Plan: | Waterravelijn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.BPWaterravelijn-0130 |
In het zuidoostelijk deel van de Vesting Brielle ligt het waterravelijn. Een ravelijn is een midden voor een vestingfront gelegen, ongeveer driehoekig of redanvormig buitenwerk, en bood dekking voor een courtine (verbindingsmuur) en toegangspoort, alsmede de zijkanten van naastliggende bastions tegen vijandelijk vuur. Enkele particuliere initiatiefnemers hebben het plan opgevat om het grotendeels overwoekerde waterravelijn te herontwikkelen voor horeca en recreatie in de vorm van een natuurspeeltuin. De gemeente wil medewerking verlenen aan deze functiewijziging om dit waardevolle onderdeel van de Vesting toegankelijk en beleefbaar te maken.
In 2003 en 2007 zijn reeds studies uitgevoerd naar de mogelijkheden om het ravelijn opnieuw in gebruik te nemen/geven. Na verschillende verkenningen is er nu een passend initiatief om het ravelijn als een bijzondere ontmoetingsplek te ontwikkelen waarbij de bijzondere waarden van het ravelijn als karakteristiek onderdeel van de vesting worden behouden en ingezet. Het initiatief gaat uit van de plaatsing van een nieuw horecapaviljoen met terras in combinatie met het behoud en herstel van de bestaande historische kas.
Om deze ontwikkeling ruimtelijk goed in te passen zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de inrichting en het gebruik van het ravelijn.
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Vesting dat in 2012 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan beschermt enerzijds het waardevolle karakter en de specifieke kenmerken van het plangebied als onderdeel van het beschermd Stadsgezicht en doet anderzijds recht aan het dynamische karakter van de binnenstad.
In dit bestemmingsplan is het ravelijn echter bestemd voor 'Groen met een specifieke vorm van waarde - vesting'. De locatie is daarbij tevens bestemd voor behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Er mogen thans geen gebouwen op het waterravelijn worden gebouwd. Met dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling van het waterravelijn met het nieuwe paviljoen ruimtelijk passend is, en wordt aangegeven binnen welk kader de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden.
Het plangebied ligt aan de zuidoostkant van de vesting, in de vestinggracht rond Brielle. Het plangebied is geheel omgeven door water en is met een brug bereikbaar vanaf de Kaaisingel. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Earth)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Vesting', dat op 11 december 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 1 februari 2013 onherroepelijk is verklaard. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Vesting is opgenomen in figuur 1.2. Voor het ravelijn is de bestemming 'Groen' met een nadere aanduiding 'specifieke vorm van groen - vesting' opgenomen.
Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden en tevens voor het behoud en het herstel van cultuurhistorische waarden (de vesting). Het perceel wordt verder geheel omgeven door (de bestemming) water. Er mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen:
Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Vesting'
Het initiatief is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente staat echter positief tegenover de beoogde ontwikkeling en biedt met het voorliggend onderbouwing een passend juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.
De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende onderbouwing wordt in hoofdstuk 6 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden, de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de aanwezige te beschermen waarden en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief.
Momenteel is het ravelijn niet toegankelijk. De oude betonnen brug vormt geen representatieve entree en is met een hekwerk afgesloten. Dit is de enige entree naar het eiland. Jaren geleden stond er een woonhuis op het ravelijn maar deze is reeds gesloopt. De enige overgebleven herinnering aan de bebouwingsgeschiedenis van het Kaaivest is de ruïne van een druivenkas. Het oorspronkelijk ijzeren frame daarvan, waarvan de verticaal met een ronding overging in de hellende kap, is gedeeltelijk verdwenen en aangevuld met stalen spanten. De kas heeft een beperkte hoogte.
Figuur 2.1 Huidige situatie gezien vanaf de oostzijde
Op het ravelijn staat een grote hoeveelheid bomen waaronder op enkele plekken een aantal fruitbomen. Aan de noordrand staan enkele grote populieren met daarin enkele reigernesten. Daarnaast zijn er enkele nesten aan de zuidoost- en noordwestzijde. Het overige bestand is gevarieerd. Via een bomeninventarisatie is bepaald welke bomen van het bestand het behouden waard zijn en welke bomen niet op het eiland hoeven te worden gehandhaafd.
De aarden verdedigingswal ligt nog rond de Kaaivest, met uitzondering van de noordzijde: de 'keelzijde' van het ravelijn, die ook oorspronkelijk laag was. Dit historisch element is door de beperkte hoogte (nog) niet sterk in het beeld aanwezig.
Wanneer het ravelijn toegankelijk wordt gemaakt en onderdeel wordt van de groene route rond de vestinggracht kan deze plek een sterke aanvulling zijn op de groene recreatieve structuur. Het ravelijn als een zelfstandig stadspark en onderdeel van de groene rand rond Brielle.
In de zone tussen de Kaaisingel / Oostdam en de Groene Kruisweg liggen verschillende functies die de schil rond de vesting vormen. Deze ruimte tussen de Groene Kruisweg en de vesting is ' leeg' gehouden zodat er een goed zicht op de vesting bestaat. Deze zijde is de drukkere zijde door de begaanbaarheid en activiteit. Er ligt een pad direct langs het water. Het eiland is vanaf deze zijde betreedbaar. Aan de westzijde van het eiland ligt langs de Kaaisingel de verdiepte supermarkt met daaromheen het grote parkeerplein. Aan de zuidzijde is de parkeercapaciteit recent uitgebreid. Deze extra parkeerplaats is tevens bruikbaar als evenemententerrein. Aan de zuidzijde ligt een grote groene kavel met daarop historische bebouwing als buffer richting de latere uitbreidingen. De benodigde parkeercapaciteit voor de nieuwe functie op het eiland kan op dit nieuwe openbare parkeerterrein worden gevonden. Aan de noordzijde ligt de Vestingwal. Het pad langs de vestingwerken loopt achter deze wal zodat het eiland vanaf deze zijde niet beleefbaar is. De noordzijde van het eiland heeft hierdoor een rustiger en meer verborgen karakter.
In 2012 zijn randvoorwaarden opgesteld om nieuwe initiatieven te kunnen toetsen aan diverse ruimtelijke aspecten. In dit document zijn op basis van een analyse en verschillende onderzoeken (zoals naar mogelijke nieuwe functies, de waarde van het bomenbestand, geluidhinder, e.d.) een aantal randvoorwaarden benoemd waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De randvoorwaarden zijn in een aantal categorieën opgedeeld:
Figuur 2.2 Locatie beoogd bouwvlak
Het bouwplan gaat uit van een horeca voorziening in de vorm van een restaurant met terras. Het gebouw beschikt verder over eeen multifunctionele ruimte die onder meer kan worden gebruikt als trouwlocatie, vergaderruimte, yoga en meditatie, expositieruimte of galerie. De nieuwe bebouwing wordt binnen het bouwvlak geplaatst waarbij de dichte functies, het restaurant en het terras opeenvolgend vanuit de wal aan de oostzijde worden geplaatst. Het terras ligt op deze manier gunstig op de zon en is goed zichtbaar vanaf de entree vanaf Kaaisingel. De bestaande brug wordt vernieuwd en aan de westzijde van het waterravelijn wordt een tweede brug aangelegd. Beide bruggen worden voorzien van een hekwerk zodat het eiland 's-nachts kan worden afgesloten.
De bestaande kas zal worden opgeknapt en vernieuwd. Een deel van deze kas ligt buiten het bouwvlak. Daarnaast wordt met het herstel van de kas het in de randvoorwaarden gestelde maximale bebouwingsoppervlak overschreden. De optie van hergebruik van de bestaande kas was destijds echter niet als optie meegenomen aangezien er van uit is gegaan dat herstel geen reële optie was. Het behoud en het herstel van de kas is ruimtelijk en historisch gezien wel wenselijk. Nu blijkt dat herstel van de oude kas goed mogelijk is dient het bouwvlak iets te moeten worden verruimd en zal het maximale aantal te bouwen vierkante meters iets worden verhoogd (naar 800 m2).
Figuur 2.3 Impressie van het beoogde bouwplan
De nieuwe bebouwing van het restaurant wordt in drie unieke geschakelde volumes gebouwd die in hoogte vanaf de oostelijke wal iets oplopen. Deze volumes refereren op een eigentijdse wijze aan de wal. Door het toepassen van een grasdak wordt deze referentie nog sterker.
Het materiaalgebruik is eigentijds, natuurlijk en robuust (hout en glas op een moderne wijze gecombineerd). Het ontwerp verwijst naar een lichte stedenbouw met lokale materialen en een transparante gevel richting de entree en het terras.
Het overige deel van het terrein wordt ingericht als stadspark. In het stadpark worden diverse faciliteiten aangelegd in de vorm van een natuurspeeltuin, openlucht theater, theetuin, blote voetenpad en picknickplekken.
Een deel van het bomenbestand blijft behouden, met name aan de west- en noordzijde van het ravelijn.
Het initiatief past prima binnen de randvoorwaarden, met dien verstande dat de kas in het bouwvlak moet worden opgenomen en het aantal te bouwen kuubs en vierkante meters iets moet worden verruimd.
De architectuur en de voorgestelde landschappelijke inrichting van het eiland zorgen voor een uitnodigende en duurzame combinatie en geven het ravelijn betekenis en een nieuwe toekomst.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Doorwerking
Voor zover relevant, voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan de SVIR. Er wordt met dit plan recht gedaan aan de ter plaatse geldende cultuurhistorische waarden van de locatie (en omgeving) Voor het overige heeft de SVIR een te hoog abstractieniveau voor dit bestemmingsplan.
Modernisering Monumentenzorg (2010)
Het Rijk wil de monumentenzorg moderniseren. Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar het monumentenstelsel kan op een aantal belangrijke punten worden verbeterd. Belangrijk uitgangspunt voor de moderne monumentenzorg is dat burgers (eigenaren en particulier initiatief) betere participatiemogelijkheden krijgen. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebiedsgericht en ontwikkelingsgericht. De vele positieve zaken van het huidige stelsel blijven bestaan of worden verbeterd. De visie op moderne monumentenzorg rust op vier pijlers.
Pijler 1: Cultuurhistorie belangrijk element in procedures ruimtelijke ordening
Vroeg in het proces van ruimtelijke ontwikkelingen wordt de cultuurhistorie geïnventariseerd en geanalyseerd. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Bij wijzigingen van het bestemmingsplan wordt het effect van die verandering op de cultuurhistorische waarden afgewogen tegen andere belangen. Burgers kunnen bij belangrijke cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium hun inbreng leveren.
Pijler 2: Vermindering regeldruk
Monumentenwetgeving is in het nieuwe stelsel een ontwikkelkracht. Borging van de cultuurhistorie vooraan in de ruimtelijke ordening (zie de eerste pijler) is een principiële keuze die erop gericht is om sectorale ingrepen tijdens de ruimtelijke processen overbodig te maken. Het aan monumenten gebonden instrumentarium kan worden verkleind als pijler nummer 1 goed vorm krijgt.
Per 1 januari 2012 is de regelgeving ten aanzien van vergunningvrij bouwen veranderd. Vergunningvrij bouwen is nu ook toegestaan aan gebouwen en op achtererven binnen een beschermd stadsgezicht, mits niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd (en niet zichtbaar vanuit openbaar gebied).
Pijler 3: Efficiënter beheer en financiering bestaande voorraad
De bestaande rijksmonumenten moeten goed beheerd worden. De eigenaar zorgt voor het beheer en de gemeente zorgt voor de begeleiding hiervan. Maatregelen in pijler 3 zijn erop gericht deze partijen optimaal te faciliteren met kennis en bevoegdheden. Er komt toereikende structurele financiering voor restauratie en instandhouding. De groei van het monumentenbestand wordt strikt gereguleerd, binnen de bestaande budgettaire kaders.
Pijler 4. Bevorderen herbestemming en herontwikkeling
De grote opgave voor de komende decennia ontstaat door de leegstand van grote gebouwen zoals kerken, scholen en industriële complexen. Vanwege hun cultuurhistorische waarde kunnen ze een inspiratiebron zijn voor herontwikkelingsplannen. Planvorming bij herbestemming duurt soms jaren en leegstand tast het gebouw aan. Het beleid in deze pijler is erop gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen en om een financieel instrumentarium te bieden voor de exploitatie van de gebouwen. Dit is een vernieuwende blik op de subsidies in de monumentenzorg. Belangrijk element in de voorstellen voor het nieuwe stelsel is dat de cultuurhistorie vroeg in het ontwikkelingsproces wettelijk geborgd wordt. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan. Landschap en cultuurhistorie vormen zo een inspirerende kracht in ruimtelijke procedures in plaats van een beperkende voorwaarde. Het vertalen van het verleden naar het heden moet voor ontwerpers en ontwikkelaars verankerd raken in hun denk- en werkwijze. Deze aanpak past in de systematiek van ruimtelijke ordeningsprocedures waarbij vooraf wordt aangegeven wat de kaders zijn, waardoor minder toetsing achteraf nodig is. Door het instrumentarium in het nieuwe monumentenstelsel af te stemmen op de Wro (Wet ruimtelijke ordening), werkt de rijksaanpak eenduidig door naar lagere overheden.
Doorwerking
De planontwikkeling is in lijn met dit beleid. De planontwikkeling is er namelijk volledig op gericht een bestaand cultuurhistorisch monument te herontwikkelen. Het Ravelijn, dat valt te typeren als een waardevolle plek in de Vesting Brielle, blijft daarmee behouden en blijft een kwalitatief waardevolle en beleefbare plek.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 -2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Beschermd stadsgezicht
In 1975 hebben de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de binnenstad van Brielle en de naaste omgeving aangewezen tot beschermd stadsgezicht ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet (destijds artikel 20). De vesting is daarbij aangemerkt als 'een samenhangende groep roerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, grachten, sloten en andere wateren, welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen dat van algemeen belang is wegens schoonheid of het karakter van een geheel'. In een bestemmingsplan voor een beschermd gebied worden de cultuurhistorische waarden door middel van stedenbouwkundige en juridische maatregelen gewaarborgd. Op basis van artikel 37 van de Monumentenwet is het verboden in beschermde stadsgezichten een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Doorwerking
Met de voorgenomen herontwikkeling wordt het ravelijn weer zichtbaar als element van de vesting Brielle. Daarnaast kunnen bezoekers dit element op een recreatieve en ontspannen manier 'ontdekken'.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Voorne-Putten
De gemeente Brielle maakt deel uit van de regio Voorne-Putten. Voorne-Putten is een eiland met zowel een stedelijk als een landelijk karakter. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en daarmee van het stedelijk netwerk. Het eiland vormt een combinatie van het zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap, duinlandschap en buitendijks natuurlandschap. Hoewel het gebied een eenheid vormt, is de diversiteit van het eiland kenmerkender dan de samenhang. De grote variatie in landschap en mate van verstedelijking maken de samenhang minder herkenbaar.
Verrommeling van het eiland en nivellering van de landschappen liggen op de loer. Een grote opgave is dan ook een helder perspectief te scheppen, met een eigen identiteit voor Voorne-Putten. Dit perspectief ligt in een samenhangend, divers, kwalitatief hoogwaardig recreatieaanbod in combinatie met de toeristische kwaliteiten van de historische kernen en de badplaatsen in het natuurgebied van Voornes Duin. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Vesting van Brielle een historische kern.
Doorwerking
Het plan haakt aan bij het in de VRM genoemde thema beter benutten en opwaarderen van wat er is. Het initiatief benut nadrukkelijk een nu nog onbenut onderdeel van de vesting Brielle. Door er horeca-activiteiten te ontplooien wordt de plek beleefbaar. Het benutten van de ravelijn gaat eveneens verrommeling / verwaarlozing van de plek tegen.
Verordening ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Doorwerking
Het plan voorziet in het benutten van thans onbenutte gronden. Het gaat dus om het herstructureren van een bestaande locatie. Hiermee is sprake van duurzaam gebruik van de beschikbare stedelijke ruimte.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Doorwerking
Het initiatief sluit aan bij de ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld in de Verordening Ruimte. De horecafunctie past naar zijn aard en schaal in de Vesting Brielle. De vesting trekt recreanten aan. Een horecagelegenheid op een unieke plek binnen de vesting.
Structuurvisie Brielle
Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:
Vesting
Het plangebied maakt onderdeel uit van De Vesting van Brielle. De Vesting van Brielle is specifiek benoemd in de structuurvisie. Aangegeven is dat de vesting grote cultuurhistorische en recreatieve waarde en karakteristieke ruimtelijke kwaliteiten heeft. Het koesteren en versterken van de cultuurhistorische waarde en karakteristieke ruimtelijke kwaliteit staat centraal. Daarnaast is het beleid voor de vesting gericht op:
Kwaliteitsnota Vesting (2012)
Richtlijnen die architectonisch van aard zijn, zijn opgenomen in de Kwaliteitsnota. De Kwaliteitsnota is vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid en heeft een volwaardige plek bij de toetsing van bouwplannen.
In de nota zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken. Daarbij gaat het om zaken zoals materiaal- en kleurgebruik van gevels en daken te regelen. Daarnaast zijn gevelindeling, ornamenten en detaillering ook zaken die in het kader van welstand worden geregeld.
Doorwerking
Het plan is in lijn met de kwaliteitsnota vesting. De uitgangpunten zijn beschreven in hoofdstuk 2 van deze toelichting.
De herontwikkeling van het waterravelijn past binnen het overheidsbeleid om ruimte te geven aan (particuliere) initiatieven. De herontwikkeling zorgt voor het behoud van een belangrijk cultuurhistorsch waardevol element van de vesting Brielle en maakt deze voor een ieder beleefbaar.
Op 15 september 1975 hebben de toenmalige ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de binnenstad van Brielle en de naaste omgeving aangewezen tot beschermd stadsgezicht van de Monumentenwet (destijds artikel 20). De vesting Brielle is daarbij aangemerkt als "een samenhangende groep onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, grachten, sloten en andere wateren, welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel". Bij beschermde stads- en dorpsgezichten zou men dan ook kunnen spreken van "stedenbouwkundige" monumenten, waarbij de nadruk valt op het historische plan van aanleg.
In een bestemmingsplan voor een beschermd gebied dient de bescherming van de cultuurhistorische waarden door middel van stedenbouwkundige en juridische maatregelen gewaarborgd te worden. Dit betekent dat regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van opstallen en onbebouwde gronden gericht zullen moeten zijn op veiligstelling van de cultuurhistorische waarden. In elk geval dienen zij zo opgesteld te worden, dat een zorgvuldige beoordeling en inpassing van bouwwerken, andere werken en werkzaamheden, alsmede een grondige afweging van belangen verzekerd zijn. Het is daarbij echter in geen geval de bedoeling om het gebied waarvoor het beschermd gezicht geldt te "bevriezen". Er wordt wel naar gestreefd noodzakelijke of wenselijke veranderingen zo te doen plaatsvinden, dat zij qua aard, schaal en sfeer passen in de historische karakteristiek van het stadsgezicht. Bij de planbeschrijving zal op één en ander nader worden ingegaan.
De aanwijzing van het beschermd stadsgezicht te Brielle omvat de gehele omwalde en omgrachte stad. Tevens is in de aanwijzing een gedeelte van het grondgebied van de kern Brielle en Vierpolders aansluitend aan de omwalling begrepen. Het betreft nog grotendeels onbebouwd gebied met een agrarische functie aan de oost- en noordwestzijde van de stad.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Zones beschermd stadsgezicht
In de aanwijzing is de binnenstad in drie zones ingedeeld, te weten zone A, B en C. Het belang van een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is namelijk niet voor alle onderdelen van het omgrensde gebied van dezelfde orde. Globaal zijn de zones als volgt te typeren:
Gebied van groot belang vanwege het patroon van straten en wateren, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimten en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing (hoogte, breedte, bekapping, gevelindeling), benevens de aard van de toegepaste materialen voor de bebouwing en de openbare ruimten.
Gebied van belang vanwege het patroon van straten en wateren, het profiel, de groenvoorzieningen, de toegepaste materialen in de openbare ruimten en de schaal en differentiatie van de bebouwing.
Gebied van belang vanwege de hoofdstructuur van het stratennet, benevens de hoogte van de bebouwing.
De zones A en B vormen het historisch kerngebied. In de volgende paragraaf wordt nader op de kenmerken van de verschillende zones ingegaan.
Kenmerken zones
De wallen en vesten zijn geheel in de A-zone opgenomen. De vestingwerken, waaronder de Langepoort en de Kaaipoort, zijn op enkele ravelijnen na, gaaf bewaard gebleven. Zij zijn aangewezen als beschermd monument en vormen een integrerend bestanddeel van het te beschermen gezicht. Binnen de wallen valt de C-zone in grote lijnen samen met die stadsgedeelten, die het kadastrale minuutplan uit 1830 als onbebouwd weergeeft. De in deze stadsgedeelten gerealiseerde woningbouw sluit qua schaal en massa en door zijn aansluiting bij het aanwezige stratenpatroon over het algemeen vrij goed aan bij de oudere stadsgedeelten. Het minst is dit het geval in de zuidwesthoek van de stad, waar naast een woonbuurtje ook enkele scholencomplexen van vrij grote schaal gelegen zijn. Het Slagveld ten slotte vervulde voornamelijk een bedrijfsfunctie. De bebouwing is nog steeds zeer gevarieerd van schaal en bepaalt mede het beeld langs het Zuidspui.
Het plangebied valt geheel binnen Zone A.
Conclusie
Het plangebied betreft het Waterravelijn. Met name de waarden 'groenvoorziening, 'de toegepaste materialen in de openbare ruimten' en 'de schaal en differentiatie van de bebouwing' zijn relevant. Het ravelijn wordt opnieuw bebouwd met een zeer transparant gebouw dat de openheid, het aanzicht en het groene beeld van het ravelijn niet verstoord. De recreatieve waarde van het ravelijn en daarmee de vesting als geheel worden opnieuw benut en vergroot. De hiervoor beschreven waarden blijven daarmee in tact.
Inleiding
De vesting van Brielle heeft een waardevol bodemarchief. Uit archeologisch onderzoek is duidelijk geworden dat het middeleeuwse veengebied, waaruit het plangebied bestond, vanaf de 9e-10e eeuw is ontgonnen.
Brielle is ontstaan vanuit twee afzonderlijke parochies langs de dijk die nu nog in de stad is te herkennen, de Voorstraat en de Nobelstraat. De eerste lay-out van de stad binnen de 14e-eeuwse stadsgrachten en -muren wijzigt zich in de 17e-18e eeuw bij moderniseringen van de vestingwerken. Op basis van de ontstaansgeschiedenis van de vesting van Brielle bestaat er een redelijk grote kans op het aantreffen van archeologisch waardevolle sporen.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsplan Archeologie
De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.
Ter plaatse van het plangebied geldt verwachtingswaarde '2'. De gemeente Brielle stelt de onderzoeksgrens voor 'Waarde - Archeologie - 2' vast op 30 m² met een maximaal toegestane verstoringsdiepte van 30 cm. Kleine(re) bodemverstoringen – bijvoorbeeld de bouw van een schuur of serre – blijven daarmee mogelijk zonder vooronderzoek. Bij een iets substantiëlere verstoring (groter dan 30 m² en dieper dan 30 cm) is vooronderzoek hier evenwel verplicht. Hierbij is de verhouding tussen archeologisch resultaat en opgelegde vergunningplichten belangrijk om in het oog te houden.
Toetsing
Bij een verstoringsomvang groter dan 30 m² en met een diepte van meer dan 30 cm dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ten behoeve van de planontwikkeling zal derhalve een archeologisch (voor) onderzoek worden uitgevoerd.
Conclusie
De archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Voorafgaand aan de bouw zal dan archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Ook als blijkt dat er geen archeologische waarden (kunnen) worden aangetast als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling dienen toevalsvondsten die worden gedaan tijdens de werkzaamheden te worden gemeld bij het bevoegd gezag zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten via de Kaaisingel. Deze weg sluit aan op de Oostdam richting de kern van Brielle en op de Thoelaverweg, welke aansluit op de N218. De N218 sluit aan op de A15 richting Rotterdam en de N57 richting Hellevoetsluis en Goedereede.
De wegen rond het plangebied zijn ingericht volgende de principes van Duurzaam Veilig. Aan de Oostdam en Thoelaverweg zijn vrijliggende fietspaden aanwezig.
Nabij het plangebied, aan de rotonde met de N218, zijn bushaltes waar bussen in de richtingen van Spijkenisse, Rockanje, Rozenburg, Vierpolders en Tinte halteren.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Het plangebied ligt in de gemeente Brielle, een weinig stedelijke gemeente, in de schil van het centrumgebied. Op basis van het autobezit in de gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Binnen het plangebied worden meerdere bestemmingen mogelijk gemaakt. In tabel 5.1 zijn de functies met een verkeersaantrekkende werking te zien en de daarbij horende verkeersgeneratie.
Tabel 5.1 Verkeersgeneratie
Functie | Oppervlakte (in m2) | Kencijfer verkeersgeneratie | Verkeersgeneratie |
Restaurant | 300 | 44 per 100 m2 | 132 mvt/etmaal |
Bar | 40 | 24 per 100 m2 | 9,6 mvt/etmaal |
Kantoor (zonder baliefunctie) | 30 | 2,35 per 100 m2 | 0,7 mvt/etmaal |
Vergaderruimte | 90 | 2,35 per 100 m2 | 2,1 mvt/etmaal |
Totaal | 144,4 mvt/etmaal |
Voor de functies 'restaurant' en 'bar' zijn geen kencijfers van de verkeersgeneratie bekend. Wel zijn er parkeernormen van deze functies. Aan de hand van deze normen en een turnover van 2, is de verkeersgeneratie per 100 m2 bepaald.
De totale verkeersgeneratie bedraagt 144 mvt/werkdagetmaal. Deze beperkte toename zorgt niet voor problemen in de afwikkeling op het wegennet.
Voor milieuberekeningen wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie op een weekdagetmaal. De omrekenfactor van weekdag naar werkdag bedraagt 0,92. Op een weekdag bedraagt de verkeersgeneratie dan ook 133 mvt/etmaal.
Parkeren
Voor de parkeerbehoefte worden dezelfde uitgangspunten als bij de verkeersgeneratie gebruikt. In tabel 5.2 is de parkeerbehoefte van het gebied weergegeven.
Tabel 5.2 Parkeerbehoefte
Functie | Oppervlakte (in m2) | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Restaurant | 300 | 11 per 100 m2 | 33 parkeerplaatsen |
Bar | 40 | 6 per 100 m2 | 2,4 parkeerplaatsen |
Kantoor (zonder baliefunctie) | 30 | 8,3 per 100 m2 | 2,5 parkeerplaatsen |
Vergaderruimte | 90 | 8,3 per 100 m2 | 7,5 parkeerplaatsen |
Totaal | 46 parkeerplaatsen |
De parkeerbehoefte bedraagt 46 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte kan op de parkeerterreinen boven de Jumbo supermarkt opgevangen worden. Hier zijn meer dan 350 parkeerplaatsen beschikbaar. Dit parkeerterrein wordt overdag gebruikt door bezoekers van de vesting Brielle en de supermarkt.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte toename ten gevolge van de ontwikkelingen kan gemakkelijk afgewikkeld worden op het wegennet. De parkeerbehoefte kan opgevangen worden op de grote parkeerterreinen tegenover het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.
Beleid en normstelling
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd - worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte (zie figuur 5.1). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt dan ook de geluidszone als gebiedsaanduiding opgenomen.
Figuur 5.1 Deel gezoneerd industrieterrein Europoort-Maasvlakte (geblokte arcering) met bijbehorende zonegrens (rood). Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone
Door de milieudienst DCMR zijn bouwplantoetsingscontouren voor de gemeente Brielle berekend, op basis van het in het verleden vastgestelde sanenringsprogramma en het besluit van de Minister van VROM (5 juli 2000) over de maximaal toelaatbare geluidniveaus (MTG's). Uit deze contouren blijkt dat ter plaatse van de planlocatie de etmaalwaarde 51 dB(A) bedraagt en dus niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai (50 dB(A)). Aangezien de ontwikkeling voorziet in de realisatie van horeca en horeca gerelateerde activiteiten, en deze functies niet geluidgevoelig zijn, is het vaststellen van hogere waarden niet noodzakelijk.
Figuur 5.2 Bouwplantoetsingscontouren
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ligging van het plangebied binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Onderzoek en conclusie
Een horecagelegenheid is volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige functie. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in horeca en horeca gerelateerde activiteiten. Hiervoor geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 35 m afstand vanaf het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Beleidsvisie externe veiligheid
Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle binnen het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.
In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
Uit de Visie externe veiligheid Brielle blijkt dat binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over het spoor, het water of door buisleidingen. In de omgeving van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en is er een Bevi-inrichting aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Binnen de gemeente Brielle is een route voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het gaat om de N57, een deel van de N218, Seggeweg, Seggelant-zuid en deel Seggelant-west. De vastgestelde route loopt niet langs het plangebied. Bij deze route is er bewust voor gekozen om een deel van de N218 langs Brielle niet te routeren, zodat er geen doorgaande route is. De reden hiervoor is dat er geen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen (gerouteerde stoffen) langs het centrum van Brielle kunnen rijden die hier niets hoeven af te leveren. Nu mogen alleen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen langs Brielle rijden als zij moeten leveren in de gemeente Brielle. De routering houdt in dat vervoerders, als zij buiten de vastgestelde route moeten rijden, ontheffing voor gebruik van deze route moeten aanvragen bij de gemeente. Bij het vaststellen van de route waarvoor ontheffing wordt gegeven streeft de gemeente naar de kortst mogelijke route over ontsluitingswegen. De gemeente streeft er naar dat woongebieden zoveel mogelijk worden gemeden.
Risicovolle inrichting
In de omgeving van het plangebied was een Bevi-inrichting in de vorm van een LPG-tankstation aanwezig. Het tankstation is inmiddels gesloten en zal worden gesloopt. Een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw tankstation zonder lpg is reeds verleend. Met het verdwijnen van de verkoop van lpg is deze inrichting niet meer van invloed op het plangebied.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de beleid en normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Door de beoogde ontwikkeling is er een toename van verkeer van 133 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1,4 %. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,14 µg/m³ en van fijn stof van 0,03 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Groene Kruisweg (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 24,1 µg/m³ voor NO2, 22,1 µg/m³ voor PM10 en 13,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de functiewijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap Hollandse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 18-06-2015. Hierover wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het Ravelijn in de vestinggracht (Kaaivest) ten zuidoosten van Brielle. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit zavel met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Volgens de legger van het waterschap betreft dit overig water met een beschermingszone van 2 m. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen de kernzone van de aanwezige regionale waterkering. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.
Figuur 5.3 Zoneringen waterkeringen
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering. In verband met de voorgenomen horeca-activiteiten zal er nog een aanpassing moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van het plaatsen van vetvangers.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan bestaat uit de realisatie van een transparant paviljoen op een groen eiland met mogelijkheden voor onder andere kleinschalige horeca. Op deze locatie stond voorheen een woning. Deze woning is inmiddels gesloopt. Ten gevolge van de ontwikkeling is er sprake van circa 963 m2 toename in verharding.
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m², dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden. Daarnaast dient bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur.
Door de toename in verharding van circa 963 m2 is watercompensatie noodzakelijk. Er dient circa 97 m2 (963 x 10% ) aan functioneel open water gerealiseerd te worden. De wijze van watercompensatie wordt in de volgende planfase nader uitgewerkt.
Gezien de ligging in de kernzone van een waterkering is het graven van extra oppervlaktewater in het plangebied niet mogelijk. Uit de watertoets zal volgen hoe het waterschap hiermee om wenst te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Vanwege de ligging van het plangebied binnen de kernzone van een regionale waterkering is op grond van de 'Keur' een watervergunning noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in de vestinggracht (Kaaivest) ten zuidoosten van Brielle. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden liggen op ruime afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt 4,8 km ten noordwesten van het plangebied. De Brielse Maas is het dichtstbijzijnde EHS-gebied.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000. De verkeersgeneratie is echter dermate beperkt (133 mvt/etmaal) en verdeelt zich snel over het wegennet dat op de wegen ter plaatse van Natura 2000 (> 4 km afstand van het plangebied) geen sprake zal zijn van een meetbare toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 5.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De huidige ecologische waarden zijn door de gemeente vastgesteld aan de hand van een bureauonderzoek (RBOI, 2012). Naar aanleiding hiervan is nader onderzoek gedaan naar het gebiedsgebruik door de Buizerd en vleermuizen. (zie bijlage 1).
In tabel 5.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.4 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)
Vrijstellingsregeling Ffw | Tabel 1 | Aardaker, bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander. | ||
Ontheffingsregeling Ffw | Tabel 2 | - | ||
Tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | ||
bijlage IV HR | foerageergebied vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en rosse vleermuis) | |||
Vogels | cat 1 t/m 4 | - |
Daarnaast komen er in en om het plangebied ook algemene (broed)vogels voor. De talrijkste broedvogel op het eiland is de Blauwe Reiger. Deze soort heeft hier een kolonie.
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De regeling van het voorliggende bestemmingsplan sluit in belangrijke mate aan op de bestemmingsregeling van het bestemmingspln Vesting.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.
Artikel 1 Begrippen
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
De bestemmingsbepalingen zijn opgezet volgens een vaste volgorde, die is vastgelegd binnen de SVBP. Alle bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:
en in sommige gevallen:
Hieronder zijn de verschillende artikelen toegelicht. Allereerst komen de enkelbestemmingen aan bod die de primaire functies van de gronden aangeven. Daarnaast zijn er ook dubbelbestemmingen opgenomen, waarin de bescherming van de (verwachte) archeologische en de cultuurhistorische waarden worden geregeld. Deze dubbelbestemmingen moeten evens in acht worden genomen op de gronden waar deze van toepassing zijn.
Artikel 3 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor het grootste gedeelte van het ravelijn. Hierbinnen zijn groen en water mogelijk, alsmede een natuurspeeltuin. Daarnaast zijn binnen deze bestemming speelvoorzieningen, voet- en fietspaden toegestaan.
Aan de randen van het ravelijn zijn de gronden aangeduid voor het behoud van nestbomen en nesten van reigers.
Voor het ravelijn als vestingwerk is een specifieke aanduiding opgenomen voor behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Binnen deze aanduiding zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 6 m zijn toegestaan.
Artikel 4 Horeca
Deze bestemming is opgenomen voor de nieuw te bouwen horecavoorziening. Hierbinnen is een bedrijf uit categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, met uitzondering van een hotel. Daarnaast is het binnen deze bestemming mogelijk om de ruimtes te gebruiken voor activiteiten zoals bruiloften, vergaderingen, exposities, meditatie, het houden van workshops en klein kunst.
Tevens is binnen deze bestemming een terras toegestaan en een natuurspeeltuin (in aansluiting op de natuurspeeltuin binnen de bestemming Groen).
De bestaande kas is aangeduid.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Op basis van het archeologische beleid van de gemeente zijn aan het plangebied dubbelbestemmingen toegekend. Met deze dubbelbestemmingen wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Binnen het plangebied is er sprake van een archeologische verwachtingswaarde 2'. Hierbij geldt dat indien er sprake is van een verstoringsoppervlakte groter dan 30 m² en dieper dan 30 cm er archeologisch onderzoek benodigd is.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 1
Het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Door de aanwijzing wordt de stedenbouwkundige structuur en de uitstraling van gebouwen en andere bouwwerken beschermd. Voor zover dit voor het hele plangebied (of een gedeelte daarvan) van toepassing is, is dit opgenomen binnen deze bestemming.
In de regels zijn bepalingen opgenomen over kappen, dakkapellen, luifels, zonnepanelen en antennes. De bestaande goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet worden verruimd.
Het is mogelijk af te wijken van de verschillende bouwregels. In zijn algemeenheid geldt dat dit alleen mogelijk is indien de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Een deel van de vesting heeft een functie als regionale waterkering (het fungeert als compartimenteringsdijk). Deze is opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het doel van deze bestemming is ervoor te zorgen dat de waterkering wordt beschermd. Dit betekent kortweg dat er uitsluitend mag worden gebouwd indien de waterkeringsbelangen niet worden geschaad.
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit betreft de (beperkte) overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Artikel 13 Overige regels
Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan. Ook dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen in deze regel.
Artikel 14 Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Artikel 15 Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
De gronden en opstallen zijn op dit moment in eigendom van gemeente Brielle. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
Voorontwerpbestemmingsplan
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 december 2015 tot en met 4 februari 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens naar de wettelijke overlegpartners verstuurd.
Gedurende deze termijn zijn er twee inspraakreacties ingediend. Deze inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord. De reacties geven geen aanleiding tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. De inspraakreacties zijn opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting.
Van de overlegpartners heeft Rijkswaterstaat aangegeven geen aanleiding te zien om te reageren op het plan. Op basis van het e-formulier van de provincie Zuid-Holland is gebleken dat het plan niet in strijd is met de provinciale belangen. Verder zijn er geen overlegreacties binnen gekomen. De overlegreacties zijn opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 maart 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode konden belanghebbenden een zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Twee overlegpartners hebben gereageerd op het ontwerpplan. In beide gevallen wordt geconcludeerd dat er geen noodzaak is tot het geven van een zienswijze.