Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Landje van Fleur
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0498.TAMLandjevanFleur-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het huidige bloembollenbedrijf aan de Kerspelweg 7 te Hoogkarspel 92 woningen te realiseren.
Doordat de bestaande woning wordt gehandhaafd zijn er in totaal 93 woningen. Het woningbouwplan, genaamd 'Landje van Fleur', bestaat uit een mix van woningen voor verschillende doelgroepen zoals starters, alleenstaanden met of zonder kinderen, gezinnen en ouderen. Op 12 juni 2023 heeft het college van B&W een positief besluit genomen met betrekking tot het principeverzoek van de initiatief en op 11 juli 2023 is de anterieure overeenkomst getekend.
 
Het initiatief past niet binnen de regels van het omgevingsplan 'Bestemmingsplan Hoogkarspel 2024'. Derhalve is het voorliggende TAM-omgevingsplan opgesteld.
  
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van het dorp Hoogkarspel in de gemeente Drechterland, aan de Kerspelweg 7. De planlocatie wordt aan het noorden begrensd door de provinciale weg N505. Ten oosten ligt de Kerspelweg en enkele agrarische gronden. Aan het zuiden en westen van het plangebied is de bebouwde kom van Hoogkarspel. Het plangebied is bekend onder de kadastrale gemeente Drechterland, sectie K, perceelnummers 1817, 1818 en 2080. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3,1 ha      
 
Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van het plangebied weer.
 
  
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
 
Begrenzing plangebied, plangebied rood omlijnd (bron: Google Earth)
1.3 Toetsing aan omgevingsplan
Het tijdelijk deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan en de bruidsschat (de bruidsschat bevat een aantal voormalige rijksregels die met inwerktreding van de Omgevingswet zijn vervallen. Deze worden opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan). Op dit moment geldt voor het plangebied het tijdelijk omgevingsplan 'Bestemmingsplan Hoogkarspel 2024', vastgesteld op 22 september 2014 door de gemeenteraad van Drechterland.  
 
Onderstaande figuur toont een uitsnede van het geldende omgevingsplan.
 
  
Uitsnede geldend omgevingsplan 'Bestemmingsplan Hoogkarspel 2024', plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
   
Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor het uitvoeren van grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van houtteelt en bosbouw.  Aan de zuidzijde van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenstroken, wijkvelden, parken en plantsoenen, bermen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen.
 
Naast de agrarische bestemming geldt in het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', gericht op de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm onder het maaiveld.
  
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst aan de aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving, waarbij eveneens wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van overleg en inspraak.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie wordt het plangebied als bloembollenbedrijf gebruikt. Ongeveer de helft van het perceel bestaat uit kassen en bedrijfsgebouwen. Er is ook een bedrijfswoning aanwezig. De andere helft van het perceel fungeert als weiland, hier worden soms schapen gehouden. Aan het noorden van het perceel ligt een fietsroute, met daarachter de N505.  De oostkant van het perceel grenst aan de Kerspelweg, welke het bloembollenbedrijf ontsluit. De zuid- en westzijden van het perceel grenzen aan een sloot.
 
De directe omgeving ten noorden en oosten van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische bedrijven, voornamelijk bestaande uit bollenteelt met enkele kassen.  Ten zuiden en ten westen van het plangebied ligt een bestaande woonwijk. De woningen die aan het plangebied grenzen bestaan vooral uit vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen.
 
Aanzicht plangebied vanaf de Kerspelweg (bron: google.com/maps)
 
Aanzicht plangebied vanaf de N5050 (bron: google.com/maps)
2.2 Toekomstige situatie
Voorliggend plan beoogt om het plangebied van het bloembollenbedrijf te transformeren tot een woonlocatie met 92  nieuwe woningen. Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom in een rustige en groene omgeving, waar de initiatiefnemer een hoogwaardige en duurzame woonomgeving wenst te realiseren. 
Er worden in totaal 92 nieuwe woningen gebouwd, verdeeld in een divers aanbod van verschillende woningtypen:
  • 28 sociale huurwoningen in de vorm van een appartementengebouw vooral bedoeld voor senioren.
  • 12 goedkope koopwoningen in de vorm van Beneden Bovenwoningen (Bebo) vooral bedoeld voor starters.
  • 23 betaalbare koopwoningen in de vorm van tussen- en hoekwoningen bedoeld voor gezinnen en starters.
  • 29 dure koopwoningen/kavels voor senioren, gezinnen en doorstromers. Deze zijn als volgt verdeeld:
    • 6 levensloopwoningen
    • 14 twee onder één kapwoningen
    • 9 vrijstaande woningen en/of vrije kavels 
Naast de bovenstaande nieuwe woningen blijft de aanwezige bedrijfswoning van het bloembollenbedrijf bestaan en zal worden opgenomen in het ruimtelijke plan.    
       
Voor de ontsluiting van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de huidige inrit van het bloembollenbedrijf. Het plangebied wordt hiermee vanaf de Kerspelweg bereikbaar. Vanaf de inrit loopt een erftoegangsweg naar het noorden van het plangebied waar een collectieve parkeerplaats gerealiseerd wordt. In het westen van het plangebied loopt de weg langs het water naar het zuiden, waar de weg als calamiteitenroute wordt aangesloten aan de  'Majoraan', en vervolgens weer terug richting de Kerspelweg.
 
Langs de noordgrens van het plangebied, tussen de parkeerplaatsen en de N505, wordt een geluidscherm van 4,5 m hoog aangebracht voor het dempen van verkeerslawaai van de provinciale weg. Dit scherm wordt aangebracht binnen de bestemming Groen. De realisatie van het geluidscherm is eveneens opgenomen in de anterieure overeenkomst.
 
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: BGSV)
   
3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. 
 
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk om in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
 
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
 
In Artikel 5.129g wordt bepaald dat bij een plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, rekening gehouden moet worden met:
  1. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  2. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
 
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan voor een stedelijke ontwikkeling. Wel zijn in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Met de beoogde ontwikkeling worden 92 woningen gerealiseerd. Derhalve is er sprake van een stedelijke ontwikkeling en dienen de trappen van de ladder behandeld te worden. Er is een aparte Quickscan Ladderonderbouwing uitgevoerd voor onderhavig plan (Sweco, d.d. 29-09-2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 11). De bevindingen van deze quickscan worden hieronder samengevat.
 
Behoefte
Voor verschillende doelgroepen neemt de woningbehoefte in de regio toe. Door vergrijzing neemt het aantal senioren toe en vergroot de woningbehoefte voor voldoende en passende seniorenwoningen. Door het tekort aan dergelijke woningen vindt er niet genoeg doorstroming plaats waardoor de vraag voor woningen voor jonge gezinnen ook toeneemt. De vraag voor betaalbare woningen bestaat zowel voor senioren als voor alleenstaanden en laagverdieners. In Hoogkarspel is er een tekort aan woningen in dit segment, terwijl de behoefte toeneemt. Deze trends worden in de Regionale Woonvisie van Westfriesland bevestigd en vormen ook de basis van het beleid. Het is daarom zaak dat het lokale en regionale woningaanbod in voldoende geschikte seniorenwoningen voorziet.
 
Naar verwachting groeit de woningbehoefte in Westfriesland flink in de komende jaren. Dit volgt onder andere uit de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040, hierin is te zien dat de oudere bevolkingsgroepen verreweg voor het grootste deel bijdragen aan de groei van de woningbehoefte. Dit is ook weergegeven in onderstaande tabel. Dit plan draagt bij aan het voorzien van woningen voor meerdere doelgroepen.
 
   
Tabel 3.1: Groei woningbehoefte per bevolkingsgroep in Westfriesland (bron: Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040)
 
Ook in kwalitatieve zin is er vraag naar vernieuwende woningen. Er is in de gemeente Drechterland veel behoefte aan meer variatie in woningtypen. De huidige woningvoorraad bestaat voor het grootste deel uit grote eengezinswoningen. Door de groei van het aantal senioren en eenpersoonshuishoudens neemt de vraag naar passende woningen voor deze doelgroepen toe. Voorliggend plan voorziet de realisatie van 40 toegankelijke woningen voor senioren en alleenstaanden in het goedkope of sociale segment. Ook worden er 6 levensloopwoningen gerealiseerd. Hiermee is de helft van het woonprogramma afgestemd op de behoefte voor passende woningen voor deze groepen. De overige 46 woningen bestaan uit een mix van betaalbare en dure koopwoningen voor starters, gezinnen en doorstromers, waar eveneens behoefte voor bestaat.
 
Buiten bestaand stedelijk gebied
In het onderzoeksgebied regio Westfriesland zijn alternatieve locaties binnen bebouwd stedelijk gebied geïnventariseerd. Hiervoor is uitgegaan van zachte planlocaties voor woningbouw zoals deze zijn opgegeven in de Monitor plancapaciteit van de Provincie Noord-Holland (juli, 2023). Deze locaties zijn in beeld voor transformatie naar woningbouw. Meer specifiek is naar zachte planlocaties gekeken met een dorps woonmilieu. Alleen op dorpse locaties kan een woonmilieu worden gerealiseerd zoals beoogd op locatie het Landje van Fleur. Dorpse woonmilieus zijn in de regio Westfriesland te vinden in de gemeenten Stede Broec, Drechterland, Koggenland, Medemblik en Opmeer. De alternatieve locaties zijn beoordeeld op geschiktheid. Uit de analyse van de mogelijke alternatieve locaties komt naar voren dat geen van deze locaties een alternatief bieden voor locatie het Landje van Fleur:
  • een deel van de locaties bevindt zich niet binnen 10 fietsminuten van een OV-knooppunt wat een van de speerpunten is van het regionale Westfriese afwegingskader woningbouw;
  • een deel van de locaties bevindt zich in kernen of in linten met een zeer beperkt voorzieningenniveau;
  • een deel van de locaties biedt een duidelijk ander concept aan met andere omgevingskwaliteiten.
  • op enkele locaties vervangen de geplande woningen bestaand aanbod.
  • de woningen in een later planstadium zijn geprogrammeerd.
Conclusie: Het plangebied biedt ruimte voor de ontwikkeling van 92 woningen in een dorps woonmilieu. De combinatie van een dorps woonmilieu met een aantrekkelijke woonomgeving nabij een hoogwaardig OV-station maakt deze locatie uniek. Elders in het onderzoeksgebied zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van 92 woningen (vrijwel) nihil.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
 
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
 
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie 
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:  
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
Het initiatief richt zich op het verbeteren van het gebruik van de leefomgeving, specifiek op het realiseren van nieuwe woningen en woningbouw. Daarmee draagt voorliggend plan voornamelijk bij aan de beweging 'Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal'. Derhalve is het plan in lijn met het beleid van de Omgevingsvisie. 
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Planspecifiek
Artikel 6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied.
  1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  2. Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
    1. rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
    2. bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
    3. bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.
Ad 2) De ruimtelijke ontwikkeling let op de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren. Het plangebied tussen de cultuurhistorische bebouwingslinten in het noorden en zuiden van de gemeente. Hierdoor is het behouden van openheid van belang. het plangebied is gelegen aan de rand van een het dorp en speelt daarom geen rol in het behouden van de openheid. Ten noorden van het plangebied is een kenmerkende bomenrij aanwezig. Ter bescherming van de groenstructuur wordt getracht deze te behouden. Tussen het plangebied en de bomenrij wordt een geluidswal geplaatst in verband met de provinciale weg. Deze wal wordt groen en beplant om zo het groene beeld vanuit het noorden te behouden. Ook wordt de wal laag genoeg om de zichtlijnen van en naar het landelijke gebied te behouden.     
  
Voorliggende ontwikkeling is in lijn met artikel 6.59 van de Omgevingsverordening.
 
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.   
3.2.3 Woonagenda 2020-2050
De woonagenda provincie Noord Holland 2020-2050 is op 20 april 2020 vastgesteld. De doelstelling van de woonagenda is om te zorgen dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen zijn. De speerpunten zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De speerpunten zijn vertaald in Regionale Actieprogramma's.
 
Daarnaast is een goede afstemming tussen vraag en aanbod op de woningmarkt een speerpunt, niet alleen op kwantiteit, bepaald door huishoudensgroei, maar vooral ook op kwaliteit: het juiste type woningen voor alle verschillende doelgroepen. Betaalbaar, duurzaam en passend bij de huishoudensgrootte en woonwensen van de inwoners van Noord-Holland.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling levert een bijdrage aan de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. De woningbehoefte van alle huishoudenstypen blijft de komende jaren toenemen. Door de vergrijzing is er meer vraag naar passende woningen voor senioren. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van sociale huur-  en goedkope koopwoningen voor senioren en alleenstaanden. Dit bevordert ook de doorstroming van ouderen waardoor er elders bestaande woningen vrij komen voor andere doelgroepen. Ook de woningbehoefte van starters zal aanhouden. Voorliggend plan voorziet hierom in de realisatie van passende en betaalbare woningen voor deze doelgroep. Ook bestaat de behoefte bij gezinnen voor passende (koop)woningen. Voor deze doelgroep worden met voorliggend plan betaalbare en dure koopwoningen voorzien.    
 
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van woningen passend bij de vraag van deze doelgroepen. Daarmee is het plan in lijn met het provinciale beleid. Verder wordt er in toelichting paragraaf 3.3 nader ingegaan op de regionale woonvisie en de regionale woningbehoefte.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie West-Friesland 2017-2027
De Regionale woonvisie West-Friesland voor de periode 2017-2027 geeft invulling aan de ambitie van de regio West-Friesland om tot de top 10 woonregio's van Nederland te behoren. Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden.
 
De regionale woonvisie voor West-Friesland brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De woonvisie benoemt welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.
 
Het doel van de woonvisie is om de West-Friese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en de woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. Samen met (andere) belanghebbenden op de woningmarkt zijn de speerpunten voor de woonvisie bepaald. Deze speerpunten zijn de ‘ankers’ waar de woonvisie en het RAP aan hangen. De West-Friese woonvisie zet in op de volgende vijf speerpunten:
  • Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen.
  • Vitale kernen: leefbaar West-Friesland tot in de kern.
  • Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten.
  • Scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen.
  • Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven. 
Planspecifiek
Zoals hierboven beschreven is één van de speerpunten uit de woonvisie het bevorderen van langer zelfstandig wonen. Onderhavig plan richt zich deels op het ontwikkelen van woningen voor senioren. Er worden 28 sociale huurappartementen, 6 levensloopwoningen en 6 benedenwoningen voor senioren toegevoegd.
 
Een ander relevant speerpunt is het inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Voorliggend plan voorziet de realisatie van 92 nieuwbouwwoningen waarbij sprake is van een divers woonprogramma. Daarmee wordt aangesloten met de vraag naar woningen voor zowel de oudere doelgroep als kleinere huishoudens.   
 
Hiermee is sprake van een ontwikkeling die in lijn is met de regionale woonvisie en het Regionaal Actieprogramma.
   
3.3.2 Woonakkoord 2020-2025
Het Woonakkoord 2020-2025 is gesloten tussen de provincie Noord-Holland en de gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Enkhuizen, Drechterland en Stede Broec, ook wel de bestuurlijke regio West-Friesland. In het eerste deel van het Woonakkoord zijn de opgaven voor wonen en bouwen geformuleerd. De opgaven zijn in samenhang met andere opgaven bekeken, zoals mobiliteit en klimaat. Op basis van een gedeeld beeld van de opgaven worden in deel 2 de samenwerkingsafspraken en acties benoemd, hier worden marktpartijen betrokken.
 
De regio West-Friesland heeft een gevarieerd aanbod aan stedelijke en landelijke woonmilieus. De regio beschikt over knooppunten van openbaar vervoer die liggen in de omgeving van historische binnensteden en de nodige voorzieningen. Hoorn vervult een belangrijke centrumfunctie voor de regio. Daarnaast beschikt de regio over unieke landschappen en een sterke economische structuur. Daardoor is de regio een aantrekkelijk woongebied.
 
Uitgangspunt bij het invullen van de woningbouwopgave is binnenstedelijk en rond OV-locaties bouwen. Voor een gevarieerd woonmilieu en het aanbieden van een complementair woningbouwprogramma maken buitenstedelijke plannen, conform de woonagenda van de provincie, ook onderdeel uit van dit woonakkoord. Ook in aanmerking genomen dat de provincie in haar woonagenda heeft opgenomen dat ze de woningbouw wil versnellen en aanjagen. Conform de Omgevingsvisie NH 2050 wordt de woningbouw vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland. Ook de voorzieningen en leefbaarheid in kleine(re) kernen verdienen aandacht, evenals de bescherming en ontwikkeling van het landschap. De nieuwbouw moet toekomstbestendig worden gebouwd. Een specifieke opgave op het snijvlak van wonen en economie is de huisvesting van arbeidsmigranten.
 
De regio heeft tot doel om de inwoners van West-Friesland naar wens en tevredenheid te laten wonen en een breed scala aan woonwensen binnen de regio te realiseren. De regio zet hiertoe in op:
  • versnelling van de woningbouwopgave met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woningaanbod voor iedere doelgroep;
  • het op peil houden en uitbouwen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de bestaande voorraad;
  • leefbaar en bereikbaar West-Friesland tot in de kern;
  • onderscheidende en complementaire nieuwbouw producten;
  • langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • werken met een flexibel kader dat de regio houvast biedt en ruimte laat voor marktinitiatieven. 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het woonakkoord. Er wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave voor meerdere doelgroepen. Ook wordt met levensbestendige woningen langer zelfstandig thuiswonen bevorderd.
    
Onderhavig plan is regionaal afgestemd conform het afwegingskader wonen Westfriesland 2021, het ambtelijk overleg wonen (11-10-2023) en het bestuurlijk overleg (VVRE) (2-11-2023). Hiermee is het plan passend binnen het regionaal beleid.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De Structuurvisie landschap gemeente Drechterland is op 23 mei 2011 vastgesteld. Deze structuurvisie biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De visie kan dienen als kapstok voor uitwerkingen en bestemmingsplannen en als basis voor de afweging van initiatieven uit de markt.
  
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Daarom kan aangenomen worden dat dit deel van Hoogkarspel is aangewezen als gebied waar nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van wonen mogelijk zijn. Het voornemen is om het gebied te ontwikkelen van agrarisch naar woongebied met verschillende woningtypen die een sterke relatie hebben met het omliggende landschap. Op deze manier wordt een woongebied gerealiseerd die passend is in dit gebied.
 
Structuurvisie landschap (plangebied is globaal rood omcirkeld) 
3.4.2 Welstandsnota Drechterland
De Welstandsnota Drechterland is op 27 juni 2011 vastgesteld door de raad. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 2 'De ruilverkavelingen'. Voor dit gebied geldt een aanduiding als regulier welstandsgebied, waarbij de nadruk ligt op het respecteren en geleidelijk transformeren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.
 
Het voor dit initiatief opgestelde beeldkwaliteitsplan is met instemming van de Welstandcommise van de gemeente Drechterland opgemaakt. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in de regels van het voorliggende TAM omgevingsplan en is daarmee als bindend kader voor de welstandstoets opgenomen.
3.4.3 Woonprogramma 2021-2025 Drechterland
Op 27 september 2021 heeft de raad het Woonprogramma 2021-2025  Drechterland 'Prettig wonen in vitale dorpen' vastgesteld. In dit programma geeft de gemeente aan hoe men de komende jaren in Drechterland wil omgaan met de grote woningvraag die er leeft. Het woonprogramma is opgebouwd aan de hand van zes thema’s. Per thema zijn de belangrijkste doelstellingen benoemd.
  • Thema 1: kwalitatieve woningbouwopgave.
  • Thema 2: wonen en zorg.
  • Thema 3: evenwichtige wijken en dorpen.
  • Thema 4: voldoende aanbod aan sociale huurwoningen.
  • Thema 5: kwantitatieve woningbouwopgave.
  • Thema 6: duurzaamheid.
Planspecifiek 
Voor thema 1 (kwalitatieve woningbouwopgave) geldt bij het dorp Hoogkarspel, waarin het plangebied is gelegen, dat er vanuit de gemeente een behoefte bestaat aan meer variatie in woningtypen. Het grootse deel van de woningen in Drechterland bestaat in de huidige situatie uit grote eengezinswoningen. De gemeente kaart aan dat door de veranderende samenstelling van inwoners er vraag is naar een meer diverse woningvoorraad. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 92 woningen in verschillende segmenten zoals  sociale huur, goedkope koop, betaalbare koop en dure koop. Hiermee sluit het aanbod aan op de veranderende samenstelling van de gemeente. 
 
Voor thema 2 (wonen en zorg) is de behoefte om meer passende locaties en woonvormen voor senioren te realiseren. Het woonprogramma van voorliggend plan sluit aan op de doelstellingen van het woonprogramma. Zo zijn er circa 40 woningen mede bestemd voor senioren. De woningen bestaan uit verschillende typen en schalen.  
 
Als uitwerking van thema 4 (voldoende aanbod aan sociale huurwoningen) wil de gemeente het aanbod van sociale huurwoningen uitbreiden. Doelstelling van het woonprogramma is om het aandeel van 20% sociale huurwoningen in de huidige woningvoorraad te vergroten naar 25% in 2025. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 28 sociale huurwoningen in Hoogkarspel. Hiermee bestaat het woonprogramma  voor 30% uit sociale huur, boven het minimum van 25% uit het woonprogramma 2021-2025 en conform de Woondeal 2.0 Noord-Holland Noord.  
  
Thema 5 (kwantitatieve woningbouwopgave) van het woonprogramma betreft het uitbreiden van de woningvoorraad met 700 nieuwbouwwoningen tot 2025. Doelstelling hierbij is dat de nieuwbouw meer doorstroming creëert en meer kansen biedt voor starters op huur- of koopwoningen. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de realisatie van 92 woningen, waardoor wordt bijgedragen aan de kwantitatieve woningbouwopgave. Ook worden er met sociale huur- en goedkope koopwoningen kansen gecreëerd voor starters, en wordt er met het diverse aanbod van koopwoningen ruimte gemaakt voor doorstromers.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan aansluit bij het Woonprogramma 2021-2025.
    
4 Onderzoek
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
 
In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er zal niet meer getoetst worden aan de limitatieve lijst van m.e.r.-plichtige plannen en programma’s uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het bevoegd gezag zal per specifiek geval na moeten gaan of er sprake is van een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn.
 
Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije m.e.r.-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één m.e.r.-beoordelingsprocedure. In bijlage V bij het Omgevingsbesluit worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt aangewezen. Als het project voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, dan is er een m.e.r.-plicht. Als het project voldoet aan de voorwaarden in kolom 3, dan is er een m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
Een m.e.r.-beoordeling bestaat uit twee verplichte stappen.
  • Stap 1: Mededeling van de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag
  • Stap 2: Beslissing bevoegd gezag over wel of geen milieueffectrapportage.
De initiatiefnemer van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project moet zijn voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag. De mededeling is vormvrij, wel zijn er eisen aan de inhoud zoals opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit. Dit kan een aparte aanmeldnotitie zijn.
 
Het bevoegd gezag beoordeelt de informatie uit de mededeling en houdt bij de m.e.r.-beoordeling rekening met de criteria uit Bijlage III van de m.e.r.-richtlijn. De drie hoofdcriteria zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn:
  1. de kenmerken van het project
  2. de plaats van het project
  3. de kenmerken van de potentiële effecten
  
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van 92 woningen. Onderhavig plan is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in J11 van bijlage V van het Omgevingsbesluit. Artikel 16.43 van het Omgevingsbesluit beschrijft wanneer er sprake is van mer-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten. Artikel 16.43 lid 1 luidt als volgt:
 
Bij algemene maatregel van bestuur worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen: 
  1. die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt; en
  2. waarvoor moet worden beoordeeld of die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Voor voorliggend plan is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld (Buro SRO, d.d.  4 maart 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Uit de aanmeldnotitie blijkt dat, gelet op alle kenmerken van het project en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken naar diverse aspecten, kan worden uitgesloten dat de beoogde nieuwe situatie belangrijke nadelige effecten zal hebben voor de verschillende milieuaspecten. Er zijn geen essentiële milieueffecten die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden. Voor de verschillende milieueffecten kan op basis van beschikbare onderzoeken behorende bij de onderbouwing van het TAM-omgevingsplan beoordeeld worden of er sprake is van potentiële effecten. Er is derhalve geen MER-procedure noodzakelijk.
 
4.2 Bodem
Een omgevingsplan bevat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. De waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (artikel 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Een bodemgevoelige locatie en een bodemgevoelig gebouw worden als volgt gedefinieerd:
  • Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw;
  • Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m² valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.
 
Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie artikel 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (artikel 5.89K Bkl, artikel IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem). 
 
Planspecifiek
Bij een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Derhalve is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, d.d. 28 december 2022, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Tijdens dit onderzoek is  naast de chemische kwaliteit van de bodem en het grondwater ook aanvullend onderzocht op PFAS en op asfalt en fundatie  De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat.
           
Uit de onderzoekresultaten blijkt dat er in de grond en het grondwater enkel lichte verhogingen zijn aangetoond. Dit is in lijn met de gestelde hypothese en de bodemkwaliteitskaart. In de bodem is een lichte verhoging van zware metalen aangetoond. In het grondwater zijn lichte verhogingen van barium, nikkel en naftaleen gemeten.
 
Ter plekke van een bestaande bovengrondse tank is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar minerale olie en aromaten. In het grondwater zijn geen verhogingen boven de streefwaarden gemeten.
 
Tijdens het vooronderzoek is opgemerkt dat er in het verleden slootdempingen hebben plaatsgenomen in het plangebied. In de slibhoudende laag van de slootdemping is een lichte verhoging van kwik aangetoond.  
 
De aangetoonde verhoogde gehalten overschrijden de betreffende streef- en achtergrondwaarde niet. De aangetoonde chemische kwaliteit geeft geen aanleiding tot het uitvoeren aanvullend onderzoek.
 
Uit het aanvullend onderzoek op PFAS blijkt dat de bovengrond is beoordeeld als klasse Achtergrondwaarde volgens het landelijk geldende handelingskader voor het toepassen op landbodem. Verder is het toepasbaar in regionale- en rijkswateren. De ondergrond is beoordeeld als niet verontreinigd.
 
Uit het aanvullend onderzoek naar asfalt en fundatie blijkt dat er geen PAK is aangetroffen en dat het asfalt geschikt is voor warm hergebruik. Daarnaast is er een fundatie bestaande uit menggranulaat aangetroffen. Er is in de aangetroffen fundatie zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
    
Geconcludeerd kan worden dat de bevindingen van dit onderzoek geen belemmeringen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Benoemd moet worden dat de tot nu toe uitgevoerde bodemonderzoeken niet compleet zijn. Ter plaatsen van de bedrijfsgebouwen heeft nog geen onderzoek kunnen plaatsvinden. Na bedrijfsbeëindiging kan op deze locaties nog aanvullend onderzoek worden gevoerd. De bovenstaande conclusies over de bodemkwaliteit zijn hiermee onder voorbehoud van de resultaten van het nog uit te voeren aanvullende en eindonderzoek.
 
4.3 Geluid
De regels voor geluid zijn opgenomen in de bruidsschat en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag moet bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. De kern is dat geluidsgevoelige gebouwen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Een geluidgevoelig gebouw (Artikel 3.21 Bkl) wordt gedefinieerd als een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:
  • woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
  • gebouw voor kinderopvang met bedden;
  • bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige gebouwen gebeurt aan de hand van vastgestelde geluidaandachtsgebieden, waarbij instructieregels gelden. De volgende geluidbronsoorten hebben een aandachtsgebied: rijkswegen, provinciale wegen, gemeentewegen, waterschapswegen, hoofdspoorwegen, lokale spoorwegen en industrieterreinen.
  
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de provinciale weg N505 (Drechterlandseweg) en de Kerspelweg. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van railverkeer of in de geluidszone van een industrieterrein of luchthaven. Om deze reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (S&W, d.d. 4 juni 2024, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 3). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat.   
  
Uit het akoestisch onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Door de geluidsbelasting door wegverkeer van de N505 na aftrek van 5 dB volgens artikel 110g Wgh niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare waarde van 63 wordt echter niet overschreden.
  • De gecumuleerde geluidsbelasting is, inclusief aftrek artikel 110gop diverse plaatsen op de gevels van het bouwplan hoger dan 48  dB. 
  • Om het planvoornemen mogelijk te maken zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd bij de gemeente.
Voor het verminderen van het wegverkeerslawaai is gekozen om een geluidscherm toe te passen langs de N505. Er is onderzocht in hoeverre deze de geluidsbelasting kan verlagen. In het akoestisch onderzoek is getoetst of een geluidscherm van 2,5, 4,5 of 7,5 meter het woon- en leefklimaat verbeteren, vergeleken met de situatie zonder een geluidscherm. Hieruit blijkt dat een geluidscherm van 2,5 meter hoog het woon- en leefklimaat voor enkele woningen redelijk verbeterd, maar dat veel woningen nog een hoge toetreding van verkeerslawaai ervaren. Met het toepassen van een geluidscherm van 7,5 meter hoog wordt het woon- en leefklimaat van bijna alle woningen aanzienlijk verbeterd. Dit geldt niet voor de woningen langs de Kerspelweg
 
In overleg met de gemeente drechterland is besloten gebruik te maken van een geluidscherm van 4,5 meter hoog. Met een scherm van 4,5 meter hoog wordt het woon- en leefklimaat van bijna alle woningen eveneens verbeterd. Ook met deze maatregel blijven er enkele woningen waar de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde blijft. Voor deze woningen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidswering de gevels. Hiermee moet worden aan de eisen zoals gesteld in afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2012. Een deel van het plangebied kent een hogere geluidsbelasting dan de toegelaten standaardwaarde. De gronden met een hogere belasting liggen binnen het zogenaamde geluidsaandachtgebied. Voor het bouwen van geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied gelden aanvullende regels. 
        
Het aanvragen van een hogere waarde in verband met de geluidbelasting ten gevolge van de N505 bij de gemeente is noodzakelijk om het planvoornemen te kunnen realiseren. De gemeente Drechterland beschikt niet over een hogere waarden beleid.
 
In het kader van de Wabo dient te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels en het binnenniveau voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. Dit kan door middel van een onderzoek naar de geluidwering van de gevels.
 
Indien een hogere waarde wordt aangevraagd bij de gemeente vormt het aspect geluid geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in en nabij de zogenoemde aandachtsgebieden aan de rijksomgevingswaarden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden. Of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.
 
Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Er is een uitzondering voor activiteiten die weinig bijdragen aan luchtvervuiling: niet in betekenende mate (NIBM). Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
  1. Standaardgevallen NIBM, conform artikel 5.54 Bkl.
  2. Op een andere manier zoals de NIBM-tool of detailberekeningen.
  
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een aandachtsgebied luchtkwaliteit, zoals bedoeld in artikel 5.51 lid 2 Bkl. De ontwikkeling van gebouwen met een woonfunctie tot maximaal 3.000 woningen (twee ontsluitingswegen) wordt per definitie aangemerkt als project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee is het project in het kader van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (Peutz, d.d. 18 september 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de gevolgen van de beoogde ontwikkeling op de optredende immissieconcentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) in de directe omgeving van het plangebied. In de huidige situatie worden de grenswaarden van  40 μg/m³ voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) en 25 μg/m³ voor fijnstof (PM2,5) op jaarbasis niet overschreden. De huidige achtergrondconcentraties bedragen (NO2) 11,5 μg/m³, (PM10)  13,2 μg/m³ en (PM2,5) 6,5 μg/m³. Er is een berekening gemaakt van de te verwachten achtergrondconcentraties in de toekomstige situatie, hiervoor is gebruikt gemaakt van een verkeersstudie waar in paragraaf 4.10 verder op in wordt gegaan. Uit de berekening blijkt dat de achtergrondconcentraties in de toekomstige situatie enigszins stijgen ten opzichte van de huidige situatie, maar ruim onder de grenswaarde blijven. De resultaten van de berekening zijn in de onderstaande afbeelding te zien.
 
 
berekening luchtkwaliteit toekomstige situatie (bron: Peutz) 
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.
 
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.
 
Beleid
De Omgevingswet verplicht overheden om een aantal programma’s vast te stellen t.a.v. het aspect water. Dit zijn hoofdzakelijk het ‘Nationaal waterprogramma’ dat door het Rijk is vastgesteld, het ‘Regionaal waterprogramma’ dat door de provincie wordt vastgesteld en het ‘Waterbeheerprogramma’ van het waterschap. De grenzen van beperkingengebieden voor waterstaatswerken in beheer bij het Rijk staan in de Omgevingsregeling. De grenzen van beperkingengebieden voor regionale waterstaatswerken staan in de waterschapsverordening. Tot slot stelt elk waterschap een waterschapsverordening op.
 
Nationaal Waterprogramma
Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
  
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de waterschapsverordening de keur en de algemene regels van het hoogheemraadschap vervangen. In de waterschapsverordening staan alle regels die bepalen, welke activiteiten, waar mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de Keur HHNK 2016, de Algemene regels bij de Keur HHNK 2016 en de Wegenverordening HHNK 2016.
 
Weging van het waterbelang
Het begrip ‘weging van het waterbelang’ houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. In bepaalde gevallen kan de provincie in de omgevingsverordening regels stellen over activiteiten met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betekent dat er een balans moet zijn tussen de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen hebben.
 
Berging van water in de bodem
Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen dient het water tijdelijk in het plangebied te worden geborgen op basis van het het toekomstig dakoppervlak. Hiertoe dient een berging van 70 mm te worden geraliseerd met een totaal van 400 m3.   
 
Watercompensatie
Er moet extra waterberging gerealiseerd worden in een plan als het verhard oppervlak 500 m² of groter is. Bij het realiseren van nieuw oppervlaktewater is het oppervlakte minimaal even groot is als 15% van de toename in het hard oppervlak. Is de toename van hard oppervlak in het plangebied meer dan 5.000 m², dan moet ervoor gezorgd worden dat in 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag kan worden opgevangen binnen het plangebied. De 90 mm-regel zorgt ervoor dat wateroverlast in het plangebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat de kans op overlast in het omliggende gebied niet toeneemt en in veel gevallen zelfs afneemt.
      
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstil beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de waterschapsverordening geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvlak beslaat en het desbetreffende watersysteem van de toename van de piekafvoer kan verwerken.
   
Het plangebied heeft in de huidige situatie een oppervlak van 30.755 m², waarvan circa 40% verhard is en in gebruik is voor bollenteelt. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet de bouw van 92 woningen, er wordt circa 18.518 m² aan bebouwing en wegen gerealiseerd. De huidige verharding bedraagt ca 11.122 m²,  waardoor er sprake is van en toename van verharding van ca 7.396 m². De verharding neemt toe met meer dan 800 m² wat betekend dat er een compensatie-eis van 9% geldt. Ook dient er een watervergunning aangevraagd te worden bij het hoogheemraadschap. In de onderstaande tabel wordt de verhardingsbalans weergegeven.
 
 
 Bestaande situatie (m²)Toekomstige situatie (m²)
Water
6091279
Onverhard/Groen18.63210.958
Bebouwd Oppervlak (woningen/gebouwen)9.01511.373
Overige verharding (wegen en paden)2.5007.145
Totaal oppervlakte 30.75530.755
Waarvan verhard11.12218.518
  
Door het bouwplan van voorliggend plan neemt de verharding toe met 7.396 m² ten opzichte van de huidige situatie. Voor ontwikkelingen waar de verharding met meer dan 800 m² toeneemt is compensatie nodig. Er geldt voor ontwikkelingen boven 800 m² een compensatie eis van 9%.  Hiermee dient er (7.396*0,09) 665,64 m² aan extra oppervlaktewater worden aangelegd. Er is gekozen om de bestaande sloot aan het zuiden van het plangebied te verbreden met 1 m en de sloot aan de noordwestzijde te vergroten, waardoor er 670 m aan wateroppervlak wordt toegevoegd en ruim aan de compensatie eis wordt voldaan.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater gescheiden wordt afgevoerd en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het gescheiden afvoeren van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreedt;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd via het oppervlaktewater en/of door het te laten infiltreren (via verlaagde bermen met drainage en infiltratiekratten onder parkeerplaatsen) in de bodem. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
      
Geohydrologisch onderzoek
On inzicht te krijgen in de geohydrologische situatie ter plekke van de beoogde woningen is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. (Hoven Consult, d.d. 20 november 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de lage doorlatendheid van de natuurlijk aanwezige ondergrond (deklaag) infiltratie van hemelwater naar het diepe grondwater geen reële optie is. Klimaatadaptieve maatregelen dienen dan ook gericht te zijn op tijdelijke berging van het hemelwater in het plangebied. Hiervoor is een vergroting van het huidige oppervlaktewater reeds voorzien.
 
Voor de berekening van aanvullende waterberging in het plangebied zijn de eisen van de gemeente maatgevend. Voor het aan te brengen dakoppervlak dient een bergingscapaciteit van 70 mm te worden gerealiseerd. Bij een dakoppervlak van 5.700 m2 komt dat overeen met een benodigde berging in het plangebied van 400 m3. Dit wordt gerealiseerd door het aanbrengen van verlaagde groenstroken, die functioneren als een wadi, waar een waterpeil van 0,3 m gerealiseerd kan worden. Middels deze verlaagde groenstroken wordt een bergingsvolume van 95 m3 gerealiseerd. De overige circa 300 m3 wordt gerealiseerd met bergingskratten onder de parkeervakken van een deel van het openbaar gebied en deels op eigen terrein onder de privé parkeerplaatsen. De detaillering van de waterberging zal in een later stadium worden uitgewerkt in het ontwerpproces.
 
 
Conclusie
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening gehouden te worden met de natuurwaarden ter plaatse. De Omgevingswet regelt activiteiten die met natuur te maken hebben. Deze natuuractiviteiten gaan over dieren en planten in het wild en gebieden waarin ze leven. Het doel van de regels is onder meer het beschermen van soorten en gebieden. Bij een ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan natuurregelgeving uit de Omgevingswet.
 
De uitgangspunten, begrippen en systematiek van de Wet natuurbescherming zijn de afgelopen jaren al zoveel mogelijk afgestemd op de vergunning- en ontheffingverlening onder de Omgevingswet. De regels uit de Wet natuurbescherming zijn beleidsneutraal overgeheveld naar de Omgevingswet. Dat betekent dat het normenkader en de instrumenten ongewijzigd blijven. Hetzelfde geldt voor het beschermingsniveau voor habitatsoorten, vogelsoorten en andere (beschermde) soorten. Anders gezegd: de bescherming blijft op peil. Bovendien blijft ook de algemene zorgplicht bestaan.
 
Activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren en planten in het wild worden flora- en fauna-activiteiten genoemd. De Omgevingswet geeft regels over flora- en fauna-activiteiten om soorten te beschermen. Een activiteit die significant nadelig kan zijn voor een Natura 2000-gebied wordt een Natura 2000-activiteit genoemd. Verder geeft de Omgevingswet ook regels over het vellen van houtopstand en herbeplanten om bossen te beschermen.
 
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Omgevingswet zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland-gebieden (NNN-gebieden) en andere bijzondere natuurgebieden en landschappen. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen voor habitattypen en -soorten opgesteld. Deze instandhoudingsdoelstellingen geven aan of de instandhouding moet zijn gericht op alleen behoud, of dat ook herstel moet worden nagestreefd om een habitattype of -soort weer in gunstige staat te brengen.
 
In het kader van de gebiedsbescherming is ook het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones, en heeft ook ten doel om de structuur te laten aansluiten op ecologische verbindingszones in het buitenland. Het NNN is gericht op de bescherming, de instandhouding en zo nodig het herstel van een gunstige staat van:
  • aanwezige dier- en plantensoorten;
  • typen natuurlijke habitats;
  • leefgebieden van soorten die van nature in Nederland voorkomen.
Bijna alle aangewezen Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het NNN.
 
Soortenbescherming
Om de natuur te beschermen, geeft het Rijk regels voor flora- en fauna-activiteiten. Voor flora- en fauna-activiteiten met gevolgen voor dieren en planten in het wild, kan een omgevingsvergunning nodig zijn.
De beschermde soorten blijven in twee groepen verdeeld:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
 
Voorts geldt dat iemand die weet of kan weten dat een flora- en fauna-activiteit nadelig kan zijn voor natuurbescherming, zich altijd moet houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit. De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten. De zorgplicht moet nageleefd worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Houtopstanden
Er gelden rijksregels als sprake is van het (deels) vellen van houtopstanden. Bij vellen kan een herbeplantingsplicht gelden. In het Besluit activiteiten leefomgeving worden echter uitzonderingen genoemd, zoals voor houtopstanden binnen stedelijk gebied, op erven of in tuinen en met een oppervlakte van minder dan 10 are.
 
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied een Quickscan Natuur uitgevoerd (IDDS, d.d. 29 augustus 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat.
 
Soortenbescherming
Op basis van het veldonderzoek en de bureaustudie is in de rapportage per soortgroep besproken wat de potentie van het plangebied en de directe omgeving daarvan voor het voorkomen van soorten is, en welke effecten daarop te verwachten zijn ten gevolgen van de beoogde ontwikkeling. Tijdens het veldonderzoek en de bureaustudie zijn er geen beschermde soorten zijn waargenomen. Voor de beschermde soorten waaronder amfibieën, flora, libellen, vissen, reptielen, vissen en weekdieren is geen geschikt habitat aanwezig binnen het plangebied. Beschermde soorten van deze soortgroepen worden dan ook niet verwacht binnen het plangebied. Er zijn in het plangebied enkele soorten waargenomen waarvoor binnen de  provincie Noord-Holland een vrijstelling geldt. Voor deze soorten geldt ten alle tijden de zorgplicht.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Het meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebieden 'IJsselmeer' en 'Markermeer en IJmeer' liggen op circa 4 km van het plangebied. Het natuurgebied 'Eilandspolder' ligt circa 23 km van het plangebied. Ook ligt het plangebied buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest dichtbijgelegen deel van het NNN ('De Weelen en Streekbos') ligt ca 480 m van het plangebied. Ook ligt het plangebied niet binnen de grenzen van het Bijzonder Provinciaal Landschap.  Door de ruime afstand tot de beschermde gebieden zijn verstorende effecten zoals trillingen, verdroging, verlichting en/of optische verstoring uitgesloten. Gezien de lokale aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde natuurgebieden zijn de meeste negatieve effecten op beschermde gebieden op voorhand uitgesloten. De Natura 2000-gebieden 'IJslemeer' en 'Markermeer en IJmeer' zijn niet stikstofgevoelig. Het Natura 2000-gebeid 'Eilandspolder' is wel stikstofgevoelig. De effecten van stikstof op het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied zijn op voorhand niet uitgesloten. Daar wordt hieronder nader op ingegaan.
 
Stikstofdepositie
Vanwege een toename van stikstofdepositie tijdens de aanleg- en gebruiksfase is er een stikstofberekening uitgevoerd om de effecten op Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen (S&W, d.d. 13 oktober 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Uit de AERIUS berekening blijkt dat voor beide fases de stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving.     
     
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op de onderzochte soorten/soortgroepen en dat de beoogde plannen geen effect hebben op beschermde gebieden. Vervolgonderzoek is in dit kader dan ook niet nodig.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect activiteiten en milieuzonering gaat in op de invloed die activiteiten hebben op hun omgeving. In de Omgevingswet wordt in de bijlage bij artikel 1 het begrip milieubelastende activiteit (mba) gedefinieerd. Dit gaat feitelijk om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van ‘directe lozingen’ en wateronttrekkingsactiviteiten). Milieubelastende activiteiten zijn niet in alle gevallen aan de orde. Er moet gecontroleerd worden of het Bkl, Bal of Bbl instructieregels bevatten die relevant zijn voor het project.
 
In het gemeentelijke omgevingsplan wordt het milieuspoor verder geïntegreerd. De ‘Vereniging van Nederlandse Gemeenten’ (VNG) heeft in 2019 de uitgave ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ gepubliceerd. Met deze uitgave wordt de toelating van bedrijven gereguleerd op basis van een voor een locatie beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieuwaarden. De uitgave is verder doorontwikkeld tot geïntegreerde staalkaart. De Staalkaart Bedrijventerrein maakt inzichtelijk hoe activiteiten met gebruiksruimte en milieugevolgen inpasbaar kunnen worden gemaakt en welke regeling in het omgevingsplan hiervoor kan worden opgenomen. De staalkaart zal vervangen worden door de VNG-uitgave ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2024’. Deze kan ook worden toegepast buiten bedrijventerreinen, in tegenstelling tot de uitgave uit 2019 en de geïntegreerde staalkaart.
 
Bij milieuzonering gaat het om de milieuthema’s die afstandsgerelateerd zijn en niet op een andere wijze zijn gereguleerd. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.
 
In het stedelijk gebied kunnen grofweg drie soorten gebieden worden onderscheiden:
  • industrieterreinen, bedrijventerreinen of andere werkgebieden: dit zijn gebieden waar de bedrijfsfunctie (of een andere werkgerelateerde functie) prevaleert;
  • woongebieden: dit zijn gebieden waar de woonfunctie (en andere milieugevoelige functies) prevaleert;
  • gemengde gebieden met wonen (functiemenging): dit zijn gebieden met een tussenvorm met zowel milieugevoelige functies als bedrijfsfuncties, maar ook andere milieubelastende functies zoals horeca, detailhandel, etc.
  
Planspecifiek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat er ter plaatse van de toekomstige 92 woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en activiteiten in de omgeving niet in de mogelijkheden beperkt worden. Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Hoogkarspel. In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven en andere functies aanwezig. Aan het zuiden en westen van het plangebied zijn woningen aanwezig. Ten noorden en ten westen van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven aanwezig in de vorm van sierteelt. Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf ligt op een afstand van ca 75 meter van het plangebied. Gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde woningen worden deze activiteiten niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.
   
Drift gewasbeschermingsmiddelen
In verband met de omliggende agrarische gronden is in beeld gebracht of er in de omgeving van het plangebied gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De omliggende gronden beschikken over de bestemming ‘Agrarisch’ in het bestemmingsplannen ‘P.J. Jongstraat 174' en 'Bestemmingsplan Drechterland Noord 2011’. Deze gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van agrarische bedrijven.
 
Het is mogelijk dat hier gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Er zijn geen wettelijke eisen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en gevoelige bestemmingen zoals wonen. Uit jurisprudentie (uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436) blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een afstand van 50 m tussen een gevoelige functie en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt redelijk acht. Echter kan de afstand van de vuistregel verkleind worden als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt.
  
De meest nabijgelegen gronden waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt liggen op ca. 60 meter van een woning in het plangebied. Dit betreft de agrarische gronden ten oosten van het plangebied, aan de weerzijde van de Kerspelweg, en een beoogde vrijstaande woning in het zuidoosten van het plangebied. Aan het noorden van het plangebied, aan de weerzijde van de Drechterlandseweg, liggen ook agrarische gronden waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Deze gronden liggen op ca. 70 meter van de beoogde woningen.  Daarmee kan worden gesteld dat drift van gewasbeschermingsmiddelen geen belangrijke nadelige gevolgen hoeft te hebben ten aanzien van de beoogde woningen. Gelet op deze afstanden en de hiervoor beschreven omstandigheden kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende bedrijven niet verder in de bedrijfsvoering beperkt.  
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormen milieubelastende activiteiten in de omgeving geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
 
4.8 Externe veiligheid
Gemeenten nemen in hun omgevingsplan regels op over externe veiligheid. Dat geldt onder meer als zij in de buurt van een risicobron nieuwe gebouwen toestaan. Of als de gemeente nieuwe risicobronnen op haar grondgebied wil toestaan. Waar onder het oude recht de regels over externe veiligheid verspreid waren, waaronder in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), zijn de belangrijkste regels over externe veiligheid onder de Omgevingswet opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
 
Kwetsbare gebouwen en locaties
Om kwetsbare gebouwen en locaties te beschermen tegen externe veiligheidsrisico’s, gaat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in op drie categorieën waar afstanden voor kunnen gelden: ‘beperkt kwetsbare gebouwen en locaties’, ‘kwetsbare gebouwen en locaties’ en ‘zeer kwetsbare gebouwen’. Beperkt kwetsbaar zijn bijvoorbeeld verspreid liggende woningen en recreatieterreinen voor nachtverblijf van ten hoogste 50 personen, bij kwetsbaar gaat het hierbij om meer dan 50 personen. Onder kwetsbare gebouwen vallen gebouwen met een woonfunctie (niet verspreid liggende bebouwing), kantoren en sportgebouwen. De categorie zeer kwetsbaar is nieuw en hieronder vallen gebouwen die groepen mensen bevatten die niet of slecht zelfredzaam zijn. Deze vielen voorheen onder de categorie kwetsbaar en bevatten onder meer onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang en dagverblijven.
 
Aandachtsgebieden
De Omgevingswet vult het groepsrisico anders in dan in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) het geval was. Bij risicovolle activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) regelt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) dat gemeenten aandachtsgebieden aanwijzen. Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Er is een onderscheid tussen drie soorten gevaren: warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Daarmee zijn er ook drie typen aandachtsgebieden: brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en gifwolkaandachtsgebied.
 
De gemeente moet in het omgevingsplan binnen deze aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit is opgenomen in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl. Aan het groepsrisico wordt voldaan door in het aandachtsgebied geen (zeer, beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties toe te laten. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat kan ook door het beperken van het aantal personen of de verblijftijd van personen in deze gebouwen of op deze locaties. Deze maatregelen dienen te geschieden met voorschriftengebieden. Een voorschriftengebied kan een deel van of het gehele aandachtsgebied zijn. In dit deel van het aandachtsgebied gelden dan aanvullende bouweisen voor nieuwbouw en vervangende nieuwbouw van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen. Deze aanvullende bouweisen staan in de artikelen 4.90 tot en met 4.96 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
 
Plaatsgebonden risico
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn er geen inhoudelijke wijzigingen voor het plaatsgebonden risico. Voor (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties is in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.7) een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico opgenomen van ten hoogste één op de miljoen per jaar (10-6/jaar). In het omgevingsplan moet deze grenswaarde ‘in acht worden genomen’. (Zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties mogen daarom niet binnen de PR(plaatsgebonden risico)-10-6-contour van een activiteit worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties, zoals verspreid liggende woningen en kleine sportlocaties, geldt de PR-10-6-contour als standaardwaarde. Hiermee moet in het omgevingsplan ‘rekening gehouden worden’. Dit houdt in dat aan de norm van ten hoogste één op de miljoen per jaar moet worden voldaan, tenzij er redenen zijn om af te wijken. Het Bkl geeft in de bijlagen ook aan wat de PR-contouren en aandachtsgebieden zijn.
 
Seveso-inrichtingen
De milieubelastende activiteit Seveso-inrichting wordt in paragraaf 3.3.1 van het Bal aangewezen. Deze activiteit kan schadelijk zijn voor het milieu. Er zijn vooral nadelige gevolgen voor de omgevingsveiligheid vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Bij een Seveso-inrichting gaat het om een bedrijf waar een gevaarlijke stof aanwezig is of mag zijn, of kan ontstaan bij verlies van controle over de processen. In bijlage VII van het Bkl staan de afstanden voor het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden. Onderdeel E6 gaat in op Seveso-inrichtingen. Daar staat dat beide afstanden moeten berekend worden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Er geldt verschillende nationale en internationale wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit zorgt ervoor dat de kans op een ongeval en het vrijkomen van deze stoffen zo klein mogelijk is. Er bestaat wet- en regelgeving voor vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, oftewel het Basisnet. Regels over vervoer van gevaarlijke stoffen blijven buiten de Omgevingswet bestaan onder de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Alle artikelen over de ruimtelijke ordening gaan over naar de Omgevingsregeling.
 
In bijlage VII onder C bij het Bkl zijn de afstanden voor de aandachtsgebieden voor het Basisnet:
  • 30 meter voor een brandaandachtsgebied
  • 200 meter voor een explosieaandachtsgebied
De Omgevingsregeling (artikel 2.23 Invoeringsregeling Omgevingswet) wijst wegen en spoorwegen aan die een aandachtsgebied hebben. Welke wegen en spoorwegen dit zijn, staat in de Regeling basisnet, tabellen I en II. Voor deze wegen en spoorwegen gelden dan de eerdergenoemde aandachtsgebieden.
 
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
   
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron: Atlas leefomgeving)
   
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting, transportroutes of gasleidingen aanwezig zijn. Op circa 600 m van het plangebied is de meest nabijgelegen bevi inrichting gelegen, met deze afstand vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
  
Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N505. Over de N505 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg is niet opgenomen in het Basisnet en heeft geen risicocontour. De plangrens aan het noorden van het plangebied ligt op circa 30 m van de N505. Doorat het plangebied binnen 200 m van de weg is gelegen, vormt groepsrisico een belangrijk thema. Derhalve is er onderzoek gedaan naar het groepsrisico (Kragten, d.d. 11 oktober 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 8). Uit dit onderzoek blijkt dat naar aanleiding van de ontwikkeling het groepsrisico van de transportroute niet meer dan 10% van de oriëntatiewaarde wordt overschreden. 
        
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Cultuurhistorie en archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Een gemeente moet in haar omgevingsplan rekening houden met cultureel erfgoed. Maar er zijn ook algemene rijksregels: in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan regels voor erfgoedactiviteiten. Artikel 13.8 Bal geeft aan gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan maatwerkregels te stellen ter invulling van de specifieke zorgplicht (3.7 Bal).
 
Gemeenten bepalen zelf of ze voor hun erfgoedbeleid archeologische beleidskaarten en/of cultuurhistorische waardenkaarten (laten) ontwikkelen. De archeologische verwachtingen en cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in archeologische en cultuurhistorische dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen worden opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.
 
In de bruidsschat is een algemene vrijstelling van het archeologisch onderzoek opgenomen in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid met een oppervlakte van minder dan 100 m². Gemeenten kunnen hier wel van afwijken door een andere oppervlakte op te nemen.
 
 
Planspecifiek
Archeologie
Het grootste deel van het plangebied is in het omgevingsplan 'Hoogkarspel' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Derhalve is een quickscan archeologie uitgevoerd (Archeologie West-Friesland, d.d. 11 juli 2023, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 9). Uit deze quickscan blijkt dat het plangebied, op basis van de bodemkaart en archeologisch onderzoek uit de omgeving, een lage verwachting voor bewoning uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd geldt. Voor de Bronstijd geldt een hoge tot middelhoge verwachting. Het meest westelijke deel van het plangebied bestaat uit opgebolkte gronden. Dit deel van het plangebied is op de beleidskaart hierom al vrijgegeven. Het is mogelijk dat het overig deel van het plangebied eveneens verstoord is geraakt tijdens de ruilverkaveling, echter kunnen dieper gelegen archeologische sporen zeker nog aanwezig zijn. Op basis van hoge tot middelhoge verwachting kunnen de als 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gebieden behouden blijven.
 
Op basis van de hoge tot middelhoge archeologische verachting en de werkzaamheden behorende bij dit plan is in een deel van het plangebied een proefsleuvenonderzoek nodig in het kader van een omgevingsvergunning. Het deel van het plangebied waar onderzoek vereist is betreft de grond onder een deel van de huidige bebouwing en het weiland, behalve de reeds vrijgegeven noordwesthoek. Voor het meest oostelijke deel van het plangebied is geen nader archeologisch onderzoek vereist.
 
Vervolgonderzoek
Uit de resultaten van het archeologisch onderzoek blijkt dat vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuven nodig is. Initiatiefnemer geeft aan dit onderzoek na het vaststellen van dit TAM-omgevingsplan uit te voeren.
 
Cultuurhistorie
Er zijn geen rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten in of nabij van het plangebied aanwezig. Uit de Structuurvisie Landschap blijkt dat het plangebied niet is gelegen aan een van de cultuurhistorische linten of andere belangrijke cultuurhistorische gebieden van de gemeente Drechterland.
 
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Verkeer en parkeren
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
 
Planspecifiek
In de voorgenomen ontwikkeling  worden op de locatie aan de Kerspelweg 92 woningen gerealiseerd. Dit gaat gepaard met een toename in verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. Voor het verkennen van de toekomstige verkeerssituatie en het berekenen van de te verwachten verkeersgeneratie is een verkeersstudie uitgevoerd (Goudappel, d.d. 19 februari 2024, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 10).  De resultaten van dit onderzoek worden hieronder benoemd.
 
In de verkeersstudie is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling berekend op basis van CROW kencijfers. Zoals in de onderstaande tabel blijkt is er in de toekomstige situatie sprake van een verkeersgenerartie van 692 motorvoertuigen per werkdag.
    
 overzichtverkeersgeneratie (bron: Goudappel, 19 februari 2024)
 
Het Landje van Fleur wordt ten oosten van de planlocatie ontsloten op de Kerspelweg. Aan het zuidwesten wordt het plangebied ook ontsloten op de Majoraal als calamiteitenroute.  De verkeersbewegingen zullen daarom enkel plaatsvinden op de Kerspelweg.
 
Vervolgens is in het verkeersonderzoek getoetst of de Kerspelweg voldoende capaciteit biedt voor het verkeer dat de nieuwe woningen zullen genereren. Op basis van een wegenscan is de verkeersveilige verkeersdruk van de Kerspelweg 4.700 motorvoertuigbewegingen. Uit tellingen blijkt dat op de Kerpelweg 2.484 motorvoertuigbewegingen per etmaal rijden. De totale verkeersdruk op de Kerspelweg is daarmee (3.484 + 700 =) 3.184 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. De berekende verkeersdruk past binnen de acceptabele verkeersdruk van 4.700 per etmaal. 
 
Van de 692 verkeersbewegingen per etmaal zal circa 87% van/naar het noorden bewegen, naar het kruispunt met de N505. Aan de hand van een kruispuntberekening getoetst of er in de toekomstige situatie bij het kruispunt sprake is van een goede doorstroming. Uit de berekening blijkt dat er sprake is van een goede doorstroming. De overige 13% aan verkeersbewegingen nemen plaats van/naar het zuiden, richting de Streekweg. Dit gaat om 91 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Tijdens het drukste spitsuur gaat het om circa 8 verkeersbewegingen per uur richting de Streekweg. Dit aantal is beperkt en leidt niet tot een substantieel verkeersbeeld op het zuidelijke deel van de Kersperlweg en de Streekweg.
 
 
Het onderzoek concludeert dat het verkeer van de beoogde ontwikkeling op een verkeersveilige wijze verwerkt kan worden via de Kerspelweg.
 
In een opvolgend onderzoek is getoetst of de verkeerssituatie aan de zuidijde van het plangebeid acceptabel is (Goudappel, d.d. 19 februari 2024, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 12). Dit betreft de de verkeersontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied die 14 vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. De rijbaan is 5 meter en bevat geen trottoir. Geconclueerd wordt dat het verkeerskundig acceptabel is een rijbaan van 5 meter te realiseren zonder ttrottoir en dat er sprake is van een verkeersveilig ontwerp. Aanbevolen wordt om een woonerf in te voeren. De wegkenmerken passen namelijk bij een woonerf: spelen op straat & voetgangers maken gebruik van de rijbaan. Voordeel van een woonerf is dat de maximumsnelheid laag is: stapvoets (circa 15 km/h). Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. 
    
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 aangehouden. Er wordt aangesloten bij de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'. In onderstaande tabel is weergegeven wat dit betekent voor het aantal parkeerplaatsen dat nodig is in het plangebied uitgaand van de gemiddelde parkeernorm. Tevens is de parkeerbehoefte ter controle door Goudappel berekend (Parkeerkundige onderbouwing Landje van Fleur, 21-10-2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 12). 
   
type woningaantal
parkeernorm
rest bebouwde kom
aantal parkeerplaatseneigen            terrein
appartementen 281,439,2 
BeBo121,416,8 
eengezinswoning rij23246 
levensloopwoningen6212 
twee-onder-een-kap142,230,828
vrijstaand32,36,96
vrij kavel62,313,812
bestaande woning12,32,32
totaal93 167,848
   
Zoals in toelichting paragraaf 4.10.1  is beschreven is als uitgangspunt voor het Landje van Fleur dat het nieuwe woongebied autoluw wordt. Derhalve wordt het parkeren grotendeels collectief geregeld. In het noorden en het oosten van het plangebied worden collectieve parkeervoorzieningen met in totaal 121 parkeerplaatsen gerealiseerd. Naast de collectieve parkeervoorziening wordt bij de tweekappers en vrijstaande woningen op eigen terrein geparkeerd. De totale parkeerbehoefte bedraagt afgerond 168 pareerplaatsen. Met de collectieve parkeerplaatsen en de parkeerplaatsen op eigen terrein zijn er in totaal 169 parkeerplaatsen voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
 
4.11 Duurzaamheid en gezondheid
De aspecten duurzaamheid en de gezondheid van mensen zijn steeds belangrijkere thema’s geworden. Om die reden zijn duurzaamheid en gezondheid in de Omgevingswet verankerd. In artikel 1.3 sub a van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit als een belangrijk maatschappelijk doel opgenomen. In een omgeving die gezond gedrag stimuleert, zijn de bewoners over het algemeen gezonder dan in een omgeving die daar niet op is ingericht. Toetsing aan de aspecten duurzaamheid en gezondheid is sterk afhankelijk van het gemeentelijk beleid op deze thema’s. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en/of gezondheid in het omgevingsplan, zijn vastgelegd in de vorm van omgevingswaarden.
 
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden.
 
Planspecifiek
De beoogde woningen worden gasloos en volgens de BENG methode gebouwd. Indien de woningen worden voorzien van een buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking, dient voor de locatiebepaling van de installaties rekening te worden gehouden met de geluidseisen van het Bouwbesluit 2012. Hierbij dient aangetoond te worden dat kan worden voldaan aan de geluideisen zoals gesteld in Afdeling 3.2 van het Bouwbesluit 2012.
 
Aan de hand van de overige aspecten van de fysieke leefomgeving wordt duidelijk dat het aspect gezondheid op voorhand geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5 Juridische aspecten
5.1 Algemeen
Voor voorliggend plan is gebruik gemaakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM) om op basis van de RO standaarden 2012 na inwerktreden van de Omgevingswet het omgevingsplan te kunnen ontsluiten in het DSO.
   
Dit TAM-omgevingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een motivering. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het TAM-omgevingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangewezen op locaties. Aan deze locaties zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De motivering heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De motivering van dit TAM-omgevingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het TAM-omgevingsplan ten grondslag liggen. Ook is de motivatie van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het TAM-omgevingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het TAM-omgevingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de functies en activiteiten weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de algemene bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II bevat aan locatie toegedeelde functies en activiteiten. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsregels. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
In het tweede hoofdstuk, de functies en activiteiten, staan de verschillende functies op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:  
  • Toepassingsbereik
  • Functieomschrijving
  • Beoordelingsregels bouwactiviteiten
  • Specifieke bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
5.4 Toelichting op functies en locaties
De regels van het voorliggende TAM-omgevingsplan zijn afgestemd op de gemeentelijke standaarden en sluiten aan op recente bestemmingsplannen van de gemeente Drechterland. Daarnaast wordt uiteraard rekening gehouden met de rechten op basis van het nu geldende omgevingsplan. Voorliggend TAM-omgevingsplan bevat de volgende functies en activiteiten:
 
Groen
Locaties aangewezen als groen bevatten delen van het plangebied waar het groene karakter van structurele waarde is voor de beeldkwaliteit van het plangebied en waar zeer beperkt gebouwd mag worden.
 
Tuin
Op bepaalde delen van het plangebied zijn locaties aangewezen als 'Tuin'. Op deze locaties is bebouwing in beperkte mate toegestaan. Het gaat dan om bebouwing die in samenhang met het woonhuis wordt gerealiseerd, zoals erkers, balkons en dergelijke. Daarentegen is om incidentele gebouwen in de tuinbestemming toe te staan, de mogelijkheid geboden om in totaal 40 m² aan gebouwen te bouwen. 
 
Wonen
De locaties die zijn aangewezen als 'Wonen' beschikken over de functies woningen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende achtertuinen, -erven en -terreinen behoren ook tot de functies. Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze locaties is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen en bijgebouwen anderzijds. Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Daarnaast worden bijgebouwen gezien als bouwwerken die ruimtelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Voor de woontoren (toren met 28 sociale huurwoningen) is een regeling opgenomen dat het overschrijden van de maximale bouwhoogte mogelijk maakt ten behoeve van het aan het zicht onttrekken van dakinstallaties.
 
Water
De oppervlaktewaterlichaam en watergangen in het plangebied zijn locaties die zijn aangewezen als 'Water'. Op deze locaties mogen geen bouwwerken en overkappingen gebouwd worden.
 
Verkeer - verblijfsgebied
De als 'Verkeer - verblijfgebieden' aangewezen gebieden betreffen openbare straten in het plangebied met als functies een goede doorstroming van het verkeer en de ontsluiting van de buurten, de daarbij behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen.
 
Waarde - Archeologie 3
De locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3' hebben, naast de andere voor die locatie aangewezen functies de functie voor het behouden van (mogelijke) archeologische waarden. Bij bodem ingrepen geldt het volgende: Voor alle bodemingrepen gekoppeld aan een diepte van meer dan 0,40 m én een oppervlakte meer dan 2.500 m² moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Het kostenverhaal is het door de overheid verhalen van kosten op een initiatiefnemer. Het gaat over overheidskosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen. Bijvoorbeeld kosten voor het wijzigen van het omgevingsplan en het aanleggen van openbare voorzieningen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het exploitatieplan komen te vervallen. Het publiekrechtelijk kostenverhaal is daarmee geïntegreerd in het omgevingsplan, het projectbesluit of de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
   
De overheid (meestal een gemeente) en een initiatiefnemer kunnen een overeenkomst sluiten over kostenverhaal voorafgaand aan het besluit dat de aangewezen activiteit mogelijk maakt: een zogenoemde ‘anterieure overeenkomst’. De Omgevingswet biedt daarvoor een grondslag. Naast het kostenverhaal kan ook een vrijwillige ‘financiële bijdrage gebiedsontwikkeling’ worden afgesproken. Dat is een bijdrage voor ontwikkelingen die niet onder het kostenverhaal vallen, maar wel bijdragen aan de kwaliteit van een gebied.
 
Als er geen overeenkomst tot stand komt, moet het kostenverhaal op een andere manier geregeld worden. Meestal regelt de gemeente het kostenverhaal. Dat kan de gemeente doen door kostenverhaalregels in het omgevingsplan op te nemen of het kostenverhaal te regelen in de omgevingsvergunning.
 
Wanneer een omgevingsvergunning wordt verleend op grond waarvan schade wordt veroorzaakt is artikel 4.5 Awb van toepassing en dient een overeenkomst nadeelcompensatie gesloten te worden.
 
 
Planspecifiek
Het initiatief heeft plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten voor de gemeente worden op de initiatiefnemer verhaald. Ten behoeve hiervan is een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten. Het ruimtelijk plan is financieel uitvoerbaar. Ook is er met de gemeente een planschadeovereenkomst gesloten.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Onder de Omgevingswet is het belang van participatie toegenomen. De gemeenteraad moet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangeven in welke gevallen participatie verplicht wordt gesteld. Daarbij moet aandacht besteed worden aan de rol en/of het doel van de participatie.
 
 
6.2.2 Participatie
Het participatietraject begon met een informatieavond op 19 mei 2023. Omwonende en belangstellenden zijn door middel van een brief uitgenodigd voor de bijeenkomst. In de brief is de ontwikkeling kort toegelicht en worden enkele vragen gesteld aan de genodigden over het initiatief. Tijdens de inloopavond zijn de aanwezigen geïnformeerd over het initiatief en kreeg men de gelegenheid om vragen te stellen en reacties te geven. Vertegenwoordigers van de gemeente en een stedenbouwkundige waren hierbij aanwezig. De avond is bezocht door circa 125 personen.
 
Uit de vragen en reacties tijdens de participatieavond bleek er een grote voorkeur te zijn voor één van de twee gepresenteerde varianten van het plan. Ook werden er opmerkingen gemaakt over het toevoegen van seniorenwoningen. Naar aanleiding van deze reacties is er een nieuwe variant gemaakt met seniorenwoningen en beneden-bovenwoningen voor starters en senioren.
 
Op 11 oktober 2023 vond de tweede participatieavond plaats. De avond is bezocht door circa 70 personen. Tijdens deze bijeenkomst zijn de aanwezigen geïnformeerd over de status van het project en de aanpassing aan het ontwerp naar aanleiding van de eerste informatieavond. Tijdens deze avond werd vooral de geluidsbelasting besproken. Naar aanleiding van geluidsonderzoek waarbij drie varianten voor een geluidscherm zijn doorgerekend en advies van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, heeft het College van B&W van de gemeente Drechterland besloten om een geluidscherm van 4,5 meter hoog langs de Drechterlandseweg te plaatsen.
   
Op 6 juni 2024 is een nieuwsbrief in de nabijgelegen wijk verspreid waarin onder meer is ingegaan op het concept plan met de verwerkte aanpassingen en de procedure voor het omgevingsplan.
  
6.2.3 Vooroverleg
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan is het plan voorgelegd aan de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
     
6.2.4 Zienswijzen
Het TAM-omgevingsplan Landje van Fleur en het ontwerpbesluit hogere waarde Wet geluidhinder hebben van 27 juli 2024 tot en met 6 september 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van ter inzagelegging zijn drie zienswijzen ontvangen. De zienswijzen en de gemeentelijk reactie daarop zijn weergegeven in de als bijlagen bij toelichting, bijlage 13 bijgevoegde 'Nota beoordeling zienswijzen Landje van Fleur'. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast.