Plan: | Seggelant |
---|---|
Status: | geconsolideerde versie |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.SeggelantCON-0140 |
Om in de toekomst ruimte te houden voor bedrijven die willen uitbreiden, voor nieuwe bedrijven of het hervestigen van probleemveroorzakende bedrijven in het buitengebied, is het belangrijk om over voldoende economische ruimte (uitgeefbaar bedrijventerrein) te beschikken. Deze ruimte is momenteel onvoldoende aanwezig, uitgaande van het uitgegeven areaal en het uitgiftetempo van de afgelopen jaren. Om extra economische ruimte te creëren, wordt het bestaande bedrijventerrein Seggelant (Seggelant 1) uitgebreid met 8 ha. Voordat deze grond kan worden bebouwd moet eerst een bestemmingsplan worden opgesteld.
De ontwikkeling van het bestaande deel van bedrijventerrein Seggelant is gestart vanaf 1995. Het bestemmingsplan voor dit deel is op 22 november 1994 vastgesteld door de gemeenteraad. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening mogen bestemmingsplannen niet ouder zijn dan 10 jaar. Het bestemmingsplan is dan ook aan een actualisering toe.
Voor het bestaande deel gaat het daarbij primair om het actualiseren en optimaliseren van de bestaande regeling. Bij Seggelant 2 (het nieuwe deel) wordt aangesloten op de regeling voor Seggelant 1 met inachtneming van de optimalisaties.
Het bedrijventerrein Seggelant ligt even ten oosten van de kern Brielle. Het terrein ligt aan de N57 (Dammenweg), de doorgaande weg vanuit Rijnmond naar Zeeland. De N218 (Groene Kruisweg) leidt van de N57 in westelijke richting naar de kern Brielle. Hier vandaan wordt het bedrijventerrein ontsloten. Ten westen van het terrein ligt een agrarisch gebied begrensd door het bebouwingslint De Nolle. Aan de noordzijde ligt de Veckhoekse Maasdijk en Veckhoekse Sluisweg die een directe zichtrelatie met de Dammenweg in de weg staat.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor de ontwikkeling van Seggelant 1 is in 1994 het bestemmingsplan Bedrijventerrein Seggelant vastgesteld. In dit plan is het bestaande deel van het terrein bestemd voor lokale en regionale - vooral kleinschalige - bedrijvigheid.
Ter plaatse van Seggelant 2 geldt momenteel het bestemmingsplan Landelijk Gebied Vierpolders uit 1988 waarin de gronden een agrarische bestemming hebben.
Voor een zeer klein deel overlapt het plangebied de 2e herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Deze herziening is op 15 februari 2011 vastgesteld.
De toetsing van het plan aan het relevante ruimtelijke beleid is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en beoogde toekomstige situatie toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling beschreven. En als laatste gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen. Voor dit bestemmingsplan zijn dit de volgende nationale belangen:
Het bestemmingsplan Seggelant past binnen het beleid zoals geformuleerd in de Structuurvisie.
Barro (2011)
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Op dit moment zijn in het Barro vijf nationale belangen aangegeven. Dit betreffen de volgende vijf projecten:
Deze nationale belangen zijn niet van belang voor het plangebied. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.
Nationaal Waterplan 2009 - 2015
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan kent geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 -2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Provinciale Structuurvisie: 'Visie op Zuid-Holland'
In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Daarnaast zijn duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid belangrijke pijlers.
In de structuurvisie is bedrijventerrein Seggelant - inclusief de uitbreiding - aangewezen als 'bedrijventerrein'. Onderdeel van de uitbreiding is de aanleg van een ecologische verbinding.
De provincie ziet bereikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen als belangrijke randvoorwaarde voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde.
Figuur 2.1 Uitsnede Functiekaart (Bron: Visie op Zuid-Holland)
Provinciale Verordening Ruimte
In de provinciale verordening ruimte zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Seggelant (bestaand en nieuw) is aangeduid als bestaand stedelijk gebied, waar verdere verstedelijking mag plaatsvinden. Aan de westzijde van de uitbreiding is een strook aangewezen voor de aanleg van een ecologische verbinding als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Verder zijn de volgende artikelen van belang.
Artikel 2 ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2 van de verordening is bepaald dat wanneer een plan voorziet in de ontwikkeling van wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen dat daarbij rekening wordt gehouden met, in voorkeursvolgorde:
- locaties die voor herstructurering in aanmerking komen;
- intensivering of transformatie;
- benutten van locaties die aansluiten op bestaand bebouwd gebied.
Artikel 8 Bedrijventerreinen
In de Provinciale verordening is artikel 8 van toepassing op bedrijventerreinen. In dit artikel zijn in totaal 4 leden opgenomen.
Lid 1 geeft aan dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, behalve binnen bedrijventerreinen met milieucategorie 2 voor zover de bedrijfswoningen niet zijn gelegen binnen de invloedssfeer van bedrijven die in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
In lid 2 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden, alsnog woningbouw mogelijk te maken;
Uit lid 3 blijkt dat de hoogste mogelijke milieucategorie mogelijk gemaakt dient te worden die past bij omgeving van het bedrijventerrein. Dit dient in de toelichting van het bestemmingsplan onderbouwd te worden.
Lid 4 maakt afwijking mogelijk van het bepaalde in lid 3 indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogste categorie die mogelijk zou zijn op het betreffende terrein.
Artikel 9 Detailhandel
In artikel 9 is bepaald dat er geen nieuwe detailhandel buiten winkel- concentratiegebieden mogelijk mag worden gemaakt. Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde 'perifere detailhandel') die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Het gaat om de volgende branches: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in volumineuze goederen (zoals auto's en caravans), tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven. Ten behoeve van deze laatste zijn opvanglocaties aangewezen. De andere branches kunnen ook elders binnen stedelijk gebied worden gevestigd.
Ook zijn er in de verordening enkele uitzonderingen opgenomen voor onder andere kleinschalige detailhandel tot maximaal 200m² verkoopvloeroppervlak. Het voeren van nevenassortiment dat aansluit op het hoofdassortiment is onder voorwaarden mogelijk.
Figuur 2.2 Uitsnede Provinciale verordening
Conclusie
Voor de onderbouwing van de uitbreiding van het bedrijventerrein en de toetsing aan de SER-ladder wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de plantoelichting.
Structuurvisie Brielle
Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de Structuurvisie Brielle vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de Structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:
Voor wat betreft economie en werkgelegenheid zet de Structuurvisie in op het behouden van de huidige bedrijfsactiviteiten en versterking van de economische structuur. Daarnaast is het aantrekken van (passende) werkgelegenheid wenselijk. Hier geeft Brielle onder andere invulling aan door bedrijventerrein Seggelant uit te breiden en een kwaliteitsverbetering te realiseren op bedrijventerrein 't Woud. In combinatie met de uitbreiding van Seggelant worden tracés voor de aan te leggen ecologische verbinding onderzocht.
Figuur 2.3 Uitsnede Structuurvisie Brielle
Strategisch Economische visie (2009)
In de Strategisch Economische Visie zijn de economische uitgangspunten uit de structuurvisie uitgewerkt. Ten aanzien van bedrijventerreinen is het volgende opgenomen.
Om Brielle een aantrekkelijke vestigingsplaats te laten zijn voor een breed spectrum aan bedrijven, is het beschikken over diverse typen vestigingslocaties van belang. Ook om een succesvol beleid te voeren ten aanzien van bedrijven die in de huidige situatie op een suboptimaal geschikte locatie zijn gevestigd, is het van belang dat de diverse typen bedrijven op een geschikt terrein te herplaatsen zijn. Brielle beschikt over verschillende bedrijventerreinen. Seggelant functioneert als entree en toplocatie binnen de gemeente, 't Woud is een kleinschalig terrein dat plaats biedt aan diverse soorten bedrijven. Door het verschil in segmentering vullen beide terreinen elkaar aan. Verder beschikt de gemeente over een aantal kleinere bedrijventerreinen (tot 5 bedrijven).
Hoewel in de huidige situatie de terreinen nog goed functioneren, zal in de toekomst een toenemende druk op de bestaande terreinen ontstaan. Dit komt door het ontbreken van uitbreidingsruimte voor zowel bestaande als nieuw te vestigen ondernemers. Hierdoor kunnen de economische potenties van Brielle zich op de bedrijventerreinen niet verder ontwikkelen en is uitbreiding van de werkgelegenheid nauwelijks mogelijk. De economische ruimte bevriest, waardoor gevestigde bedrijven die willen uitbreiden niet kunnen verplaatsen binnen de gemeente en eventueel zullen vertrekken naar een andere gemeente. Nieuwe bedrijven kunnen zich niet vestigen en probleemveroorzakende bedrijven in het buitengebied en de kernen kunnen niet worden uitgeplaatst.
Tegen deze achtergrond is de uitbreiding van Seggelant met 8 ha gewenst. De uitbreiding dient hoofdzakelijk gebruikt te worden voor lokale vraag van Brielse bedrijven en voor mogelijke verplaatsers vanuit kwetsbare gebieden.
Inrichtingsplan Brielse Zoom Noord (2010)
De Brielse Zoom Noord is in de Ontwikkelingsvisie De Kreken van Voorne-Putten (2006) opgenomen als onderdeel van de provinciale ecologische verbindingszone Strypsche Wetering-Brielse Meer. In de Ontwikkelingsvisie is wel de verbinding, maar niet het tracé bepaald. Om voldoende samenhang te borgen in de uitwerking, is door de Stadsregio Rotterdam en de gemeente Brielle een inrichtingsplan opgesteld van de zone vanaf het Spui tot en met het Brielse Meer.
In het inrichtingsplan is opgenomen dat de Brielse Zoom Noord ten noorden van de Groene Kruisweg (N218) deel uitmaakt van de waterberging van het bestaande bedrijventerrein Seggelant. In de planvorming voor de uitbreiding daarvan - Seggelant 2 - wordt de aanleg van de ecologische verbindingszone, eveneens als onderdeel van de waterberging, meegenomen. Voor de verbinding is een strook van 50 m breed gereserveerd (10 m water en 40 m ecozone). De ecokreek kan deel uitmaken van de landschappelijke inpassing van Seggelant 2 aan de zijde van de Groene Kruisweg en van de afzoming van het woonlint aan De Nolle.
Figuur 2.4 Uitsnede Inrichtingsplan Brielse Zoom Noord
Welstandsnota Brielle (2011)
De gemeente Brielle heeft de mogelijkheid benut welstandsbeleid te voeren en om op basis van de samenhang in gebieden en objecten beoordelingscriteria te formuleren. De criteria zijn vastgelegd in de welstandsnota.
Het bedrijventerrein Seggelant is een modern bedrijventerrein. De waarde is vooral gelegen in de ruime stedenbouwkundige opzet en de verschijningsvorm van de bebouwing. De gemeente wil met dit terrein een hoogwaardig vestigingsmilieu voor bedrijven bieden.
De dynamiek van het terrein is laag. Het beleid is terughoudend en gericht op het goed functioneren en beheer. Eventuele aanpassingen dienen zorgvuldig ingepast te worden in de bestaande architectuur.
Bedrijventerrein Seggelant is een gewoon welstandsgebied met bijzondere randen. Het beleid is gericht op het behoud van de samenhang in de massa's en het straatbeeld. Aan de randen gelden hogere eisen in verband met de ligging naast de toegangsweg tot Brielle en de aansluiting op het naastgelegen buitengebied.
Beleidsplan Archeologie gemeente Brielle "Koers vastgelegd" (2009)
Dit beleid is naar aanleiding van wetgeving opgesteld. De wet verwacht dat gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid op het gebied van archeologie nemen. Het beleid beschrijft de archeologische verwachtingen en waarden en geeft aan hoe hier mee ongegaan moet worden. De consequenties voor het onderhavige plangebied zijn in paragraaf 4.11 beschreven.
Het bestemmingsplan is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied en is grotendeels consoliderend van aard. De bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en groene kwaliteiten worden middels het bestemmingsplan gewaarborgd. In de volgende hoofdstukken wordt hier nader op ingegaan. Vanwege het consoliderende karakter en het feit dat de kwaliteiten van het plangebied in dit bestemmingsplan worden gewaarborgd, voldoet het aan het beschreven beleidskader.
Bedrijventerrein Seggelant 1 is een gemengd bedrijventerrein met bedrijven in milieucategorie 1 tot en met 4.2. Het merendeel bestaat uit lichte en middelzware bedrijven actief in bouw- en groothandel en bedrijfsverzamelgebouwen. Verder zijn er een bouwmarkt en meerdere automobielbedrijven aanwezig. Nabij de entree van het bedrijventerrein bevindt zich een tankstation. Het grootste bedrijf is het kraanverhuurbedrijf P. van Adrighem B.V.. Op dit terrein staat tevens de enige bedrijfswoning in het plangebied.
Het bedrijventerrein Seggelant 1 heeft een heldere stedenbouwkundige opzet. De wegen splitsen het gebied op in vier kwadranten. Het bedrijventerrein Seggelant 1 is voor het grootste deel uitgegeven en bebouwd. De gebouwen zijn vrijstaand. Ze zijn georiënteerd op de weg en hebben een verspringende rooilijn. Het betreft vooral gemengde bedrijvigheid.
Door de grote diversiteit in bebouwing is er sprake van een afwisselend beeld. Omdat er niet in een vaste rooilijn is gebouwd en de voorterreinen divers in gebruik zijn, is er op enkele plekken sprake van een rommelig beeld.
Door het bebouwingspatroon ontstaat een goede verhouding tussen bebouwing en grondgebruik. Behalve ter plaatse van het kraanbedrijf. Door de geringe bebouwing en het grote aantal kranen is er sprake van rommelige open ruimte tussen de bebouwing. De opslag van kranen wijkt sterk af van het overige grondgebruik op het bedrijventerrein. Dit bedrijf is daarom minder passend bij het kleinschalige lokale bedrijventerrein Seggelant. Dit geldt in beperkte mate ook voor het vrachtwagenparkeerterrein, alhoewel hier sprake is van een lang smal perceel met een heldere opzet en een rustige vormgeving.
De huidige bouwhoogte, globaal twee lagen met een plat dak, volstaat voor de gemiddelde bedrijfsvoering op Seggelant. Aan de Veckhoekse Maasdijk staan ook hogere gebouwen.
Voor de ontwikkeling van Seggelant 1 is in 1994 het bestemmingsplan Bedrijventerrein Seggelant vastgesteld. In dit plan is het bestaande deel van het terrein bestemd voor lokale en regionale - vooral kleinschalige - bedrijvigheid.
De volgende bedrijven en activiteiten zijn toegestaan op Seggelant 1:
De volgende bedrijven en activiteiten zijn niet toegestaan:
In het vigerende geldende bestemmingsplan worden de volgende ruimtelijke eisen gehanteerd:
Ruimtelijke kwaliteit
Het terrein is vrij nieuw, toch is er sprake van enkele knelpunten die om een oplossing vragen. Met name de invulling van het grote onbebouwde terrein van het kraanbedrijf centraal in het gebied is sterk bepalend voor de beleving van het terrein. Daarnaast vragen de ervaringen van de gronduitgiftes in Seggelant 1 en de gerealiseerde bouwplannen om aanpassing van het beleid. Hierbij gaat het vooral om de verspringende rooilijn - wat een onrustig beeld oplevert - de verschillende toepassing van hekwerken en het wisselende gebruik van de voorterreinen – wat rommeligheid in de hand werkt. Meer hierover in de volgende paragraaf.
Notitie van Randvoorwaarden en Uitgangspunten
Aan de westzijde van het terrein Seggelant 1 zal het tweede deel van Seggelant worden ontwikkeld. Dit is nu nog voor een deel agrarisch in gebruik en voor een deel ligt het braak. Het bebouwingslint De Nolle vormt de westelijke grens en de verbinding naar de Ondernemingspolder-West.
Voor deze ontwikkeling is een Notitie van Randvoorwaarden en Uitgangspunten opgesteld (NvR). Deze notitie is in 2012 vastgesteld en vormt de basis voor de uitbreiding in dit bestemmingsplan.
Omdat aanpassing van het beleid voor Seggelant 1 noodzakelijk is, zijn de randvoorwaarden voor de uitbreiding ook het bestaande bedrijventerrein van toepassing. De NvR is voor Seggelant 2 verder uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan (figuur 3.1).
Ruimtelijke opzet
Seggelant 2 wordt ontwikkeld als lokaal en (maximaal) subregionaal bedrijventerrein. Voor de ruimtelijke opzet van Seggelant 2 wordt de opbouw van het bestaande deel van het bedrijventerrein doorgezet. De ligging van de wegassen en de maatvoering van de wegen en watergangen is zoveel mogelijk overgenomen vanuit Seggelant 1. De ontsluitingslus loopt over het terrein vanaf de Seggeweg rechtdoor naar het westen, buitenom langs de aan te leggen ecologische verbindingszone. Hierdoor is het plan maximaal flexibel in te delen. Er ontstaan grotere eenheden waarbij de keuze tussen middelgrote en kleine kavels in een later stadium nog te maken is.
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan Seggelant 2
Gekoppeld aan de ontwikkeling van Seggelant 2 wordt een ecologische verbindingszone - als onderdeel van de waterberging - aangelegd. Door de inpassing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) op Seggelant 2, is de landschappelijke overgang goed vorm te geven. Het aanzicht vanaf De Nolle en de Groene Kruisweg blijft groen. De EHS voegt een extra waarde aan het terrein toe. Dit heeft een positief effect voor het imago van de bedrijven grenzend aan deze zone.
Samenvattend:
De ruimtelijke opzet van Seggelant 2 is een voortzetting van Seggelant 1.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
De volgende randvoorwaarden gelden voor het gehele bedrijventerrein en worden vertaald in het bestemmingsplan.
Functies en milieuzonering
Vanuit de structuurvisie wordt wat betreft economie en werkgelegenheid ingezet op het behouden van de huidige bedrijfsactiviteiten en versterking van de economische structuur. Daarnaast is het aantrekken van (passende) werkgelegenheid wenselijk. Uit de onderbouwing in deze notitie blijkt dat er behoefte is aan een nieuw bedrijventerrein (uitleglocatie).
Naar aanleiding van inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan is de invulling van het terrein verder geoptimaliseerd. Een en ander heeft tot gevolg dat de maximale kavelgrootte 10.000 m² bedraagt in tegenstelling tot de 8.000 m² die wordt genoemd in het stedenbouwkundig plan.
De Sociaal Economische Raad (SER) heeft een methodiek opgesteld om de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerrein zorgvuldig en duurzaam te laten gebeuren. Een doel van deze methode - de zogenaamde SER-ladder - is een teveel aan uitgeefbare bedrijfskavels te voorkomen. Uitgaande van de SER-ladder toetst dit hoofdstuk of er behoefte is aan nieuw bedrijventerrein in Brielle.
Voor de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen hanteren het Rijk en de provincie Zuid-Holland de SER-ladder. De SER heeft de SER-ladder ontwikkeld om zorgvuldig om te kunnen gaan met de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen, zodat negatieve gevolgen van een overaanbod aan bedrijventerrein worden voorkomen. Deze SER-ladder gaat uit van drie stappen waar een gemeente/regio zich aan moet houden bij het faciliteren van de behoefte aan bedrijventerreinen. In de afweging of en hoeveel nieuw bedrijventerrein kan worden uitgegeven gaat de SER uit van de volgende stappen:
De vraag naar nieuwe bedrijfventerreinen in de gemeente Brielle is afgewogen binnen de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam. Het noorden van de regio Voorne-Putten is een belangrijke locatie voor nieuwe 'droge' bedrijventerreinen binnen het logistiek-industrieel complex regio Groot Rijnmond (RR2020 (2005)).
De conclusies van de afweging van vraag naar nieuwe bedrijventerreinen zijn vastgelegd in het actieprogramma Ruimte voor economie (2007), de Bedrijventerreinenstrategie Stadsregio Rotterdam 2008-2020 (2009) en de Structuurvisie Zuid-Holland (2010).
De provincie wil met een concurrerende, innovatieve en duurzame economie bij de koplopers van Europa horen. Daarom wil ze zorgen voor voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven.
De uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op een inventarisatie van de plannen voor nieuwe bedrijventerreinen. Hierbij is rekening gehouden met de compensatie voor te transformeren bedrijventerreinen en mogelijke ruimtewinst bij nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen. Door het toepassen van de SER-ladder zal een deel van de bedrijven immers worden gevestigd op de bestaande bedrijventerreinen. De Provinciale Structuurvisie gaat uit van de volgende behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de periode 2008-2020:
uitbreidingsbehoefte
Autonome uitbreidingsbehoefte (vraag) 1.228 ha;
Compensatie door transformatie 320 ha;
Strategische reserve 377 ha;
Saldo uitbreidingsbehoefte 1.925 ha;
Saldo na 10% ruimtewinst door herstructurering 1.732 ha.
Bedrijventerreinenstrategie Stadsregio Rotterdam 2008-2020 (2009)
In de regionale bedrijventerreinstrategie worden afspraken gemaakt over de kwantitatieve en kwalitatieve afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen.
Voor de periode tot en met 2020 wordt in Groot-Rijnmond een ruimtebehoefte van 518 ha netto verwacht (als gevolg van economische groei en exclusief vervangingsvraag). In de periode 2021-2030 komt daar nog eens 260 ha bij. Het uitgangspunt is deze vraag te faciliteren in de Stadsregio Rotterdam. Het totaal aanbod aan harde plannen in de stadsregio bedraagt tot 2020 slechts 124 ha netto. De capaciteit van de huidige harde plannen in de stadsregio is onvoldoende om in de te verwachten behoefte te voorzien.
Stap 1: beschikbare ruimte op bestaande terreinen
In de periode 2000 tot 2010 is in de gemeente Brielle 7,4 ha netto bedrijventerrein uitgegeven voor de lokale en regionale vraag. De gemeente beschikt over in totaal 26 ha netto bedrijventerrein. Op dit moment is er 3,8 ha uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar, waarvan 0,5 ha op kantorenstrook Nieuwland en 3,3 ha op bedrijventerrein Seggelant (bron: Infodesk Bedrijventerreinen, provincie Zuid-Holland, 2011). Uitgaande van een zelfde behoefte en uitgiftetempo als de afgelopen tien jaar (historische uitgifte), is er op de bestaande bedrijventerrein te weinig ruimte beschikbaar om de komende 10 jaar in de verwachte ruimtebehoefte te kunnen voorzien. Stap 1 uit de SER-ladder levert dan ook onvoldoende positief resultaat op.
Stap 2: mogelijkheden voor ruimtewinst
Vraag is nu of ruimte kan worden gevonden in optimalisering van het ruimtegebruik op bestaande terreinen (stap 2 van de SER-ladder). De bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Brielle kennen al een efficiënt ruimtegebruik. De eventuele ruimtewinst uit intensivering is beperkt. Ten tijde van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan speelt in Brielle alleen de herinrichting en kwaliteitsverbetering van bedrijventerrein 't Woud.
Noodzaak voor uitbreiding aanwezig
Tot 2020 is het nodig nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen in de Stadsregio Rotterdam om aan de te verwachten behoefte te kunnen voldoen. De uitbreiding van Seggelant draagt bij aan het creëren van de benodigde capaciteit van bedrijventerreinen. In Brielle is beperkt ruimte meer voor bedrijven. Uitgaande van de historische uitgifte zal het bestaande aanbod voor 2015 zijn uitgegeven. De conclusie is dat nieuw bedrijventerrein voor lokale en (sub)regionale behoefte in de regio moet worden gevonden. Uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Seggelant draagt hieraan bij.
Stap 3: inrichting van het terrein
De derde stap uit de SER-ladder stelt dat de locatie voor het nieuwe bedrijventerrein in een gebiedsgerichte aanpak zorgvuldig en duurzaam moet worden afgewogen. In de voorgaande paragraaf is hier reeds aandacht aan besteed.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied Seggelant ligt ten oosten van de kern Brielle in de oksel van de N57 (Dammenweg) en de N218 (Groene Kruisweg). Het plangebied wordt ontsloten op de N218 via een rotonde (N218-De Nolle-Seggeweg) en een voorrangskruising (N218-Kerkweg). De rotonde vormt de hoofdontsluiting tot het plangebied en de voorrangskruising is een calamiteitenontsluiting.
De N218 verbindt het plangebied in oostelijke richting met de kern Brielle en de N15 (Maasvlakte-Rozenburg). In westelijke richting leidt de N218 naar de N57 en verder naar de kern Spijkenisse. De N57 vormt een doorgaande weg van Rozenburg naar Middelburg.
Binnen het plangebied wordt de hoofdas gevormd door de Seggelant-West en Seggelant-Oost die in elkaars verlengde liggen. Op deze as sluiten middels een lussenstructuur verschillende wegen aan waarmee de bedrijven bereikbaar zijn. De Seggelant-Oost gaat in oostelijke richting over in de Veckhoekse Sluisweg. Deze weg ligt parallel aan de N57 en leidt naar het recreatiegebied aan het Brielse Meer.
De wegen in de omgeving van het plangebied zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. De N57 is een stroomweg met een maximumsnelheid van 80 km/h en ook de N218 heeft een maximumsnelheid van 80 km/h. De wegen binnen het plangebied zijn gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. Waar de Seggelant-Oost overgaat in de Veckhoekse Sluisweg wijzigt de maximumsnelheid naar 60 km/h.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte is de bushalte Seggelant aan de N218 ter hoogte van de rotonde. Vanaf hier rijden met een hoge frequentie bussen naar onder andere metrostation Spijkenisse Centrum en Spijkenisse Heemraadlaan. Naast de kern Brielle doen de bussen tevens omliggende kernen aan zoals Oostvoorne, Rockanje, Hellevoetsluis en Rozenburg.
Langzaam verkeer
Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig liggen langs de N57 en de N218 vrijliggende fietspaden. De fietspaden langs de N218 worden in twee richtingen bereden. Binnen het plangebied deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Een uitzondering hierop is de aan te leggen fietsbrug tussen de Waterweg en het uitgebreide deel van het bedrijventerrein (Seggelant 2). Via de Waterweg krijgt de fietser een directe route naar de kern Brielle die parallel ligt aan de N218.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Het plangebied bestaat uit het huidige bedrijventerrein Seggelant 1 en het uit te breiden gedeelte Seggelant 2. Door voorliggend bestemmingsplan wordt Seggelant 2 mogelijk gemaakt, daarnaast wordt in Seggelant 1 een hogere bebouwingsdichtheid toegestaan. Als gevolg van deze uitbreidingen zal extra verkeer worden gegenereerd. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen, is de verkeersgeneratie ten gevolge van de uitbreiding inzichtelijk gemaakt. Hiervoor zijn kencijfers van CROW gehanteerd waarbij vanuit een worstcasescenario uitgegaan is van de maximale verkeersgeneratie. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van een gemeente. De gemeente Brielle is volgens CBS een weinig stedelijke omgeving (statline.cbs.nl). Aangezien het plangebied aan de rand van de kern Brielle ligt valt het in de categorie restgebied bebouwde kom (CROW-317, 2012).
Verkeersgeneratie
Seggelant 2 bestaat uit zestien kavels met een totale oppervlakte van 50.600 m² bvo. Deze kavels mogen voor maximaal 70% bebouwd worden, dit komt neer op circa 35.500 m². In Seggelant 1 wordt het toegestane bebouwingspercentage verhoogd van 60% naar 70%. Dit komt neer op circa 15.400 m² dat extra bebouwd mag worden.
In Seggelant 1 is binnen de 10% extra bebouwingsmogelijkheden perifere detailhandel toegestaan. De hoogste verkeersgeneratie binnen deze functie wordt veroorzaakt door bouwmarkten. Binnen de provinciale verordening is toevoeging van een bouwmarkt van maximaal 1.000 m2 mogelijk. Vanuit een worstcasebenadering wordt uitgegaan van toevoeging van twee bouwmarkten. Bouwmarkten hebben een verkeersgeneratie van 35,2 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 (CROW-317). In totaal levert dit een verkeersgeneratie op van 700 mvt/weekdagetmaal. Voor het gemiddelde werkdagetmaal geldt een omrekenfactor van 1,1, waardoor de verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag circa 775 mvt/werkdagetmaal bedraagt. Het overige oppervlak kan benut worden voor gemengd bedrijventerrein met een verkeersgeneratie van 158 mvt/weekdagetmaal per netto ha. Dat levert een verkeersgeneratie op van circa 210 mvt/weekdagetmaal, welke met een factor 1,33 omgerekend wordt naar werkdagetmaal. Dit levert op een werkdagetmaal een verkeersgeneratie op van 280 mvt/etmaal.
In Seggelant 2 is de functies bedrijventerrein mogelijk. Perifere detailhandel wordt niet mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie bedraagt 158 mvt/weekdagetmaal per netto hectare (128 personenauto's en 30 vrachtauto's) (CROW-317, 2012). Voor een gemengd bedrijventerrein wordt gerekend met de netto oppervlakte. Dit wordt met een factor 0,77 omgerekend vanuit de bruto oppervlakte. De verkeersgeneratie bedraagt dan circa 620 mvt/weekdagetmaal. Met een omrekenfactor van 1,33 wordt het werkdaggemiddelde berekend. Dit bedraagt circa 820 mvt/werkdagetmaal.
De totale verkeerstoename als gevolg van de ontwikkelingen op Seggelant 1 en 2 bedraagt circa 1.550 mvt/weekdagetmaal en 1.900 mvt/werkdagetmaal.
Verkeersafwikkeling
Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de routing van het extra verkeer naar het plangebied inzichtelijk gemaakt. De uitbreiding zal via de hoofdontsluiting via de Seggeweg naar de turborotonde met de N218 (Groene Kruisweg) leiden.
De turborotonde is een zogenaamde eirotonde met tweestrooks toe- en afritten op beide takken van de N218 en enkelstrooks toe- en afritten op de Seggeweg en de De Nolle. Van een eirotonde is geen maximale capaciteit bekend bij CROW. Wel is bekend dat een enkelstrooksrotonde een maximale capaciteit heeft van 25.000 mvt/etmaal en dat de capaciteit bij een tweestrooksrotonde met enkelstrooks toe- en afritten de capaciteit 20% hoger ligt (CROW-257, 2008). Dit zou uitkomen op circa 30.000 mvt/etmaal. Voor een eirotonde is dan ook uitgegaan van een capaciteit van 30.000 mvt/etmaal. Dit is in het slechtste geval omdat, in tegenstelling tot een tweestrooksrotonde, op het rotondevlak geen uitwisseling is tussen de twee rijstroken. Daarnaast zorgen tevens de tweestrooks toe- en afritten op de takken van de N218 voor een grotere capaciteit van een eirotonde.
In tabel 4.1 is de verkeersintensiteit van de toeleidende wegen van de N218 opgenomen, deze gegevens zijn afkomstig van de provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat 19.700 mvt/etmaal op de toeleidende wegen zit. Voor het prognosejaar 2024 is in overleg met de provincie Zuid-Holland uitgegaan van een jaarlijks autonome groei van 1%. Door de uitbreiding van het bedrijventerrein neemt de intensiteit op de N218 toe met 950 mvt/etmaal aangezien elke verplaatsing uit twee ritten bestaat (heen en terug). Aangenomen is dat dit verkeer gelijkmatig verdeeld is op de N218.
Tabel 4.1 Verkeersintensiteit toeleidende wegen N218
Turborotonde N218-Seggeweg-De Nolle | 2020 [mvt/etm] | 2024 [mvt/etm] | 2024 incl. uitbreiding [mvt/etm] | ||
Tak West: De Nolle – G.T. v.d. Boogerdweg | 9.690 | 10.090 | 10.570 | ||
Tak Oost: N57 – De Nolle | 9.980 | 10.380 | 10.860 |
Bron: Provincie Zuid-Holland, 2012
Voor de Seggeweg en de De Nolle zijn geen verkeersgegevens bekend. Op basis van de functies langs deze wegen is een inschatting gemaakt van de verkeersintensiteit. De Seggeweg leidt naar het bedrijventerrein dat naast de Seggeweg ontsloten wordt door de Kerkweg. Gezien de omvang van het bestaande bedrijventerrein en de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling, zal de Seggeweg een intensiteit van maximaal 4.000 mvt/etmaal kennen. Dit komt neer op circa 2.000 mvt/etmaal per richting.
De Nolle leidt naar de kern Vierpolders en de wijk Nieuwland waar respectievelijk circa 530 en 860 woningen zijn (cbs.nl, 2012). De wijk Nieuwland wordt naast de De Nolle ook ontsloten door de weg Amer die op de N218 aansluit. Aangenomen is dat het verkeer evenredig afgewikkeld wordt over beide wegen. Ook de kern Vierpolders wordt naast De Nolle ontsloten door de Dorpsdijk die in oostelijke richting leidt naar Spijkenisse. Ook voor de kern Vierpolders is aangenomen dat het verkeer evenredig afgewikkeld wordt over beide wegen. Hiermee komt de intensiteit ten behoeve van de woningen op de De Nolle uit op 5.980 mvt/etmaal (een woning genereert circa 8,6 mvt/etmaal, 2650*8,6 + 430*8,6). Aangezien elke verplaatsing uit twee ritten bestaat (heen en terug) bedraagt de intensiteit op de toeleidende weg van de eirotonde circa 2.990 mvt/etmaal.
Naast deze woningen leidt de De Nolle naar een sportpark dat in ontwikkeling is. Volgens het bestemmingsplan Geuzenpark zal de maximale verkeersgeneratie van het sportpark circa 650 mvt/etmaal bedragen, wat neerkomt op afgerond circa 330 mvt/etmaal op de toeleidende weg van de eirotonde. Hiermee komt de totale intensiteit op de toeleidende weg De Nolle uit op circa 3.310 mvt/etmaal.
De som van de toeleidende wegen tot de eirotonde komt hiermee uit op 26.740 mvt/etmaal (10.570+10.860+2.000+3.310). Dit is lager dan de capaciteit van 30.000 mvt/etmaal. Er is een restcapaciteit van circa 3.260 mvt/etmaal, zodat geconcludeerd kan worden dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.
Parkeren
Door de uitbreiding van het bedrijventerrein met Seggelant 2 zal de parkeerbehoefte wijzigen. De parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden opgevangen. Om de parkeerbehoefte inzichtelijk te maken, dient uitgegaan te worden van de maximale kencijfers van CROW zoals opgenomen in de ASVV-2012. De parkeernormen zijn afhankelijk van de bedrijfsfunctie en de omvang van het bruto vloeroppervlak van de bedrijven. De parkeernormen zijn vastgelegd in de regels.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed te noemen. Ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein met Seggelant 2 wordt extra verkeer gegenereerd dat afgewikkeld wordt via de eirotonde. Deze eirotonde heeft voldoende capaciteit om het verkeer van en naar het plangebied af te wikkelen.
Toetsingskader
Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor industrieterrein Europoort/Maasvlakte een geluidszone vastgesteld.
Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Buiten een geluidszone mag de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van alle bedrijven op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Onderzoek
Het plangebied ligt in zijn geheel binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte en gedeeltelijk binnen de geluidszone Pernis-Botlek. Van beide geluidszones is de zonegrens weergegeven in onderstaande figuur 4.1. De geluidszones zijn met een aanduiding weergegeven op de verbeelding.
Figuur 4.1 De geluidszones (rood) van de gezoneerde industrieterreinen Pernis-Botlek en Europoort. Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone.
Overigens zijn voor het industrieterrein Europoort-Maasvlakte in het verleden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen uitgevoerd uit het saneringsprogramma industrieterrein Europoort-Maasvlakte (GRW-West). Voor Brielle betekende dit saneringsprogramma een aanmerkelijke reductie van de geluidsbelasting: de over het algemeen geldende uiterste grenswaarde van 55 dB(A) voor geluidsgevoelige bestemmingen wordt in het plangebied niet overschreden.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect industrielawaai gezoneerd industrieterrein vormt daarom geen belemmering.
Conclusie
Het aspect industrielawaai gezoneerd industrieterrein staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
In voorliggend bestemmingsplan is sprake van de onderstaande situaties:
Nieuwe situatie
Er wordt een nieuwe weg aangelegd om Seggelant 2 te ontsluiten. De maximumsnelheid zal 50 km/h gaan bedragen zodat deze weg gezoneerd is. Uitgaande van 1-2 rijstroken en een binnenstedelijke ligging bedraagt de geluidszone 200 m (artikel 74 van de Wgh).
Aangezien de bestaande woningen langs de De Nolle binnen de geluidszone van deze nieuwe weg liggen, dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen of voldaan wordt aan de normen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) voor 'nieuwe situaties'.
Reconstructiesituatie
Daar waar de nieuwe weg van Seggelant 2 wordt aangesloten op de Seggeweg vindt een fysieke wijziging plaats. Ingevolge de Wgh dient een zogenaamd akoestisch reconstructieonderzoek te worden uitgevoerd.
Aangezien de nieuwe weg om Seggelant 2 te ontsluiten middels een kruispunt wordt aangesloten op de Seggeweg is sprake van een fysieke wijziging. De geluidszone voor reconstructieonderzoek strekt zich 200 m uit (binnenstedelijke weg, 1-2 rijstroken) en wordt in de lengterichting beperkt door de grenzen van het werk, zijnde de lengte waarover de nieuwe ontsluitingsweg aantakt op de Seggeweg. Binnen het wettelijk onderzoeksgebied liggen geen geluidsgevoelige functies zoals woningen. Geconcludeerd wordt dat geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd voor de reconstructiesituatie.
Uitstralingseffect
Het uitstralingseffect dient onderzocht te worden op omliggende wegvakken die niet fysiek gereconstrueerd worden, maar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de daadwerkelijke reconstructiesituatie.
Toetsingskader
Nieuwe situatie
Op grond van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van bestaande woningen binnen de wettelijke geluidszone van een nieuwe weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. De voorkeursgrenswaarde voor bestaande woningen bij een nieuwe weg bedraagt 48 dB.
In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarden niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). In onderhavig plan bedraagt de uiterste grenswaarde 58 dB (nieuwe weg vs bestaande woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle hierna genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast.
Uitstralingseffect (gevolgen verkeerstoename bij bestaande wegen)
In de Wgh (artikel 99 lid 2) is bepaald dat naast het wettelijke reconstructieonderzoek ook aandacht moet zijn voor het zogenaamde uitstralingseffect. Het uitstralingseffect dient onderzocht te worden op omliggende wegvakken die niet fysiek gereconstrueerd worden, maar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling.
Voor toetsing van het uitstralingseffect wordt aangesloten bij de normstelling in de Wgh voor reconstructiesituaties.
Als voorkeursgrenswaarde bij reconstructie dient de geluidsbelasting te worden aangehouden van de situatie één jaar voor reconstructie. Indien deze geluidsbelasting lager is dan 48 dB, bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB.
In eerste instantie geldt bij de beoordeling van de optredende geluidsbelasting, dat gestreefd wordt naar een 'status quo'-situatie waarbij de geluidsbelasting toeneemt met niet meer dan 1 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. In dat geval is er geen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden met 2 dB of meer, is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh.
In dit onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd, alle wegen waar sprake is van een intensiteittoename van > 20%. Bij een dergelijke toename is er namelijk sprake van een geluidstoename van 1 dB of meer. Daarom is het kwantitatief onderzoeken van wegen met een lagere intensiteittoename niet zinvol, omdat op die wegen geen sprake zou zijn van een toename van de geluidsbelasting van 1 dB of meer.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De SRM I-geluidsberekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.
Nieuwe situatie
Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk. Van de interne ontsluitingsweg zijn geen verkeersgegevens bekend. Voor deze weg is op basis van aanliggende functies een inschatting gedaan van de intensiteit. Daarbij is aangesloten bij de verkeersintensiteiten uit de verkeersparagraaf, deze zijn inclusief de verkeersgegevens ten gevolge van de ontwikkeling.
Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten
weg | 2024 [mvt/weekdagetmaal] |
interne ontsluitingsweg | 2.000 |
Naast verkeersintensiteiten zijn de voertuig- en etmaalverdeling noodzakelijk voor het akoestisch onderzoek. Voor de interne ontsluiting ontbreken deze gegevens en is aangesloten bij standaardvoertuigverdeling.
Voor de interne ontsluiting is aangesloten bij een ontsluitingsweg bedrijventerrein. In tabel 4.3 is de voertuig- en etmaalverdeling opgenomen.
Tabel 4.3 Voertuig- en etmaalverdeling
weg | voertuigverdeling-% (L/MZ/Z) | dag/avond/nacht |
interne ontsluiting | 83,68/9,67/6,65 | 7,28/1,96/0,60 |
De interne wegen binnen het plangebied hebben een maximumsnelheid van 50 km/h. De woningen aan De Nolle bestaan uit twee bouwlagen, zodoende is gerekend op waarneemhoogtes 1,5 en 4,5 m. Daarnaast is voor de geluidsberekening de kleinste afstand tussen de woningen en de as van de omliggende wegen van belang voor de maatgevende woning. Tot slot is de objectfractie van belang. De objectfractie is het aandeel bebouwing aan de overzijde van de weg waardoor geluid weerkaatst wordt. Vanwege de bebouwing langs de interne wegen is uitgegaan van een objectfractie van 0,5.
In tabel 4.4 is de kleinste afstand van de woningen tot de omliggende wegen opgenomen en de breedte van de weg.
Tabel 4.4 Karakteristieken van de weg, afgerond op hele meters
wegen | afstand tot de as van de weg [m] | verhard oppervlakte, incl water [m] |
interne ontsluiting | 82 | 20 |
Ten gevolge van het verkeer op de interne wegen bedraagt de maximale geluidsbelasting 42 dB op een maatgevende hoogte van 4,5 m. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden, zodat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Zoals onder het toetsingskader gesteld, is een toename van de verkeersintensiteit met meer dan 20% waarneembaar voor het menselijke oor. Bij een kleiner verschil bedraagt de toe- of afname van de ondervonden geluidsbelasting minder dan 1 dB wat niet door de mens waar te nemen is. Bezien is of de verkeersintensiteiten op omliggende wegen met 20% of meer toeneemt.
Uit de verkeersparagraaf blijkt dat de totale verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling in totaal 2.000 mvt/weekdagetmaal bedraagt. Dit verkeer zal in zijn geheel via de Seggeweg naar de N218 leiden. De N218 heeft volgens cijfers van de provincie Zuid-Holland een verkeersintensiteit van circa 21.990 mvt/weekdagetmaal. Ten gevolge van de ontwikkeling zal het verkeer met minder dan 20% groeien op de N218. Op de Seggeweg zal ten gevolge van de ontwikkeling de verkeersintensiteit stijgen van circa 3.5.00-3.600 mvt/weekdagetmaal (één jaar voor reconstructie) naar circa 5.500-5.600 mvt/weekdagetmaal (tien jaar na reconstructie). Dit is een stijging van circa 56% zodat dit voor het menselijk gehoor waarneembaar zal zijn.
Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de Seggeweg is aangesloten bij de standaardvoertuigverdeling van een ontsluitingsweg bedrijventerrein. De wegdekverharding op de Seggeweg is DAB. Voor de geluidsberekening is uitgegaan van de kleinste afstand tussen de woningen en de as van de Seggeweg. Deze bedraagt 138 m.
In tabel 4.5 is de toename van de geluidsbelasting ten opzichte van 48 dB opgenomen. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Tabel 4.5 Uitstralingseffect
omschrijving | 2013 excl. ontw. | 2024 incl ontw. | toe- of afname ten opzichte van 48 dB |
Seggeweg | |||
1,5 m | 37,61 | 39,55 | +0,00 |
4,5 m | 39,75 | 41,69 | +0,00 |
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van het verkeer op de nieuwe interne weg voor Seggelant 2 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Tevens wordt geconstateerd dat geen geluidsgevoelige functies binnen de reconstructiezone liggen en dat ten gevolge van het uitstralingseffect op de Seggeweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid de ontwikkeling niet in de weg staat.
Vormvrije mer-beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein met circa 5 ha. Dit betreft een uitbreiding aan de westzijde van het bestaande bedrijventerrein waar de agrarische bestemming wordt gewijzigd in een directe bedrijfsbestemming. De oppervlakte van het gehele terrein bedraagt circa 8 ha. Daarvan wordt 1,5 ha ontwikkeld als ecologische verbindingszone.
De voorgenomen uitbreiding van het bestemmingsplan is relevant vanuit het oogpunt van de mer-regelgeving. Op een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein, is namelijk de mer-beoordelingsplicht van toepassing (categorie D 11.3 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). Omdat de oppervlakte van de uitbreiding (totaal circa 8 ha) minder dan de drempelwaarde van 75 ha bedraagt en er geen bijzondere omstandigheden zijn (zoals de gevoeligheid van het gebied), kan worden volstaan met een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling.
In een vormvrije mer-beoordeling wordt nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen: - de kenmerken van de projecten; - de plaats van de projecten; - de kenmerken van de potentiële effecten. Als blijkt dat het ontstaan van belangrijke negatieve effecten voor het milieu niet kan worden uitgesloten dient een projectMER te worden uitgevoerd. |
Op een vormvrije mer-beoordeling is geen mer-beoordelingsprocedure van toepassing. Tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan, neemt het bevoegd een standpunt in over de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu.
Beschrijving milieueffecten
In de onderbouwing van een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein wordt aan dezelfde milieuaspecten aandacht besteed, die ook worden onderzocht in een vormvrije mer-beoordeling. Er is wel een verschil in conclusies die worden getrokken op basis van de (onderzoeks)informatie. In een bestemmingsplan wordt conclusies getrokken ten aanzien van het beleid en de normstelling voor een bepaald milieuaspect. In een vormvrije mer-beoordeling wordt geconcludeerd of er sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectMER noodzakelijk maken. Omdat de beschrijving van de milieuaspecten grotendeels samenvalt, is ervoor gekozen om het milieuhoofdstuk in dit bestemmingsplan op een zodanige manier vorm te geven dat het tevens als vormvrije mer-beoordeling fungeert. Hiermee wordt bereikt dat de milieu-informatie op één plek in het bestemmingsplan aanwezig is, in plaats van in verschillende hoofdstukken.
De structuur van het milieuhoofdstuk is daarvoor aangepast. De resultaten van de milieuonderzoeken zijn systematisch beschreven aan de hand van de mer-(beoordelings)methodiek. In elke paragraaf (met uitzondering van paragraaf 4.5) is daarom onderscheid gemaakt in de beschrijving van de referentiesituatie en de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen. Dit wordt de plansituatie genoemd. Vervolgens wordt in de paragraaf 4.13 apart een conclusie getrokken over de effecten van de uitvoering van het bestemmingsplan en de noodzaak tot het uitvoeren van een projectMER.
Referentiesituatie
De referentiesituatie beschrijft de huidige situatie inclusief de autonome ontwikkelingen. Autonome ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die ook zullen plaatsvinden indien de uitvoering van het bestemmingsplan geen doorgang vindt.
Plansituatie: milieueffecten voorgenomen activiteit
Op het bedrijventerrein komt een variatie aan bedrijfsactiviteiten voor waarvan de uitoefening met het voorliggende bestemmingsplan wordt gecontinueerd. Het betreft groothandelsbedrijven, bouwbedrijven, autobedrijven en bedrijven uit de staal- en kunststofindustrie. In het bestemmingsplan is gewerkt met een milieuzonering met daaraan gekoppeld een algemene toelaatbaarheid voor bepaalde categorieën bedrijven. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan is nog niet bekend welke bedrijven zich in de toekomst binnen het plangebied zullen vestigen en op welke locatie. Ook is logischerwijs nog niet bekend hoe de bedrijfsvoering van het bedrijf zal zijn (capaciteit productie, lay-out bebouwing, maatregelen om milieubelasting op de omgeving zoveel mogelijk tegen te gaan). In het kader van de vormvrije mer-beoordeling is dan ook geen uitgebreid kwantitatief onderzoek verricht naar de effecten van specifieke bedrijfsactiviteiten. Op basis van beschikbare informatie over de milieusituatie in het gebied, is inzicht gegeven in mogelijke gevolgen en noodzakelijke randvoorwaarden die bij toekomstige vestiging van bedrijfsactiviteiten in acht dienen te worden genomen. Waar nodig is gebruikgemaakt van kentallen om de effecten te beoordelen.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De SvB)is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de SvB 'bedrijventerrein' die is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de SvB is opgenomen in Bijlage 3 bij de toelichting.
De richtafstanden uit de SvB gelden ten opzichte van de gebiedstypen rustige woonwijk en rustig buitengebied. Ten opzichte van milieugevoelige functies, die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden.
Onderzoek
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de systematiek voor milieuzonering is een inwaartse milieuzonering uitgewerkt, rekening houdend met de aanwezigheid van milieugevoelige functies, zoals woningen, in de omgeving van het plangebied. Dit resulteert in een zogenaamde 'algemene toelaatbaarheid' voor nieuwe bedrijfsactiviteiten die is gebaseerd op richtafstanden tot milieugevoelige functies in de omgeving.
Voor de (burger)woningen langs De Nolle geldt dat een standaardrichtafstand is aangehouden die van toepassing is op de gebiedstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Dat geldt ook voor de agrarische bedrijfswoningen die ten zuiden van het plangebied zijn gelegen aan de Kerkweg. Voor de bedrijfswoningen die op en rond het plangebied liggen, geldt dat de richtafstanden zijn verkleind: in de directe omgeving zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegelaten, op een afstand van 50 m zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 toegelaten en bedrijfsactiviteiten uit categorie 4.1 op 100 m afstand. De ontwikkeling van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten.
Nadat de zonering is uitgewerkt (zie figuur 4.2) is de toelaatbaarheid vervolgens afgerond naar logische grenzen zoals de begrenzing van bedrijfspercelen. In het geval er sprake is van twee categorieën op één perceel wordt de lagere categorie op dat perceel aangehouden.
Uit de milieuzonering volgt op het middengebied een maximale categorie van 4.2 is toegestaan. Naarmate de bedrijven dichter bij burgerwoningen zijn gelegen, neemt de maximaal toelaatbare categorie af tot 2 aan de randen van het bedrijventerrein. Deze toelaatbaarheid is passend voor een gemengd bedrijventerrein.
Figuur 4.2 Milieuzonering
Inventarisatie aanwezige bedrijven
De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de standaard SvB. De bedrijvenlijst is opgenomen in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat bijna alle aanwezige bedrijven passen binnen de algemene toelaatbaarheid. Alleen voor de bedrijfslocatie van het bedrijf aan de Groene Kruisweg 2 geldt dat de huidige bedrijfsactiviteiten niet volledig passen binnen de algemene toelaatbaarheid die bestaat uit maximaal categorie 3.1. Ter plaatse vindt onder meer groothandel in machines voor de bouwnijverheid plaats. Deze activiteiten met SBI-code 518 wordt ingeschaald in categorie 3.2. Voor deze activiteiten is een specifieke bedrijfsbestemming (sb-1) opgenomen. Hiermee is de continuering van de huidige bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare categorieën toegestaan. Om het ontstaan van de nieuwe milieuhinder te voorkomen, is de algemene toelaatbaarheid in de directe omgeving van de bestaande bedrijfswoning begrensd op categorie 3.1.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Per bron verschilt het of een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is, dit hangt af van het specifieke toetsingskader (beleid/wetgeving).
Inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Er geldt een verantwoordingsplicht voor het GR bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
In 2013 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrand aandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, is tevens een belemmeringenstrook aan de orde. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Inrichtingen
In het plangebied is één risicorelevante inrichting en één Bevi-inrichting aanwezig die gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
De Bevi-inrichting betreft een tankstation aan Seggelant Zuid 1, waar tevens de verkoop van lpg plaatsvindt. De PR 10-6-contour ten gevolge van de lpg-opslag betreft 45 m. Binnen deze risicocontour maakt het bestemmingsplan geen kwetsbare objecten mogelijk. Het invloedsgebied bedraagt 150 m van de lpg-opslagtank en het vulpunt liggen binnen het plangebied. Een verantwoording van het GR is derhalve noodzakelijk en verderop in deze paragraaf opgenomen .
De risicorelevante inrichting betreft het bedrijf Pontmeyer waar opslag plaatsvindt van hout. Deze inrichting beschikt niet over een PR-contour of invloedsgebied welke tot buiten de inrichtingsgrenzen reikt. Derhalve is voor deze inrichting geen nadere verantwoording van het GR noodzakelijk.
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
De gemeente Brielle ligt relatief dichtbij de industriegebieden Maasvlakte, Europoort en Botlek. De PR 10-6-contour reikt in geen geval over de gemeentegrens. Wel kunnen effecten i geval van incidenten met gevaarlijke stoffen reiken tot het grondgebied van de gemeente.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Direct ten zuiden van het plangebied, op de N218, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (bron: www.risicokaart.nl). De PR 10-6-contour ten gevolge van de N218 bedraagt 0 m, het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De N218 vormt ook geen doorgaande route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Ten oosten van het plangebied is de N57 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit het Basisnet Weg blijkt dat deze weg niet beschikt over een plasbrand aandachtsgebied of een veiligheidszone. Het GR voor deze weg is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de N57 is gelegen, is het GR verantwoord. De verantwoording is verderop in deze paragraaf opgenomen.
Aan zowel de zuidzijde als de oostzijde van het plangebied zijn leidingen aanwezig voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het betreffen hogedruk aardgasleidingen en aardolie pijpleidingen.
Hogedruk aardgasleidingen
Aan de zuid- en oostzijde zijn hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie gelegen. Het gaat om de volgende leidingen:
Deze leidingen beschikken over een effectafstand van 80 tot 180 m. Deze effectafstanden reiken niet tot het plangebied, een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk. Ook het invloedsgebied van overige leidingen reikt niet tot het plangebied. In afbeelding 4.4 is de locatie van de leidingen ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.4 Leidingen Gasunie N.V.
Verantwoording GR
Gezien de ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de N218 en de N57 is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is een advies uitgebracht over het bestemmingsplan "Seggelant". Dit advies is weergegeven in Bijlage 6. Het advies is verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico.
Effectscenario
Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N218 en de N57 en het lpg-verkooppunt betreft het BLEVE-scenario. In het worstcasescenario scheurt de tank(wagen) door externe impact, waardoor het tot vloeistof verdichte gas (lpg of propaan) expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt. Dit kan worden gevolgd door een wolkbrand of een explosiescenario. Binnen de 100% letaliteitsafstanden van deze tank(transporten) worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Maatregelen ter beperking van risico's
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N218 en de N57 is van lokaal en provinciaal belang. Dit betekent dat er geen mogelijkheden zijn om bronmaatregelen te treffen in de vorm van het beperken van de hoeveelheid transportbewegingen. Omdat er al sprake is van een vigerende bedrijfsbestemming, is er ook geen mogelijkheid om het externe veiligheidsrisico te verlagen door vermindering van de aanwezigheid van personen. Omdat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt, bestaat er ook geen aanleiding om bronmaatregelen toe te passen. Het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor het meest geloofwaardige scenario geldt dat deze maatregelen erop gericht moeten zijn om de gebouwen geschikt te maken om gedurende een langere tijd te verblijven (safe haven principe). Ook moeten de gebouwen en de directe omgeving geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. De volgende maatregelen worden door de VRR geadviseerd.
Maatregel met betrekking tot de omgeving:
Maatregelen op gebouwniveau:
Maatregel met betrekking tot risicocommunicatie:
De uitvoering van bovengenoemde, aanvullende, bouwkundige maatregelen kan niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Maar kunnen wel gerealiseer worden in het kader van de gemeentelijke verantwoordelijkheid ex art 3 Wet Veiligheidsregio's. Deze maatregelen dienen ten tijde van de bouwvergunning, in goed overleg tussen gemeente en initiatiefnemer te worden verwerkt in het ontwerp van de gebouwen bij de vergunningaanvraag. De inrichting van buitenterreinen, in verband met vluchtroutes, is afhankelijk van de verkaveling en deze is nog niet bekend. Ook op dit aspect wordt door de brandweer toegezien in de vergunningfase.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Van de VRR is geen advies ontvangen met betrekking tot de bestrijdbaarheid van calamiteiten. Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten.
Beschouwing van zelfredzaamheid
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief.
Conclusie
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit (2007)
In de regeling beoordeling luchtkwaliteit is vastgesteld dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde per gemeente of provincie bedraagt. Voor de gemeente Brielle bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde van fijn stof 3 µg/m³. Voor de gehele provincie Zuid-Holland bedraagt de aftrek van het 24-uursgemiddelde 4 overschrijdingsdagen per jaar.
Onderzoek, resultaten en conclusie
Als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan is sprake van een extra verkeersgeneratie. Het gaat om extra verkeer als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein met 6 ha en om extra verkeer als gevolg van de toegestane ontwikkeling van detailhandelsactiviteiten. Uit paragraaf 4.1 Verkeer blijk dat de totale verkeersgeneratie van de ontwikkelingen bestaat uit 2.000 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Omdat de ontwikkelingen in betekenende mate bijdragen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen, zijn luchtkwaliteitsberekeningen uitgevoerd met behulp van het CAR II-programma (versie 11.0).
Bij de berekening is gebruikgemaakt van enkele basisgegevens die in onderstaande tabellen zijn weergegeven. De berekening is uitgevoerd voor het maatgevende wegvak van de N218, tussen De Nolle en de aansluiting op de N57, omdat dit het wegvak is met de hoogste verkeersintensiteit. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2013 en het prognosejaar 2020.
Voor 2013 is gerekend met de achtergrondconcentraties van 2013 maar met de verkeersintensiteiten voor 2015 aangezien er geen intensiteiten voor 2013 bekend zijn. Voor 2013 is rekening gehouden met dezelfde verkeersgeneratie als in 2020, namelijk de verkeersgeneratie in een situatie waarin het bestemmingsplan volledig is uitgevoerd. Voor 2013 wordt hiermee een overschatting van de verkeerssituatie gehanteerd aangezien de ontwikkelingen niet al in 2013 zijn uitgevoerd. De verkeersintensiteiten voor de huidige situatie zijn afkomstig van de provincie Zuid-Holland.
Voor de prognosejaren geldt dat een berekening is uitgevoerd voor 2020 aangezien in het CAR II-rekenprogramma geen achtergrondconcentraties zijn ingevoerd voor de jaren na 2020. In de berekening voor 2020 zijn wel de verkeersintensiteiten voor 2024 ingevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd voor zowel de autonome als de toekomstige situatie. Er is rekening gehouden met een verkeersgeneratie van 2.000 mvt/etmaal en een volledige afwikkeling van dit extra verkeer over de N218 richting de N57 Dammenweg.
Tabel 4.7 Verkeersintensiteiten N218 (autonome situatie, weekdaggemiddeld)
straat | mvt/etm. 2015 autonoom | mvt/etm 2015 inclusief ontwikkeling | mvt/etm 2024 autonoom | mvt.etm 2024 inclusief ontwikkeling |
N218 (N57 Dammenweg - Rotonde De Nolle) |
17.096 |
19.096 |
21.987 |
23.987 |
Bron: Provincie Zuid-Holland
Tabel 4.8 Overige invoergegevens
straatnaam | RD-coördinaten | voertuigverdeling (licht/middelzwaar zwaar verkeer) | wegtype | snelheidstype | bomenfactor | afstand tot de wegas | |||
X | Y | ||||||||
N218 | 72517 | 434479 | 83,59/9,67/6,65 | B | 2 | 1 | 10 |
Tabel 4.9 Rekenresultaten 2013
2013 |
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (µg/m³) |
fijn stof (PM10) jaargemiddelde (µg/m³)* |
fijn stof (PM10) (aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde grenswaarde) |
|||
2013 | 2013 incl ontw. | 2013 |
2013 incl ontw |
2013 |
2013 incl ontw. |
|
N218 | 32,9 | 33,6 | 20,3 | 20,4 | 4 | 4 |
Tabel 4.10 Rekenresultaten 2020
2020 | stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (µg/m³) | fijn stof (PM10) jaargemiddelde (µg/m³)* | fijn stof (PM10) (aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde grenswaarde) | |||
2020 | 2020 incl ontw. | 2020 | 2020 incl ontw | 2020 | 2020 incl ontw. | |
N218 | 25,6 | 26,0 | 18,7 | 18,8 | 2 | 2 |
*)Inclusief aftrek conform Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007.
Conclusie
Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat direct langs de N218, waarover het verkeer van en naar de het plangebied wordt afgewikkeld, zowel in de huidige situatie als na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Omdat direct langs de maatgevende weg wordt voldaan, geldt dat ook voor locaties op grotere afstand van de weg. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Door het milieuadviesbureau AT milieuadvies is in juli 2011 een nader bodemonderzoek (Bijlage 5) uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Aanleiding hiervoor zijn de resultaten uit de voorgaande bodemonderzoeken uit oktober en november 2007, opgesteld door hetzelfde milieuadviesbureau. Uit dit onderzoek (AT 11137, juli 2011 AT Milieuadvies B.V.) blijkt dat de bovengrond sterk verontreinigd is met DDT, de omvang hiervan is zeer beperkt. Gezien deze beperkte omvang is er geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging en dus is een sanering niet noodzakelijk. De omvang van de matige tot sterke verontreiniging met DDT en DDE (overschrijding tussenwaarde) zal globaal circa 1.350 m³ bedragen. De gemeente Brielle kan in het kader van het bestemmingsplan toch een Plan van Aanpak eisen voor de sanering van deze verontreiniging, hierin dient omschreven te worden hoe met de verontreiniging om te gaan.
Toetsingskader
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (plaatsgebonden risico). Ook geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied en de directe omgeving liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn geen hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe het waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
Het waterplan Brielle (2006) is een weergave van de visie van het waterschap en de gemeente op het te ontwikkelen watersysteem. Het plan bevat realistische (haalbare) streefbeelden en een maatregelenpakket om deze streefbeelden te realiseren. Het waterplan heeft primair betrekking op het oppervlaktewater, maar houdt tevens rekening met gerelateerde aspecten zoals riolering, ruimtelijke ordening en groenvoorziening. Binnen de beschikbare beleidskaders zijn voor Brielle streefbeelden geformuleerd voor het watersysteem op de langere termijn (circa 2030). Hierbij is onderscheid gemaakt in een algemeen basisstreefbeeld voor de hele gemeente en aanvullende gebiedsgerichte streefbeelden.
Het basisstreefbeeld gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en ecologie en op het gebruik.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein ligt ten oosten van de dorpskern Brielle, ten noorden van de provinciale weg N218 en ten westen van de provinciale weg N57.
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. In het plangebied is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwatertrap varieert tussen de 0,8 en de 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert van 0,3 m -NAP tot 1 m -NAP.
Het plangebied ligt in peilbesluit Groot Voorne West in het peilgebied Vierpolders. Dit peilgebied heeft een vigerend peil van -2,25 m ten opzichte van NAP.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is een hoofdwatergang gelegen, deze ligt deels aan de noordzijde van het plangebied en stroomt vervolgens midden door het plangebied naar het zuiden. Binnen het plangebied zijn tevens een dijksloot aan de noordzijde en wegsloten aan de zuidzijde gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied valt aan de noordzijde binnen de beschermingszone van een secundaire waterkering. Binnen deze begrenzing is de Keur van het waterschap van toepassing.
Afvalwaterketen en riolering
Het bestaande bedrijventerrein in het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Voor de nieuwe ontwikkeling geldt dat schoon hemelwater moet worden afgekoppeld en afgevoerd naar oppervlaktewater.
Toekomstige situatie
Algemeen
Om extra economische ontwikkeling te creëren, wordt in het westelijk deel van het plangebied Seggelant een uitbreiding voorbereid van 5,05 ha aan bedrijventerrein. De totale uitbreiding van dit plangebied zal ruim 8 ha bedragen. Naast het uit te breiden bedrijventerrein, wordt een ecologische verbindingszone aangelegd waarin onder andere water wordt gerealiseerd als compensatie voor de toename aan verharding.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m² dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van deze toename aan open water gerealiseerd worden.
Aan de westzijde van de het bedrijventerrein wordt een toename in verharding gerealiseerd van maximaal 5,05 ha. Verder wordt circa 0,41 ha aan wegen aangelegd.
Tot slot worden enkele bestaande watergangen gedempt met een oppervlak van circa 1.400 m² Het totaal te compenseren oppervlak bedraagt daarmee 0,68 ha. Binnen het plangebied wordt circa 7.210 m² (0,72 ha) open water gerealiseerd. Dit water sluit aan op de hoofdwatergang aan de noordzijde van het plangebied. Met deze watercompensatie wordt voldaan aan de eis van het waterschap van 10% watercompensatie van de verharding en volledige compensatie van het te dempen oppervlaktewater. Voor de realisatie van dit open water is een watervergunning van het waterschap vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. In de aan te leggen waterzone welke als verbinding zal dienen voor de Ecologische Hoofdstructuur is de aanleg van natuurvriendelijke oevers gewenst ter bevordering van de waterkwaliteit en de ontwikkeling van flora en fauna.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving mits voldaan wordt aan voldoende waterberging binnen het plangebied.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het dempen van bestaande watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de realisatie van de extra 5,05 ha bedrijventerrein (kavels en wegverhardingen) is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse als voldaan wordt aan de uitgangspunten voor waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterkeringen.
Het beleid van de rijksoverheid (Wet op archeologische monumentenzorg) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. De Wet op de archeologische monumentenzorg schrijft voor dat gemeenten een archeologiebeleid opstellen. Eind 2009 werd het beleidsplan archeologie 'Koers vastgelegd' vastgesteld.
Op de archeologische verwachtingenkaart behorende bij het Beleidsplan Archeologie 'Koers vastgelegd' van de gemeente Brielle is te zien dat een deel van het plangebied aan te merken is als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en een deel aan te merken is als een gebied met middelhoge verwachtingswaarden. Ter plaatse van Seggelant 1, ten noorden van Seggelant-West en Seggelant-Oost zijn twee AMK-terreinen van hoge archeologische waarde gelegen.
Figuur 4.4a Uitsnede Archeologische verwachtingenkaart
Figuur 4.4b Uitsnede Archeologische beleidskaart Brielle
De archeologische beleidskaart behorende bij het beleidsplan archeologie 'Koers vastgelegd' geeft voorts weer welke archeologische dubbelbestemmingen dienen te worden aangehouden. Op basis daarvan zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het onderhavig bestemmingsplan twee dubbelbestemmingen opgenomen:
Onderzoek
Omdat onderhavig bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk maakt in het gebied met een archeologische verwachtingswaarde, moet aangetoond worden of er archeologische waarden in het geding zijn. Ter plaatse van de uitbreiding geldt voor het noordelijk deel van de gronden een lage archeologische verwachtingswaarde, hier is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor het zuidelijk deel van de uitbreiding geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gronden is door adviesbureau RAAP een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7.
Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans dat door geplande werkzaamheden archeologische resten verstoord word en zeer klein wordt geacht. Op basis daarvan kan middelhoge verwachtingswaarde naar beneden worden bijgesteld tot een lage archeologische verwachtingswaarde.
Conclusie
Voor de uitbreiding Seggelant II blijkt sprake te zijn van een lage archeologische verwachtingswaarde. Indien bij de uitvoering van werkzaamheden onverwacht toch archeologische reten worden gevonden, dan dient hiervoor melding te worden gemaakt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Voor de overige gronden zijn er dubbelbestemmingen opgenomen met daaraan een vergunningenstelsel gekoppeld wanneer er een onderzoeksplicht geldt.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen, wat ecologie betreft, moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bestaand bedrijventerrein en ongebruikte akkers met opgaande beplanting en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in het uitbreiding van het bedrijventerrein en realisatie van een ecologische verbindingszone. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van bestaande EHS. Aan de westkant van het plangebied is wel een ecologische verbindingszone gepland, de verbindingszone Strypsche wetering-Brielse meer. De provincie heeft beschreven wat voor type verbindingszone het hier betreft. De verbindingszone is een aaneengesloten moerasverbinding met een lengte van 5 km en 50-100 m breed. De verbinding is geschikt voor zeer kritische diersoorten als noordse woelmuis, waterspitsmuis en dwergmuis.
Figuur 4.5 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning, huismus en merel aanwezig. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en ransuil. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Tevens kan de uitbreidingslocatie belangrijk jachtgebied vormen voor soorten als sperwer, buizerd, kerkuil en torenvalk.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Mogelijk zijn er ook bomen aanwezig die plaats kunnen bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de voorkomende biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Vissen
De watergangen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.3 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | |||||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | ||||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, sperwer, ransuil en huismus | Ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
In het plangebied is een ecologische verbindingszone gepland, welke met de ontwikkeling van het bedrijventerrein gerealiseerd zal worden conform het in 2010 opgestelde inrichtingsplan Brielse Zoom. Aan de west- en zuidwestkant van het plangebied zijn daarom de bestemmingen Natuur en Water opgenomen.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bedrijventerrein en realisatie van de ecologische verbindingszone. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter, verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
In paragraaf 4.4 is toegelicht dat op het voorliggende bestemmingsplan de zogenaamde vormvrije mer-beoordelingsplicht van toepassing is. In deze paragraaf is eveneens toegelicht dat per milieuaspect een beoordeling van effecten heeft plaatsgevonden waarbij onderscheid is gemaakt in de referentiesituatie en de plansituatie.
Gelet op het kleinschalige karakter van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein (circa 8 ha) in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. (75 ha), de plaats van het plangebied en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten waarvan de resultaten zijn opgenomen in de voorgaande paragrafen. Voor dit bestemmingsplan is in verband met de wijziging van het bedrijventerrein dan ook geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De beschrijvingen en conclusies uit de voorgaande paragrafen zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt aangegeven wat in beginsel wordt geregeld in het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan regelt bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken. Wat betreft bouwen regelt het bestemmingsplan in beginsel de korrel, massa en vorm van bouwwerken. Het bestemmingsplan biedt een aantal mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteiten en uitgangspunten, zoals in voorgaande paragrafen zijn beschreven, zeker te stellen. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent de plaatsing van gebouwen en bouwwerken, het regelen van maximale goot- en bouwhoogten, nokrichtingen, afwijkingen, nadere eisen en het opnemen van een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.
Welstand
Wanneer het gaat om het uiterlijk van bouwwerken is het welstandstoezicht het meest aangewezen instrument om zaken zoals materiaal- en kleurgebruik van gevels en daken te regelen. Daarnaast zijn gevelindeling, ornamenten en detaillering ook zaken die in het kader van welstand worden geregeld.
In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een flexibele bestemmingsplansystematiek, waar de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar een flexibele opzet van het bedrijventerrein binnen de geformuleerde randvoorwaarden.
Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is.
De systematiek van het vigerend bestemmingsplan dient als uitgangspunt maar wordt vertaald naar eisen vanuit de richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit zal met name in de opbouw van de regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) gevolgen hebben. Het uitgangspunt is dat bestaande rechten in principe worden gehandhaafd. De bepalingen uit het vigerend bestemmingsplan worden vertaald in nieuwe bestemmingsplan.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 9 t/m 15) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 16 en 17). Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels. Hierbij wordt de volgorde aangehouden zoals deze in de regels zijn opgenomen.
Artikel 1 Begrippen
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
Artikel 3 Bedrijventerrein
Deze bestemming is opgenomen voor het grootste deel van het plangebied. Op de plankaart is aangegeven welke bedrijven (tot welke milieucategorie) zijn toegestaan. Bestaande bedrijven die daar van reeds afwijken (hogere categorie) zijn specifiek aangeduid en daarmee toegestaan. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. De bestaande bedrijfswoning is specifiek aangeduid op de kaart en daarmee toegestaan. Hetzelfde geldt voor het bestaande verkooppunt voor motorvoertuigenbrandstof (met lpg) en het bijbehorende vulpunt.
Perifere detailhandel is conform de Verordening Ruimte toegestaan op het reeds bestaande deel van het bedrijventerrein (Seggelant 1). Op de uitbreiding (Seggelant 2) is perifere detailhandel volledig uitgesloten. Dit, omdat een volldige invulling van de uitbreiding met perifere detailhandel zou lijden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Nieuwe perifere detailhandel zal dus op het bestaande deel ven Seggelant gevestigd moeten worden.
Gebouwen en overkappingen dienen binnen de aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. De bouwhoogten zijn afgestemd op hetgeen toegelicht in hoofdstuk 3. Voorts zijn regels opgenomen ten aanzien van het bouwen in de voorste bouwgrens (gevellijn).
Artikel 4 Groen
De grotere structurele groenstroken zijn bestemd als Groen. Het gaat hier om de grotere groenplekken op het bedrijventerrein. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m. De calamiteiten ontsluiting op de Kerkweg is bestemd als Groen met een specifieke aanduiding. Verder zijn nutsvoorzieningen toegestaan. Tevens zijn voet- en fietspaden binnen de bestemming Groen opgenomen.
Artikel 5 Natuur
Ter plaatse van de aan te leggen ecologische verbindingszone is de bestemming Natuur opgenomen. Deze bestemming is gericht op zo min mogelijk activiteiten die de aanwezige flora en fauna kunnen verstoren. Binnen de regels is een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen voor diverse activiteiten zoals ontgronden, bomen kappen en graafwerkzaamheden.
Artikel 6 Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de openbare wegen.
Artikel 7 Water
De hoofdwatergangen zijn voorzien van de bestemming Water. Dit geldt ook voor de watergang ter plaatse van de aan te leggen EHS-zone.
Artikel 8 en 9 Waarde - Archeologie - 3 en -4
Het gemeentelijke archeologie beleid kent een viertal archeologische zones. In het plangebied komen de zones 3 en 4 voor.
De gronden met een hoge verwachtingswaarde zijn mede bestemd als Waarde - Archeologie - 3. De gronden met een middelhoge verwachtingswaarde zijn mede bestemd als Waarde - Archeologie - 4.
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm (WR-A-3) en groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm (WR-A-4), dient een rapport overgelegd te worden waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
Aan de noordzijde van het plangebied is een waterkering gelegen. Deze is opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het doel van deze bestemming is ervoor te zorgen dat de waterkering wordt beschermd. Dit betekent kortweg dat er uitsluitend mag worden gebouwd indien de waterkeringsbelangen niet worden geschaad.
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 12 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn, verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidsgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn.
Voorts is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de veiligheidszone rondom het aanwezige Bevi-bedrijf. Binnen deze zone zijn nieuwe kwetsbare bedrijven niet toegestaan.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit betreft de (beperkte) overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Artikel 17 Overige regels
Aanvullende werking bouwverordening
In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening niet (aanvullend) van toepassing.
Werking wettelijke regelingen
In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling, een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassing-verklaring van een wettelijke regeling in de planregels is opgenomen.
Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold.
Parkeren
In dit artikel is een regeling opgenomen, dat, bij het oprichten van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk (met meer dan 100 m² dan wel meer dan 10% van de totale brutovloeroppervlakte) en/of de verandering van functie op het perceel, voldaan moet worden aan een minimumaantal parkeerplaatsen. Parkeerplaatsen die ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit bestemmingsplan bestaan, worden buiten beschouwing van de berekeningen worden gelaten. Indien een gewenste functie niet voorkomt in de lijst, dient de parkeernorm uit de CROW-publicatie 317 (CROW, 2012) te worden aangehouden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om af te wijken van het aantal benodigde parkeerplaatsen indien redelijkerwijs op het of in de buurt van het bouwperceel geen parkeerplaatsen te realiseren zijn. Eveneens is afwijking mogelijk indien in de bestaande situatie meer of een gelijk aantal parkeerplaatsen aanwezig is.
Artikel 18 Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan;
Artikel 19 Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Het bestemmingsplan Seggelant bestaat een reeds gerealiseerd deel (Seggelant 1) en een deel dat nog ontwikkeld gaat worden (Seggelant 2).
Niet alle percelen binnen het plangebied van Seggelant 2 zijn in eigendom van de gemeente.
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
Binnen het plangebied van Seggelant 2 zijn percelen in eigendom bij derden. Het bestemmingsplan voorziet op genoemde percelen in de realisering van bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist. Met de eigenaren van genoemde percelen (ontwikkelende marktpartij) is een anterieure overeenkomst van grondexploitatie gesloten met als kenmerken dat de marktpartij de gemeentelijke gronden in het exploitatiegebied heeft aangekocht en dat het exploitatiegebied door de marktpartij voor eigen rekening en risico wordt ontwikkeld.
Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Seggelant 2 is daarmee verzekerd voor het gehele plangebied. De gemeente Brielle neemt op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen.
Het voorontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. De inspraakreacties zijn hieronder samenvattend weergegeven.
Inspraakreactie 1
Samenvatting
Beantwoording
Conclusie
De inspraakreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Inspraakreactie 2
Samenvatting
Beantwoording
Conclusie
De inspraakreactie leidt gedeeltelijk tot aanpassing van het bestemmingsplan, zoals genoemd onder sub a, b en d.
Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens naar de wettelijke overlegpartners verstuurd. Deze reacties zijn hierna samengevat en beantwoord.
Provincie Zuid Holland
Samenvatting
De aanpassing in de EHS wordt door de provincie niet als Provinciaal Belang gezien. Voor het overige zijn er geen opmerkingen.
Beantwoording
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.
Gasunie
Samenvatting
Het plangebied ligt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtsbij gelegen leiding. De betreffende leiding is dan ook niet van invloed op de verdere planontwikkeling.
Beantwoording
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.
Waterschap Hollandse Delta
Samenvatting
Beantwoording
Conclusie
De overlegreactie leidt ten aanzien van punt b, tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond
Samenvatting
De VRR geeft aan dat maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid niet geborgd kunnen worden in het bestemmingsplan. Verzocht wordt om in ieder geval rekening te houden met de volgende onderwerpen:
Beantwoording
Conclusie
De overlegreactie leidt ten aanzien van punt a, b en c tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende die periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is hieronder samengevat en beantwoord.
Provincie Zuid-Holland
De provincie wijst erop dat zij abusievelijk hebben aangegeven dat het voorontwerp van het bestemmingsplan geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De provincie wijst erop dat de bepaling in art 3 onder f. en j., waarin perifere detailhandel wordt toegelaten strijdig is met artikel 9 van de Verordening Ruimte (detailhandel). Ook art 3.3. sub b. t/m e. en n. gelezen in samenhang met de begripsomschrijving in art. 1.40 zijn strijdig met artikel 9 van de Verordening Ruimte.
Beantwoording
De planregels met betrekking tot detailhandel op het bedrijventerrein zullen overeenkomstig artikel 9 van de provinciale Verordening Ruimte worden aangepast. Hierbij is het volgende van belang:
Conclusie
De zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.