direct naar inhoud van 8.1 Archeologie
Plan: Professor Telderslaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0020-2001

8.1 Archeologie

8.1.1 Bestaande situatie

De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen, het zogenaamde Hollandveen Laagpakket. Rond 300 v. Chr. werden er in dit veen geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren), die voorkomen in vrijwel het gehele plangebied. Naast deze geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag.

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden dan ook ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Hierdoor geldt voor het plangebied een grote kans op het aantreffen van vindplaatsen uit deze perioden.

In 2009 is de archeologische verwachting binnen het onderhavige plangebied onderzocht door middel van een archeologisch bureau- en booronderzoek (Penning, B., 2009: Hendrik Casimirstraat – Professor Telderslaan te Delft. Archeologisch vooronderzoek, een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek middels grondboringen, Delftse Archeologische Notitite 1). De conclusie van dit onderzoek is dat de kans zeer klein is dat nog intacte archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn. Het advies dat hieruit volgt is dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

8.1.2 Beleid en onderzoek

In 1998 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valetta goedgekeurd. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). Hierin stelt het rijk zich op het standpunt dat op gemeentelijk niveau in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. In de WAMZ is ook vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of aanvrager van de omgevingsvergunning zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.

De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).

8.1.3 Conclusie

Op basis van de aanwezige geologische ondergrond geldt binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Deze verwachting is in 2009 getoetst tijdens een bureauonderzoek en een aanvullend booronderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden geconstateerd dat er in het gebied geen rekening gehouden hoeft te worden met de aanwezigheid van archeologische resten. Voor het aspect archeologie zijn de voorgenomen werkzaamheden dan ook niet omgevingsvergunningplichtig en er worden geen speciale voorwaarden gesteld.