direct naar inhoud van Toelichting
Plan: SC Delfland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0034-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Aan de Westlandseweg wordt een nieuw schoolgebouw gebouwd. Het project wordt gerealiseerd op een deel van het bestaande schoolterrein van het Grotius-college aan de Van Bleyswijckstraat en de gronden tussen de Laan van Vollering en de Westlandseweg. Het bestaande schoolgebouw wordt gesloopt. In het nieuwe gebouw - de 'Scholencombinatie Delfland' - worden de VMBO-vestigingen van twee scholen - het CLD en het Grotius - samen gehuisvest. De school wordt gecombineerd met een nieuwe sporthal, die ook voor het onderwijs zal worden gebruikt. Daarnaast komen op het terrein sport- en spelvoorzieningen en een fietsenstalling. De nieuwbouw is opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan voor het Voortgezet Onderwijs in Delft.

De ontwikkeling is onderdeel van de gebiedsontwikkeling van het Spoorzone-project. Het Spoorzone-project bestaat uit de realisering van een spoortunnel, de herinrichting van de daar boven gelegen openbare ruimte en de herontwikkeling van het vrijkomende gebied.

Voor de gebiedsontwikkeling is het Integraal Ontwikkelingsplan "Nieuw Delft" 2025 opgesteld. Het bestemmingsplan SC Delfland vloeit daaruit voort en biedt het planologisch-juridisch kader voor de herontwikkeling.

Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op het zuidelijke deel van het huidige schoolterrein. Het noordelijke deel wordt eveneens ontwikkeld. Op die locatie worden woningen gerealiseerd (de 'Coendersbuurt'). Voor die ontwikkeling wordt een apart bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied heeft de volgende plangrenzen:

  • aan de noordzijde bevindt de plangrens zich ongeveer in het verlengde van de Jacoba van Beierenlaan;
  • aan de westzijde: de Van Bleyswijckstraat;
  • aan de oostzijde ligt de grens van het plangebied op het tijdelijke Busplein langs het Lokomotiefpad;
  • aan de zuidzijde: de Westlandseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0001.png"

Figuur 1: plangrenzen geprojecteerd op luchtfoto

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan 'Spoorzone, na herziening' is van toepassing op de oostelijke rand van het plangebied (thans in gebruik als tijdelijk busstation) en het gebied tussen de Westlandseweg en de zuidrand van het schoolterrein (Laan van Vollering). Het zuidelijke gebied heeft de bestemmingen 'Kantoren', 'Water' en 'Verblijfsgebied'. De oostrand heeft de bestemmingen 'Water' en 'Woondoeleinden'. Voor een smalle strook aan de westrand van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noordwest 1 (Hof van Delft)'. De strook grond heeft een verkeersbestemming. Voor het huidige schoolterrein geldt geen bestemmingsplan maar de bouwverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0002.png"

Figuur 2: projectie plangebied op geldende bestemmingsplannen

1.4 Opbouw plan

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de planbeschrijving, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit (een deel van) een bestaand schoolterrein aan de Van Bleyswijckstraat en het gebied tussen de Laan van Vollering en de Westlandseweg. Dat laatste gebied bestaat uit een weg (de Laan van Vollering), water en groene bermen. Het huidige schoolcomplex heeft een hoogte die varieert van één tot vijf bouwlagen. Het zuidelijke deel van het schoolterrein is grotendeels bebouwd en verhard (parkeren). Het noordelijke deel van het schoolterrein loopt door tot aan de Ada van Hollandstraat en bestaat voor een belangrijk deel uit een sportveld van de school en parkeergelegenheid op eigen terrein. Hier zal in de nabije toekomst de nieuwe Coendersbuurt met woningen worden ontwikkeld. Dit valt buiten het plangebied.

Het plangebied van dit bestemmingsplan - het bestemmingsplan voor de school en de sporthal - grenst aan de Van Bleyswijckstraat, de Westlandseweg en het tijdelijke busstation en loopt door tot het verlengde van de Jacoba van Beierenlaan. Langs de Van Bleyswijckstraat staan gebouwen met maatschappelijke voorzieningen (naast het plangebied) en (ten noorden van het plangebied) woningen (zie figuur 3).

Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Westlandseweg. Aan de andere kant daarvan staat een woongebouw met winkels in de plint. Het gebouw heeft een hoogte van 7 lagen. De afstand tussen het bestaande schoolgebouw en het woongebouw bedraagt ca. 120 meter.

Op grond van het bestemmingsplan 'Spoorzone, na herziening' heeft de rand van de Westlandseweg de bestemmingen 'Water' en 'Kantoren'. Langs de Westlandseweg kan een kantoorgebouw worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 27 meter en een minimale hoogte van 15 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0003.png"

Figuur 3: luchtfoto met plangrens

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Beschrijving

Het bestaande schoolgebouw is verouderd en wordt gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Het gehele schoolterrein en de gronden tussen dit terrein en de Westlandseweg worden vervolgens herontwikkeld. Op het zuidelijke deel van het terrein - het plangebied - komt het nieuwe schoolgebouw, een sporthal en buitenruimte met sport- en spelvoorzieningen en fietsenstallingsruimte. Het nieuwe schoolterrein is kleiner dan het oude terrein. Op het noordelijke deel van het huidige schoolterrein wordt de nieuwe Coendersbuurt met woningen gerealiseerd. Tussen het nieuwe schoolterrein en de Coendersbuurt komt een brede watergang ter vervanging van het bestaande water in het gebied. De watergang vormt een verbinding met het bestaande water langs de Jacoba van Beierenlaan en de Nieuwe Delft, de centraal gelegen nieuwe gracht in de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft. Rekening wordt gehouden met een voetgangersbrug als verbinding tussen het schoolplein en de nieuwe Coendersbuurt. De oever van de nieuwe watergang tussen de woonbuurt en het schoolterrein krijgt een groene oever aan de zijde van de school. De brede groenstrook met bomen langs de Van Bleyswijckstraat blijft behouden.

De school wordt aan de Ireneboulevard gebouwd en krijgt een hoogte van drie bouwlagen. Mogelijk wordt de school later uitgebreid met een vierde laag. Bij het ontwerp van het gebouw (en in het bestemmingsplan) wordt daar rekening mee gehouden. De Ireneboulevard zelf vormt in het plan voor het gehele Spoorzonegebied de nieuwe stedelijke route die de bestaande Westlandseweg en Irenetunnel vervangt. De nieuwe boulevard krijgt een ruim profiel met meerdere bomenrijen en groene bermen. De tram/busbaan komt in het midden van dit ruime en groene profiel te liggen.

Het bestemmingsplan biedt een flexibel kader om de ontwikkeling te kunnen realiseren. Flexibiliteit is nodig omdat de gebouwen nog niet volledig zijn ontworpen en de exacte inrichting van het terrein nog niet bekend is. Op de verbeelding is het bouwvlak waarbinnen de gebouwen mogelijk zijn aangegeven en het percentage van het bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd (80%). In de planregels is de maximale bouwhoogte vastgelegd (17 meter). Daarnaast is de watergang tussen het terrein en de Coendersbuurt op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0004.jpg"

Figuur 4: de gebiedsontwikkeling

2.2.2 Integraal Ontwikkelingsplan "Nieuw Delft" 2025

Voor de gebiedsontwikkeling van de Spoorzone - waar het schoolterrein deel van is - is het stedenbouwkundig plan 'Zicht op Delft' van Palmbout Urban Landscapes geselecteerd als basis. Dit plan is verder uitgewerkt in een stedenbouwkundig referentieplan en een essentiekaart die zijn opgenomen in het Integraal Ontwikkelingsplan “Nieuw Delft” 2025 (IOP).

De raad heeft op 28 november 2013 met het IOP ingestemd en de daarin opgenomen essentiekaart vastgesteld als het kader voor de verdere ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0005.jpg"

Figuur 5: functiekaart (IOP)

Het IOP gaat uit van de ontwikkeling van de Scholencombinatie Delfland. Het plangebied is op de in het IOP opgenomen functiekaart aangeduid als onderwijslocatie (zie afbeelding hierboven). Over de locatie is in het IOP het volgende opgemerkt:

"De hoek van de Ireneboulevard en de Nieuwe Delft is een goede plek voor nieuwbouw van een school voor de nieuwe Scholencombinatie (SC) Delfland. Met deze SC Delfland bieden het Christelijk Lyceum Delft (CLD) en het Grotius College (GC) samen vmbo-opleidingen in de gemengde, kader- en basisberoepsgerichte leerweg. Een compact sport- en speelveld maakt deel uit van het complex"

(IOP, p. 25)

Het IOP bevat een essentiekaart waarmee de hoofdlijnen van de gebiedsontwikkeling zijn vastgelegd en een referentieplan. In het referentieplan zijn de hoofdlijnen verder uitgewerkt. De scholencombinatie is daarin opgenomen. In het referentieplan staat daarover het volgende:

"In het zuidelijk deel scheidt een gracht de woonbuurt [de Coendersbuurt] van de nieuwbouw van de Scholencombinatie Delfland. De nieuwe school voor vmbo-onderwijs in combinatie met een nieuwe sporthal komt op de hoek van de Ireneboulevard en de Nieuwe Delft. Het complex sluit in ruimtelijk opzicht aan op de bestaande en geplande bebouwing langs de nieuwe Ireneboulevard. De hoofdentree van de school en de sporthal komen logischerwijs ook aan de Ireneboulevard"

(IOP, p. 56)

Het IOP gaat voor de Coendersbuurt uit van maximaal 4 lagen en voor de bebouwing langs de Ireneboulevard van maximaal 8 bouwlagen (IOP, p. 42).

Het project past binnen de in het IOP gestelde kaders.

2.2.3 Inpasbaarheid

De nieuwe locatie van de bebouwing sluit aan bij de bestaande en geplande bebouwing langs de Ireneboulevard en de uitgangspunten van het IOP. Het terrein verschuift in zuidelijke richting tot aan de Ireneboulevard. Aan die weg kan bebouwing worden gerealiseerd van maximaal 4 bouwlagen. De verschuiving in zuidelijke richting betekent dat de afstand tussen de bebouwing langs de Ireneboulevard minder groot wordt. De oude school lag niet direct aan de Westlandseweg maar aan de Van Bleywijckstraat. De nieuwe school komt nadrukkelijk wel aan de Westlandseweg (in het IOP vernoemd tot Ireneboulevard) te staan. Tussen de gebouwen blijft echter een ruime afstand bestaan. De huidige afstand tot de bebouwing aan de overzijde van de Westlandseweg is ca. 120 meter. In de nieuwe situatie wordt de afstand ca. 55 meter, vergelijkbaar met de afstand van de bestaande bebouwing aan weerszijden van de Westlandseweg. Verder is van belang dat het geldende bestemmingsplan – 'Spoorzone, na herziening' – ook uitgaat van bebouwing langs de Westlandseweg (Ireneboulevard). Het nieuwe bestemmingsplan verkleint de afstand tussen de bebouwing niet in vergelijking met het huidige bestemmingsplan. De grens van het bouwvlak langs de Ireneboulevard wijzigt door het nieuwe bestemmingsplan niet.

Gelet op de afstand tussen de bebouwing en de hoogte van de bestaande bebouwing langs de Ireneboulevard is de hoogte van de nieuwbouw - maximaal 17 meter (4 lagen) - op deze locatie passend. De hoogte is bovendien aanzienlijk lager dan de hoogte waarvan het bestemmingsplan 'Spoorzone, na herziening' uitgaat. Dat plan staat kantoren met een maximale hoogte van 27 meter toe.

Het huidige schoolterrein wordt gebruikt voor onderwijs en sport. Die functie wijzigt door het nieuwe bestemmingsplan niet.

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de nieuwe Coendersbuurt. Beide ontwikkelingen zijn onderdeel van de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft van het Spoorzone-project en onderling op elkaar afgestemd. Tussen de woonwijk en het schoolterrein wordt een brede watergang gerealiseerd die beide ontwikkelingen ruimtelijk scheidt. In de nieuwe Coendersbuurt zijn woningen voorzien met een maximale hoogte van 3 lagen en aan de oostkant langs de Nieuwe Delft 4 lagen.

Van het nieuwe perceel voor de school wordt ongeveer de helft bebouwd. De andere helft is primair bedoeld als buitenruimte bij de school en wordt ingericht voor verblijf en sport- en spel. Buiten het gebruik voor de school heeft deze buitenruimte ook een entreefunctie voor de sporthal in het complex, inclusief ruimte voor fietsparkeren.

De brede groene rand met bomen langs de Van Bleyswijckstraat blijft bestaan. Daarnaast wordt groen toegevoegd. De nieuwe watergang tussen de school en de Coendersbuurt krijgt aan de zijde van de school een groene oever met een talud. Hierin is ook plaats voor bomen. In de omgeving van het plangebied wordt - in het kader van het gebiedsontwikkelingsproject Nieuw Delft - groen toegevoegd. Onder andere het park op de tunnel vormt een nieuw groengebied van formaat. Daarnaast komen in de openbare ruimte veel bomen, zoals bij de Nieuwe Delft in het verlengde van de Coenderstraat en de Ireneboulevard ter plaatse van de Irenetunnel en Westlandseweg. Per saldo neemt in het plangebied van de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft het oppervlak aan water en groen aanzienlijk toe.

In de huidige situatie is de school voor autoverkeer ontsloten vanaf de Van Bleyswijckstraat via de Jacoba van Beierenlaan naar de Krakeelpolderweg. Op eigen terrein is in de noodzakelijke parkeergelegenheid voorzien. In de nieuwe situatie blijft de ontsluiting voor autoverkeer ongewijzigd, dus via de Van Bleyswijckstraat en de Jacoba van Beierenlaan richting de Krakeelpolderweg. De parkeerbehoefte van de school wordt in de openbare ruimte van de nieuwe woonbuurt opgelost, door gebruik te maken van de parkeerplaatsen voor bezoekers van de woningen (dubbelgebruik).

De parkeergelegenheid voor de sporthal wordt binnen loopafstand opgelost. Hiervoor wordt nog een keuze gemaakt uit de bestaande parkeergarage van het Werkplein of een nieuwe parkeergarage in het Van Leeuwenhoekkwartier aan de overzijde van de Nieuwe Delft. Voor de tijdelijke situatie kan gebruik worden gemaakt van de aanwezige (tijdelijke) parkeerplaatsen, zoals op het Nijverheidsplein. In het kader van het Spoorzone-project is aan het Nijverheidsplein een grote tijdelijke parkeerplaats gerealiseerd. Dit terrein ligt op loopafstand van het nieuwe schoolterrein. Op het Nijverheidsplein is voldoende parkeerruimte beschikbaar.

2.2.4 Onderbouwing stedelijke ontwikkeling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling een onderbouwing te bevatten waarin onder meer wordt ingegaan op de behoefte waarin het plan voorziet en het ruimtegebruik. De Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare regeling. In dit geval gaat het niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar om hergebruik van een bestaande onderwijslocatie. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De locatie is onderdeel van het bestaande stedelijke gebied. Daarnaast gaat het om twee bestaande scholen die de nieuwbouw gezamenlijk gaan gebruiken.

Het plan voorziet in een actuele (onderwijs)behoefte. Voor de huisvesting van het voortgezet onderwijs is het Integraal Huisvestingsplan Voortgezet Onderwijs (IHP) vastgesteld. In het IHP is de kwalitatieve en kwantitatieve onderwijsbehoefte in beeld gebracht. De onderwijsbehoefte is vervolgens vertaald in een huisvestingsplan voor de periode 2012-2022. De herontwikkeling van het schoolterrein is opgenomen in het IHP. De omvang van de voorziening is gebaseerd op prognoses die conform de toepasselijke regelgeving zijn opgesteld. De prognoses houden rekening met de regionale functie van de onderwijsvoorziening.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Provincie

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PSV) en Verordening Ruimte

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PSV) en de daarbij horende Verordening Ruimte zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De bij de PSV horende Functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de Functiekaart is het plangebied aangeduid als 'Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer'.

Een belangrijk speerpunt van de PSV is zorgvuldig ruimtegebruik. Voor stedelijke ontwikkelingen geldt het volgende principe: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren of transformeren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. De ontwikkeling waarin het bestemmingsplan voorziet - herontwikkeling van een bestaand schoolterrein in bestaand stedelijk gebied - sluit hierbij aan.

3.3 Gemeente

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

In de structuurvisie is uitgegaan van de gebiedsontwikkeling van het Spoorzone-project. De ontwikkeling van het schoolterrein is onderdeel daarvan. Het plangebied is aangeduid als 'Nieuw centrum-stedelijk gebied' en Boulevard'. In de structuurvisie is daarover het volgende opgemerkt:

"Het centrum van Delft ondergaat een aantal wezenlijke veranderingen. Het spoor verdwijnt ondergronds, waarna rondom de spoorzone een nieuw levendig, markant stedelijk gebied ontstaat. Hier wordt gewoond en gewerkt en zijn uiteenlopende publieke en commerciële voorzieningen te vinden"

(Structuurvisie, p. 57)

"De boulevards worden aantrekkelijke routes en verblijfruimtes met een mix aan stedelijke functies."

"Nieuwe dienstverlenende ondernemingen, zoals kleine kantoren en openbare functies voor zorg, welzijn, cultuur, onderwijs en sport en commerciële voorzieningen worden bij voorkeur langs de boulevards gerealiseerd"

(Structuurvisie, p. 59)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0007.png"  

Figuur 6: structuurvisie

De herontwikkeling van het schoolterrein sluit aan bij de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.3.2 Integraal Ontwikkelingsplan "Nieuw Delft" 2025

In het Integraal Ontwikkelingsplan “Nieuw Delft” 2025 wordt uitgegaan van de ontwikkeling van de school op deze locatie en de daarnaast gelegen nieuwe woonbuurt (Coendersbuurt). Op de Essentiekaart is de bebouwing qua omvang indicatief aangegeven. Het plan van de school is compacter dan in het IOP is ingeschat. Hierdoor ontstaat er meer buitenruimte hetgeen voor zowel de school als de stad en de buurt een aantrekkelijke uitwerking vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0008.png"

Figuur 7: uitsnede Essentiekaart IOP 2025 met Coendersbuurt en SC Delfland

3.3.3 Integraal Huisvestingsplan voortgezet onderwijs 2012-2022

Het Integraal Huisvestingsplan voortgezet onderwijs 2012-2022 (IHP) bevat de visie van de gemeente en schoolbesturen op de huisvesting van het voortgezet onderwijs in Delft voor de periode tot 2022. In de visie is de toekomstige ruimtebehoefte en de onderwijsbehoefte - het soort onderwijs - in beeld gebracht. De behoefte is vertaald in een huisvestingsplan. In het IHP is uitgegaan van de samenvoeging van de VMBO-vestigingen van het CLD en het Grotius tot één moderne VMBO-school met aandacht voor commercie, dienstverlening, zorg en technologie.

3.3.4 Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiele) herplantplicht.

3.3.5 Duurzaamheid

In het Integraal Ontwikkelingsplan (IOP) is over duurzaamheid opgenomen dat Nieuw Delft een innovatief gebied wordt waarin een hoge mate van duurzaamheid mede de kwaliteit bepaalt. Een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit gaat er samen met een lage milieubelasting. De ambitie sluit aan op de maatschappelijke trend: zorgvuldig en omgevingsbewust wonen, werken en leven. Om inhoud te geven aan de duurzaamheidsambitie is gekozen voor het BREEAM-instrument voor de beoordeling van de duurzaamheidsprestatie. BREEAM-NL is de methodiek voor de beoordeling van de duurzaamheidsprestatie van gebouwen en gebieden. De afkorting staat voor Building Research Establishment Environmental Assessment Method. De toevoeging NL maakt duidelijk dat het hier om de Nederlandse (aangepaste) versie gaat. De ambitie is om 'excellent' (70%-85% duurzaamheid) te behalen bij de gebiedsontwikkeling.

3.3.6 Lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (LVVP)

Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.
3.3.7 Fietsactieplan II

Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

De Westlandseweg (Ireneboulevard) maakt onderdeel uit van het regionale netwerk van fietsroutes. De Coenderstraat en in het verlengde hiervan de Nieuwe Delft maken onderdeel uit van het stadsnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0009.png"

Figuur 8: hoofd-fietsnetwerk (uit het FAP- II)

Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang, onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid voor ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

3.3.8 Nota Parkeernormen 2013

De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).

Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.

In de nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.

De nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.

3.3.9 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

3.3.10 Waterstructuurvisie (2006)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 325 m3 per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoek

4.1 Infrastructuur

Openbaar vervoer
Vlak ten oosten van het plangebied ligt het openbaar vervoerknooppunt van Delft. Het treinstation Delft, het busstation en de tramlijnen 1 en 19 komen hier samen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt op de Westlandseweg vlak voor de Krakeelpolderweg/Papsouwselaan de tramhalte voor lijn 1.

Autoverkeer
De doorgaande wegen om het plangebied zijn de Verlengde Coenderstraat, de Westlandseweg en de Krakeelpolderweg. Deze wegen zijn volgens de classificering in het LVVP wijkontsluitingswegen, wegen met een gecombineerde verkeers- en verblijfsfunctie. Vanaf deze wegen is het plangebied bereikbaar over erftoegangswegen, wegen met een verblijfsfunctie.

Langzaam verkeer (fietsers en voetgangers)
De belangrijke fietsroutes naar het plangebied zijn de vrijliggende fietspaden langs de Nieuwe Delft in het verlengde van de Coenderstraat (hoofdroute stadsnetwerk), de Westlandseweg/Ireneboulevard (hoofdroute regionaal netwerk) en de Krakeelpolderweg (hoofdroute stadsnetwerk). Het plangebied wordt voor fietsers ontsloten vanaf de Van Bleyswijckstraat, nabij de Westlandseweg/Ireneboulevard. De Van Bleyswijckstraat loopt voor autoverkeer dood aan de zijde van de Westlandseweg, maar voor fietsers is hier een belangrijke aansluiting op het regionale hoofdfietsnetwerk. Het schoolplein krijgt aan de zijde van de Van Bleyswijckstraat de toegang voor fietsers.

Parkeren
De scholencombinatie Delfland ligt in het gereguleerde gebied C (Hof van Delft en Westerkwartier). Parkeren voor bezoekers en werknemers van de scholencombinatie wordt geregeld in de nieuwe Coendersbuurt. Hier zijn op werkdagen overdag 16 parkeerplaatsen voor beschikbaar. Deze parkeerplaatsen worden dubbelgebruikt met het parkeren voor bezoek van de nieuwe Coendersbuurt in de avonduren en het weekend.

In het plangebied wordt ook een sportveld en een sporthal gerealiseerd. Overdag doen het veld en de hal dienst voor de school. Dit genereert op werkdagen overdag dan ook geen extra parkeerders. In de avonduren en het weekend wordt het sportveld mogelijk gebruikt door de buurt en de sporthal door verenigingen. Voor het avond en weekendgebruik van het sportveld en de sporthal zijn op piektijden 41 parkeerplaatsen benodigd. Hiervoor staat de parkeeroplossing nog niet vast. De parkeerders worden op eigen terrein gefaciliteerd in het plangebied, gaan gebruik maken van de restcapaciteit van de parkeergarage bij de Rode Haan of worden op loopafstand ondergebracht in de nieuwbouw van de Spoorzone. De toetsing van de definitieve parkeeroplossingen zal plaatsvinden bij de omgevingsvergunningaanvraag. Hierbij dient te worden voldaan aan de nota Parkeernormen 2013.

Voor de tijdelijke situatie is op loopafstand voldoende parkeerruimte beschikbaar. In het kader van het Spoorzoneproject is een - grote - tijdelijke parkeerplaats gerealiseerd bij het Nijverheidsplein. Deze parkeerplaats bevindt zich op loopafstand van het plangebied.

4.2 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied liggen een aardgastransportleiding en een rioolleiding. De leidingen zijn op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming. De overige kabels en leidingen voor verschillende nutsvoorzieningen worden bij het bouwrijp maken van het terrein omgelegd of verwijderd.

4.3 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de omgeving daarvan bevinden zich geen risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van risicovolle inrichtingen.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor
Over de spoorlijn door Delft vindt, conform de marktprognoses van ProRail uit 2007, nauwelijks transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit is daarom niet relevant voor externe veiligheid.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg
De rijksweg A13 ligt op dusdanig grote afstand van het plangebied dat er geen sprake is van externe veiligheidsrisico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In en om het plangebied bevinden zich geen risicorelevante buisleidingen met een invloed op het plangebied.

4.4 Water

Veiligheid en Waterkeringen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen waterkeringen die relevant zijn voor de voorgestane ontwikkeling.

Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in de Hoge Abtswoudse Polder. In het betreffende peilvak wordt een waterpeil van NAP -1,50 m gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0010.png"

Figuur 9: bestaand wateroppervlak in plangebied (2100 m2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0011.png"

Figuur 10: toekomstig wateroppervlak in plangebied (2100 m2)

Het gebied tussen het huidige terrein en de Westlandseweg bestaat uit een waterloop, een weg en bermen. In het gebied van de Coendersbuurt met inbegrip van het plangebied van de SC Delfland is in de huidige situatie ongeveer 3300 m2 water aanwezig. Hiervan ligt 2100 m2 in het plangebied.
Het water bij de Westlandseweg vervalt op deze plaats, waarbij de waterverbinding op een nieuwe locatie wordt teruggebracht. In de nieuwe waterstructuur wordt wateroppervlak toegevoegd, zodat in de verwachtte eindsituatie ongeveer 4900 m2 water in de Coendersbuurt en schoollocatie aanwezig zal zijn. De watergang aan de noordzijde van de schoolkavel en aan de oostzijde maken onderdeel uit van het plangebied SC Delfland. Deze watergangen zijn samen 2100 m2 groot. Het oppervlak aan water blijft dus in het plangebied van de school gelijk. In de aangrenzende Coendersbuurt wordt wel extra water toegevoegd aan de bestaande waterelementen.

Het (zuidelijke) deel van het schoolterrein dat onderdeel is van het plangebied is vrijwel volledig bebouwd en verhard. De herontwikkeling leidt hier niet tot een toename van verharding.

Gelet op het bovenstaande heeft het nieuwe bestemmingsplan geen 'eigen' waterbergingsopgave om een toename van verharding of afname van wateroppervlak te compenseren.

De ontwikkeling van het schoolterrein is onderdeel van de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft. In het kader van dat project wordt invulling gegeven aan het beleid uit de Waterstructuurvisie om de waterbergingscapaciteit van de polder te vergroten. Uitbreiding van het oppervlaktewater is nodig om voldoende waterberging in de polder te hebben om waterschade bij hevige neerslag te voorkomen. In het Integraal Ontwikkelingsplan “Nieuw Delft” 2025 is hierover het volgende opgenomen.

Waterverbinding
De Nieuwe Delft vormt samen met het water rond de Coendersbuurt een verbinding vanuit het Westerkwartier naar het zuidelijk deel van het poldersysteem van de Hoge Abtswoudse Polder. In het zuidelijk deel is er een verbinding naar het water in de Poptahof. De Nieuwe Delft sluit aan op de watergang rond de nieuwe studentenhuisvesting aan de Röntgenweg. Dit water staat met de watergang langs de spoorlijn in zuidelijke richting in verbinding met het poldergemaal bij station Delft-Zuid.

Wateropgave  
De wateropgave uit het Bestemmingsplan uit 2006, zoals vastgelegd door de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland, is vergroot tot afgerond 2 hectare. Dit als gevolg van de uitbreiding van het plangebied met de locatie van de te bouwen vmbo-school van Scholencombinatie Delfland aan de Van Bleyswijckstraat/Ireneboulevard tot in totaal 24 hectare. De in het plangebied aanwezige watergangen zijn hierin meegerekend.

Waterberging
Op basis van het referentieplan is aangetoond dat ongeveer 2 hectare waterberging mogelijk is. Daarmee kan worden voldaan aan deze bergingseis. Hiermee past de planvorming binnen de 'ontwikkelnorm' van afgerond 92 m2/ha uit de Waterstructuurvisie uit 2006 en de afspraken rond het Bestemmingsplan Spoorzone tussen gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland.

Samen met de andere waterelementen in Nieuw Delft ontstaat door het water in het plangebied in de toekomst voldoende waterberging voor dit gebied in combinatie met een robuust watersysteem.

Waterkwaliteit
De kwaliteit van de watergang die wordt gedempt is niet goed. In de nieuwe situatie wordt meer water aangelegd en wordt ingezet op het verhogen van de waterkwaliteit door een betere doorstroming, aansluiting op andere watergangen en het voorkomen van “dode armen”.

Grondwater
Binnen het plangebied zijn geen problemen van grondwateroverlast bekend. In verband met het mogelijke verminderen van de grondwateronttrekking Delft Noord dient rekening gehouden te worden met een mogelijke stijging van het grondwater.

Met de hoogte van de bebouwing en de nieuwe openbare ruimte wordt aangesloten op de hoogte van de bestaande omgeving. In de nieuwe situatie wordt ook geen probleem met grondwater verwacht.

Afvalwater en riolering
Schoon hemelwater wordt gescheiden afgevoerd naar het grond- of oppervlaktewater. Delfland hanteert voor afstromend hemelwater de voorkeursvolgorde Vasthouden, bergen, afvoeren. Waar mogelijk wordt dat toegepast, bijvoorbeeld door (schoon) regenwater van het dak van de school (rechtstreeks) af te voeren naar het omliggende watergangen. Bij de uitwerking van de buitenruimte wordt gezocht naar passende vasthoudmaatregelen om piekbelasting op het oppervlaktewatersysteem te beperken.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Ecologisch Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of de Flora en Faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voor het plangebied is een eco-effectscan uitgevoerd door Aqua-Terra Nova. Geïnventariseerd is welke beschermde soorten er in het plangebied voorkomen of aanwezig kunnen zijn en of beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied liggen en is getoetst of het bestemmingsplan in strijd is met de natuurwetgeving. Naar aanleiding van de eco-effectscan heeft Aqua-Terra aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en sperwers. Beide onderzoeksrapporten zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd.

4.5.1.1 Eco-effectscan

In de eco-effectscan is vastgesteld dat beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones van de Ecologische Hoofdstructuur buiten de invloedsfeer van het projectgebied liggen. Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur is niet nodig. Verder is geconstateerd dat op een aantal locaties binnen het plangebied beschermde dier- en plantensoorten (kunnen) voorkomen. In de tabel hieronder is op basis van de bevindingen uit het onderzoek aangegeven welke beschermde soorten (kunnen) voorkomen en is het effect op de functionaliteit van het leefgebied van de betreffende soorten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0012.png"

Uit de eco-effectscan bleek dat nader onderzoek nodig was ten aanzien van de sperwer en vleermuizen. Om de aanwezigheid van nesten van sperwer vast te stellen diende een inventarisatie naar sperwernesten uitgevoerd te worden in de periode 1 maart t/m 15 juli. Om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen vast te stellen diende een vleermuizeninventarisatie uitgevoerd te worden in de periode 15 mei t/m 30 september. Dit onderzoek is uitgevoerd en wordt hierna besproken.

De overige soorten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Voor tabel 1-soorten (o.a. amfibieën, muizen en brede wespenorchis) geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Vanwege het algemeen voorkomen van de soorten in de omgeving van het ontwikkelingsgebied wordt het niet nodig geacht om maatregelen te treffen in het kader van de zorgplicht. Verstoring van vogels met ‘niet jaarrond beschermde’ nesten kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of door maatregelen te treffen zoals het instellen van een verstoringsvrije zone rond het nest of het tijdig verwijderen van groen (ruim voor de aanvang van het broedseizoen).

4.5.1.2 Nader ecologisch onderzoek (sperwer en vleermuizen)

In het rapport 'Nader ecologisch onderzoek Ontwikkelingslocatie Van Bleyswijckstraat (oude Grotiuscollege) te Delft' van 10 december 2013 zijn de resultaten van het onderzoek naar sperwers en vleermuizen beschreven. Uit het rapport blijkt dat het plan uitvoerbaar is zonder strijd met de Flora en faunawet.

De aanwezigheid van sperwernesten in het projectgebied wordt uitgesloten. Verder blijkt uit het rapport dat het gebied geen essentieel onderdeel is van de functionele leefomgeving van de sperwer.

In het projectgebied zijn enkele foeragerende en baltsende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Verblijfplaatsen en/of andere essentiële onderdelen van het leefgebied van vleermuizen zijn niet aanwezig in het projectgebied. Buiten het projectgebied is functioneel leefgebied van zowel gewone als ruige dwergvleermuizen aanwezig. Van de gewone dwergvleermuis betreft het een zomerverblijfplaats voor 2 exemplaren op 25 meter buiten het projectgebied en een potentieel essentieel foerageergebied voor een kraamkolonie gewone dwergvleermuizen. Voor ruige dwergvleermuis bevindt zich boven de waterpartij aan de Ada van Hollandstraat (buiten het plangebied) mogelijk een essentieel foerageergebied.

Uit het rapport blijkt dat met het herinrichten van het projectgebied enkele foeragerende en baltsende gewone dwergvleermuizen verstoord kunnen worden. Daarnaast kan als gevolg van het verwijderen van het opslagdepot en de bomenrij langs de Ada van Hollandstraat (beide buiten het plangebied) een essentieel foerageergebied ter hoogte van de waterpartij langde de Ada van Hollandstraat (ook buiten het plangebied) verstoord worden door licht. Door het treffen van maatregelen kan overtreding van de Flora en faunawet echter voorkomen worden. Hiertoe wordt geadviseerd om in de periode maart t/m oktober geen werkzaamheden uit te voeren tussen zonsondergang en zonsopkomst of lichtafschermende maatregelen te treffen. Overtreding van de Flora- en faunawet wordt hiermee voorkomen.

4.5.1.3 Conclusie

De Flora en Faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Groen

Het plangebied bestaat uit het zuidelijke deel van het huidige schoolterrein en de gronden tussen het terrein en de Westlandseweg. Het zuidelijke deel van het schoolterrein is grotendeels bebouwd en verhard. Het gebied tussen het schoolterrein en de Westlandseweg bestaat uit een weg (de Laan van Vollering), een waterpartij en bermen. Langs de Van Bleyswijckstraat en het huidige busplein liggen sloten. Langs het busplein en de Laan van Vollering staan bomen.

In de Nota Groen is het gebied aangeduid als gebiedstype 'Woonomgeving stedelijk'. Het schoolterrein is geen onderdeel van de in de Nota Groen vastgelegde Stedelijke ecologische structuur van Delft (SES). Langs de Westlandseweg is een zone aangegeven waar een aanvulling op het ecologisch netwerk gewenst is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0013.png"

Figuur 11: projectie plangebied op luchtfoto

In het vigerende bestemmingsplan Spoorzone en het Plan Busquets (waarop het bestemmingsplan Spoorzone is gebaseerd) is uitgegaan van de herontwikkeling van het gebied tussen het schoolterrein en de Westlandseweg en de locatie van het tijdelijke busstation. Het tijdelijke busstation heeft de bestemming 'Woondoeleinden'. Het gebied ten zuiden van het schoolterrein is aangewezen als kantoorlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0014.png"  
Figuur 12: huidige bestemmingen  

De ontwikkeling is onderdeel van het (grotere) gebiedsontwikkelingsproject Nieuw Delft. Voor deze ontwikkeling is het plan Palmbout opgesteld en het (daarop gebaseerde) IOP. Het IOP en het plan Palmbout voorzien in een grootschalige herinrichting van het gebied. Nieuwe functies worden toegevoegd. Groen- en watervoorzieningen komen op andere locaties dan de huidige voorzieningen.

Het plan Palmbout en het IOP gaan uit van de bouw van de school op de hoek van de Ireneboulevard en de Nieuwe Delft. Op deze locatie ligt nu een groene berm langs de Laan van Vollering. De groene rand met bomen langs de Van Bleyswijckstraat blijft bestaan. Daarnaast wordt groen toegevoegd. Tussen de toekomstige Coendersbuurt en het schoolterrein komt een brede watergang met een groene oever waarin bomen mogelijk zijn. In de omgeving van het plangebied wordt eveneens groen toegevoegd. De volledig versteende Irenetunnel maakt plaats voor een boulevard met meerdere bomenrijen, zoals opgenomen op de essentiekaart uit het IOP (zie figuur 13). Verder komen in het profiel van de Nieuwe Delft meerdere bomenrijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0015.png"

Figuur 13: uitsnede essentiekaart (IOP)

Uit het ecologisch onderzoek dat voor het bestemmingsplan is uitgevoerd blijkt dat de effecten van de ruimtelijke ingreep op de bestaande natuurwaarden beperkt zijn. Het terrein is geen essentieel fourageer- en leefgebied voor beschermde soorten. Het deel van het schoolterrein dat in het plangebied is opgenomen is vrijwel volledig bebouwd en verhard. Verder blijkt uit het onderzoek dat het ontwikkelen van het gebied tussen de Westlandseweg en het huidige schoolterrein geen relevante gevolgen voor de functionaliteit van de ecologische verbindingszone langs de Westlandseweg heeft omdat aansluiting met ander groen ontbreekt.

Gelet op het bovenstaande leidt het project er niet toe dat in het gebied onvoldoende groen aanwezig is. Daarnaast heeft de ingreep geen (relevante) effecten op bestaande natuurwaarden en het functioneren van de Stedelijke ecologische structuur van Delft (SES). In het kader van de gebiedsontwikkeling wordt ruimschoots voldoende groen gehandhaafd en toegevoegd. Met de gebiedsontwikkeling wordt een goede en evenwichtige verhouding tussen groen, water en bebouwing bereikt. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Nota Groen.

4.7 Bodem

In het kader van herontwikkeling van het schoolterrein heeft CSO de bodemkwaliteit onderzocht. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het rapport "Verkennend bodemonderzoek Van Bleijswijkstraat 72 te Delft" van 17 december 2013 (kenmerk 13M1108) en het rapport "Nader bodemonderzoek Van Bleijswijkstraat 72 te Delft" van 16 april 2014 (kenmerk 14M1020). Dit onderzoek heeft betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan en op de locatie van de nieuwe Coendersbuurt (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan). De rapporten zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat het buitenterrein van de school over het algemeen licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en PCB's. Plaatselijk zijn er op twee plekken matig verhoogde concentraties aangetroffen met lood, zink en minerale olie. Deze locaties bevinden zich buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor deze locaties is nader onderzoek uitgevoerd. De aangetoonde verontreinigingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het terrein. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.

Conclusies
De bodemsituatie geeft geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.8 Milieuzonering bedrijven

4.8.1 Inleiding

Bij bestemmingsplannen moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieu)ruimte nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd geeft milieuzonering aan bedrijven zekerheid over de (milieu)ruimte die het bedrijf heeft. Voor milieuzonering wordt landelijk gebruik gemaakt van de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”.

4.8.2 Beoordeling

Bedrijven
Het schoolterrein bevindt zich niet binnen hinderafstanden van bedrijven in de omgeving. Aan de kant van de Van Bleyswijckstraat grenst het terrein aan een zone met maatschappelijke voorzieningen. Op grond van het daar geldende bestemmingsplan 'Noordwest - 1 (Hof van Delft)' zijn in de zone ook bedrijven toegestaan uit (maximaal) milieucategorie 1. Daarbij hoort een indicatieve richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en 0 m ten opzichte van een gemengd gebied. Het schoolterrein bevindt zich op meer dan 10 meter afstand. De gebruiksmogelijkheden van de zone met maatschappelijke voorzieningen langs de Westlandseweg vormt dus geen belemmering voor de onderwijsfunctie. Aan de noord- en oostzijde grenst het terrein aan toekomstige woonwijken.

De gronden aan de overzijde van de weg hebben een gemengde bestemming. Toegestaan zijn onder meer woningen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven uit maximaal categorie 2. Daarbij hoort een indicatieve richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en 10 m ten opzichte van een gemengd gebied. Het schoolterrein bevindt zich op 55 meter afstand (ruim buiten de indicatieve richtafstanden).

Woningen
De bestaande woningen zijn gelegen op een kortste afstand van 20 meter ten opzichte van de school. Aan de richtafstand van 10 meter voor woningen in een gemengd gebied wordt voldaan. De nieuw te realiseren woningen worden op een afstand van 16 meter ten opzichte van de school gerealiseerd. Aan de richtafstand van 10 meter voor woningen in een gemengd gebied wordt voldaan.

Voor zowel de bestaande als de nieuw te realiseren woningen wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Ter plaatse van de woningen is dan ook geen milieuhinder ten gevolge van de school te verwachten. Tevens vormen de bestaande en de nieuwe woningen geen belemmering voor de 'bedrijfsvoering' van de school.

4.9 Geluid

4.9.1 Inleiding

Voor het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Rho Adviseurs. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

4.9.2 Onderzoek

De schoollocatie is gelegen binnen de geluidszone van de Westlandseweg (Ireneboulevard), de Coendersstraat, de geprojecteerde Verlengde Coenderslaan (Nieuwe Delft) en de Krakeelpolderweg. De geluidszone van deze wegen bedraagt 200 meter en ligt over de locatie. Daarnaast ligt de ontwikkeling binnen de invloedsfeer van de volgende niet-gezoneerde 30 km/h-wegen: Van Bleyswijckstraat, Ada van Hollandstraat, Frank van Borselenstraat en Jacoba van Beierenlaan. Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor deze wegen geen geluidszone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie zijn deze wegen echter wel betrokken in het onderzoek. Verder ligt het plangebied binnen de geluidszone van de spoorlijn Rotterdam – Den Haag. Deze spoorlijn ligt ter plaatse van de locatie weliswaar in een tunnel, de tunnelmond ligt binnen de wettelijke geluidszone van 600 meter. Daarnaast is het tramspoor op de Westlandseweg betrokken worden in het akoestisch onderzoek.

4.9.3 Resultaten

De schoollocatie ondervindt een relatief hoge geluidsbelasting van de Coenderslaan en de Westlandseweg. De locatie ligt op de hoek van deze wegen, nabij het met verkeerslichten geregelde kruispunten. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van de Coenderslaan bedraagt 61 dB. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van de Westlandseweg bedraagt 63 dB. Dat betekent dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Ten gevolge van de andere gezoneerde wegen is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van spoorweglawaai blijft ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Ten gevolge van spoorweglawaai zijn geen aanvullende procedures ingevolge de Wgh noodzakelijk.

4.9.4 Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Coenderslaan en de Westlandseweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Het vaststellen van hogere waarden voor het schoolgebouw is mogelijk. Dat besluit dient te worden genomen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Bij besluit van 15 mei 2014 zijn de hogere waarden vastgesteld. Een kopie van het besluit is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Dit is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (Regeling NIBM). Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 4. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), binnen een regionaal programma van maatregelen of is hiermee in ieder geval niet in strijd.

Een project draagt 'niet in betekende mate' bij - de onder 3 genoemde situatie - indien aannemelijk is gemaakt dat het project niet leidt tot een toename groter dan 3% voor zowel PM10 als NO2. In dat geval vindt geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats en is sprake van een 'NIBM-project'.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen en getalsmatige grenzen aangegeven waarbinnen een project altijd NIBM is, ongeacht de bijdrage ervan op de concentraties. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om woningbouwprojecten en kantoorlocaties die aan de in de Regeling genoemde voorwaarden voldoen. Voor dergelijke gevallen mag er zonder meer van worden uitgegaan dat de bijdrage van het project NIBM is. Hoort een project niet tot een in de Regeling NIBM genoemde categorie dan is het een NIBM-project indien aannemelijk gemaakt kan worden dat het project niet in betekende mate bijdraagt.

4.10.2 Beoordeling

Het bestemmingsplan voorziet in de vervanging van een bestaand schoolgebouw. De capaciteit van het schoolterrein en de school worden door het bestemmingsplan niet vergroot. Het nieuwe schoolterrein is aanzienlijk kleiner dan het huidige terrein (het nieuwe oppervlak is circa éénderde van het oude oppervlak). Het bestemmingsplan maakt geen vergroting van de school mogelijk. Gelet daarop is aannemelijk dat het project niet in betekende mate bijdraagt.

4.11 Archeologie

4.11.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Het bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Delft maakt van deze mogelijkheid gebruik middels de archeologische beleidskaart (2012) die door Archeologie Delft wordt gebruikt als onderlegger voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. Op basis van lokale expertise wordt op deze kaart wordt zowel naar boven als beneden afgeweken van de gestelde grens van 100 m2.

Archeologiebeleid Delft
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Dergelijk beleid is in Delft nog niet vastgesteld. De gemeente beschikt echter al sinds 1991 over een eigen gemeentelijk archeologische dienst. Hier is uitgebreide lokale kennis aanwezig, waardoor een correcte omgang met de archeologische waarden binnen de gemeente wordt gewaarborgd.

Archeologie Delft hanteert sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

4.11.2 Bestaande situatie plangebied

Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen (Hollandveen Laagpakket). Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Dergelijke afzettingen bevinden zich met name in het centrale deel van het plangebied aan het oppervlak (afbeelding hieronder). Naast de geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag, die in het plangebied dikker dan 2 m zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0016.png"

Figuur 14: de plangebieden van Scholencombinatie Delfland en de Coendersbuurt geprojecteerd op de geologische kaart van Delft.

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet.

Binnen het plangebied is één archeologische waarneming geregistreerd. Het betreft waarnemingsnummer 22012, waarbij tijdens bouwwerkzaamheden een 'groep aardewerkscherven uit de Romeinse Tijd in een greppel op ca. 0,35 m beneden het maaiveld' werd aangetroffen. Er heeft nooit archeologisch onderzoek in het plangebied plaatsgevonden. Direct ten oosten van het plangebied is in het kader van de Spoorzone wel onderzoek uitgevoerd. Dit betreft echter voor dit deel van de Spoorzone, ten westen van het oude station, alleen een bureauonderzoek (DAR21). Conclusie van het onderzoek is dat voor het aan onderhavig bestemmingsplan grenzende gebied, een middelhoge of hoge verwachting geldt.

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied in de Nieuwe tijd aan de rand van het gecultiveerde gebied rondom de stad Delft ligt. Er zijn geen aanwijzingen voor bebouwing, het plangebied was in gebruik als akker- of weiland.


afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0034-2001_0017.png"

Figuur 15: de bekende archeologische waarden geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van Delft.

4.11.3 Gewenste ontwikkeling

Op het bestaande schoolterrein is een school en een woonwijk gepland. Ook zal er waterberging worden gegraven.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen (zie afbeelding hierboven). De middelhoge verwachting heeft betrekking op nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd, die aangetroffen kunnen worden op de geul- en dekafzettingen van de Gantel Laag.

Op de archeologische beleidskaart van Delft is aan de genoemde verwachtingen een grens gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen vrijgesteld zijn van de verplichting tot archeologisch onderzoek. In het onderhavige bestemmingsplan dient één archeologische medebestemmingen te worden opgenomen 'Waarde – Archeologie' (afbeelding hierboven). Binnen deze medebestemming worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en 40 cm –maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.

4.11.4 Conclusie

Om deze resten te beschermen wordt op het plangebied de medebestemming 'Waarde – Archeologie' gelegd. Binnen de gebieden met een medebestemming dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden, die de vrijstellingsgrenzen overschrijden, te alle tijden zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid dient er in dit bestemmingsplan een medebestemmingszone opgenomen te worden. Binnen de gebieden met een medebestemming is het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszone gekoppelde vrijstellingsgrens overschrijden, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.

Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

In dit artikel is bepaald dat de bouwhoogte wordt gemeten vanaf het peil. In de begripsbepalingen (artikel 1) is vastgelegd dat met 'peil' NAP is bedoeld.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is van toepassing op het schoolterrein. Toegestaan is onder meer onderwijs en sport. Het schoolgebouw en de sporthal die op het terrein worden gebouwd vallen onder deze bestemming.

De onderwijsinstelling die op het terrein wordt gevestigd is een combinatie van vmbo-scholen. De ondergeschikte dienstverlenende, horeca- en detailhandelsactiviteiten die bij dit praktijkonderwijs horen zijn op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Dit is geregeld in artikel 12 (Algemene Gebruiksregels).

Voor het terrein is een flexibele bebouwingsregeling opgenomen. Het maximale bebouwingspercentage is vastgelegd (80%). Daarnaast is de maximale hoogte vastgelegd (17 meter ten opzichte van NAP). Binnen deze grenzen mag het terrein worden bebouwd.

Op het schoolterrein zijn nutsvoorzieningen toegestaan. Daaronder vallen bijvoorbeeld transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en installaties ten behoeve van de nieuwe sanitatie die bij de gebiedsontwikkeling wordt toegepast. Mogelijk wordt op het schoolterrein ook een onderstation ten behoeve van de tram geplaatst. Deze nutsvoorzieningen zijn op grond van het bestemmingsplan toegestaan.

Verkeer
De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op de Van Bleyswijckstraat.

Verkeer - Wegverkeer
Het deel van de Westlandseweg dat binnen het plangebied valt heeft de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'.

Water
Voor de (toekomstige) hoofdwatergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen.

Overige bestemmingen

Waarde - Archeologie
De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met uitzondering van projecten kleiner of gelijk aan 100 m2 en minder diep dan 40 centimeter, of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.

Leiding - Gas / Leiding - Riool
In het plangebied liggen een aantal planologisch relevante leidingen. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels
In artikel 11 zijn algemene bouwregels opgenomen voor vaak voorkomende bouwwerken. De algemene bouwregels hebben aanvullende werking op de bestemmingsregels uit hoofdstuk 2. Als in hoofdstuk 2 geen maximale bouwhoogte is opgenomen voor - bijvoorbeeld - erfafscheidingen, geldt de bouwhoogte uit artikel 11. Als in de bestemmingsregels wel een bouwhoogte is opgenomen, is artikel 11 niet van toepassing. De bouwvoorschriften uit hoofdstuk 2 gaan dus voor op de algemene bouwregels uit artikel 11.

Een voorbeeld daarvan is de bestemming 'Maatschappelijk'. In de bestemmingsregel (artikel 3) is een maximale bouwhoogte vastgelegd die voor alle bouwwerken geldt. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geldt deze bouwhoogte en dus niet de in artikel 11 genoemde bouwhoogten.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Onderdeel van het praktijkonderwijs van de Scholencombinatie Delfland is kleinschalige dienstverlening, detailhandel en horeca. In artikel 12 is vastgelegd dat dit gebruik is toegestaan. Op grond van de provinciale Verordening Ruimte is kleinschalige detailhandel beperkt tot 200 m2 bvo. In artikel 12 is deze beperking overgenomen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

7.1.1 Watertoetsoverleg

In het kader van de watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland over het plan. De toelichting is op basis hiervan aangepast en aangevuld.

7.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Rijkswaterstaat;
  • 2. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 3. Haaglanden;
  • 4. KPN;
  • 5. Tennet;
  • 6. Stedin;
  • 7. Gasunie;
  • 8. Evides;
  • 9. Pipeline Control;
  • 10. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 11. Brandweer;
  • 12. Provincie Zuid-Holland;
  • 13. Hoogheemraadschap van Delfland.

De onder 7 en 8 genoemde instanties hebben gereageerd en aangegeven geen opmerkingen over het plan te hebben. De onder 10, 12 en 13 genoemde instanties hebben een inhoudelijke reactie ingediend. Deze reacties worden hieronder besproken. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.

Reactie Veiligheidsregio Haaglanden
Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A13 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing. De rijksweg A13 ligt op ongeveer 1700 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de rijksweg A13 voor wat betreft het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen. De rijksweg A13 heeft volgens de circulaire een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de rijksweg en vormt daardoor geen belemmering voor het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied ten opzichte van de rijksweg A13 wordt er geen toename van het groepsrisico verwacht.

De Veiligheidsregio adviseert om bij de bouw van het schoolgebouw een aantal maatregelen te treffen. Aangezien met het bestemmingsplan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden getroffen, zijn de maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. Geadviseerd wordt om in de school een voorziening te plaatsen waarmee de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Daarnaast wordt geadviseerd om het personeel, de BHV-organisatie en begeleiders voor te bereiden op calamiteiten en om het personeel en vaste bezoekers van de school te informeren over de verschillende risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen.

Antwoord
De aanbevelingen van de Veiligheidsregio hebben geen betrekking op het bestemmingsplan maar op het gebruik van het gebouw en de ventilatievoorzieningen. De reactie leidt niet toe aanpassing van het bestemmingsplan.

Conclusie 
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Reactie Provincie Zuid-Holland
De provincie geeft aan dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte vastgelegde provinciale beleid.

Antwoord
De reactie van de provincie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie 
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Reactie Hoogheemraadschap Delfland
Het Hoogheemraadschap verzoekt om de tekst van de waterparagraaf op een aantal onderdelen aan te passen en aan te vullen.

Antwoord
De opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in de plantoelichting.

Conclusie 
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

7.1.3 Inspraak

Op 3 februari 2014 is een inloopavond gehouden over de ontwikkeling van het scholencomplex. Bij deze avond waren circa 5 belangstellenden aanwezig. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een tweede inloopavond gehouden op 10 maart 2014. Deze bijeenkomst is niet door belangstellenden bezocht. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

7.2.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten voor gronden waarop de in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening genoemde bouwplannen zijn voorgenomen. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.2.2 Wat zit er in het plan

De bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt vallen onder "de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen" in de zin van artikel 6.2.1 onder b Bro. Voor het plan bestaat daarom in beginsel een verplichting tot kostenverhaal. Een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk omdat de kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Het gaat om een gemeentelijk project. De gemeente is eigenaar van de gronden.

De financiering van het project is opgenomen in de door de raad vastgestelde Programmabegroting.