direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Burgemeester J. Zijpweg 21 te Venhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de percelen aan de Burgemeester J. Zijpweg 21 te Venhuizen. Eigenaar is voornemens zijn agrarisch perceel aan de zuidzijde uit te breiden en de bestaande kas te vergroten. Op deze gronden is geen passend bouwvlak opgenomen.

Om de percelen te voorzien van het juiste juridisch-planologisch kader voor het toekomstige gebruik en om te voldoen aan de voorwaarden gesteld vanuit de gemeente Drechterland, is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is onder lid 3.7.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de oppervlakte van het bouwvlak te wijzigen.

1.2 Plangebied

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de percelen 2690, 2691, 4492 sectie G gemeentecode VHZ03 van de gemeente Drechterland. Navolgende figuur geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied. (bron: GoogleMaps, 2019)

1.3 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie op de percelen. In hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen aan de diverse beleidskaders getoetst. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, en van de wijzigingsvoorwaarden is in hoofdstuk 4 opgenomen. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Voorliggend wijzigingsplan betreft de percelen aan de Burgemeester J. Zijpweg 21 te Venhuizen.

Ter plaatse van de Burgemeester J. Zijpweg 21 is een bedrijf gespecialiseerd in het broeien en kweken van tulpen gevestigd. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich de bedrijfswoning. Daarachter staan de bedrijfsgebouwen bestaande uit kassen en meerdere loodsen. Het huidige gebruik is overeenstemming met de geldende enkelbestemming 'Agrarisch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0002.png"

Figuur 2. Huidige situatie Burgemeester J. Zijpweg 21 (bron: GoogleStreetview, 2019)

In overeenstemming met het huidige gebruik is op de percelen de enkelbestemming 'Agrarisch' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid', en het 'Bestemmingsplan Drechterland Zuid'. Het gehele perceel is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor het agrarisch bedrijf is een bouwvlak opgenomen.

Aan de westzijde grenst het bedrijf deels aan een woonperceel en deels aan het Padlandbos. Aan de oostzijde bevindt zich eveneens een agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0003.png"

Figuur 3. Huidige planologische situatie Burgemeester J. Zijpweg 21 te Venhuizen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Het aanwezige tulpenbedrijf heeft momenteel naast de kassen aan de Burgemeester J. Zijpweg op nog twee andere locaties kassen in gebruik voor de tulpenproductie. Het bedrijf is voornemens de bedrijvigheid op één locatie te vestigen zodat minder transportbewegingen plaatsvinden en door verdere automatisering de productie efficiënter kan verlopen. Om de productie op één locatie te huisvesten is uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk. Met deze uitbreiding wordt op de zuidzijde van het perceel, ten zuiden van de bestaande kas en ten noorden van het waterbassin een nieuwe kas van circa 1.665 m2 gebouwd. Hieronder een weergave van de betreffende locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0004.png"

Figuur 4. Weergave locatie nieuwe kas. (bron: GoogleStreetview, 2019)

De nieuwe kas krijgt dezelfde bouwhoogte als de bestaande kassen en vormt één geheel met de bestaande bebouwing.

In de toekomstige situatie blijven dezelfde bestemmingen van toepassing als die er nu gelden. Alleen het bouwvlak wordt aan de zuidzijde vergroot. Navolgende figuur geeft het toekomstige bouwvlak weer. De rode stippellijn geeft globaal het oude bouwvlak weer, de groene stippellijn globaal het nieuwe bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0005.png"

Figuur 6. Indicatieve toekomstige situatie bouwvlak Burgemeester J. Zijpweg 21 (Bron: PdokViewer, 2019 - bewerkt)

Landschappelijke inpassing

Voor het planvoornemen is een landschappelijke inrichtingstekening gemaakt. Navolgende figuur geeft deze inrichtingstekening weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0006.png"

Figuur 7. Weergave landschappelijke inrichtingstekening (Bron: Agro Focus 2020)

De beplanting zorgt voor een inpassing in het landschap, zowel aan de oostelijke zijde (streekeigen bomen) als ook aan de zuidelijke zijde van het bedrijf. Aan de westelijke zijde is reeds veel beplanting aanwezig. Aan de voorzijde is na de vorige nieuwbouw in 2017 al wat beplanting aangebracht zodat een duidelijke scheiding is gecreëerd tussen het voorerf (waar meestal de auto's worden geparkeerd) en het stuk erf waar veel werkzaamheden plaatsvinden (o.a. tijdelijke plaatsing van kuubskisten). De beplanting aan de oostelijke zijde loopt slechts door tot het begin van de nieuwbouw uit 2017, verder is door de beperkte ruimte tussen de schuurkas en de perceelgrens meer beplanting helaas niet mogelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot het voorliggende wijzigingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Beoordeeld is of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Hiervoor is gekeken naar jurisprudentie.

Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het vorige bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal) en 20 april 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).

De agrarische bestemming van het perceel blijft ongewijzigd, alleen het bouwvlak wordt vergroot. Een agrarische bestemming is niet te beschouwen als een stedelijke functie (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438 (Maasdriel)). De vergroting van het bouwvlak waarbij de bestemming gelijk blijft is dan ook niet te beschouwen als stedelijke ontwikkeling. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

Behoefte
Ondanks dat de Ladder niet doorlopen hoeft te worden, neemt dat niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 Bro dient te worden voldaan. Bij een toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. Dit dient met oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd.

De vergroting van het bouwvlak is bedoeld ter uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten maar ook ter verduurzaming en voor de efficiëntie van de bedrijfsvoering. Eigenaren spelen hiermee op de toekomstige vraag en op een duurzame voortzetting van het bedrijf. Voor de vergroting van het bouwvlak is dan ook een concrete behoefte aanwezig.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2019)
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economische en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem ;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van kassen behorende bij een agrarisch bedrijf. Met deze uitbreiding worden meerdere bedrijfslocaties samengevoegd op één adres. Deze samenvoeging draagt bij aan een meer efficiënt en duurzaam bedrijfsproces. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de speerpunten van de Omgevingsvisie.

Provinciale ruimtelijke Verordening (2019)
Provinciale Staten hebben op 14 januari 2019 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 1 februari 2019 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een projectgebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018)
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is op 10 april 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Het is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).

De vernieuwde Leidraad beschrijft de bestaande waarden en ontwikkelkansen in de verschillende gebieden in Noord-Holland. De algemene ambitie daarbij is bij ruimtelijke ontwikkelingen is om deze bij te laten dragen aan de zichtbaarheid en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek, bij te laten dragen aan (de beleving van) openheid en helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

De kaart van de provincie is daartoe onderverdeeld in twintig landschappelijke eenheden, zogenaamde ensembles, en tien provinciale structuren. Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het ensemble West-Friesland Oost en maakt deel uit van de Stolpenstructuur.

ENSEMBLE WEST-FRIESLAND OOST
West-Friesland Oost is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Het oostelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en West, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. Dit oostelijk deel vormt tevens de kust van het IJsselmeer en het Markermeer. In dit ensemble herinneren de karakteristieke binnensteden van Medemblik, Enkhuizen en Hoorn aan het Zuiderzee- en VOC-verleden.

In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. West-Friesland Oost is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten.

Voorliggend wijzigingsplan is een perceelsgebonden ontwikkeling, waardoor in deze landschappelijke structuur geen wijziging wordt aangebracht.

CONCLUSIE
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan bijdraagt aan de provinciale ambitie uit de Leidraad door geen veranderingen aan te brengen aan de aanwezige landschappelijke structuur. Het plan past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten uit deze provinciale handreiking.

3.3 Gemeentelijk beleid

Onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt door middel van het uitoefenen van een wijzigingsbevoegdheid in het moederplan 'Bestemmingsplan Drechterland Zuid'. In dit plan is de mate waarin de ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid reeds afgewogen. Hiermee kan worden aangenomen dat het plan past binnen het gemeentelijk beleid. Voor een inhoudelijke bespreking van het geldende gemeentelijke beleid wordt verwezen naar het moederplan.

Hoofdstuk 4 Toetsing

4.1 Wijzigingsvoorwaarden

Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de wijzigingsbevoegdheid door het college wordt toegepast. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.

Voor de locatie is artikel 3 'Agrarisch' van toepassing. Onder lid 3.7.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de grootte van het bouwvlak te kunnen wijzigen. Deze bevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2 hectare, mits:

  • a. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • b. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • c. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • d. de uitbreiding van het bouwvlak vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met de landschappelijke waarden;
  • e. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Aan de hierboven genoemde voorwaarden kan volledig worden voldaan, zoals hieronder puntsgewijs wordt toegelicht:

  • a. voor de uitbreiding van de bedrijvigheid is een bedrijfsplan opgesteld, zie Bijlage 2. Uit dit bedrijfsplan blijkt dat zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang door de bedrijvigheid op één perceel te concentreren. Voor deze concentratie is een uitbreiding van de bestaande kassen noodzakelijk.
  • b. het huidige bouwvlak is volledig bebouwd met bedrijfsbebouwing.
  • c. het bestaande bouwvlak wordt aan de zuidzijde verlengd. Het gaat hier om een langgerekt perceel waarmee met toevoeging van bebouwing aan de achterzijde aangesloten wordt op de bestaande kavelstructuur.
  • d. vanwege de aanpassing van het bouwvlak worden de bouwmogelijkheden op het perceel gewijzigd. Aan de zuidzijde ontstaat ruimte voor een extra kas. Aan de westzijde ligt het Pandlandbos dat vrij zicht vanuit de woningen aan het Padland en Bomenland op de agrarische gronden belemmerd. Het bos voorkomt daarmee ook dat uitzicht is op de nieuwe kassen. Qua ruimtelijke kwaliteit is geen sprake van een verslechtering omdat de vormgeving aansluit bij de huidige bebouwing. Een inrichtingsschets voor de landschappelijke inrichting is gemaakt en is te vinden in Bijlage 1. Een volledig erfinrichtingsplan is niet noodzakelijk.
  • e. het aspect archeologie is in paragraaf 4.2.4 nader getoetst. Hieruit blijkt dat aan deze voorwaarde voldaan kan worden.
  • f. alle omgevingsaspecten zijn voor het overige nader getoetst in paragraaf 4.2 van deze toelichting. Op basis van deze toetsing is geconcludeerd dat het plan geen belemmeringen met zich meebrengt waardoor ook aan deze voorwaarde wordt voldaan. Voor de inhoudelijke bespreking wordt verwezen naar deze paragraaf.
  • g. het wateraspect en de benodigde advisering vanuit de waterbeheerder is behandeld in paragraaf 4.2.7.

4.2 Milieuaspecten

Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening vereist wel dat bij een bestemmings-, wijzigings- of uitwerkingsplan wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) kunnen de richtafstanden voor milieubelastende activiteiten worden bepaald. Het gebied kenmerkt zich als een agrarische omgeving. In de directe nabijheid van het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig dat eventuele belemmeringen kan veroorzaken.

In de nabijheid van het plangebied zijn woningen gelegen:

  • Naast het plangebied, aan de Burgemeester J. Zijpweg 23, bevindt zich een burgerwoning.
  • Aan de andere zijde van het Padlandbos, aan het Padland en het Bomenland zijn diverse burgerwoningen gesitueerd.
  • Aan de overzijde van de Burgemeester J. Zijpweg ligt een woonbuurt, waarbij 5 woningen aan de Burgemeester Honijkstraat in de buurt van het plangebied liggen.

Het aanwezige tuinbouwbedrijf is aan de hand van de VNG-publicatie te classificeren als een categorie 2 bedrijf. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 m vanwege geluid.

De uitbreiding van de bedrijvigheid vindt aan de zuidzijde van het perceel plaats. Deze uitbreiding heeft echter voor de bedrijfsvoering op het gehele perceel gevolgen. De uitbreiding van de kassen aan de zuidzijde van het bedrijfsperceel hebben als doel om de bedrijfsactiviteiten, die nu op vier locaties plaatsvinden, op één perceel te concentreren. Deze concentratie maakt het mogelijk om de productie te mechaniseren en daarmee efficiënter te maken. In de huidige situatie vinden dagelijks circa vier transportbewegingen tussen de verschillende locaties plaats. Het gaat hier met name om transport van opgeplante bollen in broeibakken, lege broeibakken, lege plukbakken en plukbakken met bloemen. Met het concentreren van de bedrijvigheid op één perceel vallen deze transportbewegingen weg. Het planvoornemen heeft niet als gevolg dat nieuwe geluidproducerende installaties (zoals koelmotoren) worden geplaatst.

In de huidige situatie vinden naast de onderlinge transporten ook transporten naar klanten plaats. Het gaat hier om bloementransport van het bedrijf naar de klant circa vier keer op een dag. Deze transporten vinden alleen overdag plaats. In de toekomstige situatie blijven deze transporten plaatsvinden.

De afstand van de bedrijvigheid tot nabijgelegen woning aan de Burgemeester J. Zijpweg 23 en de woningen aan de Burgemeester Honijkstraat wijzigt in de toekomstige situatie niet ten opzichte van de huidige situatie. Deze afstand is en blijft circa 30 m. Aan de te hanteren richtafstand kan worden voldaan.

De afstand van de bedrijvigheid tot de woningen aan de Bomenland 13 en hoger wordt met de uitbreiding wel verkleind. Ondanks de verkleining bedraagt de afstand tussen de bedrijvigheid en de woningen ook in de nieuwe situatie nog ruim 100 m. Aan de te hanteren richtafstand kan daarmee worden voldaan. Mede door de aanwezige brede groenstrook is met het planvoornemen dan ook geen sprake van eventuele hinder voor woningen aan het Bomenland.

Hoewel wel een wijziging in de bedrijfsactiviteiten op het perceel plaatsvindt kan voldaan worden aan de te hanteren richtafstand zoals de VNG deze adviseert. De wijziging van bedrijfsactiviteiten heeft als gevolg dat minder transportbewegingen van een naar het perceel plaatsvinden. Hiermee wordt eventuele hinder aan omliggende hindergevoelige functies verkleind ten opzichte van de huidige situatie.

Tevens bevinden zich in de directe omgeving diverse agrarische bedrijven maar ook nog enkele maatschappelijke functies. Gezien het gemengde karakter mag verondersteld worden dat de uitbreiding van de bedrijvigheid niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omliggende woningen.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.2.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

De bevindingen van het onderzoek zijn opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Naar aanleiding van advies van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord is het ecologisch rapport op enkele onderdelen aangevuld. Uit de resultaten van het onderzoek komt het volgende naar voren:

Soortenbescherming
Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het plangebied is ook niet essentieel als rust- of broedplaats voor beschermde soorten.

Gebiedsbescherming
Er zijn geen bezwaren om de uitbreidingsplannen uit te voeren vanuit gebiedsbescherming. De plannen leveren geen schade op voor beschermde gebieden. Voor de uitstoot van stikstof en de mogelijke schade op Natura 2000-gebieden is een aeriusberekening uitgevoerd. Zowel in de bouwfase als de gebruiksfase is de emissie van stikstof hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie
Het plan is wat betreft ecologie uitvoerbaar.

4.2.3 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek
Voor de percelen zijn de informatiekaart van het Bodemloket en de Bodeminformatiekaart geraadpleegd. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. In dit stadium is alleen globaal iets aan te geven over de geschiktheid van de bodem voor het voorgenomen gebruik, op basis van de bodemkwaliteitskaart, in de omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken en eventuele historisch verdachte activiteiten op of in de omgeving van de locatie.

De locatie valt deels in kwaliteitsklasse "wonen" en deels in kwaliteit "landbouw/natuur" van de bodemkwaliteitskaart 2016. Deze kwaliteiten zijn geschikt voor de beoogde functie. De Bodemkwaliteitskaart geeft weer dat de grond van het plangebied tot 2 m beneden maaiveld vrij toegepast kan worden. Op dit moment is in de meeste gevallen hiervoor aanvullend onderzoek naar PFAS nodig. Voor alsnog zijn er voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen geen belemmeringen.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.2.4 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie
Het plangebied heeft in het moederplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouw- of sloopwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouw- of sloopwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de oppervlakte van het project meer dan 500 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de vrijstellingsgrens overschreden. Een quickscan is opgevraagd bij Archeologie West-Friesland. Het volledige advies is in Bijlage 5 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPBurgJZijpweg21-VG01_0007.png"

Figuur 8. Weergave archeologische waarden (bron: Archeologie West Friesland)

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Vanwege de aanwezige verstoringen kan het plangebied vrijgegeven worden met betrekking tot het aspect archeologie.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de vrijstellingsgrens niet overschreden. Mogelijke archeologische waarden blijven dan ook behouden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De hiervoor genoemde dubbelbestemming blijft onverminderd van toepassing en zijn in de regels van dit wijzigingsplan opgenomen. Wat betreft het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.

Cultuurhistorie
Zoals uit paragraaf 3.2 naar voren is gekomen zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek
De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig of vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Daarnaast worden met het planvoornemen geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt.

Conclusie
Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.2.6 Geluid

Wat betreft het aspect geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Voor de Burgemeester J. Zijpweg geldt ter hoogte van het plangebied een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het betreft hier een geasfalteerde weg waar de verkeersintensiteiten laag zijn. De indicatieve geluidkwaliteit volgens het RIVM (Geluidkwaliteitskaart) is voor het plangebied goed. Met het planvoornemen worden geen geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.2.7 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Onderzoek
Op 7 oktober 2019 is het planvoornemen aangeboden aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Voor het planvoornemen kan de procedure 'korte procedure' worden gevolgd. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkeling een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding dat ondervangen kan worden met standaardmaatregelen.

VERHARDING EN COMPENSERENDE MAATREGELEN
Met het planvoornemen is sprake van een substantiële toename van bebouwing en/of verharding in het plangebied van 1.665 m2. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. In het plangebied is een waterbassin aanwezig. Veronderstelt wordt dat de watercompensatie binnen dit waterbassin kan plaatsvinden.

BEHEER EN ONDERHOUD WATERLOPEN
In de directe omgeving van het plangebied lopen verschillende waterlopen. Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in een plangebied wordt geadviseerd zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen.

WATERKWALITEIT EN RIOLERING
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Geadviseerd wordt om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Het wateradvies is opgenomen als Bijlage 6 bij de toelichting.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.2.8 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Op het perceel wordt de bestaande agrarische bedrijvigheid gewijzigd. Met het planvoornemen vindt een wijziging in de bedrijfsvoering plaats waarmee deze mechanisch en daarmee efficiënter kan plaatsvinden. Deze wijziging heeft niet tot gevolg dat het aantal transportbewegingen toeneemt. Deze transportbewegingen nemen juist af omdat de bedrijvigheid op één locatie gevestigd wordt (voorheen vier locaties). Door een mechanisatie van de bedrijfsvoering zijn voor dezelfde productie minder arbeidskrachten noodzakelijk. Naast een afname in transport van producten vindt ook een afname in woon-werkverkeer plaats. De ontwikkeling heeft daarmee een positief effect op de verkeerssituatie in en in de omgeving van het plangebied.

De meeste arbeidskrachten komen in groepjes met de auto naar het bedrijf, sommige komen met de fiets. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats, hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

Wat betreft het aspect luchtkwaliteit kan het beste verwezen worden naar de Wet milieubeheer. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit bevat landelijke regionale en lokale maatregelen om te kunnen voldoen aan de normen zoals gesteld in de wet. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto’s, dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal.

Zoals hiervoor aangegeven nemen de verkeersbewegingen met het planvoornemen af ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling blijft dan ook ruimschoots onder bovengenoemde grens en is te beschouwen als NIBM-project.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft verkeer, parkeren en luchtkwaliteit, uitvoerbaar.

4.2.9 Milieueffectrapportage

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De voorgenomen ontwikkeling is geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.

Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.

4.2.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder milieu kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Realisatie van nieuwbouw, zo ook voorliggend planvoornemen, biedt kansen voor duurzaamheid.

Alle inwoners uit Noord-Holland Noord kunnen voor vragen en onafhankelijk advies over duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken, maar ook over het nieuwe energielabel van woningen, terecht bij het Duurzaam Bouwloket. Gemeente Drechterland participeert hierin en stimuleert de aanvrager in het treffen van energiebesparende maatregelen.

Met het planvoornemen wordt een nieuwe kas mogelijk gemaakt. De nieuwe kas is een Groen Label Kas (GLK). Een Groen Label kas is een tuinbouwkas voor het bedrijfsmatig telen van tuinbouwgewassen met een lagere milieubelasting. De kas voldoet aan de milieueisen als het gaat om klimaat, energie, gewasbescherming, waterkwaliteit en -kwantiteit en lichthinder. Tevens is de initiatiefnemer bezig met een verduurzaming van de bedrijfsactiviteiten door middel van het plaatsen van zonnepanelen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Juridisch kader

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan. Voor dit wijzigingsplan geldt dat de inleidende regels van het moederplan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een bestemmingsplan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden. Voor dit wijzigingsplan geldt dat de algemene regels van het moederplan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden geciteerd.

5.2 Bestemmingsregels

Agrarisch
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Binnen de bestemming zijn randvoorwaarden opgenomen die zich richten op de landschappelijke waarden in het gebied.

Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ is opgenomen om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen. De dubbelbestemming ziet toe op archeologisch onderzoek bij diverse bodemingrepen. De wijze waarop is omgegaan met deze waarden in dit plan is beschreven in paragraaf 4.2.4 (erfgoed).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg ex. art. 3.1.1. Bro

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het wijzigingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ingekomen reacties worden in het wijzigingsplan verwerkt.

6.1.2 Overleg ex. art. 3.8 Wro

Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. Op het wijzigingsplan zijn geen zienswijzen ingekomen. Het wijzigingsplan is op 26 mei 2020 ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.