Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 't Houterhof
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0498.BPtHouterhof-VG01

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ''t Houterhof' met identificatienummer NL.IMRO.0498.BPtHouterhof-VG01 van de Gemeente Drechterland;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan- of uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
 
1.4 aan-huis-verbonden beroep:
het door ten minste één lid van het betreffende huishouden uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt; het gaat niet om een zelfstandige woning en enige vorm van permanente bewoning is ook niet toegestaan (ook niet voor het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden/arbeid);
 
1.10 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
 
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13 bijgebouw:
een bij een woonhuis behorend gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan dat woonhuis en dat zich daarvan in ruimtelijke zin onderscheidt, waaronder een aan- of uitbouw en een overkapping;
 
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.21 druiplijn:
de lijn die van onderen het dak begrenst;
 
1.22 erf- en terreinafscheiding:
bouwwerk op of in de directe nabijheid van een erfgrens bedoeld om een erf, tuin of terrein af te scheiden;
 
1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.24 evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten als bedoeld in artikel 150, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van de APV, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties en activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van de APV. Onder evenement wordt tevens verstaan een herdenkingsplechtigheid, een braderie, een optocht niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 van de APV op de weg, een feest, een muziekvoorstelling of een wedstrijd op of aan de weg;
 
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.26 gewasbeschermingsmiddel:
gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
 
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
 
1.28 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonende personen of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, een woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, en waarbij tevens tussen deze personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);
 
1.29 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.30 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
1.31 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 1, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel en geen prostitutie zijnde, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.32 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
 
1.33 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de Structuurvisie landschap steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
1.34 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied; onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming;
 
1.35 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.36 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.37 peil:
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus ten hoogste 30 cm;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien op of in het water wordt gebouwd:
    1. de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.38 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
 
1.39 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.40 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen enige vergoeding;
 
1.41 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.42 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.43 stacaravan:
een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken;
 
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
 
1.45 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
 
1.46 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.47 zorgwoning:
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie met intensieve zorg of ondersteuning voor de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van technische installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens:
tussen de grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Administratieve bepaling
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - administratieve bepaling' is het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011', vastgesteld op 25 maart 2013 door de raad van de gemeente Drechterland, en het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011, herziening 2014', vastgesteld op 24 november 2014 door de raad van de gemeente Drechterland, onverminderd van toepassing.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gewasbeschermingsmiddelen' tot een strijdig gebruik met de daar voorkomende bestemming(en) gerekend het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
  3. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder c en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegestaan worden, indien aangetoond is dat dit, al dan niet met toepassing van driftafschermende voorzieningen, niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven.
 
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenstroken, wijkvelden, parken en plantsoenen, bermen en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen;
  2. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  3. kleinschalige duurzame energiewinning;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ruimtelijke waarden van de groengebieden;
met daaraan ondergeschikt:
  1. water;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Er mogen gebouwen en overkappingen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 30 m² en bouwhoogte van niet meer dan 3,0 m worden gebouwd.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,0 m.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor langdurig menselijk verblijf.
 
Artikel 5 Tuin
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
  2. aangebouwde bijgebouwen uitsluitend in de vorm van erkers of serres;
  3. delen van gebouwen in de vorm van luifels of balkons;
  4. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt: 
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water;
met de daarbij behorende: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen
Er mogen gebouwen en overkappingen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 40 m² en bouwhoogte van niet meer dan 3,0 m worden gebouwd.
 
5.2.2 Erkers en serres
Voor het bouwen van aangebouwde bijgebouwen in de vorm van erkers en/of serres gelden de volgende regels:
  1. de diepte van een erker en/of een serre mag niet meer bedragen dan 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis, met dien verstande dat de diepte van de voortuin c.q. de zijtuin in ieder geval niet minder mag bedragen dan respectievelijk 3,0 m en 2,0 m, na het realiseren van de erker en/of serre;
  2. de breedte van de erker en/of serre mag niet meer bedragen dan 70% van de gevel van het woonhuis bedragen waaraan de erker of serre wordt aangebouwd;
  3. de goothoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  4. de bouwhoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
 
5.2.3 Luifels en balkons
Voor het bouwen van luifels en balkons geldt de volgende regel:
  1. de diepte van een luifel en/of een balkon mag niet meer bedragen dan 1,50 m, gemeten vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis.
 
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,0 m;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,0 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.
 
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1;
  2. bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt: 
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water;
met de daarbij behorende: 
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Woonhuizen, bijgebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. per bouwvlak mag ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal hoofdgebouwen (woningen) worden gebouwd;
  4. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  6. de diepte van een luifel en/of een balkon mag niet meer bedragen dan 1,50 m, gemeten vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis;
  7. een gebouw of een overkapping mag uitsluitend worden gebouwd indien de maatvoering voldoet aan de eisen die in de volgende tabel zijn opgenomen:
 goothoogte in mdakhelling in ° bouwhoogte in m
 maximaalminimaalmaximaalmaximaal
hoofdgebouwen4,50307010,0
bijgebouwen4,50-707,0
overkappingen---3,50
  
6.2.2 Bijgebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels: 
  1. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150 m²;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de gronden behorende bij het hoofdgebouw gelegen buiten het bouwvlak;
  4. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  5. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 7,0 m;
  6. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  7. indien het perceel grenst aan water mag de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de bovenkant van het talud niet minder bedragen dan 1,0 m.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd; 
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,0 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 2,0 m; 
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,0 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken bouwhoogte bijgebouwen buiten het bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in subsubparagraaf 6.2.2 sub e voor het bouwen van bijgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 6,0 m, mits:
  1. het bijgebouw vrijstaand is en op niet minder dan 1,0 m afstand van het bouwvlak wordt gebouwd;
  2. geen afbreuk kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen voor bedrijfsdoeleinden anders dan de in artikel 6 lid 1 sub a genoemde bedrijvigheid;
  2. het gebruik van gebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een hoofdgebouw (woning) voor bewoning;
  4. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel dan wel kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,0 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan;
  7. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Inwoning zorgbehoevenden/zorgverleners
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub d voor het gebruik van een woonhuis voor de huisvesting van meer dan één huishouden, mits:
  1. de bewoning uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van zorg;
  2. de hulpbehoevendheid wordt aangetoond middels een doktersverklaring of een zorgindicatie; deze indicatie of verklaring is niet nodig in geval van een familierelatie in de rechte lijn;
  3. er sprake blijft van één hoofdentree, één huisnummer en één meterkast, zodat de beide woonruimtes op de begane grond intern met elkaar verbonden zijn;
  4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  5. na beëindiging van de zorg moet het woonhuis opnieuw ten behoeve van één huishouden in gebruik worden genomen.
6.5.2 Bed and breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub e voor het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
  1. de bed and breakfast wordt gerund door de eigenaar/eigenaren c.q. hoofdbewoner(s) van de bijbehorende woning;
  2. er maximaal zeven gastenkamers voor maximaal twee personen per kamer worden gerealiseerd;
  3. er maximaal 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning (zonder bijgebouwen) in gebruik wordt genomen, met een maximum van 110 m²; onder de oppervlakte van een bed and breakfast vallen de volgende ruimten:
    1. slaapkamer(s);
    2. bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), en;
    3. de gemeenschappelijke ruimte (een voor de recreant ingerichte ruimte voor ontspanning en vermaak; in deze ruimte kan ook het ontbijt worden geserveerd);
  4. er geen zelfstandige kookgelegenheid (wel zijn een waterkoker, koffie-/theefaciliteiten en minibar toegestaan) aanwezig is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een goede woonsituatie, het straatbeeld en de verkeersveiligheid (ligging en situering van parkeerplaatsen en van een eventueel terras);
  6. er een goede parkeergelegenheid aanwezig is of wordt aangelegd op het perceel van de bed and breakfast; het aantal parkeerplaatsen dient minimaal overeen te komen met het aantal kamers; hiervan kan worden afgeweken indien in de directe omgeving aantoonbaar voldoende openbare parkeervoorzieningen aanwezig zijn;
  7. er wordt voldaan aan de daarvoor geldende brandveiligheidseisen; de aanwezigheid van rookmelders conform de nieuwbouwregeling uit het geldende Bouwbesluit en het aanbrengen van een klein blusmiddel met een inhoud van minimaal 6 l of 6 kg (bijv. een sproeischuimmiddel) is verplicht;
  8. de exploitant een nachtverblijfregister bijhoudt en toeristenbelasting afdraagt aan de gemeente; de gemeente controleert het nachtverblijfregister;
  9. op het perceel maximaal één reclameaanduiding in de vorm van een bord met opschrift voor bed and breakfast wordt aangebracht aan de gevel; orden met verlichting of bewegende reclameborden zijn niet toegestaan; de welstandscriteria voor reclame uit de Welstandsnota Drechterland zijn niet van toepassing.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd, tenzij het betreft:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 100 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
7.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7 lid 2, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer dan de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt Archeologie West-Friesland om advies gevraagd.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplichtig
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen; 
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 100 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voorgenoemde werken is bewerkt;
  3. het aanleggen, verharden en/of verbreden van wegen, paden en/of parkeerterreinen;
  4. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  5. het aanleggen verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  7. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  8. het permanent verlagen van het waterpeil.
7.4.2 Uitzondering
De in subsubparagraaf 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die: 
  1. een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen en waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,40 m;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. in het kader van het normale beheer en onderhoud (inclusief sleufloos draineren);
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel 7 lid 3 bedoeld, is verleend;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 7.4.1 kan slechts worden verleend, indien: 
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt Archeologie West-Friesland om advies gevraagd.
 
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd, tenzij het betreft:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 1.000 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
8.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8 lid 2, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer dan de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt Archeologie West-Friesland om advies gevraagd.
 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplichtig
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen; 
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 1.000 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voorgenoemde werken is bewerkt;
  3. het aanleggen, verharden en/of verbreden van wegen, paden en/of parkeerterreinen;
  4. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  5. het aanleggen verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  7. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  8. het permanent verlagen van het waterpeil.
8.4.2 Uitzondering
De in subsubparagraaf 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die: 
  1. een oppervlakte van minder dan 1.000 m² betreffen en waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,40 m;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. in het kader van het normale beheer en onderhoud (inclusief sleufloos draineren);
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel 8 lid 4 bedoeld, is verleend;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 8.4.1 kan slechts worden verleend, indien: 
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt Archeologie West-Friesland om advies gevraagd.
 
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
 
9.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd, tenzij het betreft:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 2.500 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
9.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9 lid 2, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer dan de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt Archeologie West-Friesland om advies gevraagd.
  
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningplichtig
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen; 
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 2.500 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voorgenoemde werken is bewerkt;
  3. het aanleggen, verharden en/of verbreden van wegen, paden en/of parkeerterreinen;
  4. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  5. het aanleggen verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  7. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  8. het permanent verlagen van het waterpeil.
9.4.2 Uitzondering
De in subparagraaf 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die: 
  1. een oppervlakte van minder dan 2.500 m² betreffen en waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,40 m;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. in het kader van het normale beheer en onderhoud (inclusief sleufloos draineren);
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel 9 lid 4 bedoeld, is verleend;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 9.4.1 kan slechts worden verleend, indien: 
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt Archeologie West-Friesland om advies gevraagd.
 
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 11 Algemene bouwregels
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, een grotere goot- en/of bouwhoogte heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag de goot- en/of bouwhoogte ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte bedragen.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming(en), wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens het plan toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij ter plaatse planologische medewerking is verleend aan de vestiging van een kleinschalig kampeerterrein;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen die langer duren dan twee dagen.
 
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Beloop en profiel van wegen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
 
13.2 Zendmasten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,0 m, mits:
  1. er per dorp ten hoogste één mast wordt geplaatst;
  2. bij de plaatsing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten, met uitzondering van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken waaronder monumenten, en de plaatsing niet binnen de directe omgeving van woonhuizen plaatsvindt;
  3. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
  4. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing voor één grote antenne boven meerdere kleine antennes (benutten van elkaars opstelpunten) alsmede de voorkeur voor plaatsing in stedelijk gebied;
  5. de zendmasten een open constructie hebben;
  6. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 14 Overige regels
14.1 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
'Regels van het bestemmingsplan ''t Houterhof''.