direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterblokker 5 te Oosterblokker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.BPOosterblokker5-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit plan heeft betrekking op de gronden die horen bij de Oosterblokker 5 te Oosterblokker. Op deze gronden rust onder het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Op de voorzijde van het perceel staat een stolpboerderij. Deze stolp is niet bestemd als een bedrijfswoning en de gronden zijn ook niet bestemd met een woonbestemming. Het huidige gebruik is evengoed 'wonen'. De initiatiefnemer heeft plannen om de stolpboerderij als woning te gebruiken, los van het achterliggende tuincentrum. Hiervoor is het nodig een nieuwe bestemming op te nemen voor het perceel. De stolpboerderij zal de bestemming 'Wonen - Stolp' krijgen, op het achterste gedeelte van het perceel zal de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' behouden blijven. Ook zullen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2', en de aanduiding 'geluidszone - industrie' in stand blijven.

1.2 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd in vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daarop volgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Oosterblokker in de kern Oosterblokker. Het plangebied is in de directe omgeving omringd door woningen. Ook liggen in de nabijheid enkele sportvelden, een detailhandel, een aantal bedrijven en een bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPOosterblokker5-VG01_0001.jpg"

Figuur 1 (Bron: Google Earth) Luchtfoto met globale ligging van het plangebied

Planologische situatie

Binnen de huidige bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' zijn de gronden onder andere bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen en kassen, ten behoeve van detailhandel in boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten en attributen ten behoeve van de verfraaiing en het onderhoud van tuinen en daarbij nodige hulpmaterialen en tuinmeubilair, al dan niet in combinatie met een tuinbouwbedrijf.

Voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat archeologische waarden op de daarvoor bestemde gronden behouden dienen te worden. Op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken maximaal 50 m2. Bij 'Waarde - Archeologie 2' mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken maximaal 500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPOosterblokker5-VG01_0002.jpg"

Figuur 2. Weergave bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn voornemens om in de bestaande stolp te gaan wonen, ter plaatse van de stolp zal dan ook de bestemming 'Wonen - Stolp' en een bouwvlak worden opgenomen. Het bouwvlak zal iets groter zijn dan de stolp zodat een kleine uitbreiding mogelijk is. Op het voorste gedeelte van het perceel zal ook de bestemming 'Tuin' worden opgenomen. Op het achterste deel van het perceel blijft de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Ook hier zal het bouwvlak worden aangepast zodat het bouwvlak strak om de nieuw te bouwen schuur wordt getrokken. Ook blijven in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2', net als de 'geluidszone - industrie' in stand.

Hier moet een nieuw bouwvlak komen met daarin de bestaande stolp en de beoogde (kleine) uitbreiding. Het achterperceel houdt de bestemming 'Detailhandel – Tuincentrum', zoals in het geldende plan, maar hier wordt het bouwvlak aangepast tot de nieuwe bebouwing.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Bij de structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt geregeld aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied.

Provinciale Ruimtelijke verordening

Vanaf 1 maart 2017 is de nieuwe PRV in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen die voortkomen uit de Structuurvisie Noord-Holland uitgewerkt in algemene regels. In de verordening is de ruimte voor ruimteregeling opgenomen waarmee beeldverstorende voormalige agrarische bebouwing gesloopt kan worden, waardoor er een mogelijkheid ontstaat voor woningbouw. In de verordening zijn voor verschillende gebieden regels opgenomen. In hoofdlijnen zijn twee algemene gebieden onderscheiden: het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. De bestaande (voormalige) bedrijfswoning en de omliggende gronden en voormalige agrarische bebouwing vallen binnen het landelijk gebied.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010)

Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Het plangebied ligt in het Oude Zeekleilandschap. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige optrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig. De woningen staan meestal niet direct aan de weg, maar worden gescheiden door een voortuin.

Het planvoornemen is niet in strijd met provinciaal beleid, wat betreft het provinciaal beleid mag het plan als uitvoerbaar worden geacht.

3.2 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Drechterland

In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan ontwikkeling. Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente.

Structuurvisie landschap gemeente Drechterland

De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar beleid voor het landschap uiteengezet. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling in het landschap.

Het plan kan wat betreft het gemeentelijk beleid mag het plan als uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Naast toetsing aan het geldende beleidskader dient het wijzigingsplan te worden getoetst aan bijbehorende relevante wet- en regelgeving. De verschillende aspecten zijn voor dit bestemmingsplan relevant:

  • Bodem.
  • Bedrijven en milieuzonering.
  • Geluid.
  • Ecologie.
  • Water.
  • Cultuurhistorie.
  • Externe veiligheid.
  • Parkeren en verkeer.
  • Luchtkwaliteit.
  • Duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.1 Beeldkwaliteit en welstand

De Welstandsnota Drechterland is in principe gericht op behoud van de aanwezige waarden. De nadruk ligt op het respecteren en verbeteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.

De beschrijving van het welstandsgebied en de bijbehorende lijst met criteria voor de ligging, de massa, de detaillering en dergelijke is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.

4.2 Bodem

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

De vereiste bodemonderzoeken zullen worden uitgevoerd voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de bodemkwaliteit van het plangebied vooralsnog geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Milieuzonering richt zich uitsluitend op het sturen van nieuwe ontwikkelingen.

Voorliggend plan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er wordt een nieuwe gevoelige functie, namelijk een woning, gerealiseerd. Op een aftand van ongeveer 140 meter van de stolp is een bedrijf tot en met categorie 5.2 toegestaan. Dit is minder dan de adviesafstand van de VNG, daarom is nader onderzoek gedaan naar de belemmerende factor: industrielawaai. Hier is verder op ingegaan in paragraaf 4.4. Deze afstand kan worden aangehouden.

De realisatie van de nieuwe woning zal ook geen (extra) belemmering vormen voor eventuele uitbreidingen aangezien op kleinere afstanden al woningen aanwezig zijn.

Ook is op de achterzijde van het perceel een tuincentrum aanwezig. De richtafstand in dit geval is 10 meter, aangezien er sprake is van gemengd gebied. Deze afstand wordt gehaald. Zo kan onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten worden uitgesloten.

4.4 Geluid

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Er zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd, deze onderzoeken zijn bijgevoegd als bijlagen 2 en 3.

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een geluidzone heeft, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidbelasting op de gevel. Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

De hoogst berekende waarde wegverkeerslawaai op stolp bedraagt 56 dB ten gevolgde van de Oosterblokker. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Er dienen hogere waarden voor de wegverkeerslawaai te worden vastgesteld.

Op de achtergevel van de stolp bedraagt de geluidsbelasting maximaal 38 dB ten gevolge van de Oosterblokker (incl. Art. 110g wgh). Gelet hierop is er voor de stolp voor het wegverkeerslawaai sprake van een geluidsluwe gevel.

Spoorweglawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de hoogst berekende waarde ten gevolge van het railverkeer op de her te bestemmen woningen 47 dB bedraagt op de voorgevel (h= 4,5 m). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai. Gelet hierop is er voor de her te bestemmen woning voor het railverkeerslawaai sprake van een geluidsluwe gevel.

Industrielawaai

De geluidbelasting op deze woning ten gevolge van het onderzochte deel van het industrieterrein bedraagt 30 dB(A). Dit is minder dan de voorkeursgrenswaarde industrielawaai zijnde 50 dB(A). Gelet op het voorgaande zal er naar verwachting ten gevolge van de geluidbelasting van het gehéle industrieterrein ook geen hogere grenswaarde noodzakelijk zijn.

Geconcludeerd wordt dat er hogere waarden voor het wegverkeerslawaai dienen te worden vastgesteld en dat het plan verder niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op geluidsoverlast.

4.5 Ecologie

Het plangebied ligt op een afstand van 2,9 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Op voorhand worden geen negatieve gevolgen verwacht. Ook hoeft er, gezien de ligging, geen rekening te worden gehouden met het Natuur Netwerk Nederland (inclusief Ecologische Verbindingen) en Weidevogelleefgebieden. De gebieden liggen op zodanige afstanden van de planlocatie dat directe en 'indirecte' externe werking met betrekking tot het plan niet aan de orde is.

Er is in maart 2019 een quickscan ecologie uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daar-naast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevings-verordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De watertoets is uitgevoerd op 12 maart 2018. Het resultaat van deze watertoets is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

De gevolgen voor de waterhuishouding zijn bij dit plan beperkt. Er zijn geen problemen met de waterhuishouding. Het verhard oppervlak zal daarnaast zeer beperkt toenemen. Er is daarom geen sprake van compenserende maatregelen. Hierdoor kan voor dit plan de korte procedure gevoerd worden. Nader overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig.

Geconcludeerd wordt daarom dat het plan niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op waterhuishouding.

4.7 Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.

Op de gronden in het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Voor deze gronden is vastgelegd dat aanvullend onderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 50 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd. Ook ligt er op de gronden in het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor deze gronden is vastgelegd dat aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 500 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (ter hoogte van de stolpwoning) zal geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd dat een groter oppervlakte beslaat dan 50 m2. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt een nieuwe schuur gerealiseerd van 450 m2. Ook hier is de oppervlakte minder groot dan de grenswaarde van 500 m2. Aanvullend kan hier gesteld worden dat de gronden door de eerdere bebouwing op het terrein reeds geroerd is.

Een archeologisch onderzoek is daarom ook niet nodig.

4.8 Overige aspecten

Externe veiligheid

Op 13 juni 2001 heeft de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin zet zij haar (nieuwe) externe veiligheidsbeleid uiteen. Dit beleid is gericht op het beheersen van de risico's in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook op de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens is het externe veiligheidsbeleid van toepassing.

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.

Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.

De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over voor risicogevoelige gebouwen opgenomen. De risicokaart is geraadpleegd, uit de kaart komt geen mogelijke externe risico's in de buurt van het plangebied voor. In het plangebied ligt het spoor tussen Hoorn - Enkhuizen. Op dit spoort vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit wordt in de toekomst ook niet voorzien.

Het plan mag wat betreft de externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.

Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Het planvoornemen behoudt de bestaande bebouwing. Het parkeren bij de woning zal uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden. Hiermee wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden.

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door verkeer en parkeren belemmerd.

Luchtkwaliteit

Op 1 maart 1993 is de Wet Milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In het NSL worden ook nieuwe ontwikkelingen zoals plannen voor de bouw van woningen overwogen. Plannen die binnen het NSL passen, hoeven niet meer te worden beoordeeld aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ook plannen die niet "in betekenende mate" (nibm) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan deze grenswaarden te worden beoordeeld. De eisen om te kunnen beoordelen of bij een plan sprake is van nibm, zijn vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur (AMvB)-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat nadat het NSL of een programma voor de regio is vastgesteld een grenswaarde van 3% afname van de luchtkwaliteit als "nibm" kan worden aangeduid. Dit betekent een toename van ten hoogste 1,2 microgram per m3 NO2 of PM10.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan of project sprake is van een NIBM-toename van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.

Het plan zal niet voor overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Ook is het niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit regio Noordvleugel (RSL-NV). Dit dient echter wel te worden onderbouwd/aangetoond.

ONDERZOEK

Met het planvoornemen geen extra bebouwing gerealiseerd. Het aantal verwachte voertuigbewegingen dat met het planvoornemen gemoeid gaat is nihil. Het planvoornemen zal ruimschoots onder de genoemde grenswaarden blijven.

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.

M.e.r.-beoordeling

Aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgesteld dat er geen noodzaak bestaat voor het uitvoeren van een m.e.r.-procedure, doch dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. In de voorgaande subparagrafen zijn de relevante milieuaspecten voldoende aan de orde gesteld. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen die in het kader van een MER zouden moeten worden beoordeeld. Een m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt dan ook niet uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de voorkomende bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.

5.2 Juridisch kader

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een ruimtelijk plan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een ruimtelijk plan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

De regels van het ruimtelijk plan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een ruimtelijk plan mag worden geciteerd.

Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het wijzigingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.

5.3 Toelichting op de planregels

De bestemmingen die voorkomen in dit bestemmingsplan zijn 'Detailhandel - Tuincentrum' en 'Wonen - Stolp'. Daarnaast komen ook twee dubbelbestemmingen voor, namelijk 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Onderstaand wordt op elk van deze bestemmingen een korte toelichting gegeven.

'Detailhandel - Tuincentrum'

Op de gronden binnen deze bestemming mogen bedrijfsgebouwen en kassen ten behoeve van een tuincentrum worden gebouwd, al dan niet in combinatie met een tuinbouwbedrijf. Detailhandel ten behoeve van de inrichting van tuinen en bouwwerken is hierbij toegestaan. In deze bestemming zal een bouwvlak komen waarin de nieuw te bouwen schuur zal komen. voor de nieuwe schuur is een maximale oppervlaktemaat opgenomen. De bestaande bebouwing zal buiten het bouwvlak vallen en valt onder het overgangsrecht.

'Tuin'

Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming ‘Tuin’ opgenomen. Bebouwing is binnen de bestemming in beperkte mate toegestaan. Het gaat dan om bebouwing die in samenhang met het woonhuis wordt gerealiseerd, zoals erkers, balkons, en dergelijke.

'Wonen - Stolp' 

De karakteristieke stolpen met een woonbestemming zijn onder de bestemming ‘Wonen - Stolp’ gebracht. De karakteristieke hoofdvorm is vastgelegd door middel van een bouwvlak en specifieke bouwregels. Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m².

Splitsing van deze panden is mogelijk tot maximaal twee woningen.

'Waarde - Archeologie 1'

Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 50 m².

'Waarde - Archeologie 2'

Ook ligt op een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ook in gronden binnen deze bestemmingen bestaat er een verwachting dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Daarom zijn er specifieke bouwregels opgenomen voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', dit om er voor te zorgen dat archeologische vondsten niet worden beschadigd. Zo geldt ook dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 500 m².

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het overleg ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan is afgerond. Het ontwerpbestemmingsplan lag van 29 december 2018 t/m 8 februari 2019 ter inzage. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Op verzoek van de RUD is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie paragraaf 4.5). Deze leverde geen belemmeringen op voor de planprocedure.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst worden afgesloten.

Op basis van deze overweging mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.