vervolgonderzoek (bron: Archeologisch bureauonderzoek, Archeologie Delft)

4.11.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren voor het noordelijk deel van het plangebied. Daar is een middelhoge verwachting voor archeologische resten. In de regels van het voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming gehandhaafd. Op het binnenplein is de huidige dubbelbestemming overgenomen. Voor het zuidelijk deel van het plangebied is een lage verwachting en deze is vrijgegeven. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Kader

Cultuurhistorische waarden zijn beschermd onder de Erfgoedwet. Dit betreft onder meer monumentale panden, maar ook landschappelijke waarden. Het niveau van bescherming verschilt per soort erfgoed, zo komen in Delft zowel rijks- als gemeentelijk beschermde gebouwde monumenten voor. Landschappelijke waarden heeft de gemeente niet specifiek beschermd. De provincie Zuid-Holland heeft een cultuurhistorische hoofdstructuur waarin waardevolle gebieden, ensembles en elementen zijn weergegeven. Voor deze Cultuurhistorische hoofdstructuur streeft de provincie naar behoud en herkenbaarheid.

4.12.2 Toets

De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Delft toont geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten in het plangebied. Ook bevinden er zich geen waardevolle groengebieden, beschermde stadsgezichten, wederopbouwgebieden of cultuurhistorische structuren binnen het plangebied. Op de cultuurhistorische waardenkaart is wel een cultuurhistorisch waardevol object aangemerkt direct naast het plangebied (zie Figuur 4.5). Dit heeft echter geen invloed op het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0029.png"

Figuur 4.6: Cultuurhistorische waardenkaart met waardevolle objecten (bron: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delft).

De cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Zuid-Holland toont enkel de Erfgoedlijn 'Trekvaarten' in de nabijheid van het plangebied. Dit heeft echter geen invloed op het plan en verdere besluitvorming.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.3.15 valt het plangebied wel binnen het Bijzonder en Globaal Welstandsniveau zoals opgenomen in de Welstandsnota Delft. De Stalpaert van der Wieleweg is in de Welstandsnota aangewezen als hoofdroute van Delft en valt daarmee onder het Bijzonder Welstandsniveau. Een deel van het plangebied dat direct aan deze weg grenst, valt daarmee ook onder dit niveau en moet daarmee voldoen aan de criteria zoals gesteld in de Welstandsnota. In het ontwikkelingsplan is aangesloten op de criteria uit de Welstandsnota.

4.12.3 Conclusie

In het plangebied bevinden zich geen waardevolle cultuurhistorische objecten. Het plangebied valt wel binnen het Bijzonder en Globaal Welstandsniveau zoals opgenomen in de Welstandsnota Delft. Daarmee vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.13 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.13.1 Kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu van het Rijk en per eind 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening. Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de Ladder. Om de herontwikkeling aan de Maria Duystlaan te Delft mogelijk te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd, de volledige memo is opgenomen in Bijlage 13.

4.13.2 Toets

De resultaten van de Ladder zijn als volgt:

  • Voorliggend bestemmingsplan intensiveert het bestaande ruimtegebruik en breidt het ruimtebeslag uit en is daarmee 'ladderplichtig' voor de realisatie van 70 woningen, de sporthal van 1.887 m2 en het zwembad van 675 m2. Er moet daarom worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Het onderzoeksgebied is afgebakend op basis van het samenwerkingsverband Haaglanden, waarin regionale afspraken op het gebied van wonen worden gemaakt.
  • Tussen 2022-2032 is er vraag naar 80.900 woningen in het onderzoeksgebied. In Delft is er tot 2031 vraag naar 8.927 woningen.
  • In het onderzoeksgebied zijn er voor 28.933 woningen aan toekomstige harde plannen. In Delft zijn er harde plannen voor 3.266 woningen.
  • Als de vraag afgezet wordt tegen de harde plancapaciteit dan blijkt er in het onderzoeksgebied een behoefte aan 51.967 woningen tot 2032. In Delft is er een behoefte aan 5.661 woningen. Er is een kwantitatieve behoefte aan woningen in het onderzoeksgebied en Delft.
  • In het onderzoeksgebied concentreert de kwalitatieve woningvraag zich hoofdzakelijk op koopeengezinswoningen (30%) en huurappartementen (36%). Aan alle prijssegmenten van koopwoningen is een sterke behoefte. Volgens de Woonmonitor 2020 Delft is vooral het aandeel (koop)woningen in het midden en hogere segment ondervertegenwoordigd. De beoogde ontwikkeling van 70 koopappartementen speelt daarmee in op de vraag naar hogere segment koop appartementen in het onderzoeksgebied en gemeente Delft.
  • De ontwikkeling van de sporthal voorziet in de kwantitatieve behoefte naar binnensportruimte van nabijgelegen scholen en sportverenigingen. Daarnaast voorziet het in de kwalitatieve behoefte omdat de sporthal zal voldoen aan de ideale minimale afmetingsnormen voor bewegingsonderwijs, dicht bij basisscholen is gelegen en voorziet in multifunctioneel gebruik door onderwijs en verenigingen.
  • De beoogde ontwikkeling voorziet in een nieuw zwembad van ca. 675 m2. Het betreft een sloop-nieuwbouw ontwikkeling, waarin het aantal gebouwd m2 aan zwembad niet zal toenemen. De ontwikkeling voorziet daarmee niet in een toename van zwembad oppervlak, maar wel in een kwalitatieve behoefte naar een hoogwaardig en nieuw zwembad.
  • De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
4.13.3 Conclusie

De Ladder motiveert dat het plan bijdraagt aan de kwalitatieve woningvraag van Delft, de kwantitatieve behoefte aan binnensportruimte en kwalitatieve behoefte naar een nieuw en hoogwaardig zwembad. Daarmee voldoet de herontwikkeling aan de Maria Duystlaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.14 Duurzaam- en natuurinclusief bouwen

4.14.1 Kader

De gemeente zet in op het vergroten van de kansen voor flora en fauna door het uitwerken van een kader voor natuurinclusieve maatregelen in en aan gebouwen en de directe omgeving van deze gebouwen. Het doel is de stad te vergroenen en klimaatadaptief te maken. Denk hierbij aan groene daken, gevelbegroeiing en nestgelegenheid voor vogels en insecten. Doel hiervan is een biodiverse en klimaatadaptatieve stad waar het fijn leven is voor mens en dier. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Ook bij renovatie moet rekening worden gehouden met planten en dieren en de kansen voor het versterken van soorten worden benut.

Om een gezonde, toekomst-bestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem.

Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorb eeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend.

Om biodiversiteit in de stad te versterken moet bij elk project en/of gebiedsontwikkeling een onderbouwing worden aangeleverd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de eisen die voor de desbetreffende ontwikkeling worden gesteld. Een puntensysteem vormt de basis voor toepassingen op alle (nieuw)bouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en renovatieprojecten binnen de gemeente Delft. Het kan daarbij gaan om een grootschalige stedenbouwkundige herstructurering, het realiseren van een woongebouw of brug of het renoveren van een gebouw.

Het puntensysteem biedt richting en houvast, maar tegelijkertijd moet er ruimte zijn/blijven voor de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars. Om die reden is een (dynamische) lijst van maatregelen opgesteld waaruit de ontwikkelende partij of initiatiefnemer zelf een keuze kan maken.

4.14.2 Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in het bestemmingsplan

Het kader natuurinclusief bouwen en ontwikkelen maakt onderscheid in kleine, middelgrote en grote projecten en heeft daarnaast de categorie gebiedsontwikkeling. De Maria Duystlaan behelst een gebiedsontwikkeling. In tabel 4.10 wordt aangegeven hoeveel punten behaald moeten worden bij de verschillende aspecten.

Tabel 4.10: Categorieën projecten. Bron: Kader natuurinclusief bouwen en ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0030.png"

Tabel 4.11: Te behalen aantal punten per categorie project. Bron: Kader natuurinclusief bouwen en ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0031.png"

4.14.3 Energietransitie

Het zwembad heeft een grote warmtevraag. Het zwembad heeft 365 dagen per jaar warmte nodig. Er is onderzoek gedaan naar mogelijke duurzame warmtebronnen, waaronder warmte uit het riool. Uit nader onderzoek is gebleken dat het riool onvoldoende capaciteit heeft om het zwembad te verwarmen. In de ontwerpfase zal onderzocht worden hoe het zwembad, het sportcentrum en de woningen van duurzame warmte kunnen worden voorzien.

4.14.4 Circulaire economie

In de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050 zijn voor vijf sectoren de navolgende ambities/ doelstellingen opgesteld:

Bouw: er wordt gebouwd zoals met lego, modulair, losmaakbaar en flexibel. Bouwmaterialen zijn hergebruikt, gerecycled en recyclebaar, of biobased.

Biomassa & voedsel: voedselverspilling wordt teruggedrongen en organische reststromen worden zo hoogwaardig mogelijk verwerkt.

Kunststoffen: het gebruik van eenmalige plastics wordt teruggedrongen, er worden zoveel mogelijk gerecyclede en biobased plastics gebruikt en de inzameling en recycling wordt verbeterd, bijvoorbeeld op evenementen.

Maakindustrie: bedrijven worden gestimuleerd om hun producten of diensten circulair te maken of hun productieprocessen te vernieuwen, bijvoorbeeld innovatieve toepassingen voor ingezameld plastic.

Consumptiegoederen: producten worden langer en effectiever gebruikt, bijvoorbeeld door ze te repareren of te delen. Afgedankte producten worden goed ingezameld en zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt.

4.14.5 Conclusie

De maatregelen voor duurzaam- en natuurinclusief bouwen worden uitgewerkt bij de nog op te stellen bouwplannen en het inrichtingsplan. De kaders zijn in de regels van het onderhavige bestemmingsplan geborgd. Daarmee vormt het aspect duurzaam- en natuurinclusief bouwen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.15 Klimaatadaptatie

4.15.1 Kader

Een toekomstbestendige stad is ook een klimaatadaptieve stad. Natuurinclusieve maatregelen zoals vergroening en watergerichte maatregelen dragen ook bij aan het klimaatadaptief maken van de stad. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend (zie ook de toelichting in paragraaf 4.14).

Om de warmte-accumulatie in de stad te beperken wordt ernaar gestreefd zo min mogelijk oppervlak te verharden (zowel op percelen van derden als in de openbare ruimte) en zoveel mogelijk water op te nemen en door een groene inrichting te laten verdampen. Verdamping kan en mag ook op andere manier, maar die van groen heeft een meerwaarde bijvoorbeeld voor de biodiversiteit en het opnemen van CO2. Om groen ook in de drogere zomerperiode te kunnen laten functioneren is voldoende watervoorraad nodig (spons).

De stad als spons heeft als hoofddoel om het regenwater op te vangen waar het valt en daar ook vast te houden, zodat het door middel van verdamping (meestal en bij voorkeur door planten) wordt teruggegeven. Dit beperkt het watertekort bij droogte en gaat door verdamping hittestress tegen. Daarnaast is meer groen ook van belang voor de gewenste biodiversiteit.

4.15.2 Ambities onderhavige ontwikkeling

Het is van belang dat de nieuwbouw ontwikkeling (met inbegrip van de inrichting van het onbebouwde deel van een perceel) hieraan een bijdrage levert. Voor het bouwproject gelden op het gebied van klimaatadaptatie de volgende drie ambities:

  • afkoppelen van regenwater en daarmee de spons maximaal gebruiken
  • maximale verdamping ten behoeve van koeling, waarbij geen kraanwater nodig is
  • maximale vergroening, minimale verharding.

Op basis van de strategie en het convenant zijn de volgende eisen voor deze ontwikkeling te stellen:

  • Er dient 70 mm water per m2 vastgehouden te kunnen worden. Dit water kan lokaal verwerkt worden of anders vertraagd worden afgevoerd.
  • Het maaiveld wordt zodanig ingericht dat bij grote buien geen schade optreedt.
  • Van het perceel wordt 50% met intensief groen worden ingericht, dit kan op maaiveld, op daken en aan gevels.
  • Voor het groen op het perceel wordt regenwater vastgehouden om voldoende regenwater voor droge, warme periode beschikbaar te hebben (200 liter/m2 groen).
  • Materiaalkeuze (lage adsorptiewaarden gevel en dak) en gebouwpositionering zodanig kiezen dat hittestress niet optreedt.
  • Aanbrengen van schaduw om hittestress tegen te gaan door vergroening, bij voorkeur met bomen.
4.15.3 Conclusie

De maatregelen voor klimaatadaptief bouwen worden uitgewerkt bij het bouwplan. De borging van de waterberging vindt plaats via de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De klimaatadaptieve ambities worden meegenomen in het nog op te stellen inrichtingsplan en het nog op te stellen definitief ontwerp bouwplan. Daarmee vormt het aspect klimaatadaptatie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.16 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.16.1 Kader

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijk eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).

Tabel 4.12: Kolom D11.2 van m.e.r.-plichtige activiteiten uit Wet Milieubeheer en Besluit m.e.r.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0068-2001_0032.png"

Voor de activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst, of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het planvoornemen valt onder de in D gestelde drempelwaarde.

4.16.2 Beoordeling en conclusie

In het kader van de onderhavige ontwikkeling is op basis van de uitgevoerde onderzoeken een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 14 ). Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Op basis van de aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag besloten dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming in het plangebied is aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden en de doorvoor uitgevoerde onderzoeken van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

Er is gekozen voor een op de ontwikkeling van het plangebied gericht bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek c.q. handboek.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals Gedeputeerde Staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Gemengd

Deze bestemming is bedoeld om een sporthal, zwembad, ondersteunende horeca en woningen toe te laten. Via een aanduiding is een parkeergarage toegestaan. Binnen deze bestemming zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen natuurinclusief bouwen en maatregelen die benodigd zijn t.b.v. industrielawaai.

Tuin

Deze bestemming is bedoeld voor een tuin en staat activiteiten toe ten dienste van de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Verkeer

Deze bestemming ligt op de ontsluitingsmogelijkheden van het gebied en de interne verkeersstructuur. De bestemming kan ook ingezet worden voor groen en water.

Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor woningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plint' zijn tevens maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijven t/m milieucategorie 1 toegestaan. Binnen deze bestemming zijn verplichtingen opgenomen natuurinclusief bouwen en maatregelen die benodigd zijn t.b.v. industrielawaai.

Leiding - Gas

In het plangebied ligt de beschermingszone van een gasleiding. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen (veiligheid) van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

Waarde - Archeologie I, en Waarde - Archeologie III

Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd. Per dubbelbestemming is een vrijstellingsgrens opgenomen voor oppervlakten waarvoor het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Waterstaat - Waterkering

Ten zuiden van het plangebied komt een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De waterkering ligt langs de Schie. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn nadere bepalingen ten aanzien van het parkeren opgenomen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Aangegeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Tevens is het maximum aantal woningen in het plangebied vastgelegd.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het onderhavige bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.

De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.

De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.

De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.

Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.

In de tweede helft van 2019 zijn de omwonenden betrokken bij onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Participatie, wettelijk vooroverleg en ambtelijke wijzigingen

7.1.1 Participatie

Dit proces heeft drie stappen doorlopen: een informatieavond (19 juni 2019), een enquête en een meedenksessie (31 oktober 2019). Tijdens de twee avonden en vanuit de enquête is veel informatie opgehaald. Op onderdelen bestond consensus en op een aantal onderwerpen lopen belangen en wensen uiteen. Het is niet altijd mogelijk om aan alle wensen tegemoet te komen. Waar mogelijk zijn deze opmerkingen meegenomen in het ontwikkelplan. Onderwerpen die in een later stadium belangrijk zijn zullen worden meegenomen in de verdere ontwikkeling. In bijlage 1 van het door het college vastgestelde 'Ontwikkelplan Maria Duystlaan e.o. Delft, april 2021' (zie Bijlage 1) waarmee de gemeenteraad vervolgens heeft ingestemd middels vaststelling van de grondexploitatie, is de opzet van de participatie alsmede zijn de aanpassingen en aandachtspunten als gevolg van de participatie weergegeven.

Op 3 november 2020 heeft er (digitaal) een participatieavond plaatsgevonden over het (toen nog) schetsontwerp van de nieuwe Jan Vermeerschool. Het ontwerp werd met enthousiasme ontvangen en is verder uitgewerkt naar een omgevingsvergunningsaanvraag.

Op 1 november 2022 is wederom een informatieve avond voor de omgeving georganiseerd. De ongeveer 50 bezoekers konden aan 3 thematafels informatie ophalen en vragen stellen over het bestemmingsplan, het nieuwe zwem- en sportcentrum en de nieuwbouw van de Jan Vermeerschool. Vragen zijn zowel tijdens de avond beantwoord als later via een brochure met beantwoording onder bewoners verspreid.

Vervolgens is op 17 januari 2023 (tijdens de ter inzage termijn) een inloopbijeenkomst voor eenieder georganiseerd. Tijdens de avond zijn 6 (2 duo's en twee individuele) belangstellenden aanwezig geweest. Er zijn tijdens deze avond geen mondelinge zienswijzen opgenomen. De vragen van deze bewoners hadden niet allemaal betrekking op het bestemmingsplan, maar op de uitvoering van het bouwplan. Twee vragen hadden wel betrekking op het bestemmingsplan. Eén vraag betrof het uitzicht van een specifieke woning (vraag is ter plaatse beantwoord) en de andere vraag betrof de geluidsbelasting op een specifiek woonblok. Deze vraag is nader uitgezet bij de geluidsspecialist en vervolgens per email beantwoord.

Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft één indiener schriftelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen geven geen aanleiding om het ontwerpbestemmingsplan bij vaststelling te wijzigen, daar de zienswijzen met name uitvoeringsaspecten van de herontwikkeling betreffen. Bij de nadere uitwerking/uitvoering worden de zienswijzen wel - in overleg met de omgeving - betrokken. Kortheidshalve verwijzen wij u naar de inhoud van de Nota Zienswijzen.

Op 12 april 2023 is nogmaals een informatieavond georganiseerd, waarbij de vijf architecten die een visie hebben opgesteld voor het zwembad/sportcentrum met woningen aan de Maria Duystlaan, hun visie aan belangstellenden hebben gepresenteerd. Na de presentatie hebben belangstellenden via een formulier aan kunnen geven wat zij van de visies vonden. De formulieren zijn overhandigd aan de selectiecommissie, die de opmerkingen zal meewegen in de uiteindelijke keuze.

7.1.2 Vooroverleg

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is vanaf 2 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2022 aan de overleginstanties de gelegenheid gegeven om een reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan “Maria Duystlaan” te geven. Het betreft een informele procedure zonder een harde reactietermijn. Het gaat om de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
  • 3. Ministerie van Infrastructuur en Water/Rijkswaterstaat
  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 5. KPN
  • 6. Tennet Zuid-Holland
  • 7. Stedin
  • 8. Gasunie
  • 9. Evides Waterbedrijf
  • 10. VWS Pipeline Control b.v.
  • 11. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 12. GGD Haaglanden
  • 13. MKB Delft
  • 14. VNO-NCW Delft

Binnen de boven aangehaalde termijn zijn reacties van vooroverleginstanties ontvangen. De reacties zijn hieronder weergegeven:

Nr.   Instantie / Organisatie   Datum reactie / datum ontvangst  
1.   Provincie Zuid-Holland   17 augustus 2022 / 17 augustus 2022  
2.   Gasunie   2 augustus 2022 / 2 augustus 2022  
3.   Tennet   9 augustus 2022 / 9 augustus 2022  

De volgende instanties hebben aangegeven verder geen inhoudelijke reactie te hebben op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

Nr.   Instantie / Organisatie   Datum reactie / datum ontvangst  
4.   KPN   2 augustus 2022 / 2 augustus 2022  
5.   Veiligheidsregio Haaglanden   29 augustus 2022 / 31 augustus 2022  
6.   GGD Haaglanden   30 augustus 2022 / 30 augustus 2022  
7.   Hoogheemraadschap Delfland   26 augustus 2022 / 26 augustus 2022  

De overige instanties hebben geen reactie gegeven.

De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord. Tevens is aangegeven of de vooroverlegreactie tot aanpassingen heeft geleid van het bestemmingsplan.

KPN

Samenvatting

De bijlages in het conceptontwerp geven geen gedetailleerd inzicht in de werkzaamheden die mogelijk uitgevoerd gaan worden. Of er consequenties zijn voor het kabelnet van KPN is daarom niet te beoordelen.

Er ligt langs de Clara van Sparwoudestraat vanaf de Maria Duystlaan wel een belangrijk kabeltracé van KPN. Verzocht wordt hier rekening mee te houden.

Beantwoording

Het kabeltracé van KPN langs de Clara van Sparwoudestraat vanaf de Maria Duytslaan wordt normaliter niet door de gemeente bestemd. In onze bestemmingsplannen bestemmen we alleen in de volgende gevallen de kabels en leidingen:

  • leidingen voor het transport van giftige stoffen;
  • leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen;
  • aardgasleidingen met een bedrijfsdruk van 10 bar en hoger;
  • leidingen met een diameter van 50 cm en groter met tenminste een regionale functie, buiten de bebouwde kom;
  • bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • ondergrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV en hoger;
  • afvalwaterpersleidingen met een doorsnee van 400 mm en groter;
  • effluentleidingen van afvalwaterzuiveringsinrichtingen.

Wel wordt bij de uitvoering van de herontwikkeling met kabels en leidingen, waaronder het kabeltracé van KPN langs de Clara van Sparwoudestraat vanaf de Maria Duystlaan, rekening gehouden.

De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

Veiligheidsregio Haaglanden

Samenvatting

Het plangebied ligt in de nabijheid van risicobronnen van transport van gevaarlijke stoffen alsmede MPM International Oil Company. Door onderhavige ontwikkeling nemen de risico's toe. Gezien de afstand tot de risicobronnen zal de ontwikkeling echter niet leiden tot een significante verandering van het groepsrisico.

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden maatregelen geadviseerd met betrekking tot effectbeperking, het verhogen van de zelfredzaamheid en maatregelen ten behoeve van hulpverlening:

  • A. Afschakelbare ventilatie;
  • B. Vluchtweg van risicobron af;
  • C. Voorbereiding interne organisatie;
  • D. Risicocommunicatie;
  • E. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;
  • F. Brandveilige parkeergarage.

In een bijlage bij de reactie worden de maatregelen uitgebreid beschreven. Specifiek aandacht wordt hierbij gevraagd voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en aandacht voor de brandveiligheid van de parkeerkelder in verband met voorzieningen voor elektrisch aangedreven voertuigen.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan op de volgende punten:

  • 1. In de paragraaf externe veiligheid wordt verwezen naar het uitgebrachte advies;
  • 2. Het veiligheidsadvies (zie Bijlage 5) wordt als bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.

GGD

Samenvatting

De GGD begrijpt dat ruimte in dit plangebied een uitdaging is, zeker door ligging nabij drukke wegen en de gewenste combinatie van voorzieningen met woningen. Het valt op dat het creëren van een gezonde woonomgeving zonder geluidhinder problematisch is. De GGD acht het daarom noodzakelijk de plaatsing van een deel van de woningen te heronderzoeken dan wel het aantal te realiseren woningen te heroverwegen. Graag gaat de GGD hierover nader met de gemeente in gesprek.

Op basis van de GGD GHOR Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving https://ggdghor.nl/thema/kernwaarden-gezonde-leefomgeving/ gaat de GGD op enkele inhoudelijke aspecten van het plan in.

a. Hoge geluidbelasting en luchtverontreiniging

Meerdere woningen zijn vrijwel direct langs de Stalpaert van der Wieleweg en de Maria Duystlaan getekend. Op de Stalpaert van der Wieleweg rijden meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal die luchtvervuiling en ongewenst geluid produceren. Volgens het akoestisch onderzoek zijn er geluidsbelastingen tot 68 dB3 berekend voor zowel woonblok 1 als 2. Ook langs de Maria Duystlaan, vooral nabij het kruispunt met de Stalpaert van der Wieleweg, is een hogere geluidbelasting berekend (tot 61 dB) dan wenselijk.

Mogelijke maatregelen:

  • 1. Het verlagen van de rijsnelheid op de Maria Duystlaan kan tevens voordelen bieden voor verkeersveiligheid.
  • 2. Volgens de tekeningen lijken de gevels (in ieder geval langs de Stalpaert van der Wieleweg) binnen vijf meter van deze wegen te zijn beoogd. Om geluidoverlast en hoge blootstelling aan luchtverontreiniging verder terug te dringen adviseren wij vooral om de woningen verder van deze drukke wegen te plaatsen. In ieder geval zou iedere woning een aangename, geluidluwe gevel moeten hebben.
  • 3. Als bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende effectief zijn, zijn isolerende maatregelen gericht op een acceptabel binnenniveau (33 dB) noodzakelijk.
  • 4. Het is belangrijk dat bewoners hun ramen kunnen openen. We adviseren om geen dove gevels te realiseren, zeker in het geval van eenzijdig georiënteerde woningen.
  • 5. In de zuidwesthoek van het plangebied, aan de kruising Stalpaert van der Wieleweg/Bieslandsekade is nu een woonblok (2) met 15 woningen vlak langs de SW getekend. Vanwege de hoge geluidsbelasting, slechtere luchtkwaliteit en geluid van het schoolplein op deze locatie adviseren wij om dit aantal te verkleinen en de woningen elders in het plangebied te realiseren.

Beantwoording

Ad 1. Onder voorwaarden (ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid) is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen:

Woningen en andere geluidgevoelige gebouwen dienen altijd een geluidluwe zijde te hebben. De geluidbelasting op de geluidluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB, exclusief aftrek conform artikel 110 van de Wet geluidhinder. Indien de gecumuleerde geluidbelasting op de hoogst belaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op de geluidluwe zijde maximaal 55 dB (excl. aftrek).

Elke woning bevat ten minste 1 slaapkamer die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd.

Er wordt geadviseerd om, zodra het plan verder is uitgekristalliseerd, middels berekeningen te laten toetsen of daadwerkelijk voor iedere woning sprake is van een geluidluwe gevel. Om te bepalen of aan de laatstgenoemde eis kan worden voldaan, is gedetailleerde informatie vereist over de precieze indeling van de woningen en de indeling van de verblijfsruimten. Wanneer het plan meer is uitgekristalliseerd, wordt eveneens geadviseerd om een meer gedetailleerde doorrekening uit te voeren om vast te stellen of inderdaad wordt voldaan aan deze eis.

In het geval van eenzijdig georiënteerde zelfstandige wooneenheden biedt het geluidbeleid de mogelijkheid om af te wijken van de genoemde voorwaarden. Dan dient op gebouwniveau ten minste 50% van de woningen niet te zijn gesitueerd aan de hoogste geluidbelaste zijde.

Gezien het voorgaande, heeft het college van burgemeester en wethouders een Besluit Hogere Grenswaarden vastgesteld voor de volgende hogere waarden:

Stalpaert van de Wieleweg

  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 55 woningen van 63 dB voor woonblok 1 (afhankelijk van verdere planuitwerking).
  • Aanvraag hogere waarde van ten hoogste 15 woningen van 63 dB voor woonblok 2 (afhankelijk van verdere planuitwerking).

Maria Duystlaan

  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 55 woningen van 56 dB voor woonblok 1 (afhankelijk van verdere planuitwerking).

Rijksweg A13

  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 55 woningen van 50 dB voor woonblok 1 (afhankelijk van verdere planuitwerking).
  • Aanvraag hogere waarde voor ten hoogste 15 woningen van 50 dB voor woonblok 2 (afhankelijk van verdere planuitwerking).

Ad 2. Van het herplaatsen van een deel van de woningen dan wel het realiseren van een aantal woning te heroverwegen, kan geen sprake zijn. Een aanvaardbare fysieke leefomgeving bij onderhavige ontwikkeling is onderbouwd middels verschillende onderzoeken en de hieruit volgende maatregelen worden uitgevoerd respectievelijk zijn daar waar mogelijk geborgd in onderhavig bestemmingsplan. Het aspect aanvaardbare fysieke leefomgeving vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan. Wel gaat de gemeente graag in gesprek met de GGD ten aanzien van mogelijke verdere verbetering van de fysieke leefomgeving.

Ad 3. Het binnenniveau is geborgd via het Bouwbesluit en daar wordt aan getoetst bij omgevingsvergunning voor bouwen. Het is niet gebruikelijk dat een lager binnenniveau wordt geëist.

Ad 4. In het plan zijn geen dove gevels opgenomen.

Ad 5. Door maatregelen wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd, daarom wordt het aantal woningen in het betreffende blok gehandhaafd.

b. Functiemenging

Voor sterke, levendige en gezonde wijken is een mix van wonen en maatschappelijke voorzieningen essentieel. In de Omgevingsvisie wordt in de koers voor dit deelgebied onder andere terecht hoog ingezet op voorzieningen en een groene, duurzame omgeving. De GGD vindt het dan ook goed dat er plannen zijn om onderwijs, kinderopvang, sport (met horeca) en woningen in het plangebied te huisvesten. Om de voorzieningen aan te laten sluiten op de bewonersdoelgroep en extra druk op omliggende voorzieningen te voorkomen adviseren wij om ook mogelijkheden voor zorgvoorzieningen, resp. een zorgcentrum en supermarkt in het plangebied te onderzoeken. Daarbij zou het wenselijk zijn dat de horecavoorzieningen bij zwembad en sporthal voornamelijk gezonde voeding aanbieden.

Beantwoording

De GGD gaat er ten onrechte vanuit dat de woningen bestemd zijn voor de doelgroep senioren(woningen). De koopwoningen zijn voor alle mogelijke doelgroepen. Zorgvoorzieningen, een zorgcentrum en een supermarkt worden dan ook niet in het plangebied toegestaan. Bovendien is het plangebied gelegen op een gunstige locatie, dichtbij de binnenstad en nabij dagelijkse voorzieningen, met als gevolg een positief effect op de toegankelijkheid.

Het voornamelijk aanbieden van gezonde voeding is uiteindelijk aan de exploitant van de horecagelegenheid en geen aspect voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

c. Woonprogramma

De variatie in woningen voor verschillende doelgroepen draagt bij aan levendige wijken. De vraag naar sociale/lage huurwoningen is het grootst, en bewoners uit andere leeftijdsgroepen kunnen eventueel, wanneer nodig, de oudere buren helpen. De GGD adviseert om een mix aan woningen voor diverse doelgroepen te realiseren. Gezamenlijke voorzieningen en faciliteiten, maar ook andere woonvormen (voor ouderen) kunnen ontmoetingen stimuleren en meer voordelen bieden. Tevens adviseert de GGD adequate afstemming met zorgorganisaties.

Beantwoording

Het woonprogramma draagt bij aan de kwalitatieve woningvraag van Delft, zie bijlage 13 bij de Toelichting, Ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

d. School en geluid

Hoewel sommigen het geluid van spelende kinderen als prettig ervaren, kunnen anderen er hinder van ondervinden. We lezen verschillende voornemens om geluidhinder van deze bron te beperken. Deze lijken echter ondoelmatig. Om gezond op te groeien is het essentieel om buiten te spelen. Het schoolplein lijkt vrij klein dus zou het vaak bezet kunnen zijn. Daarbij is het belangrijk voor het gezond opgroeien van de kinderen dat zij voldoende kunnen blijven buiten spelen. Vanwege een enkele woning die niet anders dan in het geluidsveld van de school zou kunnen worden gerealiseerd is het raadzaam om met de school afspraken te maken en borgen en toekomstige bewoners duidelijk te informeren over de typen omgevingsgeluid.

Beantwoording

Er is in het kader van een goede ruimtelijke ordening geluidsonderzoek uitgevoerd om het geluidniveau op omliggende woningen en woningen binnen het bestemmingsplan afkomstig van inrichtingen binnen het bestemmingsplan in kaart te brengen en te toetsen aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Daarnaast wordt het geluidniveau op de te bouwen geluidgevoelige bestemmingen afkomstig van nabijgelegen bestaande inrichtingen in kaart gebracht, en ook getoetst aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Op grond van dit onderzoek zijn gevelwerende maatregelen geadviseerd die in de uitvoering van het plan respectievelijk daar waar mogelijk in onderhavig bestemmingsplan zijn geborgd. Desalniettemin wordt onderschreven dat om gezond op te groeien het essentieel is om buiten te spelen, dat hierbij altijd geluid wordt gegenereerd en dat een goede communicatie naar de toekomstige bewoners van belang is.

Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

e. Groen en ontmoeten in de openbare ruimte

  • 1. Er worden in het plan weliswaar groene elementen toegevoegd, maar een groot deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Verkeer', terwijl daar volgens het concept-ontwikkelplan ook een “groen plein voor de buurt” zou moeten komen. Geadviseerd wordt om in het bestemmingsplan deze groene invulling beter te borgen, bijvoorbeeld door en minimale oppervlakte groen binnen de bestemming 'Verkeer' aan te geven.
  • 2. Tevens wordt geadviseerd om natuurinclusief te bouwen volgens het puntensysteem natuurinclusief bouwen en vooral groene openbare ruimte te realiseren, zoals deels op de inspiratiebeelden te zien is. Gezien de druk op de ruimte is het noodzakelijk om ruimte multifunctioneel in te richten.
  • 3. Onderzoek de mogelijkheden voor groene gevels en toegankelijke, groene daken. Voor het plangebied geldt ook een waterbergingsopgave van 745 m3. Het voorgestelde onderzoek naar waterberging in groene daken bevelen we aan! Groene daken dragen bij aan het tegengaan van het stedelijk hitte eiland en kunnen tot 30% van de regen opvangen.
  • 4. Omdat geparkeerde auto's deze gezonde functies onmogelijk zouden maken adviseren wij om parkeren als toegestane activiteit onder 'Tuin' uit het bestemmingsplan weg te laten.

Ad 1 Het groene deel binnen verkeer is benoemd in de toelichting van het bestemmingsplan en de gemeente neemt dit mee bij de verdere inrichting.

Ad 2/3 In paragraaf 4.14 van de Toelichting wordt ingegaan op hoe natuurinclusief bouwen en het puntensysteem onderdeel vormt van dit bestemmingsplan. De Maria Duystlaan behelst een gebiedsontwikkeling. In de opgenomen tabel wordt aangegeven hoeveel punten behaald moeten worden bij de verschillende aspecten. De maatregelen voor natuurinclusief bouwen worden uitgewerkt bij het bouwplan.

Via ambtelijke wijzigingen is in Artikel 3 Gemengd en Artikel 6 Wonen een voorwaardelijke verplichting Natuurinclusieve bouw en Klimaatadaptieve terreininrichting opgenomen met een verwijzing naar twee bijlagen bij de regels:

  • Kader Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen, en
  • Delftse ambities en eisen klimaatadaptief bouwen

De borging van het kader in de regels van het onderhavige bestemmingsplan is hiermee toegevoegd in het ontwerpbestemmingsplan.

Voor de uitwerking van de waterbergingsopgave wordt verwezen naar paragraaf 4.9 van de toelichting.

Ad 4. Parkeren in het nieuwe woonblok en/of de naastgelegen tuin is gelet op de verkeersveiligheid niet gewenst. Reden waarom de parkeeropgave voor de 15 woningen van het woonblok wordt meegenomen in de parkeeroplossing (de parkeergarage) te realiseren in de bestemming Gemengd. Het verwijderen van de parkeermogelijkheid in de bestemmingen Wonen en Tuin zijn middels de ambtelijke wijzigingen reeds meegenomen.

Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

f. Toegankelijkheid

  • 1. Het overgrote deel van de (senioren)woningen (55 van de 70) is boven de sporthal/zwembad gepland. Om deze redenen is het van extra belang om zowel veilige toegang naar alsook toegankelijkheid binnen de gebouwen voor alle mogelijke bewoners te garanderen. Houd met de plannen rekening met valpreventie. Het is wenselijk om het parkeren van (elektrische) fietsen zo toegankelijk mogelijk te maken en als vereiste op te nemen dat dit op de begane grond plaatsvindt.
  • 2. Ook voor scholen en kinderopvang is een veilige en goede toegankelijkheid van belang. Vanwege hoge geluidsbelasting wordt voorgesteld om maatregelen te onderzoeken (30km/u wegen, herinrichting kruispunten, rode fiets suggestiestroken en vrij liggend fietspad over de Maria Duystlaan en de Stalpaert van der Wieleweg). Deze maatregelen kunnen tevens bijdragen aan verkeersveiligheid.

Beantwoording

Ad 1 De GGD gaat er ten onrechte vanuit dat de woningen bestemd zijn voor de doelgroep senioren(woningen). De koopwoningen zijn voor alle mogelijke doelgroepen, uitgezonderd sociale koopwoningen. Bij de uitvoering zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid binnen de gebouwen voor alle mogelijke bewoners.

Ad 2 Het plangebied is gelegen op een gunstige locatie, dichtbij de binnenstad en nabij dagelijkse voorzieningen, met als gevolg een positief effect op de toegankelijkheid. Voor de bewoners, scholen, kinderdagopvang en de bezoekers van de sportvoorzieningen (zwembad en sporthal) zijn er verschillende opties om de locatie te bereiken. Voor de ontwikkeling wordt onderzocht hoe de bereikbaarheid en verkeersveiligheid kan worden verbeterd.

In het gemeentelijk mobiliteitsbeleid 'Mobiliteitsprogramma Delft 2040 – Ons Delft, duurzaam bereikbaar' is één van de belangrijke pijlers om de verkeersnetwerken en de onderlinge samenhang aanpassen, zodat lopen aantrekkelijker wordt en de fiets en het openbaar vervoer in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto. Door het inzetten op schone en actieve/gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen, wordt gestreefd naar een verlaging van het aantal autoverplaatsingen in de stad. Dit heeft vervolgens ook positieve effecten voor het geluid afkomstig van het wegverkeer.

Op dit moment is de Stalpaert van der Wieleweg een druk bereden wijkontsluitingsweg (50 km/u) met aan weerszijden fietsstroken. In de toekomst zien wij op deze locatie graag vrijliggende voorzieningen voor fietsers en wordt de oversteekbaarheid voor voetgangers en fietsers verbeterd. Op termijn willen we de maximumsnelheid op wijkontsluitingswegen verlagen en geven we fietsers meer prioriteit op fietsroutes in het kwaliteitsnetwerk fiets (o.a. de fietsoversteek ter hoogte van de Bieslandsekade). Binnen het project wordt aandacht gegeven aan het verbeteren van de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid.

Het aspect aanvaardbare fysieke leefomgeving vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan. Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

g. Verkoeling

In de toekomst zullen er vaker langere hete perioden voorkomen waardoor bewoners hinder kunnen ervaren en gezondheidsrisico lopen. Geadviseerd wordt dat in iedere wooneenheid ten minste één ruimte koel kan blijven en dat het realiseren van zonwering aan de buitengevel verplicht wordt gesteld. Ook het realiseren van (natuurlijke) schaduwrijke plekken in de openbare ruimte draagt bij aan het kunnen vinden van verkoeling. De GGD adviseert hiermee in het ontwerp rekening te houden.

Beantwoording

Zie beantwoording onder e. Groen ontmoeten in de openbare ruimte onder ad 2/3.

Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.

Hoogheemraadschap Delfland

Samenvatting

Toelichting (paragraaf 4.9.3)

Grondwater: Delfland adviseert bij nieuwbouw rekening met een drooglegging van 1.2 m, met een minimum van 1.0 m te houden. HHD verzoekt dit aan te passen en hiermee rekening te houden bij het ophogen van het maaiveld.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan op de volgende punten:

  • Aan de toelichting is in paragraaf 4.9.3 onder Grondwater, na de zin eindigen op 'peilbuis nr. 12-1.11h).' toegevoegd de zin: 'Bij de nieuwbouw dient rekening met een drooglegging van 1,2 m, met een minimum van 1,0 m gehouden te worden.'
  • Het ophogen van het maaiveld betreft de uitvoering van werkzaamheden. Met het advies van het hoogheemraadschap zal rekening worden gehouden bij de uitvoeringswerkzaamheden, maar het leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Klimaatadaptatie

Het hoogheemraadschap wijst erop, dat groene daken snel na de eerste bui verzadigen, waardoor de bergende werking snel afneemt. Een groenblauw dak is van een aparte waterbergende laag voorzien, waardoor meer water vastgehouden kan worden. Delfland kan daarom alleen met groenblauwe daken als vasthoudmaatregel instemmen. Wat betreft het beperken van hitte en het stimuleren van biodiversiteit, heeft een groen dak wel een positieve werking. Het HHD denkt graag mee over de nadere invulling van de wateropgave en de mogelijkheden van een groenblauw schoolplein.

Beantwoording

In het voorontwerp bestemmingsplan is middels een ambtelijke wijziging de waterbergingscapaciteit verdeeld over de bestemmingsvlakken en daar waar mogelijk middels voorwaardelijke verplichtingen geborgd. Deze waterberging was inclusief het schoolplein. Uit hoofde van de flexibiliteit is besloten om in het ontwerpbestemmingsplan de totale waterbergingscapaciteit middels een algemene voorwaardelijke verplichting voor het gehele bestemmingsplangebied te borgen. Hiermee wordt gerealiseerd dat ingeval het niet mogelijk blijkt om de waterberging (volledig) te realiseren bij de verschillende ontwikkelingen per bestemmingsvlak, de waterberging alsnog in het openbaar gebied gerealiseerd kan worden. De benodigde waterberging betreft 544 m2, het schoolplein is gelegen buiten het plangebied. Dit laat onverlet dat in de aanbestedingsprocedures voor de verschillende procedures een waterbergingsopgave van 70 mm per m2 zal worden meegenomen. Ook voor de separate planologische procedure voor de realisatie van de Jan Vermeerschool en bijbehorend schoolplein wordt een wateropgave bepaald.

Deze vooroverlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan nu het plan de realisatie van waterberging op een andere wijze invulling heeft gekregen.

Vuil- en Hemelwater

Het hoogheemraadschap vraagt voor het afvoeren van hemelwater maatregelen te nemen, die het water vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren. De trits “vasthouden – bergen – afvoeren” voorkomt, dat hemelwater direct het oppervlaktewater belast, waardoor de kans op wateroverlast verkleind wordt.

Beantwoording

De trits 'vasthouden – bergen – afvoeren' is opgenomen in de beleidsregel 'Delftse ambities en eisen klimaatadaptief bouwen', zoals recentelijk vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Maatregelen in dit kader worden in het uitvoeringstraject meegenomen.

Deze overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Waterveiligheid

Voor een deel van het plangebied is een watervergunning vanwege de ligging in het waterstaatswerk verplicht. Wij verzoeken u de vergunningenplicht in de toelichting op te nemen. Daarnaast raden wij de initiatiefnemer aan tijdig vooroverleg met onze afdeling Regulering en Planadvisering (vergunningen) te voeren. Een vooroverleg is in te plannen via Aanvragen vooroverleg - Delfland (hhdelfland.nl).

Beantwoording

  • a. De Jan Vermeerschool, gelegen binnen de kernzone van de waterkering, wordt via een separate planologische procedure gerealiseerd.
  • b. Het tijdig vooroverleg voeren ten aanzien van de Jan Vermeerschool vindt plaats in de procedure voor de vergunningverlening. Inzake onderhavig bestemmingsplan heeft twee maal vooroverleg met het HHD plaatsgevonden, waarbij de inbreng van het hoogheemraadschap in het bestemmingsplan is opgenomen.

De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan op de punten a. en b. De overlegreactie geeft wel aanleiding tot de volgende aanpassing van het plan ten aanzien van punt c.:

  • c. De te realiseren woningen vallen gedeeltelijk binnen de beschermingszone van de waterkering. In de toelichting is onder paragraaf 4.9.3 onder waterveiligheid toegevoegd dat een watervergunning voor een deel van het plangebied vanwege de ligging in het waterstaatswerk verplicht is. In artikel 10.3 van de regels is deze verplichting geborgd.

Regels

Voor twee bestemmingsvlakken is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het hoogheemraadschap verzoekt ook een voorwaardelijke verplichting voor het openbaar gebied (193 m3), het schoolplein (57 m3) en het schoolgebouw (38 m3) op te nemen.

Beantwoording

In het voorontwerp bestemmingsplan is middels een ambtelijke wijziging de waterbergingscapaciteit verdeeld over de bestemmingsvlakken en daar waar mogelijk middels voorwaardelijke verplichtingen geborgd. Deze waterberging was inclusief het schoolplein. Uit hoofde van de flexibiliteit is besloten om in het ontwerpbestemmingsplan de totale waterbergingscapaciteit middels een algemene voorwaardelijke verplichting voor het gehele bestemmingsplangebied te borgen. Hiermee wordt gerealiseerd dat ingeval het niet mogelijk blijkt om de waterberging (volledig) te realiseren bij de verschillende ontwikkelingen per bestemmingsvlak, de waterberging alsnog in het openbaar gebied gerealiseerd kan worden. De benodigde waterberging betreft 544 m2, het schoolplein is gelegen buiten het plangebied. Dit laat onverlet dat in de aanbestedingsprocedures voor de verschillende procedures een waterbergingsopgave van 70 mm per m2 zal worden meegenomen. Ook voor de separate planologische procedure voor de realisatie van de Jan Vermeerschool en bijbehorend schoolplein wordt een wateropgave bepaald.

Deze vooroverlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan nu het plan de realisatie van waterberging op een andere wijze invulling heeft gekregen.

Artikel 10.3, Waterstaat – Waterkering

Het hoogheemraadschap vraagt om aan artikel 10.3 toe te voegen dat voor het afwijken van de bouwregels een watervergunning verplicht is.

Beantwoording

In artikel 10.3 van de regels is deze verplichting geborgd. Deze overlegreactie leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Artikel 5, Tuin

In de bestemming “tuin” is de realisatie van water niet mogelijk. Het hoogheemraadschap verzoekt dit mogelijk te maken.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan op het volgende punt:

In Artikel 4 Tuin zijn aan lid 4.1 toegevoegd de leden luidende:

  • waterbergingsvoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen
7.1.3 Ambtelijke wijzigingen

1. Leiding-Gas

Aan de westzijde van het plangebied loopt een gasleiding onder de Stalpaert van der Wieleweg. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen met een beschermingsregime. De leiding ligt niet onder een bouwvlak. Op de verbeelding is de dubbelbestemming wel opgenomen, abusievelijk niet in de regels.

Aanpassingen:

  • a. Onder paragraaf 5.2.2 Bestemmingsregels is een passage over Leiding – Gas opgenomen.
  • b. Aan de regels is een artikel dubbelbestemming Leiding - Gas toegevoegd zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Noordoost 2017 opgenomen.

2. Waterberging

In het voorontwerp bestemmingsplan is middels een ambtelijke wijziging de waterbergingscapaciteit verdeeld over de bestemmingsvlakken en daar waar mogelijk middels voorwaardelijke verplichtingen geborgd. Deze waterberging was inclusief het schoolplein. Uit hoofde van de flexibiliteit is besloten om in het ontwerpbestemmingsplan de totale waterbergingscapaciteit middels een algemene voorwaardelijke verplichting voor het gehele bestemmingsplangebied te borgen. Hiermee wordt gerealiseerd dat ingeval het niet mogelijk blijkt om de waterberging (volledig) te realiseren bij de verschillende ontwikkelingen per bestemmingsvlak, de waterberging alsnog in het openbaar gebied gerealiseerd kan worden. De benodigde waterberging betreft 544 m2, het schoolplein is gelegen buiten het plangebied. Dit laat onverlet dat in de aanbestedingsprocedures voor de verschillende procedures een waterbergingsopgave van 70 mm per m2 zal worden meegenomen. Ook voor de separate planologische procedure voor de realisatie van de Jan Vermeerschool en bijbehorend schoolplein wordt een wateropgave bepaald.

Aanpassingen:

Voorwaardelijke verplichting klimaatadaptieve waterberging

Op de gronden binnen het plangebied is het bebouwen van de gronden uitsluitend toegestaan, mits uiterlijk drie jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen is voorzien in de aanleg, instandhouding en altijd effectief beschikbaar houden van waterberging van tenminste 490 m2.

3. Natuurinclusief bouwen

Aanpassingen:

  • a. Onder 4.14.5 is de zin 'De borging van het kader in de regels van het onderhavige bestemmingsplan wordt toegevoegd in het ontwerpbestemmingsplan.' gewijzigd in 'Het kader is in de regels van het onderhavige bestemmingsplan geborgd.'
  • b. Onder de bestemmingsvlakken Gemengd en Wonen wordt per bestemmingsvlak een voorwaardelijke verplichting opgenomen luidende:

Voorwaardelijke verplichting Natuurinclusieve bouw

De gronden ter plaatse van het bestemmingsvlak mogen uitsluitend overeenkomstig het bepaalde in de bestemmingsomschrijving worden gebruikt, mits:

  • a. uiterlijk 3 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan ter plaatse maatregelen in het kader van een natuurinclusieve bouw zijn gerealiseerd en instand worden gehouden.

Een en ander overeenkomstig het bepaalde in de als bijlage 2 bij de regels opgenomen kader Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen.

4. Parkeren

Parkeren in het nieuwe woonblok en/of de naastgelegen tuin is gelet op de verkeersveiligheid niet gewenst. Reden waarom de parkeeropgave voor de 15 woningen van het woonblok wordt meegenomen in de parkeeroplossing (de parkeergarage) te realiseren in de bestemming Gemengd.

Aanpassingen:

  • a. In artikel 6.1 is lid 'g. parkeervoorzieningen' verwijderd.
  • b. in artikel 4.1 is de passage in lid b 'zoals bijvoorbeeld parkeren' gewijzigd in 'uitgezonderd parkeren'.

5. Externe veiligheid

Paragraaf 4.5.3, conclusie: de zin: “Het plan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Veiligheidsregio.” Deze zin is aangepast daar het bevoegd gezag het groepsrisico heeft verantwoord.

6. Archeologie

Een gedeelte van het plangebied bleek al te zijn vrijgegeven met het archeologisch bureauonderzoek, waardoor deel van het plangebied geen dubbelbestemming meer hoeft te krijgen. De verbeelding is hierop aangepast.

7. Overkraging

De ligging de sporthal bovenop het zwembad de zgn. 'overkraging' is gewijzigd, waardoor de effecten hiervan zijn meegenomen in de geluidsonderzoeken, in toelichting en in de regels.

8. Schoolplein / bestemming Maatschappelijk

Het schoolplein van de Jan Vermeerschool, in het voorontwerp opgenomen onder de bestemming 'Maatschappelijk', is uit onderhavig bestemmingsplan verwijderd en en wordt nu meegenomen in de separate planologische procedure van de Jan Vermeerschool.

Deze wijziging is meegenomen in zowel de toelichting, de regels als op de verbeelding. Ook het Akoestische onderzoek industrielawaai, opgenomen als in Bijlage 4 bij de Toelichting is gewijzigd opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

10. Geluid

Het geluid dat wordt veroorzaakt door de installaties van zowel het sportcentrum zal moeten voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het rapport wordt aangegeven wat daarvoor nodig is. Vervolgens moet bij de keuze van de installaties met de betreffende randvoorwaarden rekening worden gehouden.

11. Watertoets

De watertoets wordt nog aangepast. De belangrijkste punten die nog verwerkt moeten worden in de watertoets en het bestemmingsplan waren of zijn:

  • De benodigde berging is aangepast naar 70 mm per m2 (van het totale oppervlak van het plangebied, niet alleen het verharde oppervlak). Dit op basis van de beleidsregel 'Delftse ambities en eisen Klimaatadaptief bouwen'. Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt dit geborgd in het bestemmingsplan.
  • HH Delfland wil meer inzicht in hoe de waterberging gerealiseerd gaat worden. Er moet minimaal aangegeven worden dat dit volgens de 'Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' wordt gedaan, maar liever nog wat concreter, in verband met de relatief hoge grondwaterstanden.
  • Zowel de school (buiten bestemmingsplan) en de bestemming “wonen” liggen deels binnen de beschermingszone en de zone waterstaatswerk van de waterkering. In de watertoets is een bovenaanzicht opgenomen met de bouwvlakken en de ligging van de kering en de beschermingszones. Voor het bouwen in de waterkering dient te worden voldaan aan de “beleidsregel medegebruik waterkeringen" van Delfland.

7.2 Proces bestemmingsplan

Zienswijze

Na het wettelijk vooroverleg heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken (van 20 december 2023 tot en met 30 januari 2023) ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Eén indiener heeft schriftelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de Nota Zienswijzen die als bijlage is gevoegd bij het besluit tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de inhoud wordt hiernaar verwezen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

7.3 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De ontwikkelingen die op grond van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreffen ontwikkelingen als genoemd in artikel 6.2.1 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.

De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijzigingen onder andere uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locaties.

De gemeentelijke kosten voor het wijzigingen van het juridisch-planologisch kader voor de Maria Duysltaan worden verhaald via de grondexploitatie.