direct naar inhoud van 8.1 Archeologie
Plan: Rietveld 109
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0006-2002

8.1 Archeologie

8.1.1 Bestaande situatie

De geologische opbouw binnen het plangebied bestaat uit sedimenten die behoren tot de afzettingen van Duinkerke I (Laagpakket van Walcheren). Hieronder bevindt zich veen (zogenaamd Hollandveen). Naar beneden toe gaat dit veen over in klei, behorend tot de afzettingen van Calais (Laagpakket van Wormer). De opeenvolgende afzettingen getuigen van verschillende landschappen die elkaar vanaf het 4e millennium voor Chr. hebben opgevolgd en waarop in principe bewoning mogelijk is geweest vanaf de (late) Steentijd. De kans dat in het plangebied archeologische waarden uit de Prehistorie aanwezig zijn, is echter gering. De kans op sporen uit de Romeinse tijd is daarentegen wel aanwezig. Aanzienlijk groter is de kans op archeologische waarden uit de (late) Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Het plangebied bestaat uit 3 afzonderlijk te realiseren projecten waarbij mogelijk archeologische waarden in het geding zijn. De op de afbeelding hieronder in groen weergegeven zone wordt hier aangeduid als deelgebied 1; de oranje zone als deelgebied 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0006-2002_0017.jpg"  
Afbeelding 15: Onderzoeksgebieden (deelplangebieden)  

Deelgebied 1 bevindt zich binnen de huizenrij aan de zuidelijke kant van het Rietveld. Op de kaart van 1832 is dit terrein onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0006-2002_0018.jpg"  
Afbeelding 16: Minuutplan van 1832  

Op de kaart figuratief uit 1675 staat er een woonhuis op dit terrein (afbeelding 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0006-2002_0019.jpg"  
Afbeelding 17: Kaart Figuratief (1675)  

Ergens tussen 1675 en 1832 moet dit gebouw gesloopt zijn. Uit de kaart van Guicciardini blijkt dat de plek in ieder geval in 1567 was bebouwd (afbeelding 18). Het is onbekend of het terrein voor de stadsbrand bebouwd is geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0006-2002_0020.jpg"  
Afbeelding 18: Kaart Guicciardini (1567)  

Deelgebied 2 is blijkens het historisch kaartmateriaal (voorgaande afbeeldingen) in ieder geval sinds de 16e eeuw een binnenterrein geweest tussen de huizenrijen aan het Rietveld en de Vlamingstraat. Hoewel deze binnenterreinen vaak deels bebouwd waren is dit waarschijnlijk niet het geval binnen onderhavig deelgebied. Het terrein vormde een erf behorend tot de bebouwing aan voornoemde straten. Voor deze achtererven geldt een hoge verwachting voor sporen als water- en beerputten.

8.1.2 Beleid en onderzoek

Als gevolg van de invoering van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg, stellen rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. De provincie Zuid-Holland hanteert in de Nota Regels voor Ruimte 2005 het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de archeologische waardenkaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) tenminste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, in principe archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Dit onderzoek heeft tot doel vast te stellen of bij de uitvoering van de ruimtelijke ingrepen behoudenswaardige archeologische resten in het geding zijn.

Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologische erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de nieuwe wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden, is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Een van de uitgangspunten van de nieuwe wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of vergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.

De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een vergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de verbeelding staan aangegeven met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom vergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een vergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch (voor-)onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

8.1.3 Gewenste ontwikkeling

Het plangebied valt binnen de oude stadskern en heeft het predikaat 'terrein van hoge archeologische waarde'. Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden te waarborgen, wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gelegd op het plangebied.

Er bestaan onvoldoende mogelijkheden om vooruitlopend op de realisatie van het nieuwe bestemmingsplan de eventueel aanwezige archeologische waarden vooraf te karteren en te waarderen. Omdat het plangebied momenteel is bebouwd, is het niet mogelijk om het gebruikelijke traject van vooronderzoek te volgen om de archeologische verwachting te toetsen.

Uit historisch onderzoek kan echter worden geconcludeerd dat het gebied behoort tot de terreinen waarvoor een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen uit de Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd bestaat. De sporen van deze bewoningsperioden komen voor vanaf 30 cm onder het maaiveld.

In de belangenafweging die aan het verlenen van de aanlegvergunning ten grondslag zal liggen, wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen. Dit kan ertoe leiden dat eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden en de ingrepen alleen na voorafgaand archeologisch onderzoek toe te staan.

8.1.4 Conclusie

Voor het plangebied geldt een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Om te voorkomen dat deze mogelijk aanwezige waarden worden verstoord, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een aanlegvergunningstelsel. De verwachte archeologische waarden bevinden zich in het plangebied vanaf circa 30 cm onder maaiveld. De aanlegvergunning is derhalve pas noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.