Plan: | Harnaschpolder aanpassing 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0065-2001 |
Voor de wijk Harnaschpolder te Delft wordt voorzien in enkele afrondende aanpassingen van het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 teneinde het navolgende mogelijk te maken:
Voor de onder punt 1 en 4 genoemde ontwikkelingen geldt dat er op grond van het geldende bestemming reeds sprake is van een woonbestemming. Echter het bouwvlak is hierin niet afgestemd op de voorgestane ontwikkeling van betreffende woningen.
Met dit plan wordt voor de onder punt 1 genoemde ontwikkeling tevens invulling gegeven aan het rechtstreeks vastleggen van de maximale bouwhoogte(-n) die onder de geldende planregeling uitsluitend mogelijk was na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid.
Voor de herbestemming van enkele woonpercelen als bedoeld onder punt 2 geldt dat deze woonpercelen nog ontwikkeld moeten worden en dat de herbestemming plaatsvindt deels op verzoek van initiatiefnemers en deels op verzoek van met omwonenden. Het betreft woonpercelen waarbij sprake is van de ontwikkeling van in totaal 5 vrijstaande woningen. De omwonenden hebben aangegeven behoefte te hebben aan een bestemmingsregeling die op de verbeelding al duiding geeft van de bouwgrenzen die moeten worden aangehouden voor hoofdgebouwen tot aan de belendende percelen. Onderhavig plan voorziet hierin.
In het kader van de herbestemming van de woonpercelen als bedoeld onder punt 2, wordt door middel van een maatwerkafweging in het kader van dit bestemmingsplan tevens invulling gegeven aan het rechtstreeks vastleggen van maximale bouwhoogte(-n) die onder de geldende planregeling uitsluitend mogelijk was na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Onderhavig plan voorziet hierin.
Voor de onder 3 genoemde ontwikkeling geldt dat de geldende bestemming 'Groen' geen (dienst-)weg mogelijk maakt.
Voor de realisatie van dit voornemen is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In onderstaande afbeelding is een projectie en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: projectie plangebied op luchtfoto gemeente Delft
In deze toelichting wordt aangegeven waarom de beoogde ontwikkelingen en herbestemmingen aansluiten op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden die aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de onderbouwing verwoord. Ook wordt het voornemen getoetst aan de verschillende milieuaspecten en afgesloten wordt met een toetsing aan de uitvoerbaarheid.
Het plangebied is in bovenstaande afbeelding reeds geprojecteerd op de luchtfoto. Het plangebied bestaat uit onderstaande plandelen:
In onderstaande afbeelding zijn de plandelen geprojecteerd op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Afbeelding: projectie plandelen als opgenomen in het plangebied op verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Harnaschpolder 2015'.
Voor het plangebied is momenteel het geldende bestemmingsplan 'Harnaschpolder 2015' van toepassing, alsmede het geldende bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren'.
Geldende bestemmingen in bestemmingsplan 'Harnaschpolder 2015':
In het bestemmingsplan 'Harnaschpolder 2015' heeft het plandeel dat betrekking heeft op:
Reden voor herziening geldende bestemmingen:
Voor de bovenstaande ontwikkelingen als bedoeld onder punt 1 en 4 geldt dat er op grond van het geldende bestemming reeds sprake is van een woonbestemming. Echter het bouwvlak is hierin niet afgestemd op de voorgestane ontwikkeling van betreffende woningen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet op dit punt in een adequate verbeelding en bijbehorende planregeling.
Hierbij wordt voor wat betreft de ontwikkeling als bedoeld onder punt 1 door middel van een maatwerkafweging in het kader van dit bestemmingsplan tevens invulling gegeven aan het rechtstreeks vastleggen van maximale bouwhoogte(-n) die onder de geldende planregeling uitsluitend mogelijk was na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid.
Voor de herbestemming van enkele woonpercelen als bedoeld onder punt 2 geldt dat deze woonpercelen nog ontwikkeld moeten worden en dat de herbestemming plaatsvindt deels op verzoek van initiatiefnemers en deels op verzoek van met omwonenden. Het betreft woonpercelen waarbij sprake is van de ontwikkeling van in totaal 5 vrijstaande woningen. De omwonenden hebben aangegeven behoefte te hebben aan een bestemmingsregeling die op de verbeelding al duiding geeft van de bouwgrenzen die moeten worden aangehouden voor hoofdgebouwen tot aan de belendende percelen. Onderhavig plan voorziet hierin.
In het kader van de herbestemming van de woonpercelen als bedoeld onder punt 2 wordt door middel van een maatwerkafweging in het kader van dit bestemmingsplan tevens invulling gegeven aan het rechtstreeks vastleggen van maximale bouwhoogte(-n) die onder de geldende planregeling uitsluitend mogelijk was na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Onderhavig plan voorziet hierin.
Voor de onder 3 genoemde ontwikkeling geldt dat de geldende bestemming 'Groen' geen (dienst-)weg mogelijk maakt.
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat een samenvatting van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt bestaand beleid en regelgeving beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 komen de van belang zijnde omgevingsaspecten en benodigd onderzoek aan bod. Hoofdstuk 7 beschrijft de situatie ten aanzien van handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 8 wordt tot slot de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Met Harnaschpolder zijn twee woonbuurten aan Delft toegevoegd: Lookwatering-West en Voordijkshoorn Ruimtelijk zijn deze woonbuurten aan de stad gekoppeld door de Van Foreestweg en Kristalweg. De centrale as tussen beide woonbuurten wordt gevormd door de Dijkhoornseweg dat een bestaand historisch lint betreft.
De ontwikkelingen in de omgeving van de Laan van Bentvelsen alsmede de Dijkhoornseweg maken onderdeel uit van de woonbuurt Voordijkshoorn. De Dijkhoornseweg wordt hierbij als historisch lint opgenomen in de woonbuurt Voordijkshoorn die deels nog in aanbouw is. In onderstaande wordt ingegaan op de historische setting en de stedenbouwkundige opzet van deze woonbuurt.
Historische setting
Het plangebied aan de noordwest zijde van Delft is een poldergebied met een lange ontginningsgeschiedenis. Vanaf 1150 vond bewoning plaats op kleine terpen. Na de 14e eeuw ontstond er concentratie van bewoning langs de doorgaande wegen waaronder de Dijkshoornseweg en de Look. De ontginningen zijn heel systematisch opgezet waarbij een dijk of waterweg als ontginningsbasis diende. De percelen strekten zich ver uit in het veen. De veengronden konden goed ontwaterd worden met enkele in de lengte van het perceel lopende sloten. Zo ontstonden de voor het laagveengebied karakteristieke verkavelingpatronen met de langgerekte streekdorpen en de slagenverkaveling haaks daarop. Afhankelijk van het gebruik en de ligging werden de eigendommen gemarkeerd met behulp van sloten, hagen, wegen, een bomenrij, dijk of hakhoutwal.
Met de toename van de welvaart in de Gouden Eeuw steeg de vraag naar groenten en fruit in de steden. Tot het einde van de 19e eeuw waren er fruitboomgaarden in het gebied te vinden.
Om de gewassen te beschermen legden men windsingels aan van populieren, elzen en wilgen. Met dat doel werden ook muren gebouwd rondom de boomgaarden waarbij aan de zonkant van de muur druiven, peren en abrikozen werden geteeld. Men ontdekte dat de oogst verbeterde als de struiken achter een glaswand werden geplaatst. Zo ontstonden de eerste, primitieve kassen. Vanaf 1900 heeft het gebied zich als glastuinbouwgebied ontwikkeld. Van dit glastuinbouwgebied zijn nog delen leesbaar in het plangebied, onder andere vanuit het behoud van bestaande bedrijfswoningen met terugliggende bedrijfsbebouwing.
Stedenbouwkundige opzet omgeving plangebied: deelgebied wonen in ecologische zone
Het plangebied in de omgeving van de Laan van Bentvelsen maakt onderdeel uit van een deelgebied van de woonbuurt Voordijkshoorn waarin wonen met een ecologische zone wordt gecombineerd. Uitgangspunt hierbij is een open verkaveling met vrijstaande woningen (ofwel tuinvilla's) met veel privégroen en een bouwoppervlak van de woning en bijgebouwen die uitgaat van een beperkt ruimtebeslag. Per bouwperceel bedraagt hierbij de maximaal te bebouwing oppervlakte 20% van de perceelsoppervlakte.
Afbeelding: uitsnede uit beeldkwaliteitplan Harnaschpolder voor het deelgebied Voordijkshoorn
De woningen staan in beginsel niet vast in een rooilijn. De samenhang van de ecologische woonzone ontstaat door groene erfafscheidingen en een stelsel van hagen die de openbare ruimte omzoomt.
Wel is er sprake van minimaal aan te houden afstanden tussen de achtergevels van woningen gelegen aan de Kastanjewetering – Laan van Bentvelsen (2 maal de hoogte van de woningen) . In combinatie met de beschikbare ruimte op betreffende percelen betekent dit feitelijk dat aan voorzijde van de betreffende percelen een beperkte bandbreedte aanwezig is waarin de voorgevel van de woningen kan worden gerealiseerd. In onderstaande afbeelding is een impressie opgenomen uit het geldende beeldkwaliteitsplan, waarin een mogelijke opzet van de ecologische woonzone is geduid.
Afbeelding uit beeldkwaliteitsplan Harnaschpolder deelgebied 2 Voordijkshoorn met impressie van de mogelijke opzet van de ecologische woonzone.
Straatbeeld Laan van Bentvelsen
De laan van Bentsvelsen is in ontwikkeling. In onderstaande enkele impressies van het straatbeeld in de zomer van 2018.
Afbeelding: Laan van Bentvelsen ter hoogte van het Bentvelsenpad met zicht op ecokavels in oostelijke richting
Afbeelding: Laan van Bentvelsen met nog niet ontwikkelde ecokavels (oostelijk deel van deze straat)
Afbeelding: Laan van Bentvelsen met gedeelte te ontwikkelen oostelijk plandeel in beeld
Afbeelding: Zicht op plandeel waar een dienstweg voor het hoogheemraadschap wordt gerealiseerd ten behoeve van varend beheer (in de zomer van 2018 nog in gebruik als werklocatie).
Stedenbouwkundige opzet omgeving plangebied: deelgebied Dijkhoornseweg
Het oude occupatielint Dijkshoornseweg – Lookwatering is de historisch landschappelijke overgang tussen de deelgebieden Lookwatering-West en Voordijkshoorn van Harnaschpolder. Het lint is als centraal element in onderstaande afbeelding in de grijze kleur weergegeven.
Afbeelding uit beeldkwaliteitsplan Harnaschpolder deelgebied 2 Voordijkshoorn met centrale elementen en overgangen.
De lintbebouwing langs de Dijkshoornseweg bestaat uit een afwisseling van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, kleine complexmatig gebouwde woonclusters en een aantal rijen kleine woningen.
De kleinschaligheid, individualiteit en variatie zijn kenmerkend voor dit gebied. De traditionele (vrijstaande )bebouwing is overwegend haaks in de eerste bebouwingslijn op de Dijkshoornseweg gelegen. De latere bouw is zowel haaks als parallel aan de Dijkshoornseweg gebouwd. De hoofdvolumes (zowel traditioneel als nieuwbouw) zijn hoofdzakelijk rechthoekig opgebouwd uit bakstenen gevels met een gebakken pan als dakbedekking. De nieuwbouw woningen hebben doorgaans een modernere bouwstijl dan de traditionele bebouwing welke meer klassiek zijn vormgegeven.
Straatbeeld Dijkhoornseweg:
In onderstaande afbeeldingen is het afwisselende straatbeeld van de Dijkhoornseweg in de omgeving van het plandeel waar wordt voorzien in de realisatie van twee woningen.
Afbeelding: straatbeeld Dijkhoornseweg met gevarieerde bebouwing.
Met het planvoornemen wordt het mogelijk om tot realisatie te komen van:
De wegverlenging en de dienstweg zijn van ondergeschikte betekenis voor wat betreft de impact op de stedenbouwkundige opzet van de wijk Harnaschpolder.
Het planvoornemen voor de realisatie van vrijstaande woningen in de ecozone past zich naar de uitgangspunten die het geldend bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan meegeven. In aanvulling hierop worden enkele nadere randvoorwaarden gesteld om voor de directe leefomgeving te borgen dat het planvoornemen een verantwoorde stedenbouwkundige invulling geeft aan de op de percelen beschikbare ruimte, onder andere doordat (op plaatsen waar dit ruimtelijk relevant is):
Het planvoornemen aan de Dijkhoornseweg 134 voorziet in de realisatie van twee woningen op een plek waar nu een woning staat die verouderd is en qua bebouwing en erfopzet (bebouwing dicht tegen de weg) niet meer aan de eisen van deze tijd voldoet. Voorzien wordt in passende invulling door middel van realisatie van twee woningen in een nieuwe erfopzet (met voldoende afstand tot van de bebouwing tot aan de Dijkhoornseweg). Deze erfopzet past binnen het gevarieerde beeld van de bebouwing aan de Dijkhoornseweg.
Bezonningsstudie ecokavels:
Voor de ecokavels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen en welke tevens zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ecologische verbindingszone 1', geldt een bouwhoogte van 9 meter. Een en ander onder de voorwaarde dat sprake is van een kap met een hellingshoek tussen de 25 en 55 graden. Een platte dakafdekking van ten hoogste 15 m2 is hierbij toegestaan. Indien wordt gekozen voor een gehele platte dakafdekking geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Dit wijkt in procedurele zin af van het geldende bestemmingsplan, waarbij de bouwhoogte van 9 meter pas kan worden vergund na het verlenen van een binnenplanse afwijking.
Voor één ecokavel, welke tevens is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ecologische verbindingszone 1', is er in verband met de ruimtelijke context ter plaatse en op verzoek van bewoners van een belendend perceel sprake van een nadere detaillering van de bouwhoogte (aan de achterzijde van het bouwvlak loopt de bouwhoogte hierbij geleidelijk op van een bouwhoogte van 7 meter naar een bouwhoogte van 9 meter).
Voor de ecokavels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen en welke tevens zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ecologische verbindingszone 2', geldt een bouwhoogte van 7 meter. Een en ander aansluitend op het initiatief om ter plaatse woningen met een platte dakafdekking te realiseren welke naar verwachting een bouwhoogte zullen krijgen tussen de 6,5 en 7 meter en na afstemming met de bewoners van de belendende percelen die hebben aangegeven in te kunnen stemmen van woningen met deze platte dakafdekkingen.
Om te bezien of de voornoemde rechtstreekse bouwmogelijkheden leiden tot onevenredige effecten voor wat betreft de bezonning, is een bezonningsstudie uitgevoerd op basis van een worst case invulling van bouwmogelijkheden binnen de betreffende bouwvlakken van de ecokavels aan de Laan van Bentvelsen.
In dit verband is een serie bezonningstekeningen opgesteld, waarbij de nieuwe situatie in een worst case invulling van de bouwvlakken inzichtelijk is gemaakt. Deze tekeningen geven een indicatie van de mogelijke schaduwwerking van de gebouwen in de nieuwe situatie op verschillende representatieve tijdstippen in het jaar.
In de bezonningsstudie is voor wat betreft de bezonningstekeningen uitgegaan van een overschatting van de effecten door de bouwvlakken tot aan de rand op te vullen met bebouwing en hierbij uit te gaan van een bouwhoogte van 9 meter voor de ecokavels welke tevens zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ecologische verbindingszone 1' en een bouwhoogte van 7 meter voor de ecokavels welke tevens zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ecologische verbindingszone 2'.
De bezonningsstudie voor de ecokavels is als Bijlage 8 Bezonningsstudie ecokavels bij deze toelichting gevoegd.
Bezonningsstudie Dijkhoornseweg 134:
Voor de beoogde twee woningen op de locatie Dijkhoornseweg 134 die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geldt een bouwhoogte van 10 meter. Een en ander onder de voorwaarde dat sprake is van een kap met een hellingshoek tussen de 25 en 55 graden. Een platte dakafdekking van ten hoogste 15 m2 is hierbij toegestaan.
Om te bezien of deze rechtstreekse bouwmogelijkheid leidt tot onevenredige effecten voor wat betreft de bezonning, is een bezonningsstudie uitgevoerd op basis van een worst case invulling van bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak van de kavels aan de Dijkhoornseweg.
In de bezonningsstudie is voor wat betreft de bezonningstekeningen uitgegaan van een overschatting van de effecten door het bouwvlak tot aan de rand op te vullen met bebouwing en hierbij uit te gaan van een bouwhoogte van 10 meter. Dit terwijl ter plaatse van het bouwvlak een maximum bebouwingspercentage geldt van 40%. De ruime opzet van het bouwvlak in combinatie met een maximum bebouwingspercentage geeft de mogelijkheid om de exacte positie van de woningen nader te bepalen in een omgevingsvergunningaanvraag zonder dat hierbij het perceel in onevenredige mate wordt opgevuld met bebouwing.
De bezonningsstudie voor Dijkhoornseweg 134 is als Bijlage 9 Bezonningsstudie Dijkhoornseweg 134 bij deze toelichting gevoegd.
Uitgangspunten
Voor de bezonningsberekeningen zijn de volgende data van belang:
Bevindingen en conclusie
Er gelden geen wettelijke normen voor de bezonning en schaduwwerking. Om te toetsen of een ruimtelijke ontwikkeling zorgt voor een onaanvaardbare schaduwwerking wordt in Nederland doorgaans gerefereerd aan de 'lichte' TNO-norm voor bezonning. Deze norm schrijft ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag voor in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in het midden van de vensterbank binnenkant raam van een leefruimte.
Uit de beide bezonningsstudies blijkt dat op belendende percelen als gevolg van een worst-case invulling in het plangebied nog steeds voldaan kan worden aan de betreffende normstelling.
Voor de ontwikkeling ter plaatse van het plandeel Dijkhoornseweg 134 geldt hierbij nog dat tussen Dijkhoornseweg 134 en 136 een loods (niet zijnde een woning met leefruimten) is gelegen. Er is dan ook geen sprake van onevenredige hinder door schaduwwerking van het bouwplan.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in enkele afrondende ontwikkelingen voor de wijk Harnaschpolder die binnen passen binnen de ingedachte stedenbouwkundige opzet.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
Met ingang van 1 oktober 2012, laatstelijk gewijzigd 1 juli 2017, is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting van een plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat:
Op grond van de ladder voor duurzame verstedelijking dient eerst de vraag te worden gesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hiervoor geldt een minimale omvang van de ontwikkeling.
In dit verband kan onder andere worden verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 16 september 2015 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2015:2921. Hierin werd de de ontwikkeling van 11 woningen nog niet als een stedelijke ontwikkeling gezien. Dit is nogmaals bevestigd in de overzichtsuitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak d.d. 28 juni 2017 met kenmerk ECLI:NL:RVS: 2017:1724. In dit bestemmingsplan wordt voorzien in de (her-)bestemming van 10 woningen. De ladder voor duurzame verstedelijking behoeft aldus niet verder in deze toelichting voor de (her-)bestemming van bestaande woonpercelen en ontwikkeling van betreffende woonkavels binnen stedelijk gebied te worden uitgewerkt. De ondergeschikte verlenging van de Laan van Bentvelsen en dienstweg kan hierbij eveneens niet tot een stedelijke ontwikkeling worden gerekend.
Toetsing aan de provinciale ladder:
Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland moet worden opgemerkt dat de toetsingscriteria voor deze ontwikkeling niet verschillen van de toetsingsvoorwaarden als opgenomen in de rijksladder (artikel 3.1.6 van het Bro).
Hierbij dient eerst de vraag te worden gesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hiervoor geldt een minimale omvang van de ontwikkeling. In dit verband kan onder andere worden verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 16 september 2015 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2015:2921. Hierin werd de de ontwikkeling van 11 woningen nog niet als een stedelijke ontwikkeling gezien. Dit is nogmaals bevestigd in de overzichtsuitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak d.d. 28 juni 2017 met kenmerk ECLI:NL:RVS: 2017:1724.
In dit bestemmingsplan wordt voorzien in de (her-)bestemming van 10 woningen. De ladder voor duurzame verstedelijking behoeft aldus niet verder in deze toelichting voor de (her-)bestemming van bestaande woonpercelen en ontwikkeling van betreffende woonkavels binnen stedelijk gebied te worden uitgewerkt. De ondergeschikte verlenging van de Laan van Bentvelsen en dienstweg kan hierbij eveneens niet tot een stedelijke ontwikkeling worden gerekend.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de rijks- en provinciale ladder. Het rijks- en provinciale beleid voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking staat de ontwikkeling niet in de weg.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte en de daarbij horende Verordening Ruimte 2014 zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel en bevat flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. De VRM beoogt duidelijkheid te geven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
De provincie hanteert vier 'rode draden' die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
" beter benutten en opwaarderen van wat er is,
" vergroten van de agglomeratiekracht,
" verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
" bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen maar om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De essentie van de rode draad 'verbeteren van ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. Bij de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' gaat het om een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie streeft naar een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Een ruimtelijke onderbouwing kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Afbeelding: Uitsnede kwaliteitskaart VRM
Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangegeven met de aanduiding 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Als richtpunten voor steden geeft de VRM onder meer het volgende aan:
"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."
De ontwikkelingen waarin dit plan voorziet, sluiten bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid aan. De 10 woonkavels vormen integraal onderdeel van het voor deze woonbuurt opgezet stedenbouwkundigplan, waarin wordt aangesloten op bestaande structuren. De ondergeschikte aanpassing c.q. verlenging van de Laan van Bentvelsen en dienstweg voor het Hoogheemraadschap passen binnen de stedenbouwkundige opzet. Zie hiervoor ook hoofdstuk 2 waarin de ruimtelijke en stedenbouwkundige context is beschreven.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Behoud en versterking leefkwaliteit van de bebouwde ruimte
De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken. Hieronder wordt verstaan:
" het belang van ruimtelijke kwaliteit,
" het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte,
" de ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.
Al deze aspecten komen in het plan en in deze toelichting aan de orde.
Functies
In het kader van het beter benutten van de beschikbare ruimte streeft de provincie naar een goede aansluiting op de veranderde vraag naar wonen en werken. De provincie streeft naar regionale afstemming van plannen voor wonen en werken en heeft in de Verordening Ruimte 2014 randvoorwaarden opgenomen voor het realiseren van nieuwe kantoren, woningen en detailhandel.
In de regio Haaglanden vindt ingevolge het provinciaal beleid afstemming van de gemeentelijke woningbouwplannen plaats. De voorgestane (her-)bestemming van 9 woningen past binnen het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.
Verder is regionaal afgesproken dat elke aanvullende, niet in de woningbouwprogrammering opgenomen ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied (bsd) van minder dan 50 woningen een welkome aanvulling is en dit als regionaal afgestemd mag worden beschouwd.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid, zoals verwoord in de provinciale verordening en de provinciale structuurvisie.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder ofwel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. In paragraaf 3.1. is hierop ingegaan.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma’s op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport).
Deze afrondende opgave voor Harnaschpolder past binnen voornoemd kader van het structuurplan.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.
De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen gelden regels. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening ‘Delflands Algemene Keur’. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. Concreet komt het erop neer dat binnen de beschermingszone van waterkeringen en wateren niets zondermeer gebouwd en opgeslagen mag worden, waarbij voor de kernzone een strenger regiem (bouwen binnen de kernzone is niet toegestaan) geldt dan voor de aangrenzende beschermingszone. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel van de waterkering en/of veiligheid wordt aangetast dan wel het onderhoud van de waterkering/water wordt gehinderd. De breedte en maatvoeringen van deze beschermingszones zijn vastgelegd in de ‘Legger’.
Voor sommige activiteiten is op grond van de keur een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 5.1.
In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.
Integrale structuurkaart - Ontmoetingen met Delft 2030
Met deze Structuurvisie zet de gemeente de koers uit voor het ruimtelijk ordeningsbeleid in de komende decennia. De Structuurvisie is niet bedoeld als blauwdruk voor de toekomst. De gemeente Delft wil met de Structuurvisie een inspiratiebron bieden voor het nemen van nieuwe initiatieven en het inpassen van toekomstige ontwikkelingen in de stad. Tegelijkertijd geeft de Structuurvisie de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij het nemen van beslissingen over de verdere ontwikkeling van de stad. De Structuurvisie vormt daarmee het toetsingskader voor het initiëren, beoordelen afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De Structuurvisie is voor de Gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.
Gelaagde stad
Delft is een gelaagde stad. De structuurvisie biedt voor Delft drie perspectieven. Deze perspectieven geven de gewenste toekomstrichting per schaalniveau:
1. Op het schaal niveau van de stad: Delft 2030: verbonden stad met eigen identiteit.
Afbeelding: Delft verbonden stad met een eigen identiteit en groene vingers
2. Op het schaalniveau van de stadsdelen: Delft veelkleurig palet van buurten en wijken.
Afbeelding: Palet van buurten en kris kras routes.
3. Op het schaalniveau van de regio: Delft 2030 veelzijdig knooppunt in de Randstad en Zuidvleugel.
Afbeelding: Delft 2030 veelzijdig knooppunt in de randstad en Zuidvleugel en Delft stad in het groen
Op hoofdlijnen koestert de structuurvisie de compactheid van de stad. Binnen deze compacte stad wordt de nadruk gelegd op het beter verbinden van de uiteenlopende gebieden, onder andere door lange, doorlopende routes en herkenbare, blauwgroene structuren.
Niet alleen binnen de stad wordt naar verbindingen gezocht. Ook de verbindingen met het omliggende gebied worden als belangrijke waarde gezien. Enerzijds om buiten de stad in de uitgestrekte groengebieden te kunnen recreëren, anderzijds om de regionaal verzorgende functie van Delft te versterken.
Parkstad:
In het noordwesten van de stad, bij de Hof van Delft, de Voordijkshoorn en in de Harnaschpolder (waartoe onderhavig plangebied tot behoort) wordt gewoond in ensembles van appartementen en eengezinswoningen met een gemengde woontypologie rondom een parkje of plantsoen. Bij aanpassingen in dit gebied wordt aangesloten op deze opzet. De voorzieningenconcentratie aan de Van Foreestweg wordt doorontwikkeld tot een wijkwinkelcentrum met een verzorgingsfunctie voor noord-west Delft, Harnaschpolder en Sion.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling bestaande uit de (her-)bestemming van 10 eengezinswoningen en ondergeschikte aanpassingen aan de infrastructuur in Harnaschpolder past binnen de beleidsambities van de structuurvisie.
Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016 - 2023.De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en ook van de regio. De woonvisie gaat hierbij uit van de volgende punten:
1. De plaats welke Delft inneemt in de (metropool)regio en de relatie met de woningmarkt hiervan;
2. De positie van de stad als kennisstad en de woningmarkt die hierbij past;
3. De solidaire stad welke gericht is op evenwichtige buurten en voorraad;
4. De eigen kracht van Delft en hoe wordt omgegaan met partners en initiatieven.
Het huidige aanbod van woningen in Delft sluit onvoldoende aan op de vraag. Meer woningen en een grotere verscheidenheid aan woonconcepten en woonmilieus in de stad zijn gewenst. Tot 2040 dienen 15.000 woningen te worden toegevoegd. De stad Delft is grotendeels tot de grenzen van de gemeente volgebouwd. De woningbouwopgave dient daarom voor een groot deel binnenstedelijk te worden opgelost. In onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan betreffende woningbouwopgave binnen stedelijk gebied en binnen de stedenbouwkundige opzet van Harnaschpolder. Het gaat hierbij om de (her-) bestemming van 10 woningen, die grotendeels al waren voorzien in het geldende bestemmingsplan.
In de Visie Openbare Ruimte (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. De ondergeschikte verlenging van de Laan van Bentvelsen ten behoeve van een meer adequate erfontsluiting en de dienstweg van het Hoofdheemraadschap ten behoeve van varend beheer passen binnen de in deze visie opgenomen kaders.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma Nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien door een ontwikkeling groen in omvang en/of kwaliteit achteruit gaat of zelfs verdwijnt, is het uitgangspunt dat dit gecompenseerd dient te worden, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw groen, verhoging van de kwaliteit van het groen. Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is.
Het plangebied bestaat uit enkele plandelen. Hierin zijn voornamelijk woonpercelen opgenomen die in zijn huidige vorm bestaan uit braakliggende percelen die kunnen worden omgevormd naar woonkavels. Deze ontwikkelingen zijn in het geldende bestemmingsplan in beginsel reeds voorzien, maar de verbeelding in combinatie met de bouwregels sluiten voor de betrokken plandelen nu onvoldoende aan op de specifieke wensen. Met de ontwikkeling van de woonpercelen zal mede invulling worden gegeven aan de gewenste realisatie van de groenstructuur als bedoeld in het beeldkwaliteitsplan voor Harnaschpolder.
Verder levert de onderschikte aanpassing aan de infrastructuur in de vorm van een korte verlenging van de Laan van Bentsvelsen met het oog op een betere ontsluiting van de woonpercelen geen relevante aantasting op van de groenstructuren als opgemomen in de Nota Groen. De aantakking van een dienstweg voor het varend beheer van de waterpartij van het hoogheemraadschap heeft verder als doel de kwaliteit van de natuurvriendelijk inrichting van de oevers van de waterpartij te behouden. De dienstweg wordt hierbij door het hoogheemraadschap zoveel mogelijk halfopen vormgegeven, waardoor een groene uitstraling en voldoende infiltratiemogelijkheden voor hemelwater behouden blijven. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de uitgangspunten uit de Nota Groen.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
In dit bestemmingsplan is geen sprake van een ontwikkeling waarvoor water zou moeten worden gedempt. Feitelijk neemt de verharding toe, maar planologisch gezien is hiervan slechts in beperkte mate sprake. De woonpercelen in het plangebied hebben reeds een woonbestemming waarop nu al door middel van bestrating c.q. erfinrichting volledig tot verharding kan worden gekomen op grond van het geldende bestemmingsplan. Met de verhardingen binnen de woonpercelen in het plangebied is bij het geldende bestemmingsplan voor Harnaschpolder al rekening gehouden. In praktijk zal het echter niet komen tot een volledige verharding van de percelen. De beperkte toename van verharding in verband met de korte verlenging van de laan van Bentvelsen en de halfopen vormgeving van de dienstweg van het Hoogheemraadschap vallen voorts binnen de bandbreedte van waarop de waterssystemen in de wijk Harnaschpolder zijn afgestemd. De ontwikkelingen zijn op wijkniveau in dat opzicht als een waterneutrale ontwikkeling te beschouwen.
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit (zowel wateroverschotten als tekorten in droge perioden). In de waterstructuurvisie wordt voor wat betreft de waterberging aangesloten bij het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap hanteert het 'standstill-beginsel'. In de visie wordt gestreefd naar 325 m3 per hectare.
Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een verslechtering van de waterhuishouding. Indien er waterberging gecompenseerd moet worden, wordt met behulp van de Watersleutel een berekening gemaakt om te bepalen hoe groot de compensatie moet zijn.
Er ligt vanuit de waterstructuurvisie geen wens of eis om water in het projectgebied te wijzigen om daarmee de waterstructuur te verbeteren. Indien er water aangelegd wordt voor de invulling van de wateropgave dient dit aan te sluiten op de bestaande waterstructuur. Het plan is hiermee niet in strijd met de waterstructuurvisie.
In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast. Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking Delft Noord in de toekomst zijn maatregelen nodig om de grondwateroverlast te beperken en voorkomen, dit wordt meegenomen in het GRP.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:
In het LVVP zijn de wegen in de directe omgeving van het plangebied, zoals bijvoorbeeld de Laan van Bentvelsen, de Kastanjewetering en de Dijkhoornseweg benoemd als erftoegangswegen. De wijkontsluiting vindt plaats via de Foreestweg. Ten aanzien van de ontsluiting van het projectgebied op alle genoemde wegen zijn geen problemen te verwachten.
De verkeersgeneratie als gevolg van het plan is laag, het gaat bij 10 woningen om maximaal 50 motorvoertuigen per etmaal (conform het CROW). Dit is goed te verwerken op de hiervoor genoemde wegen.
Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.
Figuur 3.1: Hoofd-fietsnetwerk (uit het FAP- II)
Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:
Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.
De in het bestemmingsplan opgenomen plandelen zijn niet aanpalend aan voornoemde routenetwerken gelegen.
Nota Parkeernormen 2018
De gemeente Delft heeft op 20 april 2018 de Nota Parkeernormen 2018 vastgesteld. In deze nota worden de geldende parkeernomen voor tal van functies binnen de gemeente Delft beschreven. De nota geeft invulling aan de behoefte van de gemeente Delft om binnen bouwontwikkelingen meer ruimte voor flexibiliteit te creëren.
Het parkeernormenbeleid van de gemeente is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Om deze doelstelling te bereiken maakt de gemeente Delft onderscheidt tussen drie pijlers:
Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen woonbestemmingen geldt dat voldoende ruimte op de afzonderlijke percelen aanwezig is om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken. Door middel van de planregels zijn middels een dynamische verwijzing de geldende parkeernormen vastgelegd.
Het algemene kader van het monumentenbeleid wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – monumentennota 2007-2017'.
In het plangebied is er geen sprake van monumentale ofwel cultuurhistorische bebouwing.
In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009. In paragraaf 5.3 is nader ingegaan op de bodemsituatie in het plangebied.
Delft bouwt aan een duurzame stad, een stad die is voorbereid op de toekomst. In een stad die de komende jaren met ongeveer 30.000 extra inwoners groeit, dient duurzaamheid niet uit het oog te worden verloren. Al sinds de jaren '90 voert de gemeente een actief beleid op het gebied van duurzaamheid. Delft heeft zich daarmee goed op de kaart gezet via individuele thema's. In deze strategie ligt de focus op meer integraliteit ten aanzien van duurzaamheid binnen alle facetten van de ruimtelijke ontwikkeling.
Delft tracht samen te werken met bedrijven, instellingen en bewoners die zich steeds meer bewustzijn van duurzaamheid. Met de strategie 'Bouwen aan een duurzaam Delft' schets de gemeente randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling. Duurzaamheid kan een heel breed begrip zijn, de gemeente schets de randvoorwaarden daarom aan de hand van vier pijlers:
Voor elk van deze pijlers wordt een ambitie omschreven, met een planhorizon tot 2040 of 2050. De doelen hebben een relatie met vastgesteld beleid en de doelen zullen op hun beurt weer input zijn voor de nieuwe Omgevingsvisie.
De pijler Groen, blauw en gezond wordt een gezonde leefomgeving voor mens en dier bedoeld. Met de grote binnenstedelijke woningbouwopgave kan de leefomgeving onder druk komen te staan. Het is een uitdaging om het kwaliteitsniveau gelijk te houden, wanneer de stad groeit naar 130.000 inwoners.
De circulaire economie heeft betrekking om het hergebruik van goederen binnen het economisch systeem. Daaruit komt ook de ambitie voort om afval terug te dringen. Hierbij is het samenwerken met entiteiten binnen het economisch systeem van belang. Bijvoorbeeld om de doelstelling zero waste bij ondernemers.
Het klimaat om ons heen is aan het veranderen. Het KNMI schets in haar klimaatscenario's een beeld waar de stad Delft zo veel mogelijk op tracht te anticiperen. Met betrekking tot grotere hoeveelheden neerslag en het voorkomen van hittestress door het beter controleren van de verstening van het grondoppervlak.
De energietransitie is in volle gang, met de laatste pijler sluit de gemeente hierop aan. De impact van deze transitie is inmiddels aan de orde doordat nieuwbouwwoningen niet meer de mogelijkheid van een gasaansluiting krijgen.
De ontwikkeling van de ecokavels en de herstructurering van het perceel aan de Dijkhoornseweg 134 vormt een samenkomst van onderdelen uit alle vier de pijlers. Er wordt op een groene en gezonde manier omgegaan met de binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Daarnaast kan bij de ontwikkeling zo veel mogelijk rekening gehouden met circulaire bouwmaterialen en het principe van energiebesparing. Tevens kunnen de deellocaties in het plangebied zich ontwikkelen als een proeftuin voor duurzame technieken.
In 2013 is de ambitie Delft energieneutraal in 2050 vastgesteld met het bijbehorende Uitvoeringsprogramma 2013 - 2016. In het uitvoeringsprogramma wordt aangegeven hoe in 2050 een energieneutraal Delft kan worden gerealiseerd. De ambities zijn vooral ingestoken op de beperking van CO2 uitstoot door energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. In het uitvoeringsprogramma heeft voor de sector wonen het verduurzamen van de warmtevoorziening prioriteit. Voor onderhavige planlocatie geldt in ieder geval dat de te realiseren woningen geen gasaansluiting krijgen en de warmtevoorziening zelf anderszins moeten vormgeven. Betrokken woningen kunnen op dit moment nog geen gebruik maken van een stedelijk warmtenet.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het (her-)bestemmen van enkele woonpercelen in de wijk Harnaschpolder teneinde een adequaat planologisch kader te bieden voor de realisatie van enkele woningen. Daarnaast wordt voorzien in de bestemming van een ondergeschikte verlenging van de Laan van Bentvelsen en een dienstweg voor het Hoogheemraadschap ten behoeve van varend beheer van de nabijgelegen waterpartij en oevers. Het vormt als het ware een afrondend bestemmingsplan voor de wijk Harnaschpolder voor klene delen van de wijk waar met het oog op realisatie nog maatwerk noodzakelijk is.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Tuin
De voortuinen bij de woningen met de bestemming 'Wonen - Lint' zijn overeenkomstig de systematiek in het geldende bestemmingsplan voor Harnachpolder voorzien van de bestemming 'Tuin'. Op deze gronden zijn qua bebouwing uitsluitend erkers, entrees e.d. toegestaan.
Verkeer - Bestemmingsverkeer
De verlenging van de Laan van Bentvelsen en aanpalende dienstweg voor het Hoogheemraadschap is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Bestemmingsverkeer'. Deze bestemming sluit het meest aan bij de ontsluiting van de betrokken percelen.
Wonen - Ecologische verbindingszone
In het bestemmingsplan komen diverse ecokavels voor die met dit bestemmingsplan worden herbestemd. In grote lijnen is de planregeling gelijk aan de planregels als opgenomen in het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015. Zo geldt per bouwperceel bijvoorbeeld een maximaal bebouwingspercentage van 20%.
Een en ander met dien verstande dat maatwerk is geleverd om aan te sluiten bij de ontwikkelwensen voor betreffende kavels. Dit maatwerk houdt verband met:
Wonen - Lint
Voor het perceel aan de Dijkhoornseweg 134 is de geldende bestemming 'Wonen - Lint' met de hiervoor gelegen bestemming 'Tuin' overgenomen. Een en ander met dien verstande dat de vormgeving van het bestemmingsvlak en hierin opgenomen aanduiding 'bouwvlak' is afgestemd op de realisatie van de beoogde twee woningen.
Waarde - Archeologie
De geldende dubbelbestemming waarde- acrheologie II uit het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 is in dit bestemmingsplan wederom toegepast voor de gronden die dit betreffen. Vanwege het feit dat er géén andere dubbelbestemmingen in verband met archeologische waarden in het plangebied voorkomen is deze bestemming vernoemd naar 'waarde - archeologie' in dit bestemmingsplan.
Waterstaat - Waterkering
De geldende dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering uit het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 is in dit bestemmingsplan wederom toegepast voor de gronden die dit betreffen.
Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. Hierin zijn ondere andere ook de regels ten aanzien van auto en fiets parkeren opgenomen, waarbij sprake is van een dynamische verwijzing naar de geldende parkeernormen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.
De lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)
De lijst van bedrijfstypen die aan de planregels is gekoppeld staat in verbinding met de planregels die een kader meegeven over de toelaatbaarheid van een bedrijf aan huis.
In hoofdstuk 3 is het beleid van het Hoogheemraadschap Delfland beschreven. In onderstaande wordt ingegaan op de concrete ligging van de plandelen ten opzichte van elementen welke zijn opgenomen op de leggerkaart van het Hoogheemraadschap Delfland.
Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland globale duiding locaties plandelen
Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland overzicht globale duiding plandelen ter plaatse van ecokavels
Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland ter plaatse van plandeel Dijkhoornseweg 134
Watergangen
In de omgeving van de plandelen die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan zijn diverse watergangen gelegen. Deze watergangen vallen echter niet samen met de betrokken plandelen. De watergang bij de Kastanjewetering betreft een primaire watergang. De overige watergangen betreffen secundaire watergangen. Ter plaatse van de kavel aan de Dijkhoornseweg 134 valt de bestemming 'Tuin' samen met de ligging van een duiker. De bestemming 'Tuin' in dit bestemmingsplan maakt ter plaatse enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde mogelijk. Hieronder kan bijvoorbeeld worden begrepen een erfafscheiding tot 1 meter hoog. De plaatsing van dit soort lichte bouwwerken kunnen met de aanwezige duiker worden gecombineerd.
Veiligheid en Waterkeringen
De plandelen zijn in de Harnaschpolder gelegen. In de directe omgeving van het plandeel dat grenst aan de Kastanjewetering is een regionale waterkering aanwezig. Vanuit deze wetering geldt een beschermingszone met een profiel van vrije ruimte die een klein deel van het projectgebied overlapt. Het betreft het deel dat direct aan de Kastanjewetering is gelegen. Binnen het profiel van vrije ruimte kan onder voorwaarden worden gebouwd, waarbij de voorwaarden zijn afgestemd op het waarborgen van de veiligheid van de waterkering. Deze voorwaarden worden op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Delfland gesteld. In het bestemmingsplan is ter bescherming van betreffende belangen voorzien in een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming omvat zowel de 'kernzone' en de 'beschermingszone' van de regionale Waterkering.
Waterberging
In de huidige situatie is deels sprake van feitelijk aanwezige verhardingen en bebouwing. Hierbij mogen op basis van het geldende bestemmingsplan de betrokken plandelen, voorzover deze zien op de bestemmingsvlakken 'Wonen - ecologische verbindingszone' en 'Wonen - Lint' volledig worden verhard. Planologisch gezien is er bij deze bestemmingen dus geen toename aan verhardingen aan de orde. Met deze verhardingen is bij vaststelling van het geldende bestemmingsplan 'Harnaschpolder 2015' al rekening gehouden. Ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk is namelijk reeds voorzien in grootschalige maatregelen met betrekking tot waterberging.
De kleinschalige aanpassing aan de infrastructuur in de vorm van een wegverlenging ten behoeve van en inclusief een dienstweg voor het Hoogheemraadschap Delfland zijn beschouwd door middel van het invullen van de 'watersleutel'. Hierbij wordt uitgegaan van een halfverharding voor de dienstweg. Hieruit komt naar voren dat 14 m3 aan extra waterberging noodzakelijk is. Dit zal door de gemeente Delft worden vormgegeven door 28 m2 extra wateroppervlakte te realiseren bij de bestaande watergangen (gecombineerd met onderhoudswerkzaamheden kan (na verlening van een watervergunning) een minimale verbreding van secundaire watergangen over enige lengte worden uitgevoerd om 28 m2 aan extra waterberging toe te voegen). De betreffende watersleutel is als Bijlage 10 Watersleutel wegverlenging tbv en inclusief dienstweg HHD bij de toelichting opgenomen.
Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij het onderhavige plan rekening gehouden te worden met de minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen. De ontwateringsdiepte is het verschil in hoogte tussen het maaiveld en de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Hoogheemraadschap Delfland geeft aan dat de toelaatbare peilstijging in de Harnaschpolder ligt tussen de circa 60 cm en 80 cm. Drooglegging is het verschil tussen het maaiveld en het oppervlaktewater- peil. Uitgangspunt hierbij is dat bij de inrichting van het plangebied in principe wordt aangesloten bij de huidige grond- en oppervlaktewaterpeilen en dat ten gevolge van de inrichting van het betreffende gebied geen negatieve effecten op de omgeving ontstaan. In het kader van het bouwrijp maken zal het plangebied hoogstwaarschijnlijk opgehoogd worden met zand en/of gecombineerd met drainage. Hierbij zal rekening worden gehouden met onderstaande minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen.
Minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen |
|
Situatie | Gewenste ontwateringsdiepte |
Woning met kruipruimte | 0,7 m -mv |
Woning zonder kruipruimte | 0,3 m -mv |
Tuinen en openbare groenvoorzieningen | 0,5 m -mv |
Primaire wegen | 1,0 m -mv |
Secundaire wegen en woonstraten | 0,7 m -mv |
Afvalwater en riolering
In het plangebied is een gescheiden riolering aanwezig. De nieuwe ontwikkeling dient aangesloten te worden op het vuilwaterriool. Uitgangspunt is dat het hemelwater wordt verwerkt op het eigen terrein. Of dit wordt vastgehouden of vertraagd wordt afgevoerd is afhankelijk van de gewenste wijze van verwerking van het hemelwater.
Conclusie
Voor de plandelen die betrekking hebben op de bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone" en "Wonen - Lint" zijn er voor wat betreft de planologische mogelijkheden van het aanbrengen van verhardingen ten opzichte van de situatie in het geldende bestemmingsplan geen verschillen.
De toename van verhardingen ten behoeve van de dienstweg van het Hoogheemraadschap en hiermee samenhangende verlenging van de Laan van Bentvelsen levert een opgave op om 14m3 waterberging ofwel 28 m2 aan extra oppervlakte water te realiseren. Dit zal door de gemeente Delft worden vormgegeven door 28 m2 extra wateroppervlakte te realiseren bij de bestaande watergangen (gecombineerd met onderhoudswerkzaamheden kan (na verlening van een watervergunning) een minimale verbreding van secundaire watergangen over enige lengte worden uitgevoerd om 28 m2 aan extra waterberging toe te voegen).
Om wateroverlast te voorkomen moet verder rekening gehouden worden met de aanwezige hoge grondwaterstanden en mogelijkheden worden gecreëerd om het hemelwater voldoende af te voeren zonder dat daarbij overlast in de directe omgeving ontstaat. Ten behoeve van de nieuwe woningen kan hierbij voorzien worden in een hogere ophooglaag en/of drainage.
Voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied die een mogelijk effect kunnen hebben op beschermde flora- en faunasoorten is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het doel van betreffend onderzoek is om vast te stellen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
Onder de ontwikkelingen die zijn beschouwd worden niet begrepen de herbestemming van enkele kavels aan de Laan van Bentsvelsen, waarbij uitsluitend sprake is van een 'cosmetische' ofwel planregeltechnische aanpassingen, zonder dat hierbij sprake is van ecologisch relevante wijzigingen ten opzichte van de geldende planregeling.
Onder ecologisch relevante wijzigingen kunnen ondermeer worden verstaan het creëren van extra bouwmogelijkheden ofwel extra verhardingsmogelijkheden die niet eerder zijn bestemd. De ruimtelijke ontwikkelingen die in dit kader zijn voorzien van een ecologische bureau- en veldstudie betreffen:
1. de verlenging van de Laan van Bentvelsen;
2. de aanleg van een dienstweg voor het Hoogheemraadschap Delfland;
3. de ontwikkeling van drie bouwpercelen welke zijn gelegen tussen de Kastanjewetering /
Laan van Bentvelsen;
4. de realisatie van een twee-onder-een-kap woning aan de Dijkhoornseweg 134.
Quickscan Flora en Fauna Staro b.v.
In de rapportage van Staro b.v. van 22 juni 2018 (met de omschrijving 'Toets flora en fauna, Twee locaties Harnaschpolder te Delft' kenmerk 18-0165) is ingegaan op de mogelijke effecten van de onder 1, 2 en 3 genoemde ruimtelijke ontwikkelingen. De onder punt 1 en 2 genoemde ontwikkelingen zijn hierbij als één ontwikkeling beschouwd in het kader van de ecologische quickscan. De rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd en maakt als zodanig integraal onderdeel uit van deze plantoelichting.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek en een veldonderzoek. Het veldbezoek dat voor dit onderzoek is uitgevoerd, heeft plaatsgevonden op 28 mei 2018 in de ochtend onder de volgende weersomstandigheden: 29 °C, matige wind (4 bft), zon, onbewolkt.
Bij het onderzoek is rekening gehouden met de aanwezige (te verwijderen) elementen in het onderzoeksgebied, waaronder groenelementen en een voormalige bedrijfsloods (op het bouwperceel tussen de Kastanjewetering / Laan va Bentvelsen).
De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Uit het onderzoek blijkt dat in de twee plangebieden de aanwezigheid van beschermde soorten
planten, vlinders, libellen, vissen, reptielen, kevers en weekdieren kan worden uitgesloten. Tevens is de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten en vleermuisverblijfplaatsen uitgesloten. De
locaties zijn geschikt als foerageergebied voor algemene vogelsoorten. In tabel 2 op de volgende
pagina is opgenomen welke soorten mogelijk in de plangebieden voorkomen.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet
natuurbescherming, mits:
+ de perenboom op locatie Kastanjewetering/Laan van Bentvelsen en het braamstruweel op locatie
Laan van Bentvelsen worden verwijderd buiten het broedseizoen van vogels. Globaal loopt het
broedseizoen van half maart tot en met juli. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt
echter geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een
broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
Quickscan Flora en Fauna Gemeente Delft
Door dr. G.M.J. Tubbing, stadsecoloog gemeente Delft, is de rapportage 'Quickscan natuuronderzoek Dijkhoornseweg 134 te Delft; Een inventarisatie van beschermde flora en fauna' d.d. 20 oktober 2017 opgesteld. De rapportage is als Bijlage 2 bij deze plantoelichting opgenomen en maakt als zodanig integraal onderdeel uit van deze plantoelichting.
Bij het onderzoek is rekening gehouden met de aanwezige (te verwijderen) elementen in het onderzoeksgebied, waaronder groenelementen en de bestaande woning aan de Dijkhoornseweg 134.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek en een veldonderzoek. Op 5 oktober 2017 is door mw. G.M.J. Tubbing tussen 19.00 – 20.00 uur een bezoek gebracht aan de locatie. Tijdens het eerste bezoek zijn de objecten zowel van binnen als van buiten bekeken en een beoordeling gemaakt naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Hierbij is gebruik gemaakt van een Petterson D240 batdetector. Aanvullend is zowel op 12 oktober door mw. Tubbing en op 16 oktober door mw. Raaphorst opnieuw de locatie onderzocht op het voorkomen en het gebruik van de locatie door vleermuizen.
De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Er zijn geen effecten op de duurzame instandhouding van flora en fauna. Er is geen strijdigheid met de Natuurbeschermingswet. Een ontheffing voor de Natuurbeschermingswet is derhalve niet nodig. De zorgplicht is wel van toepassing. De beplanting moet in dit verband buiten de broedtijd van vogels worden verwijderd. Voor het kappen van de bomen geldt de omgevingsvergunning voor kappen. Hieraan is mogelijk een herplantplicht gekoppeld.
Verder worden aanbevelingen gedaan om vanuit het initiatief te kunnen bijdragen aan de biodiversiteit ter plaatse. Hiervoor wordt verwezen naar de aanbevelingen zoals opgenomen in de rapportage.
Algehele conclusie soortentoets:
Met de onder punt 1 t/m 4 genoemde ontwikkelingen is er géén sprake van ontwikkelingen die strijdigheid opleveren met het bepaalde van de Natuurbeschermingswet. Uiteraard dient hierbij wel rekening gehouden te worden met de wettelijke zorgplicht, waaronder het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen.
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Nationaal Natuurnetwerk ofwel een gebied dat is aangewezen in het kader van de Europese Natura 2000-gebieden. De kortste afstand tot aan het Natura 2000 gebied "Solleveld & Kapittelduinen'' bedraagt ruim 8 kilometer. De kortste afstand tot aan het Nationaal Natuurnetwerk bedraagt ruim 3 kilometer.
Binnen het plangebied is sprake van een herbestemming met woonpercelen met een dusdanig laag aantal woningen (10) en zeer beperkte wegverlengingen voor lokale ontsluiting van percelen waarvan , mede gelet op de afstand tussen het plangebied en het N2000 gebied, gesteld kan worden dat het project geen toename oplevert van stikstofdepositie op de N2000 gebieden.
Vanuit andere gemeentelijke projecten valt op te maken dat een toename van stikstofdepositie op de N2000 gebieden zich pas zou kunnen voordoen indien meer dan 400 woningen met plan worden mogelijk gemaakt. Derhalve is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten zullen optreden als gevolg van verzuring door stikstofdepositie. Andere verstorende factoren op de N2000 gebieden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet te verwachten.
Voorts is er geen sprake van directe vernietiging van het NNN. Van een verandering van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging is met de voorgenomen planontwikkeling eveneens geen sprake. Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande stedenbouwkundige opzet van Harnaschpolder. In het plangebied staan verder geen beschermde houtopstanden.
Afbeelding: Kortste afstand tussen plangebied en N2000 gebied "Solleveld & Kapittelduinen'' (bron: eu natura 2000 viewer)
Afbeelding: globale kortste afstand tussen plangebied en NNN gebieden (bron: verordening ruimte PZH)
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).
In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.
In dit bestemmingsplan is sprake van enkele ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor de bodemkwaliteit nader is beschouwd.
Realisatie 3 vrijstaande woningen tussen de Kastanjewetering 32 en 38 en aansluiting op Laan van Bentvelsen:
Op de gronden gelegen aan de Kastanjewetering tussen huisnummer 32 en 38 alsmede het verlengde van deze kavel gelegen aan de Laan van Bentvelsen zijn 3 woningen voorzien. In de beoogde opzet worden hierbij 2 woningen op het zuidelijke deel van het perceel geprojecteerd met een oriëntatie op de Laan van Bentvelsen. Aan de zijde van de Kastanjewetering is 1 vrijstaande woning voorzien.
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plaatse de bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone' van toepassing. Vanuit het aspect bodemkwaliteit bezien is er met de nieuwe bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone', waarin onder andere wordt voorzien in een adequaat bouwvlak, géén sprake van een gevoeligere bestemming.
Op en in de directe omgeving van de locatie zijn in de periode 1998 tot en met 2011 diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor de uitgifte van de percelen is besloten om per perceel een bodemonderzoek te doen, dat ook kan dienen als indieningsvereiste bij de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen, waarmee rekening kan worden gehouden met de houdbaarheid van betreffend onderzoek. In dit verband zijn er mede gelet op de mate van concreetheid van de bouwplannen voor de betreffende percelen een tweetal bodemonderzoeken inclusief asbest uitgevoerd.
Bodem- en asbestonderzoek perceelsdeel 1:
Het eerste bodemonderzoek inclusief asbest is uitgevoerd voor het perceelsdeel dat is gelegen tussen de bestaande loods en de Laan van Bentvelsen. Dit 'Verkennend bodemonderzoek inclusief asbest Laan van Bentvelsen - Ecokavel K21 te Delft', projectnummer 170486, d.d. 11 april 2017' is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek kavel 21 deel 1 opgenomen bij deze toelichting.
Overzicht boorpunten en onderzoeksgebied perceelsdeel 1 Kavel 21
De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt.
De grond bestaat tot circa 2,7 m-mv uit klei, in de bovengrond is vanaf maaiveld tot circa 0,5 m-mv zand aanwezig. De bovengrond is licht verontreinigd met drins. De ondergrond (0,5 tot 1,8 m-mv) bevat licht verhoogde concentraties zware metalen (koper, kwik, lood en zink). Ook de ondergrond bevat licht verhoogde concentraties bestrijdingsmiddelen: drins en hexachloorbenzeen.
Er zijn tijdens de veldwerkzaamheden van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen waargenomen. Er is een mengmonster van de bovengrond samengesteld en geanalyseerd op asbest. In het mengmonster is geen asbest aangetoond.
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aanwezig.
Conclusie perceelsdeel 1:
Voor de toekomstige bestemming (wonen) vormen de aangetoonde gehalten in de grond en het grondwater geen belemmering. Het uitgevoerde onderzoek toont aan dat de grond geschikt is voor de beoogde functie.
Bodem- en asbestonderzoek perceelsdeel 2:
Het tweede bodemonderzoek inclusief asbest is uitgevoerd voor het perceelsdeel dat grenst aan de Kastanjewetering en waarop zijn gelegen een loods een moestuin en asfaltverharding (ongeveer 200 m2). Dit 'Verkennend bodem- en asbest in grond onderzoek, Harnaschpolder Kavel 21 te Delft, projectnummer 181722, d.d. 25 juni 2018' is als Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek kavel 21 deel 2 opgenomen bij deze toelichting.
Overzicht boorpunten en onderzoeksgebied perceelsdeel 2 Kavel 21
De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt.
De bodem bestaat tot een diepte van 1,0 m-mv uit klei. Hieronder bevindt zich zand tot een diepte variërend tot 2,5 m-mv. In de bovengrond (contactzone) is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. De bovengrond bevat licht verhoogde concentraties polycyclische aromatische koolwaterstoffen, zware metalen en bestrijdingsmiddelen (drins en hexachloorbenzeen). De ondergrond bevat geen verhoogde concentraties van de geanalyseerde parameters.
Het asfalt is niet teerhoudend. Van de onderste verhardingslaag was het niet mogelijk om een monster te nemen, de aard en kwaliteit hiervan is daarom niet bekend. De bovenste asfaltlaag bevat circa 20 ton niet-teerhoudend asfalt.
In het grondwater is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogde concentratie gemeten.
Conclusie perceelsdeel 2:
De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor de bestemming 'wonen met tuin'. Indien de schuur wordt afgebroken dient ook hier nog bodemonderzoek plaats te vinden (na sloop).
Herbestemming van enkele overige woonpercelen Laan van Bentvelsen:
Een 5 tal braakliggende woonpercelen aan de Laan van Bentvelsen worden met dit bestemmingsplan herbestemd. Het betreft woonpercelen die op grond van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - ecologische verbindingszone' hebben.
Vanuit het aspect bodemkwaliteit bezien is er met de nieuwe bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone', waarin onder andere wordt voorzien in een adequaat bouwvlak, géén sprake van een gevoeligere bestemming dan de geldende bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone'. Vanuit het oogpunt van de geldende bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone' mag worden aangenomen dat ook de nieuwe bestemming 'Wonen - Ecologische verbindingszone' geschikt is voor de functie 'wonen met tuin'.
Op en in de directe omgeving van de locatie zijn in de periode 1998 tot en met 2011 diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor de uitgifte van de percelen is besloten om per perceel een bodemonderzoek te doen, dat ook kan dienen als indieningsvereiste bij de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen, waarmee rekening kan worden gehouden met de houdbaarheid van betreffend onderzoek.
Mede gelet op het feit dat de situatie van de percelen ter plaatse niet is veranderd (braak liggend terrein), is een nader verkennend bodemonderzoek in het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Ten behoeve van de verkoop van de woonpercelen zijn voor de percelen K2 en K3 reeds onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek kavel 2 Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek kavel 3 gevoegd bij deze toelichting. Deze onderzoeken bevestigen het beeld dat de betreffende percelen geschikt zijn voor de functie 'Wonen met tuin'.
Wegverlenging Laan van Bentvelsen en dienstweg Hoogheemraadschap Delfland:
Het bestemmingsplan voorziet tevens in een kleine wegverlenging van de Laan van Bentvelsen ten behoeve van een betere verkaveling en ontsluiting van enkele kavels en de aanleg van een dienstweg, aansluitend op de Laan van Bentvelsen, voor het Hoogheemraadschap Delfland teneinde varend waterbeheer mogelijk te maken. De betreffende gronden krijgen de bestemming 'Verkeer - Bestemmingsverkeer' welke voor wat betreft het aspect bodem niet als gevoelige bestemming kan worden beschouwd. Vanuit het beeld van bodemonderzoeken van woonkavels K2 en K3 (zoals in bovenstaande aangehaald) in de nabije omgeving kan worden gesteld dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoet voor de functie 'wonen met tuin'. De realisatie van een minder gevoelige verkeersbestemming levert in dit verband vanuit het aspect bodemkwaliteit géén problemen op.
Realisatie van een twee woningen aan de Dijkhoornseweg 134:
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een twee woningen aan de Dijkhoornseweg 134. Voor dit perceel geldt reeds de bestemming 'Wonen - Lint' ter plaatse van de op te richten het bouwvlak binnen deze bestemming afgestemd op de voorgestane ontwikkeling van betreffende woningen.
Vanuit het aspect bodemkwaliteit bezien is er met de nieuwe bestemming 'Wonen - Lint', waarin onder andere wordt voorzien in een adequaat bouwvlak, géén sprake van een gevoeligere bestemming dan de geldende bestemming 'Wonen - Lint'. Vanuit het oogpunt van de geldende bestemming 'Wonen - Lint' mag worden aangenomen dat ook de nieuwe bestemming 'Wonen - Lint' geschikt is voor de functie 'wonen met tuin'.
In het kader van een eigendomsoverdracht is recent een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat als Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek Dijkhoornseweg 134 is gevoegd bij deze toelichting. Betreffende rapportage bevestigd het beeld dat Dijkhoornseweg 134 geschikt is voor de functie 'Wonen met tuin'.
De in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen zijn gelegen in de wijk Harnaschpolder dat aan te merken is als een rustige woonwijk. In de directe omgeving van de plandelen komt geen bedrijvigheid voor. Enkel op grotere afstand, zonder relevante invloed op het plangebied hebbende, zijn bedrijfsbestemmingen aan de orde.
Een goede milieuhygiënische kwaliteit in gebieden kan worden gerealiseerd door een juiste afstemming van de situering van bedrijven en milieugevoelige functies (zoals woningen). Om dit te bereiken kunnen globaal bezien twee wegen worden bewandeld:
- beïnvloeding door middel van ruimtelijke ordening;
- het nemen van maatregelen op het milieuhygiënische vlak.
De ruimtelijke ordening fungeert daarbij als het beleidskader en vormt een "grove
zeef", waarbij getracht wordt de juiste functie op de juiste plaats te situeren. Bij de
ruimtelijke ordening zijn het aanhouden van afstand tussen bron en gevoelig object
(zonering) en functietoedeling de belangrijkste middelen.
Milieuhygiënische maatregelen zorgen er vervolgens voor dat, zonodig, voor de
inrichting maatregelen worden getroffen ter voorkoming of beperking van hinder in het omliggende gebied.
Bij de regeling in dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een "Lijst van
bedrijfstypen", gebaseerd op de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, publicatie editie 2009). Door het
koppelen van soorten bedrijven aan richtafstanden met betrekking tot aan te houden
afstanden tussen bedrijven en milieugevoelige objecten biedt de staat een
(aanvullend) instrument voor het bestemmen van locaties in bestemmingsplannen.
De lijst gaat uit van een gemiddelde bedrijfsvoering. Aangezien elk bedrijf met eigen technieken en manieren kan werken, zijn de hinderafstanden indicatief en worden daarom richtafstanden genoemd. De handreiking is bedoeld voor nieuwe situaties die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt en niet voor de beoordeling van bestaande situaties. In onderstaande tabel zijn de indicatieve hinderafstanden weergegeven voor de situatie van een gemengde en een rustige woonomgeving. Bij de ligging van een locatie in een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met 1 trede worden verlaagd, zoals blijkt uit onderstaande tabel. De plandelen hebben een ligging binnen een rustige woonomgeving.
Voorzover relevant vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering maakt dit bestemmingsplan de realisatie van woningen mogelijk die passen binnen de reeds opgezette structuur van de woonwijk Harnaschpolder.
De betreffende plandelen zijn in het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Wonen - ecologische verbindingszone' en 'Wonen - Lint' in combinatie met de bestemming 'Tuin'. De herbestemming heeft betrekking op het specifieker afstemmen van de toelaatbare bouwhoogte op bouwinitiatieven en wensen vanuit de directe omgeving van betreffende kavels.
Verder wordt voorzien in de nadere vormgeving van bouwvlakken binnen genoemde bestemmingsvlakken waarop hoofgebouwen van woningen worden toegestaan, zonder dat deze ontwikkelingen van invloed zijn op bestaande indicatieve richtafstanden van bedrijven in de omgeving.
Hierbij geldt voor het, in onderstaande afbeelding, globaal aangeduide en rood omcirkelde plandeel met cijfer 2 dat er sprake is van bedrijvigheid in de nabije omgeving. Deze bedrijvigheid is gelegen in de gemeente Midden-Delfland en heeft op basis van de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Bedrijventerrein' met een generiek toelaatbare milieucategorie 2 als bedoeld in de Brochure bedrijven en milieuzonering. De hierbij behorende indicatieve richtafstand van 30 meter wordt met het geldende bestemmingsplan en dit bestemmingsplan gerespecteerd.
Daarnaast is ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' welke ten noorden van onderstaand plandeel 2 is gelegen tevens een bedrijf toegestaan in de op- en overslag van potgrond. Het betreft het bedrijf 'MeeGaa Substrates'. Op grond van de VNG-brochure geldt voor dit bedrijf een categorie 3.1, maar door de aard en omvang van de inrichting is de mogelijke hinder die dit bedrijf kan veroorzaken vergelijkbaar met categorie 2 (zie hiervoor ook pagina 78 van de toelichting van het bestemmingsplan Harnaschpolder Noord 2014 van de gemeente Midden-Delfland). De hierbij behorende indicatieve richtafstand van 30 meter wordt met het geldende bestemmingsplan en dit bestemmingsplan gerespecteerd voor plandeel 2 gerespecteerd. De achterste bouwvlakgrens, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan, wijzigt hierbij voor plandeel 2 niet.
Afbeelding: globale ligging plandelen die in het geldend bestemmingsplan en dit bestemmingsplan wederom voorzien in een woonbestemming
Voor dit bestemmingsplan geldt op grond van het vorenstaande dat voldaan wordt aan een adequate zonering van bedrijven en woningen.
Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Harnaschpolder te Delft' (kenmerk MD-AF20141400, d.d. 27 februari 2015 van Royal HaskoningDHV) voor de nog onbebouwde velden in Harnaschpolder.
Dit onderzoek is ondermeer van toepassing op de woningen die nog niet zijn gerealiseerd op de bestemmingsvlakken van de bestemmingen ‘Wonen - ecologische verbindingszone’ en ‘Wonen - Lint’ als opgenomen in het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015.
De onderzoeksresultaten zijn nog steeds actueel voor deze opgave, voor zover het betreft de ontwikkelingen van de plandelen 1 en 2. De locaties voor de woningen waar het in deze plandelen om gaat liggen ruim buiten de onderzoekszone van de inmiddels opengestelde A4 (bij 4 rijstroken is dat 400 meter op grond van artikel 74 Wgh). Hemelsbreed is de kortste afstand tussen het dichtsbijzijnde plandeel en de A4 gelegen op circa 800 meter. Derhalve dient een aanvullende beschouwing van het aspect geluid in dit verband achterwege te blijven.
Het plandeel 3, ofwel Dijkhoornseweg 134, waarop bestaande bebouwing aanwezig is, is in voornoemd onderzoek op de relevante rekenpunten nog niet afdoende onderzocht. Hiervoor is separaat onderzoek uitgevoerd dat is gevoegd als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Dijkhoornseweg 134 bij deze toelichting.
Wegverkeerslawaai op de plandelen 1 en 2
In onderstaande afbeelding zijn de plandelen 1 en 2 geduid, die gebruik kunnen maken van de inzichten uit het bovenaangehaalde akoestisch onderzoek voor het bestemmingsplan Harnaschpolder.
Voor deze locaties geldt, op basis van bovengenoemd onderzoek, dat er voor wat betreft de geluidsbelasting op de randen van de bouwpercelen géén bijdragen zijn van zoneplichtige wegen die leiden tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Verder blijkt uit een beschouwing van de bijdrage van niet-zoneplichtige wegen, zoals de Kastanjewetering en de Laan van Bentvelsen, dat een hoogste geluidsbelasting op de randen van de bouwpercelen is berekend van 50 dB.
Hierbij wordt opgemerkt dat betreffende waarde een overschatting van de geluidsbelasting betreft voor wat betreft de geluidsbelasting op de te realiseren gevels die ten opzichte van de randen van de bouwpercelen, mede gelet op de projectie van de bouwvlakken, verder terug zullen liggen.
Afgezien van het feit dat in deze sprake is van een overschatting, zou een werkelijke gevelbelasting van 50 dB nog steeds de conclusie rechtvaardigen dat sprake i svan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat een standaard gevel tenminste 20 dB aan geluid kan weren, waardoor de op grond van het bouwbesluit vereiste binnenwaarde van 35dB makkelijk kan worden gehaald.
Gelet op het feit dat de bijdrage ten gevolge van zoneplichtige wegen beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt is een verhoogde grenswaarde procedure voor het vaststellen van een hogere toelaatbare geluidsbelasting op de gevels niet aan de orde.
Afbeelding: globale ligging plandelen die in het geldend bestemmingsplan en dit bestemmingsplan wederom voorzien in een woonbestemming
Wegverkeerslawaai op plandeel 3 (Dijkhoornseweg 134)
In Bijlage 11 bij deze toelichting is het 'Akoestisch onderzoek geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai Bouwplan Dijkshoornseweg 134 te Delft' d.d. 3 april 2018 opgenomen. Dit rapport is uitgevoerd, omdat er in het eerder genoemde geluidsonderzoek voor de wijk Harnaschpolder op de voor Dijkhoornseweg 134 relevante rekenpunten nog niet een afdoende beeld van de geluidsbelasting kon worden weergegeven.
Uit het akoestisch rapport vloeit voort dat de locatie aan de Dijkhoornseweg 134 niet is gelegen binnen een onderzoekszone van zoneplichtige wegen. De hoogste geluidbelasting (Lden) van 55 dB wordt veroorzaakt door de Dijkhoornseweg zelf, welke een 30 km/uur weg betreft.
Mede gelet op de mogelijkheden van het creëren van een geluidsluwe zijde en het feit dat de standaard geluidswering van een gevel 20dB bedraagt, waardoor bij een gevelbelasting van 55 dB de vereiste binnenwaarde van 35 dB kan worden gehaald, is ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Spoorweglawaai
Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond en varieert van 100 tot en met 1200 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en spoorlijn bedraagt circa 1300 meter. Hiermee ligt het plangebied buiten deze zone. Op de geluidkaart van het Geluidregister Spoor is bovendien te zien dat de geluidcontouren vanaf 55 dB en hoger op zeer grote afstand van Harnaschpolder zijn gelegen.
Industrielawaai
De plandelen bevinden zich niet binnen of direct aansluitend aan een geluidsgezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is derhalve niet relevant om nader te beschouwen in relatie tot de beoogde bestemmingsregeling voor de onderlinge plandelen.
Geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in Amvb's en ministeriële regelingen.
De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
De Wet luchtkwaliteit vereist een genuanceerde toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een ruimtelijk plan is in overeenstemming met de Wet luchtkwaliteit als de planvorming niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Amvb 'Niet In Betekenende Mate' en Regeling 'Niet In Betekenende Mate (NIBM)'
De Amvb NIBM en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Er is een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel ‘niet in betekenende mate’) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorvloeroppervlak. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
Beschouwing
Het bestemmingsplan voorziet in enkele woonbestemmingen, waarvoor in het geldende bestemmingsplan reeds bestemmingsvlakken voor zijn opgenomen. De ondergeschikte verlenging van de Laan van Bentvelsen voor de ontsluiting van enkele woonkavels en de ontsluiting van een dienstweg van het Hoogheemraadschap is voor wat betreft de effecten op luchtkwaliteit hierbij verwaarloosbaar te noemen.
Het initiatief blijft ver onder de grenzen van de regeling Niet in betekenende mate en heeft daarmee niet of slechts in geringe mate invloed op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
Ook gelet op het feit dat ter plaatse van de plandelen de luchtkwaliteit voor wat betreft PM 10 en NO2 waarden ruim beneden de grenswaarden liggen, kan gesteld worden dat de voorgestane ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden.
Conclusie
Voorliggend initiatief is daarmee in relatie tot het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van BzK coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
1. inrichtingen;
2. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor;
3. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
In de volgende AMvB¡¦s en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een beperkte verlenging van de Laan van Bentsvelsen en de realisatie van een dienstweg van het Hoogheemraadschap Delfland, welke niet relevant zijn voor wat betreft de toetsing aan externe veiligheidsaspecten.
Het bestemmingsplan voorziet verder in een aanpassing van de bouwregels (bouwvlak, bouwhoogte) van de bestemmingen 'wonen - ecologische verbindingszone' en 'Wonen - Lint', waarop op grond van het geldende bestemmingsplan 'Harnaschpolder 2015' reeds woningen zijn toegestaan. Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan voorziet in de bestemming van deze gevoelige objecten, zijn de risicobron(nen) in de omgeving van het plangebied beschouwd en is bekeken of deze risicobronnen onder een van de relevante besluiten of circulaires val(t)(len) voor externe veiligheid en/of het invloedsgebied of de veiligheidsafstand over het plangebied valt.
Wanneer hiervan sprake is, is de risicobron of het plangebied relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid en moet getoetst worden aan de eisen die vanwege de externe veiligheid worden gesteld.
Inrichtingen
De plandelen 1 en 2 (zoals aangegeven in onderstaande afbeelding) liggen binnen het invloedsgebied van DSM Gist B.V. In dit verband is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het BEVI schrijft voor dat het bevoegd gezag:
• de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht moet nemen;
• rekening moet houden met de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
• het groepsrisico moet verantwoorden.
In dit verband is een 'Notitie / Externe veiligheid Harnaschpolder aanpassing' d.d. 18 april 2019 opgesteld als opgenomen in Bijlage 12 Notitie met groepsrisicoverantwoording externe veiligheid bij deze toelichting. In deze notitie wordt ingegaan op de ligging van het plaatsgebonden risico t.o.v. de ruimtelijke ontwikkeling, wordt de hoogte van het groepsrisico getoond. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in hoofdstuk 5 met een advies aan het bevoegd gezag in hoofdstuk 6.
Buisleidingen
Op circa 1100 meter van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen: de A-517. De leiding heeft een diameter van 30 inch en een werkdruk van 66 bar. Dit betekent dat het 1%-letaliteitsgebied (het invloedsgebied) 380 meter bedraagt en niet tot aan het plangebied reikt. Ook het plaatsgebonden risico zal geen beperkingen opleggen aan het plangebied. Er is geen sprake van een relevante risicobron.
Op het terrein van DSM ligt een Gasunie leiding met diameter 8 inch en werkdruk 40 bar. De bijbehorende 1% letaliteitsafstand is 95 meter. De minimale afstand tussen het plangebied en
deze leiding is circa 1100 meter. Het plangebied ligt dus niet binnen het invloedsgebied van deze leidingen. Er is geen sprake van een relevante risicobron.
Transportroutes
Snelweg A4:
In de omgeving van het plangebied liggen de snelwegen A4 en A13,welke behoren tot het basisnet. De afstand tot de A4 en A13 is circa 800 meter respectievelijk 2500 meter. Het plangebied ligt hiermee ruim buiten 200 meter voor de weg waarbinnen een groepsrisicoberekening nodig is. Wel ligt het
plangebied binnen de maximale 1% letaliteitsafstand. Deze is maximaal 880 meter conform de Handleiding risicoanalyse Transportroutes (LT2, toxische vloeistof). Het is daarom nodig in te gaan op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor de inhoud hiervan wordt verwezen naar Bijlage 12 Notitie met groepsrisicoverantwoording externe veiligheid.
Spoor:
In de omgeving van het plangebied ligt een spoor (Delft – Rijswijk), welke behoort
tot het basisnet. Uit de regeling basisnet is af te leiden dat de PR-plafondafstand
en groepsrisicoplafond-afstanden 0 meter zijn (deze spoorweg is niet aangegeven voor de transport van gevaarlijke goederen). Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor kwetsbare objecten, zoals deze woningen, en mag worden geconcludeerd dat er geen groepsrisico is. De afstand tot het spoor is circa 1200 meter.
Vanwege de overlap met het invloedsgebied van DSM Anti-infectives van 1500 meter, relevant voor de globaal geduide plandelen 1 en 2 in bovenstaande afbeelding , dient de verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt te worden.
Onderstaande figuur toont het huidige groepsrisico welke is berekend met het berekeningsbestand van de studie 'Groepsrisico ruimtelijke ontwikkelingen rondom DSM Gist B.V' . Het groepsrisico ligt in de huidige situatie boven de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico wordt vrijwel geheel veroorzaakt door het scenario grote brand bij een van de opslagloodsen bij het weerstype F1.5. Bij deze brand kan een toxische wolk vrijkomen met hierin onder andere stikstofdioxide, zwaveldioxide en waterstofchloride. Het weerstype F1.5 komt alleen 's nachts voor wat betekent dat alleen de personen die 's nachts aanwezig zijn bijdragen aan het groepsrisico.
Afbeelding groepsrisico huidig situatie
Het groepsrisico ligt in de vigerende situatie boven de oriëntatiewaarde. Door het aanpassen van het bestemmingsplan zal binnen het plangebied het aantal personen dat 's nachts aanwezig is toenemen. In de toekomstige situatie komen hier 8 woningen bij met een aanwezigheid van 2.4 personen per woning. Het groepsrisico neemt hierdoor ook toe. Gezien het geringe verschil tussen het aantal personen dat in de huidige en toekomstige situatie 's nachts binnen het invloedsgebied aanwezig is, zal er ook weinig verschil in het groepsrisico zijn. De toename van het groepsrisico zal circa 0.3% zijn (marginaal). In onderstaande tabel zijn het aantal personen getoond die 's nachts aanwezig zijn binnen het invloedsgebied in de huidige en toekomstige situatie.
Conclusies als opgenomen in hoofdstuk 4 van de notitie externe veiligheid
Verantwoording groepsrisico externe veiligheid
In hoofdstuk 5 van Bijlage 12 Notitie met groepsrisicoverantwoording externe veiligheid is de verantwoording van het groepsrisico externe veiligheid verwoord. Deze notitie en de hiervan onderdeel uitmakende verantwoording van het groepsrisico externe veiligheid maakt integraal onderdeel uit van deze toelichting. Voor de integrale inhoud wordt hiernaar verwezen. In onderstaande worden enkele punten uitgelicht.
Gegeven de vigerende plannen bevinden zich binnen het invloedsgebied overdag circa 51519 personen en 's nachts circa 43428.2 Door de bestemmingswijziging worden meerdere woningen binnen het invloedsgebied van DSM Gist B.V. mogelijk gemaakt. Hierdoor verandert het aantal personen binnen het invloedsgebied naar circa 51529 personen overdag en circa 43448 's nachts.
Kort samengevat is het groepsrisico van DSM Gist B.V. een factor 1.32 ten opzichte van de oriëntatiewaarde voor de vigerende plansituatie. Door realiseren van het voornemen zal het groepsrisico marginaal toenemen. De toename van het groepsrisico zal circa 0.3% zijn (marginaal). De hoogte van het groepsrisico wordt vrijwel geheel bepaald door de opslag van gevaarlijke stoffen in een van de opslagloodsen.
Het is voor de gemeente Delft niet direct mogelijk maatregelen binnen de inrichting voor te schrijven voor het beperken van het groepsrisico. De gemeente Delft is immers niet het bevoegd gezag voor de inrichting DSM Gist B.V. Ook zonder het treffen van deze maatregelen, geldt voor de plandelen 1 en 2 welke binnen het invloedsgebied zijn gelegen, in relatie tot zowel de geldende milieuvergunning als de ontwerpbeschikking van de revisievergunning (zoals per 18 april 2019 door het bevoegd gezag in het kader van de zienswijzen periode ter inzage is gelegd) dat sprake is van een marginale stijging van het groepsrisico dat aan onderhavige planvorming niet in de weg hoeft te staan.
Binnen de plandelen 1 en 2 zijn enkel marginale effecten te verwachten vanuit DSM. Het gaat hier om het scenario van een loodsbrand met vrijkomen van een toxische wolk (NO2). Deze toxische wolk kan tot over het plangebied reiken. In het BEVI overleg is de aanbeveling gedaan om een planmaatregel te treffen die de effecten beperken door voor te schrijven dat de ventilatie van gebouwen (binnen het invloedsgebied) afschakelbaar is.
Bij een incident kan in een gebouw met mechanische ventilatie een voorziening worden aangebracht waarmee het ventilatiesysteem handmatig kan worden uitgeschakeld. Op deze wijze worden schadelijke effecten voor mensen binnen de woningen in het plangebied beperkt.
Er wordt in dit verband voorzien in een voorwaardelijke verplichting in de planregels om te borgen dat sprake is van een afschakelbare ventilatie bij de betrokken woningen.
De mogelijkheid om de omvang van een ramp na brand in de opslaghal te beperken komt neer op het tijdig waarschuwen van de bevolking. De alarmering van de aanwezigen wordt gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Daarnaast overweegt het bevoegd gezag om in alle te realiseren objecten een voorziening te plaatsen, zodat de mechanische ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten. Zie verder D.
Door de ruimtelijke ontwikkeling zullen de reeds bestaande aanrijroutes naar de inrichting niet veranderen. In die zin veranderd de voorbereiding tot bestrijding dan ook niet.
De veiligheidsregio adviseert om bewoners te informeren over de verschillende
risico’s en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen (specifiek toxische
vloeistoffen) over de A4 en de risico’s omtrent DSM Gist B.V. Daarbij dient men
tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke
manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke
informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder
de aandacht blijft. In het kader van zelfredzaamheid is het zinvol te vermelden
dat bewoners het beste haaks op de risicobron moeten vluchten.
Voor de bestemmingsplanwijziging is het groepsrisico beschouwd. Het groepsrisico van de inrichting DSM Gist B.V. te Delft ligt boven de oriëntatiewaarde. De vaststelling van het plan leidt tot een geringe toename van het groepsrisico. De mogelijkheden voor de brandweer om de gevolgen van een ongeval te bestrijden worden door de planvaststelling niet negatief beïnvloed. De zelfredzaamheid van personen blijft door de relatief geringe toename van het aantal aanwezige personen op gelijk niveau.
In overweging nemende dat:
is deze beperkte toename van het groepsrisico aanvaardbaar.
Bestaande situatie
Voor wat betreft de beschrijving van de bestaande situatie kan voor wat betreft het aspect archeologie worden aangesloten op onderstaande beschrijving die is verwoord in het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 en waarvoor in dat kader onderzoek is verricht:
De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag; Laagpakket van Walcheren) hebben gevormd. Binnen het plangebied komen zowel dek- (zuidelijke helft) als geulafzettingen (noordelijke helft) voor. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen vanaf de Romeinse tijd.
Tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen vond er bewoning plaats op de geulafzettingen. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel dergelijke nederzettingen als zogenaamde off-site structuren die in de gebieden tussen deze nederzettingen ontstonden (zoals grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) zijn in en in de directe omgeving van het plangebied veelvuldig teruggevonden.
Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd op verschillende plekken bewoning bevond, met name langs de Dijkshoornseweg. De overige gebieden waren in gebruik als akker of weiland.
Afbeelding: het plangebied van het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 (globaal) afgebeeld op de kaart van Kruikius uit 1712 met hierin een duiding van de plandelen die onderdeel zijn van deze bestemmingsplanherziening (met blauwe cirkels globaal geduid).
In het kader van de beoogde ontwikkeling van het gebied heeft vanaf 2004 in een groot deel van het onderhavige bestemmingsplangebied archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In eerste instantie is op basis van bureauonderzoek een hoge verwachting vastgesteld voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Deze verwachting is getoetst tijdens een karterend booronderzoek (2004/2005), waaruit bleek dat de ondergrond grotendeels onverstoord was. Omdat het oorspronkelijk loopniveau (grotendeels) was opgenomen in de bouwvoor, is proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of zich nog archeologische waarden in de ondergrond bevonden.
Tijdens het sleuvenonderzoek (2006-2008) zijn twee archeologische vindplaatsen aangetroffen: een nederzetting uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd aan de Laan van Groenewegen (thans geen onderdeel van het plangebied van deze bestemmingsplanherziening) en een verkavelingssysteem uit de Romeinse tijd dat zich binnen (en buiten) het gehele plangebied uitstrekt. Omdat de nederzetting niet in situ behouden kon blijven, is deze in 2009 opgegraven. Het Romeinse verkavelingssysteem was uitputtend onderzocht tijdens het sleuvenonderzoek, waardoor vervolgonderzoek niet nodig werd geacht.
Gewenste ontwikkeling
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft is in de wijk Harnascholder sprake van een middelhoge tot lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten. In een groot deel van de wijk is deze verwachting onderzocht (en bevestigd) tijdens archeologisch onderzoek. Voor deze gebieden is reeds in voldoende mate vastgesteld dat er zich geen archeologische resten bevinden die nader onderzocht dienen te worden. Derhalve wordt aan deze zones geen archeologische dubbelbestemming toegekend.
Voor de plandelen die in deze bestemmingsplanherziening aan de orde zijn, geldt voor de plandelen met de bestemming 'Wonen - ecologische verbindingszone' dat op grond van het vorenstaande geen archeologische dubbelbestemming wordt toegekend. Voor het perceel aan de Dijkhoornseweg 134 is sprake van toekenning van een dubbelbestemming 'Waarde archeologie' welke aansluit op onderstaand beschreven kader van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeogie II' als bedoeld in het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015.
Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid en zijn in het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 een tweetal archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (zie onderstaande afbeelding ).
'Waarde - Archeologie I' heeft betrekking op de middelhoge verwachting die is toegekend aan de nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd, die aangetroffen kunnen worden op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Binnen deze dubbelbestemming worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en 40 cm -maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 wordt aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.
'Waarde - Archeologie II' heeft betrekking op de mogelijke off-site resten die aangetroffen kunnen worden op de dekafzettingen van de Gantel Laag, zoals sporen van verkaveling, sloten, duikers of grafvelden. In deze lage verwachtingszone wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 verhoogd naar 200 m2, omdat er een lagere dichtheid aan archeologische resten wordt verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst. De locatie aan de Dijkhoornseweg 134 krijgt eendachtig deze systematiek in deze herziening een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' toegekend die bij de bestemming 'Waarde - Archeologie II' uit het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 aansluit.
Afbeelding: binnen een deel van het plangebied van het geldende bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 is sprake van een archeologische dubbelbestemming. Hier dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden. De plandelen die onderdeel zijn van deze bestemmingsplanherziening zijn globaal geduid en voorzien van een blauwe cirkel. Alleen voor Dijkhoornseweg 134 geldt in dit verband een dubbelbestemming.
Conclusie
Conform het bepaalde in de erfgoedwet, beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische dubbelbestemming en worden gekoppeld aan een vergunningenstelsel. Wettelijk is vastgelegd dat bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 100 m2 het archeologisch belang meegewogen moet worden bij de vergunningverlening. Gemeenten mogen echter onderbouwd afwijken van deze grens, zoals in het onderhavige bestemmingsplan wordt gedaan. Op deze manier wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
Binnen deze bestemmingsplanherziening is sprake van één van de twee archeologische dubbelbestemmingen binnen Harnaschpolder. De betreffende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' welke overeenkomt met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie II' uit het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015
Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform de Monumentenwet. Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Ondanks dat in een groot deel van het bestemmingsplangebied niet sprake is van een archeologische dubbelbestemming en dat binnen de dubbelbestemmingszone bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Op basis van het Besluit milieueffectrapportgage, laatstelijk gewijzigd op 7 juli 2017, geldt voor projecten en plannen die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, dat áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Hierbij geldt dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter kennen. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomt op de D- lijst, ook waarbij het plan de drempelwaarden niet overschrijdt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten; een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan. De activiteiten die door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt behoren niet tot de C-lijst, waardoor er geen directe m.e.r.-plicht is. De voorgenomen ontwikkeling, behoort echter wel tot de D-lijst, namelijk onder nummer 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterrein'. Met onderhavig bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt.
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.
In dit bestemmingsplan wordt voorzien in de (her-)bestemming van 10 woningen alsmede een betere erfontsluiting van enkele woonpercelen door een korte verlenging van de Laan van Bentvelsen en de aanleg van een dienstweg om varend onderhoudsbeheer van de aan het plangebied belendende waterpartij mogelijk te maken. Een en ander zoals beschreven in 2.2 Toekomstige situatie. De omvang van de beoogde ontwikkeling binnen dit plangebied is zodanig beperkt dat er geen sprake is van een overschrijding van drempelwaarden. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd kan worden.
In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectenbeoordeling zijn een aantal beoordelingscriteria opgenomen. Beoordeling (conform bijlage III EEG-richtlijn):
Kenmerken van het project:
De bouw van 10 woningen, de korte wegverlenging en de aanleg van een dienstweg is te beschouwen als een project van beperkte omvang. Er is in onderhavig plan sprake van een kleinschalige gebiedsontwikkeling. Er is hierbij geen sprake van gebruik van natuurlijke grondstoffen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of risico op ongevallen.
Plaats van het project:
De gronden zijn momenteel niet meer actief in gebruik in afwachting van woningbouw op het terrein. Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied is niet aan de orde. Realisatie van het plan heeft geen relevante / significante effecten op waterhuishouding, verkeersaantrekkende werking luchtkwaliteit, bedrijfshinder en externe veiligheid. Dit blijkt uit de vorenstaande verantwoording die in dit bestemmingsplan is vervat.
Het plangebied is niet gelegen in, of grenst niet aan een natura 2000 gebied. De kortste afstand tot aan het Natura 2000 gebied "Solleveld & Kapittelduinen'' bedraagt ruim 8 kilometer. De kortste afstand tot aan het Nationaal Natuurnetwerk bedraagt ruim 3 kilometer.
De kenmerken van de potentiële effecten:
Doordat het plangebied buiten voornoemd Natura 2000-gebied ligt, kunnen mogelijke effecten alleen optreden als gevolg van externe werking. Dat betekent in dit geval dat mogelijke effecten alleen kunnen optreden als gevolg van verstoring door geluid, licht en trilling en/of als gevolg van vermesting/verzuring door stikstofdepositie.
Gelet op de afstand van ruim 8 kilometer tot het dichtsbijzijnde N2000 gebied is redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten als gevolg van geluid, licht en trillingen optreden ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied.
Binnen de voorgenomen plannen is sprake van een herbestemming met woonpercelen met een dusdanig laag aantal woningen (10) en zeer beperkte wegverlengingen voor lokale ontsluiting van percelen waarvan gesteld kan worden dat het project geen toename oplevert van stikstofdepositie op de N2000 gebieden.
Vanuit andere gemeentelijke projecten valt op te maken dat een toename van stikstofdepositie op de N2000 gebieden zich pas zou kunnen voordoen indien meer dan 400 woningen met plan worden mogelijk gemaakt. Derhalve is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten zullen optreden als gevolg van verzuring door stikstofdepositie.
De projectlocatie is op grond van de geldende bestemming in het bestemmingsplan al geschikt voor woningbouw. Ten behoeve van het project is historisch en actualiserend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten leveren geen belemmering op voor de beoogde woningbouw en de perceelsontsluitingen. Archeolologie vormt voorts op grond van het bepaalde in 5.8 geen beletsel voor de ontwikkeling. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake.
Conclusie:
De impact van de herbestemming van 10 woningen binnen bestaand stedelijk gebied alsmede binnen de opgezette ruimtelijke structuur voor de wijk Harnaschpolder nagenoeg nihil. Op grond van de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde analyses en onderzoeken én het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit (vanaf 100 ha. en meer dan 2000 woningen.), geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen onevenredige nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Na het doorlopen van het wettelijk vooroverleg, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
Van 13 juni 2019 t/m 24 juli 2019 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen aan de Publieksbalie, Stationsplein 1, op de gemeentelijke website en op ruimtelijkeplannen.nl (de landelijke voorziening RO-online). Dit is aangekondigd in de Stadskrant Delft van 12 juni 2019 en de Staatscourant van 12 juni 2019. Tevens is er op 25 juni 2019 een inloopavond gehouden. Tijdens de inloopavond was er een gemeentelijke vertegenwoordiging aanwezig voor het beantwoorden van vragen en het geven van een nadere toelichting. Ook is hierbij de gelegenheid gegeven om een mondelinge zienswijze op het voorgenomen plan te geven.
Binnen de termijn van terinzagelegging zijn géén mondelinge zienswijzen ontvangen. Wel zijn er twee schriftelijke zienswijzen ingediend. De samenvatting en beantwoording van de zienswijzen, alsmede de hiermee verband houdende aanpassingen bij vaststelling van het bestemmingsplan, zijn opgenomen in de Nota zienswijzen.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
Ontvangen vooroverleg reacties en hieruit voortvloeiende aanpassingen (in voorkomende gevallen):
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in bouwplanontwikkelingen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het kostenverhaal is echter anderzins verzekerd door middel van verkoop van gemeentelijke gronden in de vorm van bouwpercelen alsmede het kostenverhaal bij overeenkomst aangaande Dijkhoornseweg 134.
Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar.