Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 't Houterhof
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0498.BPtHouterhof-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de huidige boomgaard naast Houterweg 2 te Hoogkarspel 12 woningen te realiseren. Er worden 11 woningen gebouwd in de vorm van een woongroep voor 55-plussers. Daarnaast wordt er een 'beheerderswoning' gerealiseerd. Op 23 maart 2021 heeft het college van B&W besloten medewerking te willen verlenen aan het initiatief, mits de ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwafspraken.
 
Het initiatief past niet binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, waarin de gronden de bestemming 'Agrarisch' hebben. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan vereist. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hier in.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Hoogkarspel (gemeente Drechterland), tussen Houterweg 2 en Houterweg 4. De planlocatie ligt op korte afstand van de kern Hoogkarspel en het bestaande lint aan de Westerwijzend. Daarnaast is ook het station van Hoogkarspel dicht bij het plangebied gelegen. Tot het plangebied behoort tevens een deel van de agrarische gronden aan de westzijde van Houterweg 4 en oostzijde van de Houterweg, ter hoogte van Houterweg 3.
 
Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (bron: google.com/maps)
Begrenzing plangebied, plangebied rood omlijnd (bron: Google Earth)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011' en de herziening (2014) daarvan. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' die slechts agrarisch grondgebruik toestaat. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden.
 
Onderstaande figuur toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011', plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Naast de enkelbestemming 'Agrarisch' geldt voor het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en voor het noordelijke deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor'.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van overleg en inspraak.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt als kleine boomgaard. Het perceel is, afgezien van de inrit, afgeschermd door een hoge windsingel met bomen waardoor er geen inkijk is. De boomgaard wordt goed onderhouden, maar de volledige potentie van het perceel wordt niet meer benut. Het perceel is volledig in gebruik als boomgaard, met rijen bomen die opgesteld zijn van noord naar zuid. Onderstaande afbeeldingen tonen een luchtfoto van de huidige situatie en een aanzicht vanaf de Houterweg, waarop de inrit en de bomen/windsingel die het perceel afschermen zichtbaar zijn.
 
In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk agrarische percelen. De direct aansluitende percelen zijn in gebruik als grasland, maar iets verder worden de percelen gebruikt voor het verbouwen van diverse gewassen. Het plangebied wordt verder ontsloten door percelen met een woonbestemming, gelegen aan het lint van de Westerwijzend. Daarnaast is er een horeca gelegenheid nabij gelegen op de kruising van de Houterweg en de Westerwijzend. Het station van Hoogkarspel is hemelsbreed op circa 220 meter gelegen en het centrum met winkels is op circa 700 meter afstand gelegen.
 
Luchtfoto plangebied (bron: google.com/maps)
Aanzicht plangebied vanaf de Houterweg (bron: google.com/maps)
2.2 Toekomstige situatie
Onderhavig plan beoogt om het plangebied van boomgaard te transformeren tot een plek waar 55-plussers in een groene, rustige omgeving kunnen samenleven. Het plangebied is daarnaast op een locatie gelegen nabij diverse voorzieningen in het centrum van Hoogkarspel en het station van Hoogkarspel, wat de locatie geschikt maakt voor de doelgroep. In totaal zullen er 12 woningen worden gebouwd: 11 huurwoningen en één beheerderswoning. De 11 huurwoningen zijn verdeeld in verschillende prijsklassen, twee woningen vallen onder de liberalisatiegrens (sociale huur), vier vrijesectorwoningen in het middensegment (€ 900,- tot € 1.100,- per maand) en de overige vijf woningen zijn vrijstaand en vrijesectorwoningen die tegen een marktconforme prijs worden verhuurd. Deze verdeling zorgt voor een divers aanbod woningen en diverse samenstelling van nieuwe bewoners, wat positief is voor de leefbaarheid.
 
Er wordt één toegangspad aangelegd voor de ontsluiting van de huurwoningen en de beheerderswoning, met daarbij voldoende ruimte om te parkeren. De huurwoningen worden gebouwd in de vorm van een woonhofje met een gemeenschappelijke tuin en een gemeenschappelijke ruimte. De gemeenschappelijk tuin wordt gevormd door een deel van de oude boomgaard en een voetpad dat toegang geeft tot de woningen.
 
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: Breg + Breg bouwkundig ontwerpers)
3D-impressie in vogelvlucht (bron: Breg + Breg bouwkundig ontwerpers)
3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. 
 
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk om in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan raakt niet aan één van de 14 nationale belangen. Het Barro is daarmee niet specifiek van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:  
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In onderhavig geval betreft het de ontwikkeling van 12 woningen, waarmee de ontwikkeling is aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt de behoefte aan de woningen en de ligging in het bestaand stedelijk gebied hieronder beschouwd.
 
Behoefte
Met het plan wordt voorzien in de grote kwantitatieve behoefte aan seniorenwoningen in de gemeente Drechterland en in de regio Westfriesland. Door vergrijzing neemt het aantal senioren toe en daarmee verandert ook de woningbehoefte in de gemeente en in de regio. Er is een stijgende vraag naar geschikte nieuwbouwwoningen voor deze groep als gevolg van deze ontwikkelingen. Deze trends worden in de Regionale Woonvisie van Westfriesland bevestigd en vormen ook de basis van het beleid. Het is daarom zaak dat het lokale en regionale woningaanbod in voldoende geschikte seniorenwoningen voorziet.
 
Naar verwachting groeit de woningbehoefte in West-Friesland flink in de komende jaren. Dit volgt onder andere uit de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040, hierin is te zien dat de oudere bevolkingsgroepen verreweg voor het grootste deel bijdragen aan de groei van de woningbehoefte. Dit is ook weergegeven in onderstaande tabel. Dit plan draagt bij aan het voorzien van woningen voor deze oudere doelgroep.
 
Tabel 3.1: Groei woningbehoefte per bevolkingsgroep in Westfriesland (bron: Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040)
 
Ook in kwalitatieve zin is er vraag naar vernieuwende woningen voor ouderen. Er is een grote behoefte aan woningen die geschikt zijn voor deze groep. Daarom zullen de bewoners van voorliggend plan uitsluitend bestaan uit 55-plussers. De woningen zijn op meerdere onderdelen afgestemd op de woningbehoefte van deze groep. Het plan biedt ruimte voor 11 betaalbare huurwoningen en een beheerderswoning. Van deze 11 woningen zullen er twee verhuurd worden voor een huurprijs onder de liberalisatiegrens (sociale huur) en vier woningen voor een huurprijs in het middensegment. De overige woningen worden vrije sector huurwoningen.
 
Buiten bestaand stedelijk gebied
De ligging van de woningen aan de rand van het bestaand stedelijk gebied is cruciaal voor het verwezenlijken van de visie die in het plan centraal staat, namelijk het bevorderen van zowel zelfstandigheid als vitaliteit en saamhorigheid onder de bewoners. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan verschillende ambities van de regio, zoals het bevorderen van langer zelfstandig wonen en dat woningbouw zoveel mogelijk in de nabijheid van OV-knooppunten wordt gerealiseerd. Ook de boomgaard waartussen de woningen worden gerealiseerd maakt onlosmakelijk deel uit van het plan en maakt het concept uniek. Daarnaast maakt het plan een natuurlijke overgang mogelijk van landelijk naar stedelijk gebied. In het bestaand stedelijk gebied is geen soortgelijk gebied aanwezig waar dit plan gerealiseerd kan worden op een manier die de ruimte biedt aan de doelgroep die graag in het groen woont en terug kan vallen op de buren en voorzieningen in de buurt.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
 
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
 
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie 
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:  
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
Het initiatief richt zich op het verbeteren van het gebruik van de leefomgeving, specifiek op het realiseren van nieuwe woningen en woningbouw in het landelijk gebied grenzend aan het stedelijk gebied van Hoogkarspel, in overeenstemming met kwalitatieve behoeftes en trends. Derhalve is het plan in lijn met het beleid van de Omgevingsvisie.
 
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Planspecifiek
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 wordt gesteld dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. De onderhavige ontwikkeling is opgenomen in Woonakkoord Westfriesland 2020-2025 van d.d. 07-09-2021. Het plan is daarmee in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte afspraken. Daarnaast is in subparagraaf 3.1.3 ingegaan op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Hieruit blijkt dat het plangebied zich buiten het stedelijk gebied bevindt, maar het wel passend is om hier een stedelijke ontwikkeling te voorzien en wordt de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen de behoefte van de regio.
 
Voorliggende ontwikkeling is in lijn met artikel 6.3 van de Omgevingsverordening.
 
Artikel 6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied.
  1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  2. Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
    1. rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
    2. bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
    3. bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.
Ad 2) De ruimtelijke ontwikkeling let op de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren. Zo worden in het plan de woningen verwerkt in de bestaande boomgaard en blijft een deel van deze bomen behouden. Daarnaast wordt groen en blauw behouden en versterkt in het gebied. Zo ontstaat er een verbetering van het landschap. Verder vindt er geen verdichting van het lint plaatst door positionering van de nieuwe gebouwen achter bebouwing aan het lint van de Westerwijzend als ‘achtererf’. Tevens is het plan voorgelegd aan de ARK van de provincie Noord-Holland, die op 16 september 2021 een positief advies heeft uitgebracht. In dit advies wordt opgemerkt dat het plan verbeterd is ten opzichte van het advies van juli 2021 en wordt geconcludeerd dat het plan ruimtelijke kwaliteit toevoegt.  
 
Voorliggende ontwikkeling is in lijn met artikel 6.59 van de Omgevingsverordening.
 
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.  
 
3.2.3 Woonagenda 2020-2050
De woonagenda provincie Noord Holland 2020-2050 is op 20 april 2020 vastgesteld. De doelstelling van de woonagenda is om te zorgen dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen zijn. De speerpunten zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De speerpunten zijn vertaald in Regionale Actieprogramma's.
 
Daarnaast is een goede afstemming tussen vraag en aanbod op de woningmarkt een speerpunt, niet alleen op kwantiteit, bepaald door huishoudensgroei, maar vooral ook op kwaliteit: het juiste type woningen voor alle verschillende doelgroepen. Betaalbaar, duurzaam en passend bij de huishoudensgrootte en woonwensen van de inwoners van Noord-Holland.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling levert een bijdrage aan de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. De woningbehoefte van de groep 65-plussers blijft toenemen in de aankomende jaren. Daarnaast neemt van alle huishoudenstypen het aantal alleenstaanden sterk toe. Ouderen willen ook vaker gaan huren, waarbij de vraag naar midden- en dure huur toe neemt. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van woningen passend bij de vraag van deze doelgroep. Daarmee is het plan in lijn met het provinciale beleid.
 
Verder wordt er in paragraaf 3.3 nader ingegaan op de regionale woonvisie en de regionale woningbehoefte.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie West-Friesland 2017-2021
De Regionale woonvisie West-Friesland voor de periode 2017-2027 geeft invulling aan de ambitie van de regio West-Friesland om tot de top 10 woonregio's van Nederland te behoren. Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden.
 
De regionale woonvisie voor West-Friesland brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De woonvisie benoemt welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.
 
Het doel van de woonvisie is om de West-Friese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en de woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. Samen met (andere) belanghebbenden op de woningmarkt zijn de speerpunten voor de woonvisie bepaald. Deze speerpunten zijn de ‘ankers’ waar de woonvisie en het RAP aan hangen. De West-Friese woonvisie zet in op de volgende vijf speerpunten:
  • Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen.
  • Vitale kernen: leefbaar West-Friesland tot in de kern.
  • Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten.
  • Scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen.
  • Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven. 
Planspecifiek
Zoals hierboven beschreven is één van de speerpunten uit de woonvisie het bevorderen van langer zelfstandig wonen. Onderhavig plan richt zich op het ontwikkelen van woningen voor 55-plussers in een kleine setting met gelijkgestemde buren, waarop men kan terugvallen en zo langer zelfstandig kan wonen.
 
Hiermee is sprake van een ontwikkeling die in lijn is met de regionale woonvisie en het Regionaal Actieprogramma.
 
3.3.2 Woonakkoord 2020-2025
Het Woonakkoord 2020-2025 is gesloten tussen de provincie Noord-Holland en de gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Enkhuizen, Drechterland en Stede Broec, ook wel de bestuurlijke regio West-Friesland. In het eerste deel van het Woonakkoord zijn de opgaven voor wonen en bouwen geformuleerd. De opgaven zijn in samenhang met andere opgaven bekeken, zoals mobiliteit en klimaat. Op basis van een gedeeld beeld van de opgaven worden in deel 2 de samenwerkingsafspraken en acties benoemd, hier worden marktpartijen betrokken.
 
De regio West-Friesland heeft een gevarieerd aanbod aan stedelijke en landelijke woonmilieus. De regio beschikt over knooppunten van openbaar vervoer die liggen in de omgeving van historische binnensteden en de nodige voorzieningen. Hoorn vervult een belangrijke centrumfunctie voor de regio. Daarnaast beschikt de regio over unieke landschappen en een sterke economische structuur. Daardoor is de regio een aantrekkelijk woongebied.
 
Uitgangspunt bij het invullen van de woningbouwopgave is binnenstedelijk en rond OV-locaties bouwen. Voor een gevarieerd woonmilieu en het aanbieden van een complementair woningbouwprogramma maken buitenstedelijke plannen, conform de woonagenda van de provincie, ook onderdeel uit van dit woonakkoord. Ook in aanmerking genomen dat de provincie in haar woonagenda heeft opgenomen dat ze de woningbouw wil versnellen en aanjagen. Conform de Omgevingsvisie NH 2050 wordt de woningbouw vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland. Ook de voorzieningen en leefbaarheid in kleine(re) kernen verdienen aandacht, evenals de bescherming en ontwikkeling van het landschap. De nieuwbouw moet toekomstbestendig worden gebouwd. Een specifieke opgave op het snijvlak van wonen en economie is de huisvesting van arbeidsmigranten.
 
De regio heeft tot doel om de inwoners van West-Friesland naar wens en tevredenheid te laten wonen en een breed scala aan woonwensen binnen de regio te realiseren. De regio zet hiertoe in op:
  • versnelling van de woningbouwopgave met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woningaanbod voor iedere doelgroep;
  • het op peil houden en uitbouwen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de bestaande voorraad;
  • leefbaar en bereikbaar West-Friesland tot in de kern;
  • onderscheidende en complementaire nieuwbouw producten;
  • langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • werken met een flexibel kader dat de regio houvast biedt en ruimte laat voor marktinitiatieven. 
Planspecifiek
Het uitgangspunt van het invullen van de woningbouwopgave is binnenstedelijk en rond OV-locaties bouwen. Het plangebied is niet binnenstedelijk gelegen, maar wel dichtbij een OV-locatie namelijk het station Hoogkarspel. In aansluiting op de woonagenda van de provincie maken buitenstedelijke plannen ook onderdeel uit van het woonakkoord, om zo een gevarieerd woonmilieu en een complementair woningbouwprogramma aan te bieden.
 
Het plan levert bij uitstek een bijdrage aan het oplossen van de behoefte aan woningen waar 55-plussers langer zelfstandig kunnen wonen. Er wordt de mogelijkheid geboden om te verhuizen naar een kleinere woning in de nabijheid van andere mensen die tot dezelfde doelgroep behoren. Deze nabijheid van anderen in combinatie met de groene omgeving, een moestuin/kas en andere voorzieningen, zorgen voor een bepaalde mate van saamhorigheid. Een sociale controle en het wonen in een gemeenschap geven gevoel van veiligheid. Ook wordt in een apart bijgebouw een ruimte gerealiseerd die kan dienen als ontmoetingscentrum, waar gezamenlijke activiteiten kunnen worden ontplooid. Zo ontstaat een kleine gemeenschap waarbinnen mensen naar elkaar omkijken, dit sociale aspect stimuleert het langer zelfstandig wonen.
 
Het onderhavige plan is opgenomen in het Woonakkoord Westfriesland 2020-2025 (d.d. 07-09-201) en is daarmee regionaal inhoudelijk afgestemd.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De Structuurvisie landschap gemeente Drechterland is op 23 mei 2011 vastgesteld. Deze structuurvisie biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De visie kan dienen als kapstok voor uitwerkingen en bestemmingsplannen en als basis voor de afweging van initiatieven uit de markt.
 
De mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn in hoofdlijnen beschreven in de op 28 november 2008 vastgestelde toekomstvisie Drechterlandschap. De toekomstvisie dient als uitgangspunt voor de Structuurvisie landschap. De toekomstvisie is echter nog globaal en vormt onvoldoende basis voor de uitwerking in bestemmingsplannen en voor de welstandnota. De Structuurvisie landschap voorziet hier wel in. De structuurvisie geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Drechterland.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt voor 'vernieuwen' (Hoogkarspel Zuid) (zie navolgende afbeelding). Daarom kan aangenomen dat dit deel van Hoogkarspel is aangewezen als gebied waar nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van wonen mogelijk zijn. Het voornemen is om het gebied te ontwikkelen van agrarisch naar woongebied met verschillende woningtypen die een sterke relatie hebben met het omliggende landschap. Onderhavig plan zoekt deze aansluiting door de karakteristieken van de huidige boomgaard te behouden, in onder andere de vorm van de terreinbegrenzing. Op deze manier wordt een woongebied gerealiseerd die passend is in dit gebied.
 
Structuurvisie landschap (plangebied is globaal wit omcirkeld) 
 
3.4.2 Welstandsnota Drechterland
De Welstandsnota Drechterland is op 27 juni 2011 vastgesteld door de raad. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 3 'karakteristieke linten'.
 
Een verder uitgewerkt plan zal te zijner tijd voorgelegd worden aan de welstandscommissie. Daarbij dienen onder andere de toe te passen kleuren en materialen aan de commissie voorgelegd te worden.
 
3.4.3 Woonprogramma 2021-2025 Drechterland
Op 27 september 2021 heeft de raad het Woonprogramma 2021-2025  Drechterland 'Prettig wonen in vitale dorpen' vastgesteld. In dit programma geeft de gemeente aan hoe men de komende jaren in Drechterland wil omgaan met de grote woningvraag die er leeft. Het woonprogramma is opgebouwd aan de hand van zes thema’s. Per thema zijn de belangrijkste doelstellingen benoemd.
  • Thema 1: kwalitatieve woningbouwopgave.
  • Thema 2: wonen en zorg.
  • Thema 3: evenwichtige wijken en dorpen.
  • Thema 4: voldoende aanbod aan sociale huurwoningen.
  • Thema 5: kwantitatieve woningbouwopgave.
  • Thema 6: duurzaamheid.
Planspecifiek 
Voor thema 1 (kwalitatieve woningbouwopgave) geldt bij het dorp Hoogkarspel, waaraan de planlocatie grenst, dat er vanwege de voorzieningen en het station extra aandacht is voor de huisvesting van jongeren en senioren. Als uitwerking van thema 2 (wonen en zorg) wil de gemeente voor senioren zoeken naar passende locaties en woonvormen zoals een knarrenhof.
 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen voor senioren mogelijk. De beoogde doelgroep zijn 50-plussers die door middel van het toekomstbestendig maken van de woningen in staat worden gesteld om langer zelfstandig te blijven wonen in een woongemeenschap met gelijkgestemden. In het ontwerp wordt daarom rekening gehouden met toegankelijkheid door bijvoorbeeld geen drempels in de woningen te maken en smalle doorgangen te vermijden. Fysieke beperkingen zullen op deze manier niet snel leiden tot vertrek van bewoners omdat zelfstandig wonen niet langer mogelijk is vanwege de eigenschappen van een woning. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan de woonwensen van de inwoners uit de gemeente. Daarnaast versterkt de ontwikkeling ook de leefbaarheid en vitaliteit in de dorpen. Ouderen worden in staat gesteld langer thuis te wonen in de nabijheid van een OV-knooppunt en het voorzieningen in het centrum.
4 Onderzoek
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen aan de hand van de drie selectiecriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). Hieruit volgt of er sprake is van een ontwikkeling die gevolgen heeft voor het milieu of dat belangrijke milieugevolgen op voorhand uitgesloten kunnen worden.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt.
 
Planspecifiek
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Landview bodemonderzoek, nr. 2021656, d.d. 31-12-2021, bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
In de bovengrond zijn lichte verhoging van koper en diverse OCB's aangetroffen. In de grond zijn lichte verhogingen met OCB’s als gevolg van de langdurige fruitteelt op het perceel gemeten.
In het grondwater uit peilbuis 2 overschrijdt de concentratie van arseen de interventiewaarde. Daarnaast is een lichte verhoging van molybdeen aangetroffen. In het grondwater uit peilbuis 1 zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. Aangezien de concentratie aan arseen in peilbuis 2 de interventiewaarde overschrijdt, is in principe nader onderzoek noodzakelijk. In delen van Nederland worden in het grondwater echter veelvuldig licht tot sterk verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het onderhavige geval wordt eveneens een natuurlijke oorzaak verondersteld. Uit het vooronderzoek zijn namelijk geen antropogene bronnen voor verontreiniging met arseen naar voren gekomen. Om cijfermatig na te gaan of de verontreiniging met arseen van natuurlijke herkomst is, is mogelijk wel aanvullend onderzoek noodzakelijk.
 
De aangetroffen overige verhogingen zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek hiernaar geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
 
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal of potentieel asbestverdacht puin aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. In de grond zijn alleen baksteenresten aangetroffen, welke als niet asbestverdacht worden aangemerkt. De uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt door Landview BV niet noodzakelijk geacht.
 
Aanvullend grondwateronderzoek
De herkomst van arseen in het grondwater is nader onderzocht middels een aanvullend grondwateronderzoek (Landview bodemonderzoek, nr. 2022236, d.d. 17-03-2022, bijlagen bij toelichting bijlage 7).
 
In het grondwater is, tweemaal, opnieuw een sterke verontreiniging, tot boven de interventiewaarde, met arseen geconstateerd. Tijdens het uitgevoerde vooronderzoek van het verkennend bodemonderzoek en de uitgevoerde veldonderzoeken zijn geen aanwijzingen voor een antropogene bron voor de verontreiniging met arseen aangetroffen. Verhoogde concentraties aan arseen in de regio West-Friesland worden vaker gemeten, voornamelijk op en nabij grenzen van voormalige geulen, kreken en kwelders (voormalig waddenlandschap). In de geulen en kreken is vooral zand afgezet, terwijl op de kwelders kleien sedimenteerden. Op vergelijkbare locaties bleken de concentraties aan arseen in het grondwater in de loop van tijd te variëren.
 
In principe moet de sterke verontreiniging met arseen in het grondwater rondom peilbuis 2 beter in kaart worden gebracht middels nader grondwateronderzoek. Op basis van de bekende gegevens kan echter geadviseerd worden om, in plaats van een nader grondwateronderzoek uit te laten voeren, de betreffende peilbuis in de toekomst nog een aantal keer te bemonsteren om na te gaan of er fluctuaties in de concentraties arseen zijn.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Graafwerkzaamheden kunnen volgens de CROW400 worden uitgevoerd, zonder dat er een veiligheidsklasse van toepassing is. Wanneer tijdens werkzaamheden toch beneden de grondwaterstand wordt gegraven, moet rekening worden gehouden met de verhoogde concentratie aan arseen in het grondwater van peilbuis 2. Een veiligheidsdeskundige dient de uiteindelijke klasse indeling te maken.
 
Conclusie
Mits bovenstaande aanbevelingen in acht worden genomen kan er geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerde weg en van geluidgezoneerd railverkeer. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een tram- of metroweg. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein of luchthaven. Om deze reden is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking op weg- en railverkeer. Dit onderzoek is uitgevoerd door BK bouw- en milieuadvies d.d. 08-03-2022 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
Uit het akoestisch onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Houterweg bedraagt ten hoogste 52 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden wordt voldaan.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de overige gezoneerde wegen bedraagt ten hoogste 35 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen tezamen bedraagt ten hoogste 57 dB Lden exclusief aftrek.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt ten hoogste 47 dB Lden. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden.
  • Om het planvoornemen mogelijk te maken zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd bij de gemeente van 52 dB Lden voor de Houterweg.
Voor het verminderen van het wegverkeerslawaai kan gedacht worden aan het verbeteren van het wegdektype en/of het toepassen van geluidschermen. Het vervangen van het wegdek wordt financieel niet doelmatig geacht. Het plaatsen van geluidschermen is om praktische en financiële redenen en vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Daarom worden bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht.
 
Het aanvragen van een hogere waarden in verband met de geluidbelasting ten gevolge van de Houterweg bij de gemeente is noodzakelijk om het planvoornemen te kunnen realiseren. De gemeente Drechterland beschikt niet over een hogere waarden beleid.
 
In het kader van de Wabo dient te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels en het binnenniveau voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. Dit kan door middel van een onderzoek naar de geluidwering van de gevels.
 
Indien een hogere waarde wordt aangevraagd bij de gemeente van 52 dB Lden voor de Houterweg vormt het aspect geluid geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat in planologische zin uit het realiseren van 12 woningen. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal  10 μg/m³,   7 μg/m³ en  10 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Waterhuishouding
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het HHNK heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld.
 
In het Waterprogramma 2016-2021 zijn de programma's en beheerstaken van het HHNK opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
 
Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
 
Watertoets
De watertoets is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplan. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp. Bij toename van verhard, afvoerend oppervlak door ruimtelijke ontwikkelingen, kan extra berging aan de orden zijn als compensatie voor de toegenomen belasting van het oppervlaktewater.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstil beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvlak beslaat en het desbetreffende watersysteem van de toename van de piekafvoer kan verwerken.
 
Het plangebied heeft een oppervlak van 9.100 m² en is in de huidige situatie onbebouwd en in gebruik als boomgaard. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de oprichting van circa 1.420 m² aan bebouwing, 370 m² aan verharding wegen en 250 m² aan verharding parkeren mogelijk. Dit is een totale verhardingstoename van 2.040 m². De verharding neemt toe met meer dan 800 m². De toename aan verharding is ook meer dan 2.000 m² wat betekent dat er een compensatie-eis 6% geldt voor voorliggend plan. Dit betekent dat er een watervergunning aangevraagd dient te worden bij het hoogheemraadschap.
 
In het plan wordt aan de oost- en noordoostzijde van het plangebied een extra watergang aangelegd ter compensatie van de extra verharding in het plangebied. Deze watergang zorgt voor ruim voldoende watercompensatie zoals is afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater gescheiden wordt afgevoerd en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het gescheiden afvoeren van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreedt;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd via het oppervlaktewater en/of door het te laten infiltreren in de bodem. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Vonk groenservice (d.d. 13-10-2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5).
 
Soortenbescherming
Er is geen potentieel functioneel leefgebied en er geen nesten aangetroffen of te verwachten zijn voor jaarrond beschermde vogels. Algemene broedvogels kunnen de elzenhaag in het riet mogelijk als broedplaats gebruiken. Voorafgaand aan eventuele werkzaamheden in/aan de watergangen zal een check plaats moeten vinden naar eventuele broedgevallen. Bij een aangetroffen broedgeval dient het werk gestaakt te worden totdat het nest verlaten is of er dient een deel van het terrein afgezet te worden om het nest te sparen en zo verstoring te voorkomen. De terreinomstandigheden op de locatie zijn niet geschikt voor beschermde soorten vaatplanten, deze zijn dan ook niet te verwachten.
 
In en dichtbij de watergangen kunnen amfibieën en vissen aanwezig zijn. Tijdens eventuele werkzaamheden aan de watergang of op de oevers, dient hier rekening mee gehouden te worden door rustig en vanuit één richting te werken, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten. Door het ontbreken van onder andere ondiepe waterpoelen en vergraafbaar zand op het terrein is deze locatie ongeschikt voor de (beschermde) rugstreeppad.
 
Door het ontbreken van holen en scheuren in bomen is het uitgesloten dat er verblijfplaatsen kunnen zijn ten behoeve van vleermuizen in de bomen op het terrein. De elzenhaag dichtbij, evenwijdig langs de Houterweg is mogelijk onderdeel van een essentiële vliegroute voor vleermuizen. Door verwijdering van de elzenhaag (of delen daarvan) zou een essentiële vliegroute verstoort kunnen worden.
 
Echter de elzenhaag is significant lager dan naast gesitueerde laanbomen. De laanstructuur eindigt halverwege de haag. Door het hoogteverschil van de bomen ten opzichte van de haag en omdat de laanbomen iets verder dan de te realiseren inrit eindigen, zal, omdat de haag geen onderdeel uitmaakt van het lijnvormig landschapselement (in dit geval de laanbomen), de realisatie van de inrit geen negatief effect opleveren voor de eventuele essentiële vliegroute.
 
De slootkanten langs het terrein kunnen mogelijk gebruikt worden om langs te verplaatsen door onder andere marterachtigen. Het terrein is ongeschikt als verblijfplaats voor deze soorten. Het is waarschijnlijk dat in het terrein de egel voorkomt. Deze algemeen voorkomende soort is vrijgesteld. Werkzaamheden kunnen in principe plaats vinden, rekening houdend met de algemene zorgplicht.
 
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ligt op ruim 20 km afstand. Gezien de aard van de werkzaamheden zijn negatieve effecten niet te verwachten. Ter verificatie is een stikstofdepositieonderzoek middels AERIUS-berekeningen uitgevoerd. In dit onderzoek is gekeken naar de aanlegfase en de gebruiksfase. De woningen worden gasloos gebouwd en hebben daardoor geen uitstoot. Zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase zijn er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er vindt geen depositie plaats in één of meerdere Natura 2000-gebieden.
 
De werkzaamheden vinden op ruime afstand plaats van beschermde natuurgebieden. Hierdoor zijn door de werkzaamheden geen negatieve effecten zijn te verwachten op de deze gebieden. Wegens de aard en omvang van het beoogde plan zijn er geen negatieve effecten te verwachten.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op de onderzochte soorten/soortgroepen en dat de beoogde plannen geen effect hebben op beschermde gebieden. Vervolgonderzoek is in dit kader dan ook niet nodig. Gezien de aard en omvang van de beoogde plannen zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
 
Te allen tijde dient rekening gehouden te worden met de Algemene Zorgplicht.
4.7 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Uit raadpleging van het geldende bestemmingsplan blijkt dat het plangebied grenst aan een perceel waar een agrarisch bedrijf mogelijk is, gelegen aan de Houterweg 4.
 
Woon- en leefklimaat 
Voor de vraag of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat van de beoogde woningen kan aansluiting worden gezocht bij de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor de locatie aan de Houterweg 4 kan, gelet op de bedrijfsvoering in het verleden en de kenmerken van het bedrijfsperceel, uitgegaan worden van een akker- en tuinbouwbedrijf, dat tot milieucategorie 2 behoort. De ligging van de planlocatie kan aangeduid worden als gemengd gebied, gezien de matige functiemenging (lintbebouwing in het buitengebied met afwisselend (agrarische) bedrijven en woningen). In een gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 m, voor de betreffende milieucategorie 2. Er wordt voldaan aan deze richtafstand tussen de grens van de inrichting en de woningen. De bouwvlakken waarbinnen de beoogde woningen gebouwd mogen worden liggen op minimaal 10 m afstand van de grens van de inrichting.
 
In de huidige situatie is het bedrijf aan de Houterweg 4 echter gestopt en vinden er geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaats. Er is op dit moment sprake van het hobbymatig houden van paarden waarbij een paardenbak en mestopslag aanwezig zijn op dit perceel. Volgens de VNG-publicatie geldt bij een paardenhouderij voor de aspecten geluid en stof een richtafstand van 30 m. Zoals eerder aangegeven kan de ligging van planlocatie worden aangeduid als gemengd gebied en kan de richtafstand worden verlaagd tot 10 m voor beide aspecten. De paardenbak is op minimaal 30 m afstand van de beoogde woningen gelegen (zie navolgende afbeelding en bijlagen bij toelichting bijlage 8), waardoor voldaan wordt aan de richtafstand voor stof en geluid.
Voor het aspect geur dient, volgens de VNG-publicatie, rekening gehouden te worden met een afstand van 30 m bij een (bedrijfsmatige) paardenhouderij in een gemengd gebied. De paardenbak, die hobbymatig gebruikt wordt, wordt niet als een dierenverblijf beschouwd. De mestopslag is op minimaal 55 m afstand van de beoogde woningen gelegen en wordt tevens deels afgeschermd door de bestaande bebouwing aan de Houterweg 4 (zie navolgende afbeelding en bijlagen bij toelichting bijlage 8). Gelet op het aantal paarden (< 5 paarden) dat in het gebouw aan de noordzijde wordt gehouden en de aard en de omvang van de activiteiten is er geen sprake van een inrichting, maar van het hobbymatig houden van paarden (< 5 paarden). De afstandsnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn daarmee niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect geur wel beschouwd te worden in relatie tot het houden van paarden. De afstand van het gebouw waar de paarden worden gehouden tot de woningen is minimaal 10 m. Gezien de ligging in het buitengebied, de behoefte naar woningen en het karakter van het beoogde woonconcept, wordt deze afstand aanvaardbaar geacht. Gelet op het voorgaande zal er voor het aspect geur sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Tot slot kan lichthinder een rol spelen bij het (hobbymatig) houden van paarden. In het onderhavige geval is er echter geen verlichting aanwezig rondom de paardenbak en die zal ook niet aangelegd worden.
 
Activiteiten Houterweg 4 (bron: Breg + Breg bouwkundig ontwerpers)
 
Planologische mogelijkheden  
Daarnaast is het belangrijk om na te gaan of milieubelastende activiteiten (agrarische bedrijven) beperkt worden in hun mogelijkheden. Op de locatie aan de Houterweg 4 is de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk. Hieronder wordt 'een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van de agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegrond tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven' verstaan. De richtafstand van 10 m voor een akker- en tuinbouwbedrijf in gemengd gebied is niet van toepassing op alle toegestane bedrijfsactiviteiten. Voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden geldt op basis van de gemeentelijke geurverordening een afstandsnorm van minimaal 25 m tussen het dierverblijf en een geurgevoelig object (o.a. woningen) buiten de bebouwde kom. Hieraan wordt niet voldaan. Daarnaast zijn er geen bestaande (geur)gevoelige objecten op een kleinere afstand aanwezig/toegestaan, waarmee de mogelijkheden, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden, worden beperkt als gevolg van het plan.
 
Akoestisch onderzoek
In aanvulling op het bovenstaande is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door BK bouw- en milieuadvies d.d. 25-03-2022 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidniveaus ten gevolge van de twee bedrijven (Houterweg 3 en 4) ter plaatse van de gevels van het planvoornemen.
 
Houterweg 3
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de te realiseren woningen bedraagt ten hoogste 43 dB(A) in de dagperiode, 25 dB(A) in de avondperiode en 21 dB(A) in de nachtperiode. De maximale geluidniveaus ter plaatse van de te realiseren woningen bedraagt ten hoogste 69 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. In de dag-, de avond- en de nachtperiode wordt voldaan aan de VNG-normstelling en het Activiteitenbesluit. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
 
Houterweg 4
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de te realiseren woningen bedraagt ten hoogste 41 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. De maximale geluidniveaus ter plaatse van de te realiseren woningen bedraagt ten hoogste 62 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 56 dB(A) in de nachtperiode. In de dag-, de avond- en de nachtperiode wordt voldaan aan de VNG-normstelling en het Activiteitenbesluit. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
 
Drift gewasbeschermingsmiddelen
Het is thans toegestaan om op de agrarische gronden in de omgeving van het plangebied gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is drift van gewasbeschermingsmiddelen van belang. Het neerkomen van een deel van de gewasbeschermingsmiddelen door wind heeft namelijk mogelijk effect op de gezondheid van de mensen in de omgeving.
 
Er zijn geen wettelijke eisen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en gevoelige bestemmingen zoals wonen. Uit jurisprudentie (uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436) blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een afstand van 50 m tussen een gevoelige functie en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt redelijk acht. Deze afstand is echter indicatief. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. Hierbij dient de afstand en situatie dusdanig te zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functie.
 
De gronden ten westen en oosten van het plangebied hebben een agrarische bestemming, waarbinnen volgens het geldende bestemmingsplan teeltvormen mogelijk zijn waarbij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden. Het feitelijke gebruik betreft een weide voor dieren zoals schapen en paarden. De omvang van het perceel aan de westzijde is beperkt, namelijk circa 30 m breed. Daarnaast is de bereikbaarheid van het perceel direct ten westen van het plangebied voor landbouwvoertuigen matig. Gelet hierop is het op een dergelijk perceel niet mogelijk om bedrijfsmatig akker- en vollegrondstuinbouw, glastuinbouw of sier-, fruit- en bollenteelt plaats te laten vinden. Het voorzetten van het huidige gebruik als weide ligt voor de hand. Dit wordt bevestigd door de eigenaar van de gronden aan de westzijde, die verklaart dat er geen gewassen verbouwd gaan worden waarbij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden.
 
Bij de uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) gaat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in op de vraag of rekening gehouden moet worden met agrarische gronden, waar het geldende bestemmingsplan de teelt van gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt niet uitsluit, in de nabijheid van gronden waar woningbouw mogelijk gemaakt wordt. De Afdeling nam daartoe in aanmerking dat er geen concreet voornemen kenbaar was gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen naar een teeltvorm waar wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Mede daardoor kwam de Afdeling tot de conclusie dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is dat de raad in redelijkheid geen rekening had hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.
   
Om te borgen dat het wijzigen van het feitelijke gebruik naar een teeltvorm waarbij wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet mogelijk is binnen 50 m van de nieuwe spuitgevoelige bestemmingen ('Tuin' en 'Wonen'), is er aan deze gronden de aanduiding opgenomen 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gewasbeschermingsmiddelen' toegekend. In de regels is opgenomen dat het niet is toegestaan om op deze gronden gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, waarvan onder voorwaarden afgeweken kan worden.
 
Daarnaast is in de huidige situatie binnen het plangebied een boomgaard aanwezig. Deze boomgaard zal met de planontwikkeling gedeeltelijk behouden blijven voor hobbymatig gebruik en dienen als gemeenschappelijke (moes)tuin. Van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal echter geen sprake (meer) zijn voor de gronden binnen het plangebied.
 
Gezien het voorgaande is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de aangegeven zone van 50 m uitgesloten en vormt drift van gewasbeschermingsmiddelen geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatsen van de nieuwe spuitgevoelige bestemmingen.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormen milieubelastende activiteiten in de omgeving geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
    
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
 
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, of transportroutes aanwezig zijn. Wel ligt er ten noorden van het gebied een aardgasbuisleiding van de Gasunie. Deze ligt op circa 50 m afstand van het plangebied en op minimaal 80 m van de woningen. Deze leiding heeft een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 0 m. Het invloedsgebied van groepsrisico bedraagt 140 m. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van het groepsrisico.
 
In 2018 is in het kader van het bestemmingsplan 'Reigersborg Zuid V' onderzoek gedaan naar het groepsrisico ('Externe Veiligheid, Ontwikkeling woon- en recreatieruimte Hoogkarspel’, projectnr. 183714, d.d. 4 oktober 2018). Uit dit onderzoek bleek dat naar aanleiding van de ontwikkeling het groepsrisico van deze aardgasleiding meer dan 1000 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Tevens neemt het groepsrisico niet toe. De toename van de bevolking in de onderzochte situatie is hoger dan voor het voorliggende plan. De locaties zijn ten opzichte van de buisleiding voldoende vergelijkbaar. Door de onderhavige ontwikkeling neemt de bevolking beperkt toe en daarmee neemt het groepsrisico ook beperkt toe. Echter zal dit niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico. Daarnaast zijn de personen binnen de planlocatie voldoende zelfredzaam en bestaat er voldoende mogelijk om te vluchten in tegenovergestelde richting van de aardgasleiding.
 
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN) heeft als volgt geadviseerd over het voorliggende plan. Een aantal woningen ligt in het invloedsgebied van de hogedrukaardgastransportleiding. Het plan beïnvloed de omvang van een eventuele ramp in geringe mate. VRNHN is voorbereid op het bestrijden van de gevolgen van een brand of ramp ten gevolge van een fakkelbrand nabij het plangebied.
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Cultuurhistorie en archeologie
 
4.9.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
De Westerwijzend is een binnenwaterkerende dijk van historisch-geografische waarde. De dijk loopt dwars op de verkaveling en is waarschijnlijk in de loop van de 12e eeuw aangelegd. Vanwege de hogere ligging werden dergelijke kaden vaak als weg gebruikt en ook nu nog is de dijk als weg herkenbaar. Ook fungeerden deze dijken vaak als bewoningsas, zoals bij de Westerwijzend.
 
De Westerwijzend is als bewoningsas ook een historisch lint, dat wordt gekenmerkt door een licht kronkelig verloop en een beperkte wegbreedte met de voorgevels van bebouwing vaak dicht op de weg. Langs de cultuurhistorische linten staan woonhuizen en (voormalige) boerderijen in de vorm van karakteristieke stolpen. Soms staat achter de woning/stolp bedrijfsbebouwing.
 
De ontwikkeling van woningen in de boomgaard is een ontwikkeling die passend is bij de cultuurhistorische structuur doordat het grotendeels gerealiseerd wordt achter de bestaande woningen aan de Westerwijzend. Dit lijkt deels op de aanwezige bedrijfsbebouwing achter woningen/stolpen aan dit lint. Daarnaast wordt de bestaande houtwal die het gebied afschermt behouden en versterkt met extra aanplant. Op deze manier worden de nieuwe woningen in een beschut gebied gerealiseerd, en niet in het open landschap wat vaak voorkomt achter de lintbebouwing.
  
4.9.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Door Archeologie West-Friesland is een archeologische quickscan uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit deze quickscan blijkt dat binnen het plangebied, op basis van de bodemkaart en archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd in de omgeving, een middelhoge tot hoge verwachting geldt voor de Bronstijd. Op basis van de middelhoge verwachting geldt een vrijstellingsgrens van 2.500 m² en voor het deel met de hoge verwachting een vrijstellingsgrens van 1.000 m². In het noorden van het plangebied ligt een gedeelte waar een hoge archeologische waarde voor de Late Middelleeuwen en Nieuwe Tijd geldt. Hier is een vrijstellingsgrens van 100 m² aan verbonden. Op basis van historisch kaartmateriaal kan de hoge archeologische waarde voor de Late Middelleeuwen en Nieuwe Tijd binnen het plangebied naar beneden worden bijgesteld. Op basis van de gebruikte bodemkaart en het feit dat er binnen het plangebied geen ingrijpende verkavelingswerkzaamheden uitgevoerd zijn kunnen de middelhoge en hoge archeologische verwachting voor de Bronstijd binnen het plangebied gehandhaafd blijven. De verschillende verwachtingswaarden zijn vertaald in archeologische dubbelbestemmingen.
 
In totaal is de ontwikkeling van bebouwing circa 1692 m² groot, maar wel verspreid over het plangebied en de verschillende verwachtingswaarden. Daarnaast zijn de werkzaamheden behorende bij dit plan aan te merken als bodemverstorend en niet archeologie vriendelijk. Het is daarom nodig om in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
 
4.10 Verkeer en parkeren
 
4.10.1 Verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
In het plangebied worden in het voorgenomen plan 12 woningen gerealiseerd, één vrijstaande beheerderswoning en 11 woningen voor ouderen.
 
Type woningAantal woningen
Kengetal verkeersgeneratie
rest bebouwde kom
Verkeersgeneratie
Koop, vrijstaand17,8 - 8,67,8 - 8,6
huur, huis, sociale huur25,2 - 6,010,4 - 12,0
Huur, huis, vrije sector97,0 - 7,863,0 - 70,2
Totaal  81,2 - 90,8
 
In totaal heeft de ontwikkeling een verkeersgeneratie tot gevolg van maximaal 90,8 motorvoertuigen per etmaal. Dit is een beperkte toename ten opzichte van de huidige situatie. De Houterweg zou deze verkeersgeneratie moeten kunnen verwerken.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 aangehouden. Er wordt aangesloten bij de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'. In onderstaande tabel is weergegeven wat dit betekent voor het aantal parkeerplaatsen dat nodig is in het plangebied.
 
type woningaantal woningen
parkeernorm
rest bebouwde kom
aantal parkeerplaatsen
koop, huis, vrijstaand11,9 - 2,71,9 - 2,7
huur, huis, sociale huur21,2 - 2,02,4 - 4,0
huur, huis, vrije sector91,6 - 2,414,4 - 21,6
totaal12 18,7 - 28,3
 
De initiatiefnemer zal, gelet op de doelgroep, op eigen terrein 19 parkeerplaatsen aanleggen. Dit is het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is als het minimum van de bandbreedte uit CROW-publicatie 381 wordt gevolgd. 
4.11 Trillingen
De vloeibaarheid van trillingen is ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen van belang. Deze locaties zijn gevoelig voor trillingen omdat mensen hier voor een langere periode verblijven.
 
Een trilling van een passerend voertuig op de weg of spoorbaan plant zich voort via de bodem naar een bouwwerk. Als de trilling sterk genoeg is kan een bouwwerk in trilling worden gebracht. Voor bewoners kunnen deze trillingen voelbaar zijn doordat de draagconstructie/fundering van een pand de trillingen doorgeeft aan de vloer van de woning die hierdoor meetrilt. Over het algemeen zijn trillingen voelbaar op hogere verdiepingen en kunnen een gevoel van angst en/of ongemak veroorzaken. Ook kunnen trillingen leiden tot slaapproblemen. In buitenruimtes is dit minder van belang, om deze reden wordt hinder over het algemeen bepaald voor binnenruimtes.
 
De mate van hinder door spoortrillingen is afhankelijk van meerdere factoren:
  • De eigenschappen van het trillingssignaal (frequentie en sterkte), per treintype verschillend.
  • Het aantal trillingen ofwel het aantal treinpassages.
  • Het tijdstip waarop de trillingen voorkomen.
  • De richting waarop de trillingen optreden (horizontaal/verticaal). 
Daarnaast zijn de eigenschappen van een gebouw van belang en de ligging ten opzichte van het spoor. Daarnaast kunnen het ontwerp en de kwaliteit van het spoor en het hierop rijdende materieel van invloed zijn op de trillingsbelasting op een gebouw, de bodemopbouw tussen de bron en ontvanger en het type fundering en gebouwconstructie. De trillingssterkte wordt uitgedrukt in de zogenoemde maximale effectieve trillingssnelheid Vmax, eff.
 
Trillingen op het pand worden getoetst aan de eisen zoals opgenomen in de SBR-richtlijn A. De meet- en beoordelingsrichtlijn A, 'Schade aan bouwwerken' bevat richtlijnen voor het meten en beoordelen van schade aan gebouwen en bouwwerken. De richtlijn maakt onderscheid in de constructiewijze en de staat van het bouwwerk.
 
De meet-en beoordelingsrichtlijn B, 'Hinder voor personen in gebouwen' bevat richtlijnen voor meten en beoordelen van hinder voor personen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw, aard van de trillingsbron en in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties.
 
Planspecifiek
De planlocatie ligt ten zuiden van Hoogkarspel, aan de zuidzijde van de spoorbaan Hoorn - Enkhuizen. De 11 woningen voor 55-plussers zijn voorzien op circa 130 meter vanaf het spoor en zullen uit een woonlaag met kap bestaan. Op 95 meter tot aan de meest nabijgelegen spoortstaaf is tevens een beheerderwoning voorzien, deze zal uit twee bouwlagen bestaan. In de toekomstige situatie ligt een deel van de beheerderswoning binnen de aandachtszone (<100 meter) van de spoorlijn. Om deze reden is er een risico- en kansenanalyse spoortrillingen uitgevoerd door BK Bouw- en Milieuadvies d.d. 07-02-2022 (bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Op basis van toetsing van de meetresultaten aan de normering uit de SBR-A, gecorrigeerd voor meetstrategie ‘indicatief’ en type trillingen ‘continu’, voor gebouwcategorie 2 kan worden geconcludeerd dat de kans op schade aan de bebouwing door spoortrillingen verwaarloosbaar klein is (<1%). De toetsing aan de grenswaarden uit de SBR-A is worst-case uitgevoerd met de meetresultaten op 60 meter vanaf de spoorbaan en voor gebouwcategorie 2.
 
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de mate van hinder door spoortrillingen voor de bewoners/gebruikers van de nieuw te bouwen woningen voldoen aan het gestelde in de meet- en beoordelingsrichtlijn SBR-B.
 
De berekening is met conservatieve waarden uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met enige mate van onzekerheid. Bij het bepalen van de correctiefactoren is uitgegaan dat de nieuwbouw wordt voorzien van een betonnen fundering op palen.
 
Aanvullend onderzoek naar hinder door spoortrillingen ten behoeve van het betreffende planvoornemen is niet noodzakelijk.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw: 
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn afgestemd op de gemeentelijke standaarden en sluiten aan op recente bestemmingsplannen van de gemeente Drechterland. Daarnaast wordt uiteraard rekening gehouden met de rechten op basis van het nu geldende bestemmingsplannen. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Administratieve bepaling
De administratieve bepaling van artikel 3 is van toepassing op de gronden met de aanduiding 'overige zone - administratieve bepaling', die is opgenomen voor de agrarische gronden rondom de spuitgevoelige bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan. Dit artikel vormt een aanvulling op het geldende planologische regime zoals dat vastgelegd is in het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011', vastgesteld op 25 maart 2013 door de raad van de gemeente Drechterland, en het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011, herziening 2014', vastgesteld op 24 november 2014 door de raad van de gemeente Drechterland.
 
Met artikel 3 is geregeld dat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gewasbeschermingsmiddelen', tot een strijdig gebruik met de daar voorkomende bestemming(en) wordt gerekend het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Van dit verbod kan afgeweken worden, indien aangetoond is dat dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven. In deze afweging kunnen driftafschermende voorzieningen betrokken worden.
 
Groen
De gemeenschappelijke boomgaard heeft de bestemming ‘Groen’. De bestemming is toegepast op het deel van terrein waar het groene karakter van structurele waarde is voor de beeldkwaliteit van het plangebied en waar zeer beperkt gebouwd mag worden.
 
Tuin
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde delen van het erf, te weten de ruimte tussen de 11 woningen in het zuidelijk deel van het plangebied, te beschermen, is de bestemming ‘Tuin’ opgenomen. Bebouwing is binnen de bestemming in beperkte mate toegestaan. Het gaat dan om bebouwing die in samenhang met het woonhuis wordt gerealiseerd, zoals erkers, balkons en dergelijke. Daarentegen is om incidentele gebouwen in de tuinbestemming toe te staan, de mogelijkheid geboden om in totaal 40 m² aan gebouwen te bouwen. Dit is bedoeld voor de realisatie van een kas en een fietsenstalling.
 
Wonen
De woonbestemmingen hebben betrekking op woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende achtertuinen, -erven en -terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemmingen is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen en bijgebouwen anderzijds. Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Daarnaast worden bijgebouwen gezien als bouwwerken die ruimtelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. De bouwhoogte van de bijgebouwen buiten het bouwvlak is hoger dan de gemeentelijke standaard. Dit wordt passend geacht omdat slechts bij de woning aan de noordzijde van het perceel bijgebouwen buiten het bouwvlak mogelijk zijn. De rest van de woningen heeft immers een woonbestemming die direct op de gevels aansluit. 
 
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
 
Waarde - Archeologie 1 t/m 3
De bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 t/m 3' worden gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van het archeologisch vooronderzoek (mogelijk) archeologische waarden bevatten. Bij bodem ingrepen geldt het volgende:
  • Waarde - Archeologie 1
    Bij alle bodemingrepen gekoppeld aan een diepte van meer dan 0,40 m én groter dan 100 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.
  • Waarde - Archeologie 2
    Voor alle bodemingrepen gekoppeld aan een diepte van meer dan 0,40 m én een oppervlakte meer dan 1.000 m² moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.
  • Waarde - Archeologie 3
    Voor alle bodemingrepen gekoppeld aan een diepte van meer dan 0,40 m én een oppervlakte meer dan 2.500 m² moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Het initiatief heeft plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten voor de gemeente worden op de initiatiefnemer verhaald. Ten behoeve hiervan wordt een overeenkomst met de gemeente gesloten. Het ruimtelijk plan is financieel uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.2 Participatie
Het initiatief is op een informatieavond door de initiatiefnemers met de omwonende besproken. Dit is gedaan aan de hand van een presentatie waarin de stappen zijn doorlopen die de initiatiefnemers hebben genomen om te komen tot het plan dat als principeverzoek is ingediend bij de gemeente (en wat is goedgekeurd door de provincie, regio en gemeente).
 
De omwonenden hebben op deze avond positief gereageerd op het plan, waarbij er nog enkele vragen werden gesteld. Zo werd er gevraagd of dat de haag rondom het perceel behouden blijft in verband met de privacy voor de buren. De haag blijft behouden. Daarnaast werd er gevraagd naar het type woningen, of dit huur of koop woningen worden. Het worden huur woningen.
 
6.2.3 Vooroverleg
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan is het plan voorgelegd aan de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
 
Net voor de periode van terinzagelegging is een reactie van PWN ontvangen. Hierin vraagt PWN aandacht voor het beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor aan te leggen en bestaande leidingen. Deze ruimte dient vrij te zijn van obstakels als bomen, stekelige beplanting, 'gesloten' verharding en opslag. PWN verzoekt om hierover in overleg te treden. Bij de verdere uitwerking van het plan zal rekening gehouden met voldoende ruimte voor leidingen en zal overleg gevoerd worden met PWN.
Verder vraagt PWN aandacht voor het feit dat in het vervolg, in overleg met de brandweer, onderzocht wordt of het PWN-distributienet, naast de drinkwatervoorziening voor de beoogde nieuwbouwwoningen, gebruikt kan worden als bluswatervoorziening. Als dit niet mogelijk is, dient naar een alternatieve bluswatervoorziening uitgezien te worden.
Tot slot mogen in het belang van de volksgezondheid in het plangebied geen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die na aanleg van de leiding in het drinkwater terecht kunnen komen. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde.
 
Tijdens de periode van terinzagelegging zijn er geen reacties van de vooroverlegpartners ontvangen.
 
6.2.4 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 1 augustus 2023 zal gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.