Plan: | Doctor Nuijensstraat 31, Westwoud |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPdrnuijens31-VG01 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden die zijn gelegen aan Doctor Nuijensstraat 31 in Westwoud. Het plangebied omvat het agrarisch bouwperceel dat aanwezig is en een uitbreiding richting het noorden. De gronden zijn in gebruik ten behoeve van het perenteelbedrijf van de eigenaar en initiatiefnemer: Fischer Fruits BV. In verband met de beperkte omvang van het bouwvlak in relatie tot de hoeveelheid gronden waarop geteeld wordt is er behoefte aan uitbreiding van het bouwvlak. Het vigerende bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om een agrarisch bouwvlak uit te breiden. Met voorliggend wijzigingsplan wordt dit gerealiseerd.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft gedeeltelijk de volgende kadastrale percelen: L 1112, L 1187 en L 354. De oppervlakte van het plangebied betreft een kleine 1 hectare. Het plangebied is gelegen ten noorden van de Doctor Nuijensstraat. Ten oosten bevinden zich de sportvelden van SV Woudia en DTS '48 en een woonperceel op adres Doctor Nuijensstraat 33. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het woonperceel op Doctor Nuijensstraat 29. Navolgende afbeelding toont het plangebied indicatief.
Afbeelding: luchtfoto ter plaatse met het plangebied indicatief aangegeven met een rood kader (bron: kadastralaKaart)
In de bestaande situatie is Fischer Fruits BV gevestigd op het adres en heeft hier een opslag voor materieel en peren die zijn geoogst. Het bedrijf heeft perenboomgaarden in eigendom over een oppervlakte van 82 hectare. Het bouwvlak heeft in de bestaande situatie een omvang van 3.000 m2. Dit is voor de huidige bedrijfsvoering te klein. De navolgende afbeeldingen laat zien wat er bijvoorbeeld aan ruimte nodig is tijdens de oogsttijd. Te zien is dat er veel ruimte nodig is voor kratten/kisten en het buurperceel (in eigendom van familie) staat vol met oogstmaterieel. De afbeelding daarna toont het zicht vanaf de weg tussen Doctor Nuijensstraat 29 en 31. Alles staat buiten opgesteld en kan niet binnen worden opgeslagen. Dit is wel de wens. Bovendien dit niet de enige plek. In Zwaagdijk staat bij de boomgaard ook een deel van de kratten/kisten. Duidelijk is daarom dat er onvoldoende ruimte is binnen het bouwvlak.
Afbeelding: luchtfoto waarop te zien is dat er te weinig ruimte is binnen het bouwvlak
Afbeelding: zicht op de stapel kisten waarin de peren worden opgeslagen
Het voornemen is daarom om het bouwvlak te vergroten tot 1 hectare en tevens aan de westzijde van vorm te veranderen zodat meer afstand wordt gehouden tot het aanwezige woonperceel. De gronden waarop de wijziging plaatsvindt zijn volledig in eigendom van de initiatiefnemer.
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011', vastgesteld op 25 maart 2013, inclusief herziening, vastgesteld op 24 november 2014.
In dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het wijzigingsgebied bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch' (artikel 3). Een gedeelte van het plangebied heeft een bouwvlak en een gedeelte heeft dat nog niet. Het bestaande bouwvlak is in de navolgende afbeelding aangeduid met een blauw kader.
Het bouwvlak kent daarnaast de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Het voorliggende agrarische bedrijf valt onder deze functieaanduiding.
Het bouwperceel en bouwvlak kennen daarnaast twee archeologische dubbelbestemmingen: Waarde - archeologie 1 en Waarde - archeologie 2. De eerste heeft een zwaar archeologisch beschermingsregime met een verstoringsgrens van maximaal 50 m2 en 0,40 m -mv. De tweede heeft een iets minder streng regime met een verstoringsgrens van maximaal 500 m2 en 0,40 m -mv.
Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan met bestaand bouwvlak in blauw kader
Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 is het bouwvlak te klein om te voorzien in de bedrijfsvoering. De bestemming Agrarisch uit het vigerende bestemmingsplan kent een wijzigingsmogelijkheid om het bouwvlak te wijzigen en te vergroten.
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de wijzigingsbevoegdheid door het college wordt toegepast. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.
Artikel 3.7.1 (Vergroten bouwperceel) geeft het volgende aan:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het bouwvlak, mits:
Aan de hiervoor genoemde voorwaarden kan worden voldaan, zoals hierna per punt wordt toegelicht:
Afbeelding: zicht vanaf de Westfrisiaweg (N307)
Door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid kan de gewenste vergroting van het bouwvlak (en het bouwperceel) planologisch-juridisch worden geregeld. Aan de voorwaarden voor wijziging van het bestemmingsplan kan worden voldaan.
Het voorliggende wijzigingsplan vergroot het agrarisch bouwvlak ter plaatse van Doctor Nuijensstraat 31 tot circa 1 hectare.
Navolgende afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.
Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in het hiernavolgende Hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan milieu- en omgevingsaspecten kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in Hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op- en richting geven aan- nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
Het kabinet heeft een aantal voorlopige NOVI-gebieden uitgekozen. Het Rijk is van plan om hier samen met de regio, met aandacht voor de brede ruimtelijk-fysieke opgaven:
NOVI-gebieden zijn, voortbouwend op bestaande interbestuurlijke samenwerkingstrajecten, instrumenten waarbij overheden meerdere jaren verbonden zijn en toewerken naar de echte gezamenlijke uitvoering van de verschillende opgaven. Deze gebieden zijn onderdeel van de Omgevingsagenda's die per landsdeel worden opgesteld. Bij de NOVI-gebieden zoomen we met prioriteit in op de relatief concrete transities in de acht gebieden.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Betekenis voor het wijzigingsplan
Voorliggend wijzigingsplan geeft uitvoering aan een mogelijkheid om agrarische bedrijvigheid toekomstbestendig te maken en daarom is het niet in strijd met de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het Barro is de juridisch bindende doorvertaling van het SVIR en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Betekenis voor het wijzigingsplan
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is niet gelegen op een locatie waardoor een van de onderwerpen uit het Barro wordt geraakt. Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties en het plan is verder in overeenstemming met het SVIR opgesteld.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. De met dit wijzigingsplan beoogde uitbreiding van een bouwvlak is geen stedelijke ontwikkeling en daarom is de ladder niet van toepassing. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient echter te voldoen aan een behoefte die dient te worden gemotiveerd (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval is de behoefte aanwezig. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie
Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert
ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en
leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor
een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op
(een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Sturingsfilosofie
In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.
Vijf bewegingen
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan
met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.
Betekenis voor het wijzigingsplan
De voorliggende ontwikkeling faciliteert de agrifoodsector binnen de grenzen die het vigerende bestemmingsplan biedt. Het bestaande bouwvlak is niet in lijn met de omvang van het bedrijf. Het wijzigingsplan zorgt niet voor een onbalans tussen economische groei en leefbaarheid en daarom is er geen strijd met Omgevingsvisie NH2050.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA. De leidraad is verankerd in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.
De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.
Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale
structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.
West-Friesland Oost
Westwoud is gelegen in het gebied West-Friesland Oost en specifiek in het 'Oude zeekleilandschap met een lange linten die deels zijn verstedelijkt'. De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het oostelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en West, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken.
Afbeelding: Ruimtelijke dragers West-Friesland Oost, planlocatie indicatief aangegeven met rode ster
In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lintdorpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking en van stolpenreeksen. De linten zijn vaak gelegen op de kreekruggen (Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Opperdoes) en op oude dijken (Zwaagdijk, Andijk).
Linten zijn soms heel uitgestrekt, rechtlijnig en verstedelijkt, bijvoorbeeld tussen Hoorn en Enkhuizen en hebben soms een grilliger verloop, zoals in Schellinkhout en Oosterleek. In veel van deze linten vindt geleidelijke verdichting en uitbreiding plaats met een mix aan functies van een verschillende omvang (zoals wonen, agrarische functies, handelsbedrijven, recreatieve functies, maneges etc.). Hoe meer het lint verdicht hoe diverser de functies en de maat en schaal van de bebouwing. Soms is het moeilijk de grens tussen kern (bebouwde kom) en landelijk lint vast te stellen. Verdere groei van bebouwing aan en langs de linten leidt tot verdere verdichting van het landschap en het verdwijnen van doorzichten en open gebieden. Er zijn ook linten die inmiddels zodanig verdicht zijn dat er vanaf het lint weinig tot geen doorzichten naar het landschap meer zijn.
Langs enkele linten staan reeksen stolpboerderijen zoals in Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Westwoud en Venhuizen.
Bepaald is dat de ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij het behouden van de linten, waterlopen en voormalige waterkeringen. De linten moeten als basis dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen. De voorliggende uitbreiding van het bouwvlak volgt de bestaande verkavelingsstructuur en wijzigt niets aan het slotenpatroon. Er is geen sprake van doorzichten die worden ontnomen en door de aanwezigheid van het naastgelegen sportpark ontstaat er geen dissonantie in de diepte van functies vanaf het lint.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de ontwikkelingsprincipes van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
De Omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld op 22 oktober 2020 en in werking getreden op 17 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening Noord-Holland.
Betekenis voor het wijzigingsplan
De voorliggende ontwikkeling valt binnen het werkingsgebied 'Agrarische bedrijven'. Artikel 6.33 geeft aan dat een ruimtelijk plan ter plaatse van dit werkingsgebied kan voorzien in agrarische bedrijven waarbij geldt dat bebouwing wordt geconcentreerd in een bouwperceel waarbij de omvang van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt. In voorliggend geval bedraagt de omvang van het bouwvlak/bouwperceel 1 hectare. Hier wordt dus ruim aan voldaan. Verder zijn er geen artikelen aan de orde en kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan de Omgevingsverordening NH2020.
Op 23 mei 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Deze structuurvisie biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De visie kan dienen als kapstok voor uitwerkingen en bestemmingsplannen. De structuurvisie geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Drechterland. Het kan worden gezien als een uitwerking van de Toekomstvisie Drechterland uit 2009. In deze visie heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan de ontwikkeling die zij voor ogen heeft. Belangrijk in deze visie is het landschap van Drechterland. Het aantrekkelijke landschap wordt gezien als belangrijkste troef op het gebied van recreatie en toerisme.
Op basis van de structuurvisie is het voorliggende plangebied gelegen in een cultuurhistorisch lint. Voor deze linten geldt het principe van 'behouden en versterken', wat inhoudt dat de met de linten samenhangende en nog goed herkenbare verkavelingsstructuur en openheid.
Er zijn uitgangspunten opgenomen voor ontwikkelingen in cultuurhistorische linten. Dit gaat over behoud van een loodrecht op het cultuurhistorisch lint opstrekkend verkavelingspatroon inclusief kavelsloten en het flankeren van agrarische bouwkavels met erfbeplanting indien grenzend aan open doorzichten.
Betekenis voor het wijzigingsplan
Voorliggend wijzigingsplan volgt het bestaande verkavelingspatroon inclusief kavelsloten. Voor wat betreft de flankering van het bouwkavel kan worden gesteld dat het bouwkavel grenst aan de perenboomgaard en hiermee goen is ingepast. Voorts is er geen sprake van een open doorzicht.
Om te beoordelen wat de invloed van het wijzigingsplan is op de verkeersstromen wordt een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie.
In de bestaande situatie is er bedrijfsbebouwing aanwezig met een oppervlakte van circa 1.000 m2 bvo. Op basis van de CROW (uitgave 381) is een perenteelbedrijf te kwalificeren als een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf. Een dergelijk bedrijf kent een verkeersgeneratie van maximaal 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo (uitgaande van een weinig stedelijk buitengebied). Dit resulteert in een theoretische verkeersgeneratie van 57 verkeersbewegingen per etmaal. Inclusief de bedrijfswoning is dat 65 verkeersbewegingen.
In de nieuwe situatie wordt het bouwvlak vergroot tot 1 hectare. Omdat er ook sprake zal moeten zijn van ruimte voor het manoevreren en parkeren van voertuigen en het plegen van onderhoud aan gebouwen, kan niet het gehele bouwvlak worden volgebouwd. bebouwing evenredig toeneemt met de toename van het bouwvlak dan betekent dit ongeveer een toename van bebouwing van 2.000 m2 bvo. Dit betekent dan ook een theoretische verdrievoudiging van het aantal verkeersbewegingen: 171 verkeersbewegingen. Inclusief de bedrijfswoning een kleine 180 verkeersbewegingen per etmaal. Als we er van uitgaan dat er 's nachts geen verkeersbewegingen zijn en dat de hoeveelheid verkeer verdeeld wordt over 12 uur, betekent dit 15 voertuigen per uur. Ten opzichte van de bestaande situatie betekent dit een toename van circa 10 voertuigen per uur.
Los van het feit dat dit een theoretische benadering betreft en een overschatting is van de werkelijke situatie, is een toename van 10 voertuigen per uur aanvaardbaar en zorgt niet voor problemen in de verkeersafwikkeling op de Doctor Nuijensstraat of aangrenzende wegen.
Een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf kent op basis van de CROW een parkeernorm van minimaal 0,8 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Uitgaande van 3.000 m2 resulteert dit in een parkeervraag van 24 parkeerplaatsen. Hier is voldoende ruimte voor aanwezig binnen het resulterende bouwvlak/bouwperceel.
In het voorliggende geval is er op dit moment alleen sprake van de vergroting van een bouwvlak/bouwperceel. Wanneer er een definitief ontwerp is van een te realiseren bedrijfsgebouw zal er aandacht zijn voor duurzaamheidsaspecten. Gezien de open ligging van het perceel kan een zadeldak faciliterend zijn voor het toepassen van zonnepanelen.
In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het
Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot
ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.
Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
Het Nationaal Water Programma 2022 - 2027 beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022 - 2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.
In het NWP stelt het kabinet drie hoofdambities voor 2050 en verder:
Het kabinet heeft de afgelopen jaren het waterbeleid en de uitvoering daarvan verder versterkt en het NWP bouwt hier voor de periode 2022-2027 op verder. Belangrijke relevante onderdelen van dit NWP zijn:
Een nationale watersysteemverkenning waarin lopende analyses op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening, ruimtelijke adaptatie, waterkwaliteit en scheepvaart in samenhang worden bezien, met als doel om voor het nationale watersysteem als geheel integraal afgewogen, lange termijn besluiten voor te bereiden.
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is vastgelegd in de Watervisie 2021.
De Watervisie is een integraal onderdeel van het omgevingsbeleid. Er worden doelen gesteld voor primaire en regionale waterkeringen. Bij dijkversterkingen die tot 2021 plaatsvinden wordt toegezien op een goede ruimtelijke inpassing. Voorliggend wijzigingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied van de primaire waterkering Zuiderdijk. Doordat slechts sprake is van een functiewijziging en er niet wordt gebouwd is er geen sprake van strijd met de Watervisie.
Het Waterplan van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) geeft de koers op hoofdlijnen voor het waterbeheer in Hollands Noorderkwartier. Er is voortgebouwd op de regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023 van het HHNK. Het is het zesde Waterbeheerprogramma (WBP6). Het WBP is een wettelijke verplichting die volgt uit de Waterwet (die straks opgaat in de Omgevingswet) en het Bestuursakkoord Water. Als basis voor dit Waterplan is het vorige plan (WBP5) tussentijds geëvalueerd en is een langetermijnverkenning gedaan naar wat er op ons als maatschappij af komt. Dit Waterplan houdt daarnaast rekening met het Nationaal Water Programma van het Rijk en het Regionaal Waterprogramma van de Provincie Noord-Holland.
Belang wordt toegedicht aan het principe van gebiedsgericht werken. Dit komt onder andere voort uit de NOVI waarin afwegingsprincipes staan genoemd voor 'omgevingsinclusief beleid'.
Er is een langetermijnverkenning gedaan op het gebied van klimaat, technologie, maatschappij, multidisciplinaire vraagstukken (zoals biodiversiteit en de steeds groter wordende druk bovengrond en ondergronds) en het omgaan met dynamiek in een steeds sneller veranderende wereld. Vanuit de langetermijnverkenning zijn de doelen en ambities voor de komende jaren uitgewerkt: 'maatschappelijke effecten'. Het gaat daarbij om:
Naast het werk aan de maatschappelijk effecten draagt het HHNK ook bij aan een aantal bredere maatschappelijke thema's. Het zijn onderwerpen die meerdere van de maatschappelijke ffecten raken en hier komen ze ook in terug. Dit zijn op dit moment de meest relevante maatschappelijke opgaven waaraan wordt bijdragen:
Aan de verschillende effecten en thema's zijn programma's verbonden waarmee de uitvoering vanuit het HHNK wordt vormgegeven.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de
geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
De minimale hoeveelheid open water wordt bepaald aan de hand van de Keur 2016. Conform de Keur gelden de volgende regels bij een toename van verhard oppervlak:
Voor het wijzigingsplan is een digitale watertoets ingediend. Hieronder wordt het resultaat van de watertoets weergegeven.
Waterkering
De planlocatie is niet gelegen in de beschermingszone van een waterkering.
Oppervlaktewater
In het voorliggende plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Verharding en compenserende maatregelen
Het voorliggende wijzigingsplan maakt meer verharding mogelijk dan mogelijk is in het vigerende bestemmingsplan. De toename aan theoretische verhardingsmogelijkheden wordt uitgebreid van 0,3 hectare naar 1 hectare. Voor een dergelijke toename is overleg nodig met het HHNK. Dit overleg is opgestart door de officiële indiening van de watertoets. Tijdens het overleg zal gezamenlijk worden bepaald op welke wijze vorm wordt gegeven aan de watercompensatieopgave. Op het kavel zelf zijn voldoende mogelijkheden om waterbergende maatregelen te nemen. Gedacht kan worden aan een bassin waarin water wordt opgevangen zodat het de tijd heeft om te infiltreren.
Waterkwaliteit en riolering
Aan de wijze van afwateren en afvoer naar het riool verandert niets. Grijs water wordt afgevoerd op de bestaande wijze richting het riool. Hemelwater wordt afgevoerd richting de sloten in de omgeving en geïnfiltreerd. Bij de nieuwbouw van toekomstige bedrijfsgebouwen zullen geen uitloogbare materialen worden toegepast.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er watercompensatie nodig is om de toename aan verhard oppervlak te compenseren. Hierover is overleg opgestart met het waterschap om de eisen en voorwaarden te bespreken. Uiteindelijk zal hiervoor een watervergunning worden aangevraagd. Compenserende maatregelen zijn mogelijk binnen het voorliggende wijzigingsplan. Het aspect water vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming
tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke
ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.
Fruitteeltbedrijven (bedrijfsgebouwen) hebben een richtafstand van 30 meter tot omliggende woonbestemmingen. De voorliggende wijziging en uitbreiding van het bouwvlak zorgt er niet voor de de afstand tussen de bedrijvigheid en omliggende woningen worden verkleind tot kleiner dan deze richtafstand. Er is daarom geen sprake van een vermindering van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen en ook wordt het voorliggende fruitteelt niet belemmerd door de wijziging en uitbreiding van het bouwvlak.
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de
belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde
grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen"
(NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide
jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Via de navolgende ingevulde NIBM-tool wordt aangetoond dat er als gevolg van de uitbreiding van het bouwvlak sprake is van een ontwikkeling die NIBM is. Er is namelijk nog steeds sprake van een NIBM-ontwikkeling bij een toename aan verkeersbewegingen van 740. Hier wordt de grens benaderd. Zoals in paragraaf 3.1.1 is toegelicht is van een dergelijke toename geen sprake.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden
gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de
Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een)
beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
Quick scan
Door adviesbureau Els en Linde is een quick scan ecologie uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2. Op 27 februari 2023 is een locatiebezoek uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Het beschermde Natura 2000-gebied ligt op ruim 5,7 km van de planlocatie. Aantasting van kwalificerende habitats of soorten in het Natura 2000-gebied door de werkzaamheden, kunnen gezien de afstand en aard van de ingreep worden uitgesloten.
De gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) liggen op ruim 2,2 km afstand van de planlocatie en de invloedssfeer van de geplande werkzaamheden. Gelet op de aard en de omvang van het voornemen, wordt geen effect verwacht. Bovendien kent NNN geen externe werking.
Het plangebied is gelegen buiten Bijzonder Provinciaal Landschap.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van de kleine marters kan op voorhand niet worden uitgesloten. Een aanvullend onderzoek naar deze soorten wordt geadviseerd. In verband met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels wordt geadviseerd de werkzaamheden ter starten buiten het broedseizoen.
Afdoend onderzoek marterachtigen
In verband met het niet kunnen uitsluiten van marterachtigen in de quick scan is vervolgonderzoek uitgevoerd naar marterachtigen. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 3. Het onderzoek is uitgevoerd door het uitleggen van sporenbuizen.
In de periode van 6 juni 2023 en 20 juli 2023 is gezocht naar aanwezigheid van de kleine marterachtigen. Hiervoor zijn 3 sets sporenbuizen uitgezet op 6 juni 2023. Op 20 juli 2023 zijn de buizen opgehaald. Hierna zijn de prenten/sporen in de buizen gecontroleerd. Op de sporenbuizen zijn sporen aangetroffen van muizen en slakken. Op geen van de uitgelegde buizen zijn prenten van marterachtigen aangetroffen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
In de Wet natuurbescherming is opgenomen dat een planologisch plan geen significante effecten mag hebben op Natura 2000. Natura 2000 is het Europese netwerk van natuurgebieden, maar het is ook de naam van het Europese beleid om de natuur en vooral de biodiversiteit in die gebieden te beschermen. Bouwplannen (ook kleinschalige plannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter
plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Dit kan het geval zijn als gevolg van het gebruik van gronden en bebouwing, maar ook als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden. Of een plan invloed heeft moet worden vastgesteld middels een voortoets, gebaseerd op berekeningen met de AERIUS Calculator. Deze voorgeschreven rekenmodule wordt periodiek aangepast aan de actuele
situatie.
Algemeen geldt dat als een plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie het zonder vergunning kan worden uitgevoerd. In geval van een verwachte toename van de stikstofdepositie dient een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd, waarbij mogelijke maatregelen dienen te worden beschouwd en getoetst. Bij uitvoering van de voortoets stikstofdepositie geldt als norm de waarde van 0,00 mol/ha/jaar.
Onderzoek
Door Buro DB is een notitie opgesteld naar aanleiding van een uitgevoerd stikstofonderzoek. De notitie is bijgevoegd als Bijlage 4. In de notitie worden de uitgangspunten van het onderzoek beschreven. Uit wordt gegaan van de bouw van een opslag binnen het nieuwe bouwvlak dat wordt mogelijk gemaakt middels voorliggende wijzigingsplan. In de gebruiksfase wordt rekening gehouden met een toename aan verkeer als gevolg van de nieuwe opslag.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie kan worden gesteld dat het plan zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde situatie in de aanlegfase en de gebruiksfase geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is. Stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke
situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).
Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:
De voorliggende uitbreiding van het bouwvlak zorgt niet voor de realisatie van een geluidgevoelige bestemming of geluidgevoelig object. De Wet geluidhinder is derhalve niet van toepassing.
Voor wat betreft het geluid afkomstig van de bedrijvigheid kan worden aangesloten bij wat is gesteld in paragraaf 3.4. De uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats aan de noordzijde, waardoor de uitbreiding plaatsvindt in de richting afgaand van de bestaande woningen. Van een verslechtering van het woon- en leefklimaat bij de woningen zal daarom geen sprake zijn. Zeker gezien het arbeidsextensieve karakter van het bedrijf.
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige
bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of
water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken,
het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe
bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Beoordeling
In het voorliggende geval blijft de bestemming gelijk. Er is daarom geen sprake van een functionele verandering. De bodem mag daarom geschikt worden geacht voor het beoogde gebruik.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de
omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van
luchthavens en het gebruik van windmolens.
De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van
een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.
Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk
besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.
In de directe omgeving van beide planlocaties zijn geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Ook zijn er geen buisleidingen aanwezig
waarmee rekening dient te worden gehouden in voorliggend wijzigingsplan. De buisleidingen langs de Binnenwijzend en de Westfrisiaweg liggen namelijk op voldoende afstand (meer dan 800 meter) en bovendien vindt er geen wijziging plaats van het aantal aanwezige personen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.
Zoals in paragraaf 2.3.1 is beschreven is het lint waar voorliggend plangebied in is gelegen aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Omdat het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen bezit kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan geen negatieve invloed heeft op de aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving.
In paragraaf 1.5 is reeds het volgende aangegeven. Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd welke als Bijlage 1 is bijgevoegd bij deze toelichting. Uit dit archeologisch onderzoek blijkt dat wordt geadviseerd om een aanvullend advies op te stellen zodra de definitieve bouwplannen bekend zijn. Om tot die tijd de archeologische waarden blijvend te beschermen worden de bestaande archeologische dubbelbestemmingen overgenomen. Overigens kennen de dubbelbestemmingen een zwaarder beschermingsregime dan de nieuwere beleidskaarten van de gemeente Drechterland. Archeologische waarden zijn daarom voldoende geborgd en vormen daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
In voorliggend geval worden geen extra bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. De bedrijfsbebouwing moet achter de bedrijfswoning worden gebouwd volgens de regels van het bestemmingsplan en voorliggend wijzigingsplan. Hieruit volgt dat een eventuele nieuw te bouwen, vervangende bedrijfswoning niet dichter bij de boomgaard zal worden gebouwd. Ook zorgt het wijzigingsplan er niet voor dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dichter bij woningen van derden kan worden toegepast. Spuitzonering van gewasbeschermingsmiddelen vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige
activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Fruitteeltbedrijven zijn niet als categorie opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. Voor categorieën waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voor fruitteeltbedrijven geldt dus ook geen verplichting om een een (vormvrije) MER-beoordeling of PlanMER uit te voeren. Voorts volgt uit Hoofdstuk 3 ook niet dat er nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten als gevolg van voorliggende ontwikkeling.
De relevante milieuaspecten zijn getoetst en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen bestaan. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening en het wijzigingsplan mag uitvoerbaar worden geacht.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De enige wijziging die is aangebracht is dat het bouwvlak van vorm is gewijzigd.
De overige van toepassing zijnde dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn overgenomen uit het moederplan Drechterland Noord, inclusief herziening uit 2014. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan ter beoordeling aan de overlegpartners voorgelegd. Er zijn geen vooroverlegreacties binnengekomen.
Conform de wettelijke eisen heeft het wijzigingsplan op grond van afdeling 3.4 Awb, 6 weken ter inzage gelegen vanaf 2 december 2023. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.