Plan: | Oosterblokker 7 te Oosterblokker |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPOblokker7-VG01 |
Dit plan heeft betrekking op de gronden die horen bij de Oosterblokker 7 te Oosterblokker in de gemeente Drechterland. In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch' . Daarnaast is een deel van het plangebied aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'.
Het agrarische bedrijf op het perceel Oosterblokker 7 zal binnen afzienbare tijd worden beëindigd. Op het voorste gedeelte van het plangebied staat en stolpwoning. Deze stolpwoning wordt echter niet meer gebruikt als bedrijfswoning voor de achterliggende agrarische gronden. Het planvoornemen is dan ook deze stolpwoning te bestemmen als 'Wonen - Stolp'. Dit wijzigingsplan maakt het planvoornemen mogelijk.
De toelichting van dit wijzigingsplan bevat zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daarop volgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Oosterblokker in Oosterblokker. Het plangebied is in de directe omgeving omringt door woningen. Ook liggen in de nabijheid enkele sportvelden, een tuincentrum, een detailhandelsbedrijf, een aantal bedrijven en een bedrijventerrein.
Figuur 1. Weergave plangebied (Bron: PDOKviewer)
Planologische situatie
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011' (vastgesteld op 18 september 2013) en de herziening 'Drechterland Noord 2011, herziening 2014' (vastgesteld op 24 november 2014).
Binnen de huidige bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' zijn de gronden onder andere bestemd voor:
Voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat archeologische waarden op de daarvoor bestemde gronden behouden dienen te blijven. Op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken meer dan 50 m2 bedraagt. Bij 'Waarde - Archeologie 2' mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken meer dan 500 m2 bedraagt.
Figuur 2. Uitsnede Verbeelding Drechterland Noord 2011 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De initiatiefnemers zijn voornemens om in de bestaande stolp te gaan wonen, ter plaatse van de stolp zal dan ook de bestemming 'Wonen - Stolp' en een bouwvlak om de stolp worden opgenomen. Op het voorste gedeelte van het perceel zal de bestemming 'Tuin' worden opgenomen. Op het achterste deel van het perceel blijft de bestemming 'Agrarisch' behouden. Het bouwvlak wordt van de agrarische bestemming verwijderd. Het achterste gedeelte van het perceel zal enkel nog gebruikt worden als cultuurgrond. Ook blijven in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2', net als de 'geluidszone - industrie', in stand.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Bij de structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt geregeld aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied.
Provinciale Ruimtelijke verordening
Vanaf 1 maart 2017 is de nieuwe PRV in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen die voortkomen uit de Structuurvisie Noord-Holland uitgewerkt in algemene regels. In de verordening is de ruimte voor ruimte-regeling opgenomen waarmee beeldverstorende voormalige agrarische bebouwing gesloopt kan worden, waardoor er een mogelijkheid ontstaat voor woningbouw. In de verordening zijn voor verschillende gebieden regels opgenomen. In hoofdlijnen zijn twee algemene gebieden onderscheiden: het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. De bestaande (voormalige) bedrijfswoning en de omliggende gronden en voormalige agrarische bebouwing vallen binnen het landelijk gebied.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010)
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Het plangebied ligt in het Oude Zeekleilandschap. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige optrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig. De woningen staan meestal niet direct aan de weg, maar worden gescheiden door een voortuin.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met provinciaal beleid. Wat betreft het provinciaal beleid mag het plan als uitvoerbaar worden geacht.
Toekomstvisie Drechterland
In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente.
Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar beleid voor het landschap uiteengezet. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling in het landschap.
Wijzigingsvoorwaarden
In het vigerende bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011' is de mogelijkheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Stolp'.
Het college heeft op 19 december 2017 een principebesluit genomen. Hierin staat dat de initiatiefnemer een concreet tijdspad moet indienen binnen welke het agrarisch bedrijf ter plaatse geheel is beëindigd.
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de voorwaarden is omgegaan. Onderstaand is de wijzigingsbevoegdheid met de daarbij behorende voorwaarden weergegeven.
3.7.9 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend voorzover ter plaatse voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Lint 1', 'Wonen - Lint 2' of 'Wonen - Stolp' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
Aan de hierboven genoemde voorwaarden kan volledig worden voldaan, zoals onderstaand puntsgewijs wordt toegelicht:
Er wordt voldaan aan de voorwaarde dat de bestemming 'Agrarisch' is voorzien van een bouwperceel. Deze bestemming zal (deels) gewijzigd worden naar 'Wonen - Stolp'
Daarnaast zal de initiatiefnemer een concreet tijdspad aangeven binnen welke termijn alle bedrijfsmatige agrarische activiteiten op het perceel zijn beëindigd.
Conclusie
Het plan kan wat betreft het gemeentelijk beleid uitvoerbaar worden geacht.
Naast toetsing aan het geldende beleidskader, dient het wijzigingsplan te worden getoetst aan bijbehorende relevante wet- en regelgeving. Verschillende aspecten zijn voor dit bestemmingsplan relevant:
De Welstandsnota Drechterland (vastgesteld op 28 april 2011) is in principe gericht op behoud van de aanwezige waarden. De nadruk ligt op het respecteren en verbeteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.
Figuur 3. Uitsnede Welstandskaart (Bron: gemeente Drechterland)
Het plangebied ligt in het gebiedstype 3 - Karakteristieke linten.De beschrijving van het welstandsgebied en de bijbehorende lijst met criteria voor de ligging, de massa, de detaillering en dergelijke is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.
De bestaande stolp zal worden gehandhaafd, deze stolp voldoet aan de welstandscriteria.
Conclusie
Wat betref het aspect beeldkwaliteit en welstand is het planvoornemen uitvoerbaar.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
De vereiste bodemonderzoeken zullen worden uitgevoerd voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de bodemkwaliteit van het plangebied geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de adviesafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009). Een adviesafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde adviesafstand. Milieuzonering richt zich uitsluitend op het sturen van nieuwe ontwikkelingen.
Voorliggend plan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er wordt een nieuwe gevoelige functie, namelijk een woning, gerealiseerd. Op ongeveer 170 meter van de stolp is een stalling voor vrachtwagens aanwezig. De adviesafstand van de VNG is 100 meter vanwege het geluid. De adviesafstand wordt ruimschoots gehaald.
Tevens is nader onderzoek gedaan naar de belemmerende factor: industrielawaai. Hier is verder op ingegaan in paragraaf 4.4.
De realisatie van de nieuwe woning zal geen (extra) belemmering vormen voor eventuele uitbreidingen van bedrijven aangezien op kleinere afstanden van deze bedrijven al woningen aanwezig zijn.
Ook is er in de nabijheid van het plangebied een tuincentrum aanwezig. De grootste adviesafstand in dit geval is vanwege het geluid 30 meter. Het plangebied ligt in een gemengd gebied omdat er woningen en bedrijven aanwezig zijn. Volgens de systematiek van de VNG-brochure kan er in het geval van een gemengd gebied een stap terug worden gedaan. Deze afstand, van 10 meter, wordt gehaald. Zo kan onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten worden uitgesloten.
Achter de stolpwoning liggen gronden die voor agrarische doeleinden worden gebruikt. De adviesafstand is in dit geval ook 10 meter omdat er sprake is van gemengd gebied. De adviesafstand wordt gehaald.
Conclusie
Wat betreft het aspect bedrijvigheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Er zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd. Namelijk een akoestisch onderzoek weg-railverkeerlawaai op 8 januari 2018 door HGOadvies, bijgevoegd als bijlage 2. En een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd op door Agel adviseurs, bijgevoegd als bijlage 3.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een geluidzone heeft, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidbelasting op de gevel. Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
De hoogst berekende waarde wegverkeerslawaai op stolp bedraagt 58 dB ten gevolgde van de Oosterblokker. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai.
Er dienen hogere waarden voor het wegverkeerslawaai te worden vastgesteld.
Op de achtergevel van de stolp bedraagt de geluidsbelasting maximaal 38 dB ten gevolge van de Oosterblokker (incl. Art. 110g Wgh). Gelet hierop is er voor de stolp voor het wegverkeerslawaai sprake van een geluidsluwe gevel.
Spoorweglawaai
Uit onderzoek blijkt dat de hoogst berekende waarde ten gevolge van het railverkeer op de her te bestemmen woningen 47 dB bedraagt op de voorgevel (h= 4,5 m). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai. Gelet hierop is er voor de her te bestemmen woning voor het railverkeerslawaai sprake van een geluidsluwe gevel.
Industrielawaai
Het industrieterrein ligt ten westen van het plangebied. Tussen het industrieterrein en het plangebied staat een stolpwoning waarvoor recentelijk akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Deze woning, gelegen aan de Oosterblokker 5, staat 30 meter dichter bij het industrieterrein.
De geluidbelasting op de woning, aan de Oosterblokker 5, ten gevolge van het onderzochte deel van het industrieterrein bedraagt 30 dB(A). Dit is minder dan de voorkeursgrenswaarde industrielawaai, zijnde 50 dB(A). Gelet op het voorgaande zal er naar verwachting ten gevolge van de geluidbelasting van het gehéle industrieterrein ook geen hogere grenswaarde noodzakelijk zijn.
In redelijkheid kan geconcludeerd worden dat ook de stolpwoning aan de Oosterblokker 7 voldoet aan de voorkeursgrenswaarde industrielawaai. Immers, de afstand tot het industrieterrein is groter.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat als er een hogere waarde voor het wegverkeerslawaai wordt vastgesteld het plan niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op geluidsoverlast.
Het plan betreft een functieverandering van een bestaand bedrijfspand naar een woning. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ontwikkelingen kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en/of het Natuurnetwerk Nederland op voorhand worden uitgesloten.
Het plangebied heeft naar verwachting een zeer beperkte natuurwaarde. Effecten op beschermde soorten worden, gezien de beperkte aard van de ontwikkeling, niet verwacht.
In redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg staat, omdat er slechts sprake is van een administratieve (juridische) wijziging.
Conclusie
Wat betreft het aspect ecologie is het planvoornemen uitvoerbaar
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De watertoets is uitgevoerd op 16 mei 2018. Het resultaat van deze watertoets is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.
De gevolgen voor de waterhuishouding zijn bij dit plan beperkt. Er zijn geen problemen met de waterhuishouding. Het verhard oppervlak zal niet toenemen, aangezien het enkel een functiewijziging is. Er is daarom geen sprake van compenserende maatregelen. Hierdoor kan voor dit plan de procedure geen waterschapsbelang gevoerd worden. Nader overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt daarom dat het plan niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op de waterhuishouding.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
Op de gronden in het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Voor deze gronden is vastgelegd dat aanvullend onderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 50 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd. Ook ligt er op de gronden in het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor deze gronden is vastgelegd dat aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 500 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd.
Alleen de functie zal worden gewijzigd, de bodem zal niet worden geroerd. Een archeologisch onderzoek is daarom ook niet nodig.
Conclusie
Wat betreft het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Op 13 juni 2001 heeft de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin zet zij haar (nieuwe) externe veiligheidsbeleid uiteen. Dit beleid is gericht op het beheersen van de risico's in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook op de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens is het externe veiligheidsbeleid van toepassing.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over voor risicogevoelige gebouwen opgenomen.
Figuur 4. Uitsnede risicokaart ( Bron: Risicokaart.nl )
Uit de kaart blijkt dat er geen mogelijke externe risico's in de buurt van het plangebied aanwezig zijn. In het plangebied ligt het spoor tussen Hoorn - Enkhuizen. Op dit spoort vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit wordt in de toekomst ook niet voorzien.
Op 180 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een gasleiding. Deze afstand is dusdanig dat dit geen risico's met zich meebrengt.
Conclusie
Het plan mag wat betreft de externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Het planvoornemen behoudt de bestaande bebouwing. Het parkeren bij de woning zal uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden. Hiermee wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door verkeer en parkeren belemmerd.
Op 1 maart 1993 is de Wet Milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In het NSL worden ook nieuwe ontwikkelingen zoals plannen voor de bouw van woningen overwogen. Plannen die binnen het NSL passen, hoeven niet meer te worden beoordeeld aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ook plannen die niet "in betekenende mate" (nibm) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan deze grenswaarden te worden beoordeeld. De eisen om te kunnen beoordelen of bij een plan sprake is van nibm, zijn vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur (AMvB)-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat nadat het NSL of een programma voor de regio is vastgesteld een grenswaarde van 3% afname van de luchtkwaliteit als "nibm" kan worden aangeduid. Dit betekent een toename van ten hoogste 1,2 microgram per m3 NO2 of PM10.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan of project sprake is van een NIBM-toename van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.
Het plan zal niet voor overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Ook is het niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit regio Noordvleugel (RSL-NV). Dit dient echter wel te worden onderbouwd/aangetoond.
Onderzoek
Met het planvoornemen wordt geen extra bebouwing gerealiseerd. Het aantal verwachte extra voertuigbewegingen dat met het planvoornemen gemoeid gaat is nihil. Het planvoornemen zal ruimschoots onder de genoemde grenswaarden blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
Inleiding
In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Als gevolg van de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. op 21 april 2017 (in werking getreden op 7 juli 2017) geldt de verplichting om een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag, waarin informatie wordt gegeven over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Het bevoegd gezag moet op grond van deze aanmeldnotitie vervolgens beoordelen of voor de activiteit een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Dit wordt gemotiveerd in de overwegingen van het bestemmingsplan.
Onderzoek
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Het feit dat de beoogde ontwikkeling kleinschalig is en ver onder de drempelwaarden blijft, alsmede het feit dat het plangebied niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied of een NNN-gebied ligt, maken dat er geen belangrijke milieugevolgen te verwachten zijn en dat het project niet als een stedelijk ontwikkelingsproject moet worden gekwalificeerd in de zin van onderdeel D 11.2. Daaruit volgt dat er geen aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden ingediend.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de voorkomende bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een ruimtelijk plan. Planregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een ruimtelijk plan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van het ruimtelijk plan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een ruimtelijk plan mag worden geciteerd.
Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het wijzigingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.
De bestemmingen die voorkomen in dit bestemmingsplan zijn 'Agrarisch', 'Tuin' en 'Wonen - Stolp'. Daarnaast komen ook twee dubbelbestemmingen voor, namelijk 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Onderstaand wordt op elk van deze bestemmingen een korte toelichting gegeven.
'Agrarisch'
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Binnen deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen, gebouwen en overkappingen zijn dan ook niet toegestaan.
'Tuin'
In de bestemming tuin is bebouwing in beperkte mate toegestaan. Het gaat dan om bebouwing die in samenhang met de stolpwoningen wordt gerealiseerd, zoals erkers, balkons, en dergelijke.
'Wonen - Stolp'
De stolpwoning krijgt de bestemming ‘Wonen - Stolp’. De gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Voor bijgebouwen geldt een maximale oppervlakte maat van 150 m².
'Waarde - Archeologie 1'
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 50 m².
'Waarde - Archeologie 2'
Ook ligt op een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In gronden binnen deze bestemmingen bestaat er een verwachting dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Daarom zijn er specifieke bouwregels opgenomen voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', dit om er voor te zorgen dat archeologische vondsten niet worden beschadigd. Zo geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo als bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 500 m².
Op het ontwerp-wijzigingsplan zijn geen zienswijzen binnengekomen. Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst worden afgesloten.
Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.