direct naar inhoud van Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Plan: Linnaeusweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0499.BPL11030HBD-OH01

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijking van de regels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van:

  • 1. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    • a. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²,
    • b. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    • c. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  • 2. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    • a. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    • b. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  • 3. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  • 4. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • 5. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 m;
  • 6. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 meter ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  • 7. het overschrijden van de bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m, mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • 8. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  • 9. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  • 10. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.

9.2 Voorwaarden voor afwijking

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden afgeweken, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.