Plan: | Veckdijk 48, Vierpolders |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.Veckdijk48-0130 |
Op het adres Veckdijk 48 in Vierpolders bevindt zich het caravanstallingsbedrijf van de initiatiefnemer. Als activiteit naast zijn agrarische bedrijf stalt hij op dit terrein caravans (80% van het ruimtebeslag), alsmede campers, vouwwagens, aanhangwagens, auto's en boten op trailers. De afgelopen jaren is het stallingsbedrijf gestaag gegroeid, met een ongecoördineerde uitbreiding met nieuwe schuren en loodsen als gevolg. Door de autonome groei en het ontbreken van een heldere opzet van het terrein, is de huidige inrichting van het stallingsterrein rommelig. Daarnaast is de verwachting dat de vraag naar stallingsruimte in de nabije toekomst zal blijven groeien, mede vanwege de recente sluiting van een drietal illegale caravanstallingen in de gemeente.
Gezien bovenstaande situatie en prognose, is de initiatiefnemer van plan om de ruimtelijke opzet van zijn terrein te verbeteren. Deze herinrichting omvat de volgende ingrepen:
Met de beschreven ingrepen kan het terrein efficiënter worden benut, kan het bedrijf anticiperen op de groeiende behoefte aan stalruimte en verbetert de ruimtelijke kwaliteit van het erf. Het aantal stalplaatsen groeit van 400 naar 550 plaatsen.
De geldende planologische situatie, vastgelegd in de beheersverordening van maart 2017, bevat geen mogelijkheden tot vergroting van het bouwvlak 'Bedrijf' ten koste van de voor agrarische doeleinden bestemde gronden. Om deze ontwikkeling toch juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voor de planlocatie dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Veckdijk 48 tussen de kernen Vierpolders en Brielle, in het landelijk gebied dat tot het dorpsgebied van Vierpolders wordt gerekend. Zowel het huidige stallingsterrein, het als 'Agrarisch' bestemde terrein met de aardappelloods als de beoogde uitbreidingslocatie behoren tot het plangebied (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1. - Plangebied (luchtfoto: Google Earth)
De geldende planologische situatie is in het plangebied vastgelegd in de 'Beheersverordening Landelijk Gebied', vastgesteld op 21 februari 2017 door de gemeenteraad van Brielle. Door middel van een besluitsubvak verklaart deze beheersverordening de regeling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' uit 2007 van toepassing op deze locatie (figuur 1.2). Het huidige bedrijfsterrein is bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'caravanstalling' (Bcs). Op het achtererf duidt de toevoeging (z) aan dat daar geen gebouwen zijn toegestaan. Op het overige terrein is momenteel maximaal 2040 m2 aan gebouwen toegestaan. Rondom de aardappelloods ten noorden van het caravanstallingsbedrijf ligt een agrarisch bouwvlak zonder de mogelijkheid voor een bedrijfswoning; het terrein achter de loods heeft deels een reguliere agrarische bestemming (A) en deels een glastuinbouwbestemming (Ag). In de noordoosthoek van het plangebied loopt een dubbelbestemming vanwege een hoogspanningsleiding.
Naar aanleiding van de voorliggende plannen dient de bedrijfsbestemming te worden uitgebreid in noordelijke richting, vanaf de bestaande aardappelloods tot aan de achterrand van het perceel. Omdat dit niet past binnen de geldende regeling, dient het bestemmingsplan op dit punt te worden aangepast. Daarin zal ook de vorm van het bouwvlak worden veranderd, omdat de nieuwe loods deels op terrein met de aanduiding (z) zal komen te staan. Door de combinatie van sloop en nieuwbouw is er binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' geen sprake van een overschrijding van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing.
Figuur. 1.2. - Geldende planologische situatie: uitsnede plankaart
Het vervolg van deze toelichting kent de volgende opbouw:
Momenteel bevinden zich op het terrein van de caravanstalling een tiental loodsen, schuren en overkappingen met een totale grootte van 1.581 m2. De rest van het 18.500 m2 grote terrein wordt gebruikt voor buitenstalling. Direct aan de Veckdijk staat het woonhuis met een aangebouwde schuur en een klein vergunningsvrij schuurtje. Deze gebouwen schermen het zicht op de caravanstalling aan de voorzijde af. Langs de andere perceelsranden wordt de buitenstalling afgeschermd door een 3 meter hoge haag. Ten noorden van het stallingsterrein staat een aardappelloods, die in het geheel voor de agrarische bedrijfsvoering wordt aangewend en zelfstandig wordt ontsloten aan de Veckdijk. Figuur 2.1 bevat een selectie foto's van de gebouwen en het terrein aan de Veckdijk 48.
Figuur 2.1 - Foto-impressie van de planlocatie. Linksboven: het woonhuis met de aangebouwde schuur, gezien vanaf de Veckdijk; rechtsboven: de haag met daarachter de buitenstalling; linksonder: een aantal van de bestaande loodsen en schuren op het stallingsterrein; rechtsonder: de aardappelloods, gezien vanaf de Veckdijk.
Het caravanstallingsterrein ligt in een bebouwingslint langs de Veckdijk, ca. 150 meter ten noorden van de bebouwde kom van de kern Vierpolders. De Veckdijk is een polderdijk die Polder Oude Gooten (west) scheidt van de Veckhoeksche Polder (oost). Beide polders werden in de Late Middeleeuwen bedijkt. Langs de Veckdijk bevinden zich verder enkele burgerwoningen, een houthandel en een agrarisch bedrijf. Oostelijk en westelijk van het plangebied bevinden zich open agrarische gronden. Op ongeveer 100 meter ten noorden van het plangebied ligt Glaspark 4P, één van de aangewezen glastuinbouwgebieden in de gemeente Brielle.
Een luchtfoto van de omgeving is opgenomen in figuur 1.1; een recente luchtfoto van het plangebied in figuur 2.2 in de volgende paragraaf.
De initiatiefnemer heeft het plan om het caravanstallingterrein aan de Veckdijk te herinrichten. Hieraan ligt de rommelige inrichting die in de loop der jaren is ontstaan ten grondslag, in samenhang met het streven om in de nabije toekomst te kunnen blijven voorzien in de groeiende vraag naar stallingsruimte.
De herinrichting bestaat uit twee onderdelen. Allereerst de sloop van tien bestaande schuren, loodsen en overkappingen op het stallingsterrein (figuur 2.2). De totale te saneren oppervlakte aan bebouwing bedraagt 1.581 m2. De gronden op en om de te slopen bebouwing worden heringericht voor buitenstalling. Het doel is om het huidige, sterk verrommelde karakter van het terrein weg te nemen en de ruimtelijke kwaliteit in en om het terrein te verbeteren. Landschappelijke inpassing speelt hierin een belangrijke rol. Zo zullen bij de entree van de stalling, op de plek waar zich de te slopen gebouwen bevinden, enkele bomen worden aangeplant, om het zicht op de caravans vanaf de ingang te beperken. Zie voor details hierover het kopje 'landschappelijke inpassing'.
Figuur 2.2 - Plattegrond van de huidige situatie, met in het rood omkaderd de te saneren gebouwen; de groen omlijnde bebouwing blijft behouden.
Ten tweede wordt, in ruil voor de grootschalige sanering, één nieuwe loods teruggebouwd. De huidige loodsen op het perceel zijn verouderd en voldoen qua goot- en bouwhoogte niet meer aan de eisen van een moderne bedrijfsvoering. Om bedrijfseconomisch verantwoord te ondernemen is het noodzakelijk dat er een verdieping in de nieuwe loods komt. Dit zorgt ervoor dat de investeringskosten, per strekkende meter caravan, verantwoord blijven en er een concurrerende bedrijfsvoering plaats kan vinden. Per laag is drie meter nodig en voor de vloer een marge van 0,5 m, daarom is een goothoogte van 6,5 m vereist. De loods komt in de zuidoostelijke hoek van het terrein te staan, op een plek waar momenteel buitenstalling van caravans plaatsvindt. De loods is 25 meter van de oostelijke perceelgrens gesitueerd. De nieuwe loods heeft een afmeting van 28 x 65,70 meter (1.840 m2) en dient als overdekte caravanstalling, ter vervanging van de gesaneerde opstanden. Ook wordt er, direct achter de bestaande aardappelloods, een kleine nieuwe loods gebouwd waarin onder meer agrarische machines en werktuigen kunnen worden gestald wanneer de bestaande loods voor de oogst wordt benut. Deze kleine loods heeft afmetingen van 25 x 20 meter (500 m2). Figuur 2.3 laat de nieuwe situatie zien.
De combinatie van sanering en nieuwbouw leidt per saldo tot een toename van de bedrijfsbebouwing op het bedrijfsperceel met ca. 270 m2. Hiermee blijft de bebouwing echter binnen het maximum van 2.240 m2 zoals in de huidige planologische situatie is toegestaan (dit is met inbegrip van 10% legale overschrijding). Binnen de agrarische bestemming neemt de bebouwing met 500 m2 toe. Met de uitbreiding van het agrarische bouwvlak wordt hierin voorzien.
Landschappelijke inpassing
Huidige beplanting en inpassing
Het terrein van de caravanstalling is ongeveer 18.500 m² groot. Het wordt omzoomd door een haag van laurierkers (Prunus laurocerasus) die een hoogte heeft van ongeveer 2½ tot 3 meter. Laurierkers is wintergroen, groeit hard, maar behoort niet tot de gebiedseigen en inheemse beplanting. Aan de westzijde wordt het zicht op de caravanstalling grotendeels ontnomen door een karakteristieke boerderij met aangebouwde schuur.
Visie toekomstige landschappelijke inpassing
In de toekomst wordt de caravanstalling omsloten door een beplanting van ongeveer 5 meter breed. Deze beplanting bestaat uit groepen met inheemse heesters en daar bovenuit stekend een aantal beeldbepalende bomen. In de randbeplanting zal geleidelijk aan de laurierkers afnemen en zal de inheemse beplanting gaan domineren. Het middenterrein is open. Om het terrein te betreden rijdt men door een korte laan van bomen die overeenkomen met de randbeplanting. Deze opgaande bomen zorgen voor een beperking van het zicht vanaf de openbare weg naar de caravanstalling. Er zal een nieuwe watergang aan de noordzijde gegraven. Deze dient tevens als invulling van de watercompensatie, die nodig is vanwege de toename van de verharding. Aan de noordzijde van de watergang wordt een plas-dras aangelegd en ingeplant met riet en andere opgaande waterplanten. Hierdoor krijgt de waterpartij een natuurlijke invulling en krijgt de noordelijke heesterbeplanting een mooi contrast met het riet.
Vanaf de openbare weg zal de caravanstalling zeer beperkt zichtbaar zijn. Vooral op delen die voor onderhoud zijn gesnoeid, zal dit tijdelijk voorkomen. Door te kiezen voor streekeigen en goed snoeibare soorten, zal de beplanting in de toekomst een verbetering zijn voor de landschappelijke waarde van de omgeving. Het beplantingsplan is als bijlage 4 toegevoegd.
Beplanting- en inrichtingsplan
Bij het realiseren van de landschappelijke beplanting zal men in eerste instantie gebruik maken van de huidige laurierkersen die rond de locatie staan. Pleksgewijs worden laurierkersen verwijderd. De opengevallen plaatsen worden ingeplant met inheems materiaal. Nadat het inheemse materiaal in omvang is toegenomen, zal met regelmaat een laurierkers worden verwijderd om op deze wijze meer ruimte te bieden aan de gewenste soorten. De dominantie van laurierkers zal daarmee afnemen. Aan de oostzijde van het perceel zal de beplanting en opgaande bomen voldoende ver van de perceelgrens geplant worden om geen overlast te veroorzaken voor het naastgelegen akkerbouwperceel door middel van schaduwwerking en bladval.
Figuur 2.3 - Nieuwe inrichting van het caravanstallingsterrein.
Overzicht bebouwing oud-nieuw
Een overzicht van de totale bebouwingsoppervlaktes in zowel de huidige als nieuwe situatie is weergegeven in tabel 2.1. Hieruit is op te maken dat de totale oppervlakte aan bebouwing in de nieuwe situatie het maximum van 2.244 m2 (dit is met inbegrip van 10% legale overschrijding) niet overschrijdt.
Tabel 2.1 - Overzicht van de bedrijfsbebouwing in de huidige en nieuwe situatie.
Bebouwing | Huidige situatie | Nieuwe situatie | |||
Caravanstallingsbedrijf | |||||
Schuur naast het woonhuis | 230 m2 | 230 m2 | |||
Bestaande schuren en loodsen | 1.581 m2 | - | |||
Nieuwe loods | 1.840 m2 | ||||
Totaal: | 1.811 m2 | 2.070 m2 | |||
Maximum BP (+10%): | 2.244 m2 | 2.244 m2 | |||
Agrarisch bedrijf | |||||
Aardappelloods | 425 m2 | 425 m2 | |||
Nieuwe loods | - | 500 m2 | |||
Totaal: | 425 m2 | 925 m2 |
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is bepaald dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toepassing
Bij ontwikkelingen dient te worden beoordeeld of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij de ontwikkeling aan de Veckdijk 48 wordt de bedrijfsbestemming uitgebreid met ca. 5.000 m2. Deze uitbreiding gaat ten koste van agrarische grond. Het gaat hierbij om een uitbreiding van de gebruiksruimte. De bouwmogelijkheden nemen ten opzichte van de vigerende situatie niet toe. Omdat het extra ruimtebeslag méér dan 500 m2 bedraagt, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en zal de behoefte moeten worden aangetoond. Omdat de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet daarnaast worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderdeel van de ontwikkeling is ook de realisatie van 500 m2 aan agrarische opslagruimte in de nieuwe loods, maar omdat dit ten behoeve van een agrarisch bedrijf is (en als zodanig wordt bestemd) geldt hiervoor geen ladderplicht.
Provinciale invulling
De provincies kunnen nadere invulling geven aan de toepassing van de Ladder, afhankelijk van de provinciale visie en de specifieke provinciale belangen. De provincie Zuid-Holland stelt in haar verordening de volgende vereisten aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Bij de onderbouwing hieronder zijn ook deze provinciale vereisten meegenomen.
Behoefte aan de ontwikkeling
De behoefte aan caravanstalling blijkt allereerst uit het huidige gebruik van het bedrijfsterrein, waar al 400 stallingsplaatsen aanwezig en in gebruik zijn. De behoefte is de afgelopen jaren gestaag gegroeid, zowel aan binnen- als aan buitenstalling. De huidige, rommelige inrichting van het terrein, met talloze aangebouwde schuurtjes en loodsen, is hiervan de weerslag. De afgelopen periode heeft de gemeente drie illegale caravanstallingen gesloten, waardoor de groei in de vraag naar stallingsruimte momenteel een impuls kent. Deze factoren hebben de initiatiefnemer doen besluiten tot de herinrichting en uitbreiding van de caravanstalling, waarmee de bestaande capaciteit van 400 plaatsen toeneemt tot 550 stalplaatsen én de ruimtelijke inrichting kan worden verbeterd (efficiënter ruimtegebruik en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op het erf).
Regionale statistieken en landelijke trends staven de prognose van de initiatiefnemer. Op Voorne-Putten hebben op dit moment circa 7.000 personen een caravan. Dat aantal is tijdens de crisisjaren licht gedaald waarbij vooral oude caravans opgeruimd werden. Nu stijgt het aantal weer, zo volgt ook uit cijfers van het BOVAG. Uit cijfers van de BOVAG blijkt verder dat het camperbezit explosief groeit. Eind 2006 waren dit er landelijk ongeveer 50.000 en in 2016 ruim 100.000. Ook caravans genieten van groeiende populariteit. De komende jaren gaan veel welvarende mensen met pensioen. Campers en caravans mogen niet op de openbare weg worden gestald, dus de behoefte aan stalling groeit. Tendensen zijn dat de caravans steeds groter en luxer worden en dat het aantal campers harder stijgt dan het aantal caravans. Naar aanleiding van signalen uit de markt is de initiatiefnemer ervan overtuigd dat hij met de beoogde uitbreiding inspeelt op de behoefte van zowel dit moment als de nabije toekomst.
Locatiekeuze en kwaliteitskaart
De ontwikkeling vindt niet plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er is binnen het bestaand stedelijk gebied van de kernen en bedrijventerreinen in de regio geen plek voor een caravanstalling van meer dan 2 hectare. Het is bovendien ruimtelijk ongewenst en financieel onrealistisch om hier ruimte te verwerven en gebruiken voor een dergelijk extensieve (opslag)functie. Op de huidige locatie aan de Veckdijk is reeds een grote, legale en caravanstalling aanwezig. Het ligt voor de hand om voor een uitbreiding te kiezen bij dit bestaand caravanstallingterrein in het buitengebied.
De ontwikkeling sluit verder aan bij de kwaliteitskaart zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit van de provincie. De waarden van het zeekleilandschap, het lint en de Veckdijk worden met dit plan gerespecteerd door waar mogelijk rekening te houden met de verkaveling, oriëntatie t.o.v. het dijklint, openheid en weidsheid. Hoewel die laatste twee door het feit dat er sprake is van extra ruimtebeslag iets worden ingeperkt, wordt visuele verstoring tegengegaan door een adequate ruimtelijke inpassing van het hele terrein, met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering ter plaatse als gevolg. Daarnaast vindt de uitbreiding plaats in noordelijke richting, aansluitend op het door de provincie aangewezen glastuinbouwgebied, waar de openheid van de polder door de reeds aanwezige glastuinbouwbedrijven en een hoogspanningsleiding al behoorlijk verdicht is. Een meer uitgebreide toetsing aan het provinciale beleid is opgenomen in paragraaf 3.2.
Passende ontsluiting
De ontsluiting van de locatie is geschikt voor de beoogde functies. De locatie is goed bereikbaar per fiets en met de auto. Dit is onderbouwd in paragraaf 4.10.
Conclusie
Er is een groeiende behoefte aan caravanstalling. Het is niet realistisch om een caravanstalling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Hier is geen plek voor deze extensieve functie met een oppervlakte van ruim 2 hectare. Het situeren van de uitbreiding bij een grote en bestaande caravanstalling, die grenst aan een door de provincie aangewezen glastuinbouwgebied, is een logische keuze voor deze extensieve functie. Daarbij wordt voldaan aan de nadere vereisten die de provincie op de aspecten verkeer en ruimtelijke kwaliteit stelt. Hiermee is de conclusie gerechtvaardigd dat deze ontwikkelingen voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM, juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2016 geactualiseerd. In de VRM wordt geen ruimtelijk eindbeeld geschetst, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid
Voor de ontwikkeling aan de Veckdijk is met name de rode draad omtrent ruimtelijke kwaliteit relevant. Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld.
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt in de VRM onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Typologie van ontwikkelingen in de VRM (bron: VRM)
Gebiedsidentiteit en bestaande structuur
In figuur 3.2 is een uitsnede opgenomen van de provinciale kwaliteitskaart rondom het plangebied. De planlocatie ligt in de Veckhoeksche Polder, één van de nieuwe zeekleipolders in de gemeente Brielle. In het gebiedsprofiel Voorne-Putten worden de nieuwe zeekleipolders omschreven als polders met 'overwegend een planmatige, hoekige vorm. (...) De verkaveling en het waterstelsel hebben een rationele opzet, waarin de voormalige kreken onregelmatigheden vormen. De maat en schaal van de nieuwlandpolders verschillen. Aan de noordzijde van Voorne-Putten zijn de dijken vaak beplant en is er lintbebouwing. Door de omsluitende dijkstructuren en lege binnenruimtes ontstaan omkaderde gebieden.' De volgende ambities worden voor dit gebied opgesomd:
In het gebiedsprofiel worden ook waardevolle landschappelijke structuurdragers benoemd, waaronder polderdijken zoals de Veckdijk. Ze worden omschreven als 'belangrijke structurerende elementen in het landschap. Ze verdelen het landschap en bieden een panorama op de omgeving.' De Veckdijk vormt tot slot één van de dijklinten in het gebied. Uit het gebiedsprofiel: 'De dijken fungeren van oudsher als ontginningsas voor bebouwing. In de meeste gevallen ligt de bebouwing hoog, direct tegen de kruin van de dijk aan. De bebouwing is georiënteerd op de weg met de achterkant aan het landschap. Naar het
centrum toe staat de bebouwing zo dicht op elkaar en op de dijk dat er een stenig bebouwingsprofiel ontstaat met een intieme sfeer.' Met betrekking tot dijklinten zijn de volgende ambities relevant:
Figuur 3.2 - Uitsnede van de provinciale kwaliteitskaart
Toepassing
De ontwikkeling aan de Vekcdijk 48 betreft een aanpassing. De aard en schaal van de ontwikkeling zijn zodanig dat van aantasting van de gebiedsidentiteit geen sprake is. Wel vindt er op structuurniveau een wijziging plaats, omdat het onder meer om de uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf (caravanstalling) in het buitengebied gaat, ten koste van vooralsnog onbebouwde agrarische gronden. Daarnaast vindt deze uitbreiding deels plaats in een door de provincie aangewezen glastuinbouwgebied, waar in beginsel uitsluitend glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan.
Het extra ruimtebeslag van de caravanstalling bedraagt circa 3.000 m2, die van de agrarische functie ca. 500 m2. Bij de uitbreiding wordt aangesloten op het regelmatige en grootschalige verkavelingspatroon van de Veckhoeksche Polder. De openheid en weidsheid aan de noordkant van het plangebied is in de huidige situatie al sterk ingeperkt door de aanwezige glastuinbouwbedrijven en de hoogspanningsleiding die de polder doorkruist. De uitbreiding van de caravanstalling draagt bij aan deze verdichting, maar rekening houdend met de al aanwezige zicht beperkende functies, is de ruimtelijk-visuele impact van de uitbreiding beperkt. Relevant in dit opzicht is ook dat de nieuwe loods op het bestaande stallingsterrein wordt gebouwd en het hele terrein met gebiedseigen beplanting wordt ingepast.
Van aantasting van de belangrijkste landschappelijke structuurdrager in de omgeving - de Veckdijk als polderdijk en het dijklint - is evenmin sprake. De uitbreiding van het bedrijfsterrein en het agrarische bouwvlak vinden achter een bestaande aardappelloods en lintbebouwing plaats, zodat het zicht vanaf de Veckdijk niet wordt ingeperkt. Ook het straatbeeld vanaf de weg verandert door de beoogde ontwikkeling niet ten nadele. Als gevolg van de herinrichting van de buitenstalling neemt de verommeling juist sterk af en wordt het zicht op de caravans vanaf de weg vrijwel volledig weggenomen.
Verder blijkt uit figuur 3.3 dat het plangebied buiten de aangewezen natuur- en recreatiegebieden ligt. Ook ligt het plangebied niet in de gebieden die vanwege hun kwetsbaarheid of bijzonderheid in één van de twee beschermingscategorieën vallen.
Figuur 3.3 - Kaart met de provinciale beschermingscategorieën. Het plangebied is oranje omlijnd.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Veckdijk 48 betreft een aanpassing. De ontwikkeling wordt zorgvuldig in de omgeving ingepast, rekening houdend met de richtpunten op de provinciale kwaliteitskaart. Omdat de ruimtelijke kwaliteit per saldo niet afneemt, en op het erf sterk verbetert, zijn geen aanvullende maatregelen nodig en wordt voldaan aan het beleid uit de PRS. De landschappelijke inpassing zal in de regels van het bestemmingsplan worden geborgd met een voorwaardelijke verplichting.
Naast de structuurvisie heeft de provincie de verordening Ruimte vastgesteld (juli 2014). In de provinciale verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.
Toepassing en conclusie
De verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Ze zijn samengevat en getoetst in tabel 3.1. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling aan de Veckdijk 48 past binnen de randvoorwaarden die in de Verordening ruimte worden gesteld.
Tabel 3.1 - Relevante bepalingen en toetsing daaraan uit de Verordening ruimte.
Bepaling | Toetsing |
Art. 2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de eisen die de ladder stelt. |
De ontwikkeling aan de Veckdijk 48 voldoet aan de vereisten van zowel het Rijk als de provincie stellen aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zie paragraaf 3.1.2). |
Art. 2.2.1 - Ruimtelijke kwaliteit
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de voorwaarden die gelden voor aanpassen: 'als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: - zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en h- et zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid' Wanneer er een beschermingscategorie geldt, gelden aanvullende voorwaarden. |
Hierboven, bij de toetsing aan de VRM, is onderbouwd dat er sprake is van een aanpassing, omdat de ontwikkeling past binnen de gebiedsidentiteit, maar op structuurniveau een beperkte wijziging inhoudt. Omdat er sprake is van een zorgvuldige inbedding in de omgeving en de herinrichting zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering op het erf, wordt aan de voorwaarde voldaan dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Deze inpassingsmaatregelen worden in het bestemmingsplan geborgd met een voorwaardelijke verplichting. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Er rust geen beschermingscategorie op het plangebied, waardoor er geen aanvullende voorwaarden gelden. |
Artikel 2.1.5 - Glastuinbouwgebied
Op gronden die zijn aangemerkt als glastuinbouwgebied, zijn alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegestaan (lid 1). In een bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied (lid 4). |
Met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat een bestaande caravanstalling uitbreidt in een door de provincie aangemerkt glastuinbouwgebied. (zie figuur 3.4). Het betreft een beperkte aantasting van het glastuinbouwgebied met ca. 0,2 hectare. Tevens gaat het om gronden aan de rand van dit glastuinbouwgebied, op enige afstand van bestaande glastuinbouwbedrijven. Gezien de aard en schaal van de uitbreiding van een rechtmatig aanwezige functie, kan op basis van artikel 2.1.5 lid 4 worden afgeweken van de begrenzing van het glastuinbouwgebied zoals bepaald in lid 1, zodat deze ontwikkeling mogelijk is binnen het provinciale (glastuinbouw)beleid. |
Figuur 3.4 - Liggen glastuinbouwgebied t.o.v. het plangebied.
In de omgevingsvisie voor het landelijk gebied Brielle, vastgesteld op 5 juli 2016, worden een aantal gemeentelijke kernkwaliteiten genoemd: de verscheidenheid, openheid en leesbaarheid van het landschap, het goede woon- en werkklimaat, het uitstekende productielandschap voor de land- en tuinbouw, de recreatieve potentie van het landelijk gebied en de natuurgebieden en de kreken. Vanuit deze kernkwaliteiten, waaraan Brielle haar identiteit ontleend, zijn een aantal opgaves geformuleerd. Het gaat onder meer om het verbeteren van de kwaliteit van de ruimte, verkeerskwesties, een kwaliteitsimpuls van de landelijke recreatiemogelijkheden en opgaves omtrent de schaalvergroting en bedrijfsbeëindiging in de landbouw.
In samenhang met de kernkwaliteiten en opgaves zijn er visies en doelen geformuleerd voor de verschillende deelgebieden in de gemeente Brielle. De deelgebieden zijn: het agrarisch gebied, het agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden, de agrarische glastuinbouwgebieden, de natuurgebieden, het Brielse meer en omgeving, de Schootsvelden en de N57. Deze gebiedsspecifieke doelen zijn in dit omgevingsplan verwerkt in de koers en kwaliteiten per deelgebied. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op deze wijze getoetst aan de doelen die in de omgevingsvisie zijn opgenomen.
Toepassing
Het plangebied ligt deels in het agrarisch gebied en deels in het agrarische glastuinbouwgebied (figuur 3.5). In het agrarisch gebied zijn de meeste beleidsambities geënt op de agrarische sector. Relevant voor de ontwikkeling van de caravanstalling aan de Veckdijk zijn de ambities om de verrommeling van het landschap tegen te gaan, om de gevolgen voor verkeer nadrukkelijk af te wegen en om bij nieuwe ontwikkelingen een kwalitatieve tegenprestatie te vragen. Met de herinrichting van het caravanstallingterrein wordt de verrommeling in de huidige situatie aangepakt. In combinatie met inpassingsmaatregelen levert dit een plus voor de ruimtelijke kwaliteit op, als tegenprestatie voor het uitbreiden van het bedrijfsterrein en het agrarische bouwvlak. Verder zijn de gevolgen voor de verkeerssituatie in paragraaf 4.10 nadrukkelijk afgewogen, met als conclusie dat de ontwikkeling op dat aspect voldoet.
Figuur 3.5 - Ligging van het plangebied in de deelgebiedenkaart van de Omgevingsvisie.
In het agrarische glastuinbouwgebied wordt logischerwijs ingezet op de ontwikkeling en versterking van een duurzame glastuinbouw. De beperkte ontwikkeling van andere, bestaande functies wordt niet expliciet benoemd of beperkt. In algemene zin geldt dat het ruimtebeslag van de caravanstalling in het glastuinbouwgebied beperkt is (ca. 0,2 hectare) en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied niet direct inperkt, gezien de ligging aan de rand. Zie ook paragraaf 3.2.2 voor de toetsing aan art. 2.1.5 van de provinciale verordening op dit punt.
Conclusie
De ontwikkeling aan de Veckdijk past binnen de doelstellingen die in de omgevingsvisie worden geformuleerd.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Naar aanleiding van de bouwplannen die met de voorliggende ontwikkeling gepaard gaan, is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige dan wel het huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.
De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in bijlage 2. Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden, dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. In het grondwater wordt de tussenwaarde voor barium overschreden. Omdat deze verontreiniging hoogstwaarschijnlijk toegeschreven kan worden aan natuurlijke oorzaken, is het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem niet doelmatig.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Toetsingskader
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied betreft Veckdijk 48 in Vierpolders. De huidige caravanstalling is vrijwel geheel verhard. De beoogde uitbreiding aan de noordzijde van het perceel omvat agrarische gronden en is dan ook onverhard. De bodem bestaat uit zavel en lichte klei met homogeen profiel. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 meter en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Ten zuiden, westen en oosten wordt het plangebied begrensd door 'overige wateren'. Daarnaast is ook aan de noordzijde van het plangebied een 'overige watergang' gelegen. Deze watergangen hebben een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Aan de westzijde van het plangebied is ook een hoofdwatergang gelegen met een beschermingszone van 5 meter. Het plangebied ligt buiten deze beschermingszone.
Figuur 4.1 - Ligging watergangen in en nabij plangebied. Bron: Legger waterschap Hollandsche Delta
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen op of nabij een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft een herinrichting van het bestaande terrein en noordelijke uitbreiding van de caravanstalling.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
De herinrichting van het bestaande terrein zal niet leiden tot toename van verharding. Wel zal de noordelijke uitbreiding zorgen voor een toename van verharding met 3.500 m2. De beoogde compensatie-eis betreft 350 m2. Tevens zal de bestaande 'overige watergang' aan de noordzijde worden gedempt. Het dempen van een watergang dient één op één gecompenseerd te worden. Ter compensatie van de gedempte watergang en toename van verharding wordt langs de nieuwe noordrand een sloot aangelegd, eventueel met natuurvriendelijk ingerichte oevers ter verbetering van zowel de waterkwaliteit als de ecologische waarden.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Vanwege het dempen van de bestaande watergang, bouwwerkzaamheden in de beschermingszone van de 'overige watergangen' en benodigde compensatie vanwege toename van verharding is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
Ten gevolge van de toename van verharding en dempen van de watergang zal worden gecompenseerd door de aanleg van een sloot. Daarnaast wordt binnen de bestaande beschermingszones van 'overige wateren' gebouwd. Voor zowel de toename van verharding, het dempen van de bestaande watergang, het nieuw graven van een watergang en werkzaamheden binnen de beschermingszones zal een vergunning worden aangevraagd. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het terrein in noordelijke richting. Dit betreft stallen in de buitenlucht. In de nieuw te bouwen loods worden ook caravans binnen gestald. De VNG uitgave kent geen specifieke omschrijving voor een caravanstalling. Een dergelijke stalling kan worden vergeleken met de categorie 'opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) milieucategorie 2' met een richtafstand van 30 meter in rustig buitengebied. De beoogde uitbreiding van de caravanstalling ligt op 48 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning aan de Veckdijk 50. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De herinrichting van het bestaande terrein zal verder geen extra milieuhinder veroorzaken. Ter plaatse van de omliggende woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.
Onderzoek
Binnen het plangebied wordt de bedrijfsbestemming uitgebreid en worden nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling geen realisatie van geluidsgevoelige functie(s). Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2.1 weergegeven.
Tabel 2.1 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 2 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (zie paragraaf 4.10). Dit aantal is dusdanig beperkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Veckdijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Het archeologisch beleid van de gemeente Brielle is vastgelegd in het Beleidsplan Brielle Archeologie, 'Koers vastgelegd' uit 2009. Bij dit beleidsplan horen onder meer een Beleidskaart en een Verwachtings- en waardenkaart.
Toepassing en conclusie
Op de gemeentelijke beleidskaart valt af te lezen dat archeologisch onderzoek in het plangebied noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 50 cm en groter dan 250 m2 (zie figuur 4.2). Omdat deze drempels met deze ontwikkeling worden overschreden, is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 3.
Figuur 4.1 - Archeologische Beleidskaart Brielle, waarop het plangebied blauw is omlijst.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied deels ligt op een begraven veenlandschap waarbij in de IJzertijd en de Romeinse tijd een veraarde bovenlaag is ontstaan. Deze veraarde veenlaag
heeft een middelhoge archeologische verwachting. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om een archeologische begeleiding uit te laten voeren indien de werkzaamheden dieper zullen reiken dan 1,1 m -mv ofwel -1,6 m NAP. Dit is mogelijk het geval bij de aanleg van een nieuwe sloot, maar onwaarschijnlijk bij de andere geplande ingrepen. Ter plaatse van de Duinkerke III kreekgeul is geen vervolgonderzoek noodzakelijk omdat deze het veraarde veen heeft geërodeerd. Om de archeologische waarde van de gronden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Voornes Duin, ligt op een afstand van circa 6,4 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 480 meter (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3. Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde gebieden. Bron: provincie Zuid-Holland
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe verkeersgeneratie en ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Voornes Duin, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plant niet in de weg.
Soortenbescherming
Door Mertens is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 1). Daaruit blijkt dat het plangebied geen mogelijkheden bezit voor vleermuizen en vogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen). In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels in de beplanting rond de caravanstalling is het noodzakelijk om de werkzaamheden voor de landschappelijke inpassing buiten het broedseizoen uit te voeren. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Mogelijk vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De landschappelijke inpassing van het plangebied dient buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. De voorgenomen ontwikkeling leidt verder niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
Nabij het plangebied zijn 2 aardgasleidingen en één Crude Oil leiding gelegen die zijn onderzocht in de paragraaf externe veiligheid (paragraaf 4.9). In het plangebied is tevens een hoogspanningsverbinding aanwezig. De herinrichting van het bestaande bedrijf en uitbreiding van het perceel zal er niet toe leiden dat meer personen langdurig aanwezig zullen zijn. Gezondheidseffecten zijn dan ook uitgesloten. Vanwege de aanwezige hoogspanningsverbinding is in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' (2007) de aanduiding 'bovengrondse hoogspanningsleiding' opgenomen. Binnen deze zone gelden diverse bouw- en aanlegvoorschriften, zoals een maximale bouwhoogte, verbod op aanleg van verharding, diepwortelende beplantingen en bomen, het graven van watergangen etc. Tevens mag uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid. Van de bouw- en aanlegvoorschriften kan worden afgeweken indien de belangen van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad en het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de leidingbeheerder heeft gevraagd. Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Vanwege de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding gelden diverse bouw- en aanlegvoorschriften waarvan kan worden afgeweken indien de belangen van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad. Deze zijn in de regels opgenomen en op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 260 meter ten zuiden van het plangebied een gasdruk meet- en regelstation aanwezig. Het station heeft een PR 10-6 contour van 15 meter. Het plangebied ligt daar ruimschoots buiten. Het station heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico.
Ten zuiden van het plangebied zijn 3 buisleidingen gelegen, waarvan twee hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie (A-536 en A-624) en één Crude Oil leiding van Total Vlissingen. In figuur 4.4 is te zien dat de aanwezige PR 10-6 contouren niet het plangebied bereiken. De 1%-letaliteitsafstand van de Crude Oil leiding bedraagt 36 meter. In figuur 4.4 is te zien dat enkel het meeste zuidelijke deel van het plangebied binnen deze effectafstand ligt. Het invloedsgebied van het groepsrisico van gasleiding A-536 bedraagt 430 en het invloedsgebied van gasleiding A-624 bedraagt 470 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van beide leidingen. De beoogde ontwikkeling betreft een herinrichting van het bestaande caravanstallingsbedrijf en uitbreiding van het bedrijf aan de noordzijde. Gelet op de aard (opslag/stalling) en omvang van de beoogde ontwikkeling zal het aantal aanwezige personen niet relevant toenemen. De beoogde ontwikkeling zal dan ook niet van relevante invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied van het groepsrisico een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Figuur 4.4 - Ligging plangebied ten opzichte van buisleidingen. Bron: professionele risicokaart
Circa 810 meter ten zuidoosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de N57. De PR 10-6 contour bedraagt 12 meter en bereikt dan ook niet het plangebied. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Ook daar ligt het plangebied ruimschoots buiten.
Circa 3 kilometer ten noordoosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor. De PR 10-6 contour bedraagt maximaal 30 meter en bereikt dan ook niet het plangebied. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt meer dan 4 kilometer. Gelet op de ruime afstand tot het plangebied zal het groepsrisico niet toenemen. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Vanwege de (gedeeltelijke) ligging in het invloedsgebied van drie buisleidingen en het spoor is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling en ruime afstand tot het spoor zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Daarom wordt volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio.
Risicobronnen
In het plangebied en in de nabijheid ervan zijn twee relevante risicobronnen aanwezig:
Scenario’s
Voor het bepalen van het resteffect en voor het bepalen van maatregelen met betrekking tot zeer kwetsbare bestemmingen wordt uitgegaan van de 10A letaliteitcontour (LC01) van het worst case scenario. Een kinderdagcentrum en zorgwoningen worden gezien als zeer kwetsbare bestemmingen.
Worst case:
1. Fakkelbrand ten gevolge van een guillotinebreuk van de hogedruk aardgastransportleiding A-624.
Meest geloofwaardig:
Het plangebied is gelegen buiten de 1% letaliteitcontour van het meest geloofwaardige scenario.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd is. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via de Veckdijk. Via deze weg kan van de bron af gevlucht worden en is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de herinrichting en uitbreiding van een caravanstallingbedrijf. De aanwezigen zullen dan ook over het algemeen zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers en personeel de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden. Het is van belang zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van personeel, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is (deels) gelegen in het invloedsgebied van 2 aardgasleidingen, 1 crude oil leiding en het spoor. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling en ruime afstand tot het spoor zal het groepsrisico niet toenemen. Tevens blijkt uit de verantwoording van het groepsrisico dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
Het plangebied wordt ontsloten op de Veckdijk, gelegen tussen de kern Brielle en Vierpolders. De Veckdijk ontsluit met name de kern Vierpolders met het hoger gelegen netwerk, de N218 en de N57. De Veckdijk is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/u. Ten westen van de rijbaan is een vrijliggend tweerichtingen fietspad gelegen. De verkeersintensiteit op de Veckdijk bedraagt volgens het RVMK (Regionaal Verkeers- en Milieukaart) circa 2.100 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) in het jaar 2010 en circa 2.600 mvt/etmaal in het jaar 2030.
De uitbreiding met de voornaamste verkeerskundige gevolgen bestaat uit het mogelijk maken van extra stalplaatsen voor caravans. De huidige 400 stalplaatsen worden uitgebreid naar een totaal van 550 stalplaatsen. Verkeersbewegingen ten aanzien van het halen en brengen van caravans vinden met name plaats in het voorjaar (halen) en het najaar (brengen). Ook tussen deze periode zullen caravans gehaald en terug gebracht worden. Naar verwachting zullen per stallingsplaats gemiddeld 4 verkeersbewegingen per jaar plaats vinden. Voor de uitbreiding van 150 stallingsplaatsen betekent dit 600 verkeersbewegingen per jaar extra (2 op een jaargemiddelde weekdag). Deze bewegingen zullen met name plaatsvinden in piekperioden in het voor- en najaar. De verkeerstoename als gevolg van de uitbreiding van het aantal stalplaatsen zal (naar inschatting) niet meer dan 40 verkeersbewegingen per etmaal zijn. Deze verkeersbewegingen vinden bovendien verspreid over de dag plaats, waardoor in het drukste uur de toename naar verwachting niet meer dan 10 verkeersbewegingen zal zijn. Deze beperkte toename kan zonder knelpunten worden afgewikkeld op de Veckdijk.
Parkeerbehoefte
De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van stalplaatsen, wat niet direct een parkeerbehoefte met zich mee brengt. De caravans die worden gehaald en gebracht worden kortstondig 'geparkeerd' aan de voor- of westzijde van het bedrijfsterrein. Meteen na de entree van het terrein wordt ruimte vrijgehouden voor kortstondige haal- en brengbewegingen. Op deze manier ontstaan ook op het terrein geen knelpunten die kunnen leiden tot een terugslag van verkeer op de Veckdijk.
Conclusie
Het plangebied wordt ontsloten op de Veckdijk, wat een goede ontsluiting heeft voor het gemotoriseerd- en fietsverkeer. De beperkte verkeerstoename zal op deze weg opgaan in het heersende verkeersbeeld. Voor kortstondige haal en breng bewegingen wordt voor op het terrein ruimte gereserveerd, waardoor ook op het terrein geen knelpunten ontstaan die kunnen leiden tot een terugslag van verkeer op de Veckdijk. De verkeerstoename van 40 bewegingen op een totaal van 2600 mvt/etmaal, als gevolg van de uitbreiding van het aantal stallingsplaatsen, zal een verwaarloosbare invloed hebben op de geluidbelasting op de woningen aan de Veckdijk. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Agrarisch
De aardappelloods en de nieuwe agrarische loods zijn bestemd als Agrarisch met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak geldt geen oppervlaktebeperking voor bouwen: het hele bouwvlak mag in theorie worden bebouwd, mits aan de maatvoeringen in de bouwregels wordt voldaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Bij deze maatvoeringen is aangesloten bij de maten die volgens de beheersverordening op deze locatie golden. Ook voor het toegestane gebruik is aangesloten bij de voorheen geldende regeling.
Bedrijf
Het nieuwe caravanstallingsterrein heeft de bestemming Bedrijf gekregen, net zoals in de voorheen geldende situatie. De maatvoeringen in de bouwregels zijn gedeeltelijk overgenomen uit de voorheen geldende regeling. Vanwege de beoogde loods is de goothoogte voor overige gebouwen en overkappingen verhoogd naar 6,5 m. De goothoogte is verhoogd, omdat in de loods een verdieping gerealiseerd wordt. Per laag is drie meter nodig en voor de vloer een marge van 0,5 meter, derhalve is een maximale goothoogte van 6,5 meter opgenomen. Het gebied waar mag worden gebouwd (het bouwvlak) is, ten opzichte van de voorheen geldende situatie, van vorm veranderd vanwege de beoogde loods. De oppervlakte van het bouwvlak is niet veranderd. De toegestane hoeveelheid bedrijfsbebouwing (m2) is aangepast aan de beoogde situatie, wat een toename t.o.v. de huidige situatie van 30 m2 naar 2.070 m2 inhoudt. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing, conform het daartoe opgestelde inpassingsplan. Dit landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bij de regels gevoegd. De gronden buiten het bouwvlak zullen gebruikt worden voor buitenstalling van caravans.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende voorzieningen. Bouwen ten behoeve van de hier geldende enkelbestemmingen is in beginsel niet toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, waarbij wordt getoetst of het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. Hierbij wint het college advies in bij de leidingbeheerder over evt. aan de vergunning te stellen voorwaarden.
Waarde - Archeologie 4
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van de gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, wijzigingsregels en afwijkingsregels.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente Brielle heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de eigenaar waarin het kostenverhaal is geregeld. Om die reden wordt afgezien van een exploitatieplan. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. In het kader van het vooroverleg is er een reactie gekomen van Tennet, DCMR, het waterschap Hollandse Delta en de veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond.
Overlegreactie Tennet
Verzocht is om de volgende aanpassingen te doen in de regels onder artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding:
'Het is verboden op of in de lid 5.1 bedoelde gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Reactie gemeente
De voorgestelde aanpassingen zijn verwerkt in artikel 5.
Overlegreactie DCMR
DCMR geeft aan dat de bodemkwaliteit binnen het onderzochte gebied geschikt is voor de voorgenomen functie en geen belemmering vormt voor het wijzigen van het bestemmingsplan of het in werking laten treden van een omgevingsvergunning. Daarnaast geeft men aan dat beoordeeld moet worden of de verkeerstoename als gevolg van de uitbreiding van het aantal stallingsplaatsen van invloed is op de geluidbelasting op woningen aan de Veckdijk.
Reactie gemeente
De verkeerstoename van 40 bewegingen op een totaal van 2600 mvt/etmaal, als gevolg van de uitbreiding van het aantal stallingsplaatsen, zal een verwaarloosbare invloed hebben op de geluidbelasting op de woningen aan de Veckdijk. Dit is alsnog verwerkt in de paragraaf over verkeer en parkeren.
Overlegreactie Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap geeft aan dat bij de watervergunning duidelijk moet worden aangegeven hoeveel toename van verharding er plaatsvindt en hoeveel water er wordt gedempt en weer nieuw wordt gegraven.
Reactie gemeente
De opmerking is voor kennisgeving aangenomen.
Overlegreactie VRR
De Veiligheidsregio heeft advies gegeven over de zelfredzaamheid in het plangebied. Het advies is verwerkt in de paragraaf over externe veiligheid.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 11 mei 2018 tot en met 8 juni 2018 ter inzage gelegen. Er is één inspraakreactie ontvangen. Op basis van de inspraakreactie is het bouwvlak voor de nieuw te bouwen loods 25 meter van de oostelijke perceelgrens gelegd.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen in de periode van 15 februari 2019 tot en met 28 maart 2019. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is één zienswijze ontvangen (bijlage 5). Op basis van de zienswijze is het landschappelijk inpassingsplan aan de oostgrens van het plan aangepast. Dit is verwerkt in de toelichting. Het nieuwe landschappelijk inpassingsplan is toegevoegd aan de bijlages.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.