direct naar inhoud van Regels
Plan: Oudeweg West 5, Zwartewaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.OudewegWest-0130

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan "Oudeweg West 5, Zwartewaal" van de gemeente Brielle.

1.2 het bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0501.OudewegWest-0130 met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 bedrijfswoning

een woning in de nabijheid gelegen van een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.5 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal tot stand zijn gekomen of komen.

1.6 bestemmingsvlak

een op de kaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.8 bouwvlak

een op de kaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten; bouwvlakken die verbonden zijn door middel van de aanduiding "bij elkaar behorende bouwvlakken", worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.9 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.10 erfscheiding

de grens tussen twee percelen.

1.11 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.13 neventak/nevenfunctie

een bedrijfsactiviteit naast de als hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende bedrijfsactiviteit, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarisch bedrijf; die ondergeschikt (minder dan de helft) dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan het agrarische bedrijf.

1.14 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.15 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.16 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gebouwd en het verlengde hiervan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.2 de inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.3 de goot(- of boeibord)hoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- of boeibordhoogte van de dakkapel als hoogte aangemerkt.

2.4 de bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil.

2.6 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw;

alsmede voor:

  • b. bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, schouwpaden en water ten behoeve van wateraanvoer- en afvoer, waterberging en sierwater.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die maximaal 2 meter hoog mogen zijn.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden geldt dat buitenopslag in geen geval is toegestaan.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden;
  • b. bos en bebossing;
  • c. ecologische verbindingszone;
  • d. bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, en verharding;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. infrastructurele voorzieningen;

ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zitgelegenheden en bewegwijzeringsborden;
  • h. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

de bouwhoogte van gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat het volgende niet is toegestaan:

  • a. het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;
  • b. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • c. als standplaats voor ambulante handel;
  • d. het plaatsen van woonwagens;
  • e. als kampeerterrein.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren:

  • a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • b. het vellen, kappen en/of rooien van bomen en houtopstanden;
  • c. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • g. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of toepassen van drainage;
  • h. het graven, dempen, verdiepen, vergroten of anders aanpassen van waterlopen, sloten en greppels;
  • i. verwijderen van landschapselementen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
  • k. het aanbrengen van drainage.

4.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. bedoeld zijn onder lid 5.4.1 onder c, d en e voor zover het een kleiner oppervlak betreft dan 100 m².

4.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erf- en terreinafscheidingen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  max. aantal woningen per bouwvlak   max. oppervlak   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
woning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)*   één   200 m2   4,5 m   10 m  
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevelrooilijn
- overige plaatsen  
     
1 m
2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde         3 m  

*Woningen (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bebouwing die zich op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan buiten het bouwvlak bevinden.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inrichting

het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doelen is slechts toegestaan met dien verstande dat:

a. de landschappelijke inrichting, zoals opgenomen in bijlage 1 van dit plan, binnen één jaar na ingebruikname van de gronden is uitgevoerd;

b. de landschappelijke inrichting duurzaam in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Afstanden tot zijerfscheidingen

Gebouwen mogen niet binnen een afstand van 3 m tot de zijerfscheiding worden gebouwd. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd hiervan ontheffing te verlenen teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:

  • a. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
    • 1. daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig worden geschaad;
    • 2. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,8 m.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, , indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan Oudeweg West 5, Zwartewaal".