4.8.2 Soorten bescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en Faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het instandhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
De ingreep heeft geen effect op plantensoorten uit Tabel 2 en 3 uit de Flora- en faunawet. De ingreep kan leiden tot vernietiging van een enkele groeiplaats van gewone dotterbloemen en meerdere groeiplaatsen van zwanenbloem. De functionaliteit van het gebied voor deze soorten blijft echter behouden, omdat naast de aan te leggen rondweg nieuwe watergangen zullen worden gegraven die in potentie geschikt zullen zijn als groeiplaatsen voor deze soorten.
Als gevolg van de ingreep worden verbodsbepalingen overtreden voor dotterbloem en zwanenbloem (artikel 8). Dit heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van genoemde soorten, omdat de ingreep te beperkt is en het aantal planten dat hiermee gemoeid is relatief klein is. Dotterbloem en zwanenbloem staan in Tabel 1 van de Flora- en faunawet, hiervoor geldt ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algemene vrijstelling zonder voorwaarden. Het aanvragen van een ontheffing ex art. 75 van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht. Mitigatie is vanuit oogpunt van zorgplicht echter wenselijk.
Met betrekking tot de beschermde faunasoorten wordt in de Quickscan het volgende geconcludeerd:
- Bij dempen van watergangen en vergraven oevers zal rekening moeten worden gehouden met de beschermde bittervoorn, kleine modderkruiper, groene glazenmaker en platte schijfhoren.
- Bij werkzaamheden rond het broekbos langs de Lansing zal rekening moeten worden gehouden met de ringslang.
- Bij het verwijderen van de beplanting moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. In de beplanting zijn algemene broedvogels aangetroffen.
- Het plangebied heeft betekenis voor algemene soorten amfibieën en zoogdieren uit Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud.
- In het plangebied komen zeker of mogelijk de volgende strikt beschermde soorten voor: groene glazenmaker, bittervoorn, kleine modderkruiper, platte schijfhoren en de ringslang. Ten aanzien van deze soorten wordt het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk geacht. Indien echter invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen zoals gemeld in paragraaf 5.2 van de quickscan is de gunstige stand van instandhouding van deze soorten niet in het geding en hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
De effecten van de rondweg, module 4, zijn onderzocht door adviesbureau Waardenburg. Het onderzoek heeft zowel gekeken naar de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, de aanwezige Flora en de aanwezige Fauna. De conclusie van het rapport is dat het plan niet in beschermd gebied ligt en dat er ook geen doelsoorten van de nabijgelegen EHS is het plangebied aanwezig zijn.
Ten tweede zullen door de aanleg van de weg individuele soorten van de Flora vernietigd worden. De instandhouding van de soorten is echter niet in het geding. Ten aanzien van de Fauna wordt gesteld dat wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden maatregelen getroffen worden om de soorten te laten ontsnappen geen ontheffing nodig is. Deze maatregelen zoals vermeld in de Quickscan zullen uitgevoerd worden.
Vanuit het oogpunt van Flora en Fauna treden dan ook geen belemmeringen op voor het plan.