Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Wouden II Westwoud
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0498.BPDeWoudenII-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Wouden II met identificatienummer NL.IMRO.0498.BPDeWoudenII-ON01 van de gemeente Drechterland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden-beroep:

een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Het gaat niet om een zelfstandige woning en enige vorm van permanente bewoning is ook niet toegestaan (ook niet voor het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden/arbeid);

1.9 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig is of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning (ná 1 oktober 2010);

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel of perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 druiplijn:

de lijn die van onderen het dak begrenst;

1.20 erf- en terreinafscheiding:

bouwwerk op of in de directe nabijheid van een erfgrens bedoeld om een erf, tuin of terrein af te scheiden;

1.21 erker:

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;

1.22 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten als bedoeld in artikel 150, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5.2.4. van de APV, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties en activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.2. en 2.3.3.1. van de APV. Onder evenement wordt tevens verstaan een herdenkingsplechtigheid, een braderie, een optocht niet zijnde een betoging als bedowedstrijd op of aan de weg;

1.23 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gestapelde woning:

een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonende personen of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, een woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, en waarbij tevens tussen deze personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);

1.28 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een camper, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in de regels behorende bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.30 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.31 kunstwerken:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.32 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.33 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.34 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.35 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.36 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.37 peil:

  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien op of in het water wordt gebouwd:
    1. de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
 

1.38 permanente bewoning:

het (al dan niet tijdelijk) hebben van hoofdverblijf in een gebouw;

1.39 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.41 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.44 voorgevelrooilijn:

de (binnen het bouwperceel denkbeeldig doorgetrokken) lijn door een voorgevel(s) van het hoofdgebouw. Hierbij blijven ondergeschikte bouwdelen als erkers, portalen, aan- en uitbouwen buiten beschouwing. Deze zijn niet bepalend voor de ligging van de voorgevelrooilijn;

1.45 webwinkel:

een vorm van detailhandel waarbij het showen van producten en de transactie, volledig online
geschiedt. Het ter plaatse afhandelen van gekochte goederen is wel toegestaan, met uitzondering
van webwinkels in woningen waar geen afhaalpunt is toegestaan;

1.46 wonen:

het bewonen van een woning;

1.47 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden; 
  
 

1.48 woongebouw:

gebouw of gedeelte daarvan met alleen woonfuncties en nevengebruiksfuncties daarvan, waarin meer dan
éé
n woonfunctie ligt die is aangewezen op een gemeenschappelijke verkeersroute;

1.49 woonhuis:

een gebouw, dat één, niet gestapelde woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

  • langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • voorzover in de planregels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de onderste dakvlakken van geknikte daken;
  • voorzover sprake is van een getoogd dak, wordt de denkbeeldige lijn tussen goot en nok als dakhelling gerekend;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
Op onderstaande tekeningen is aangegeven wat hieronder wordt begrepen:
 

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
 

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

afstand tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of het de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en gevellijsten buiten beschouwing gelaten.
Goten van ondergeschikte bouwdelen zoals van dakkapellen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van houtteelt en bosbouw;
  2. cultuurgrond;
  3. het verbod op gewasbescherming ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – spuitvrije zone’;
  4. het uitsluitend toepassen van neerwaarts spuiten bij gewasbescherming ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – neerwaarts spuiten’;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. wegen en paden;
  4. sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
 
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwen, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 meter bedragen.
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwperceel ten hoogste 3,00 m bedragen.
 

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Milieuzone gewasbescherming
  1. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
    1. het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de zone ‘milieuzone – spuitvrije zone’.
    2. het langdurig verblijven in de zin van spuitzonering ter plaatse van de zone ‘milieuzone – spuitvrije zone’.
  2. Op gronden voorzien van de aanduiding ‘milieuzone – neerwaarts spuiten’ is professionele toepassing van gewasbeschermingsmiddelen enkel toegelaten indien neerwaarts wordt gespoten, tenzij sprake is van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van een laagrisicostof.
 
3.3.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, met uitzondering van tijdelijke opslag (oogstperiode) van akkerbouwproducten, met dien verstande dat de hoogte van de tijdelijke opslag niet meer dan 5,00 m mag bedragen;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering;
  5. het opslaan van agrarische producten;
  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbijbehorende bouwwerken.
 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het verharden van agrarische perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4,00 m;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  3. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. het ophogen, afgraven en/of egaliseren van gronden;
  5. het graven en/of dempen, verdiepen en/of verbreden met een minimale breedte van 1,00 m van sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  6. zijwaartse en opwaartse gewasbescherming binnen de zone met de aanduiding ‘milieuzone - neerwaarts spuiten’, indien kan worden aangetoond dat hierdoor geen milieuhinder op de omgeving ontstaat.
.
 
3.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of het normaal agrarisch gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
3.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenstroken, wijkvelden, parken en plantsoenen, bermen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ruimtelijke waarden van de groengebieden;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. waterlopen en waterpartijen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. (ondergrondse) afvalcontainers;
  7. bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken;
  8. tewaterlaatplaats maaiboot;
 
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken,geen gebouwen zijnde.
 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van het verkeer en nutsvoorzieningen, met een maximum van 15 m2 en een maximum bouwhoogte van 3 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  3. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
  2. bijbehorende bouwwerken uitsluitend in de vorm van erkers of serres;
  3. delen van gebouwen in de vorm van luifels of balkons;
 
met daaraan ondergeschikt: 
  1. kleinschalige duurzame energiewinning voor de eigen woning, voorzover gesitueerd 1 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. woonstraten en paden;
  4. bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken;
  5. waterlopen en waterpartijen;
 
met de daarbij behorende: 
  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Erkers en serres
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en/of serres gelden de volgende regels:
  1. de diepte van een erker en/of een serre mag niet meer bedragen dan 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis, met dien verstande dat de diepte van de voortuin c.q. de zijtuin in ieder geval niet minder mag bedragen dan respectievelijk 3,00 m en 2,00 m, na het realiseren van de erker en/of serre;
  2. de breedte van de erker en/of serre mag niet meer bedragen dan 70% van de gevel van het woonhuis bedragen waaraan de erker of serre wordt aangebouwd;
  3. de goothoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,25 m;
  4. de bouwhoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
5.2.2 Luifels en balkons
Voor het bouwen van luifels en balkons geldt de volgende regel:
  • de diepte van een luifel en/of een balkon mag niet meer bedragen dan 1,50 m, gemeten vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis.
5.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd;
  2. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m;
  4. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: 
  • het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en paden;
  2. bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. sloten, bermen en beplanting;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 12,00 m bedragen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. straten en paden met hoofdzakelijk een functie ten behoeve van een goede doorstroming van het verkeer en de ontsluiting van de buurten;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. sport- en speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. (ondergrondse) afvalcontainers;
  7. bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken;
  8. waterlopen en waterpartijen; 
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

7.2 Bouwregels

7.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
7.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  • het aanleggen van wegen en paden of anderszins inrichten van het bestemmingsvlak, zodanig dat wegen uit meer dan twee rijstroken bestaan.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sloten, vijvers, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
 
met de daarbijbehorende:
  1. oeverstroken;
  2. bruggen;
  3. dammen en duikersd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - dam;;
  4. paden;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

8.2 Bouwregels

8.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
8.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  2. de doorvaarthoogte van bruggen en andere overspanningen of overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,20 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 3,00 m
  4. anders dan de in lid b genoemde maatvoering zijn duikers aangeduid als ‘specifieke vorm van verkeer – dam’ niet doorvaarbaar en hebben een minimale diameter van 60 cm.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:
  • het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen of woonarken of casco's (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1;
  2. bijbehorende bouwwerken;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning voor de eigen woning;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. waterlopen en waterpartijen;
 
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

9.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd.
9.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. woningen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg te worden gebouwd;
  4. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  5. de diepte van een luifel en/of een balkon zal ten hoogste 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis bedragen;
  6. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 6,50 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,50 m bedragen;
  8. de dakhelling van woningen mag niet minder dan 30° (graden) en niet meer dan 70° (graden) bedragen.
 
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op 3,00 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de aansluitende gronden behorende bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. de gronden die bebouwd zijn met een hoofdgebouw niet worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte van aansluitende gronden behorende bij het hoofdgebouw;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning niet meer bedragen dan 100 m²;
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,50 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 4,00 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  6. in afwijking van het bepaalde onder c en d is op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk een dakopbouw toegestaan, waarvan:
    1. de goothoogte ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
    2. de bouwhoogte ten hoogste 7,00 m zal bedragen;
    3. de oppervlakte van de dakopbouw ten hoogste 30 m² zal bedragen;
    4. tenminste 30% van de dakopbouw wordt gebouwd aan de zijgevel van het hoofdgebouw;
  7. de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot openbare verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij woonhuizen, zal ten minste 1,00 m bedragen.
9.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 2,00 m;
  2. andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen in het achtererfgebied te worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan5,00 m bedragen.
 

9.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2.2 onder d in die zin dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits:
  1. het bijbehorend bouwwerk vrijstaand is en op ten minste 1,00 m van het bouwvlak staat;
  2. geen afbreuk kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in lid 9.1 onder a genoemde bedrijvigheid;
  2. het gebruik van gebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw voor bewoning;
  4. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel dan wel kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 2,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 bij 1,00 m is toegestaan;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbijbehorende bouwwerken.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
9.5.1 Bed and breakfast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.4 onder e in die zin dat de gronden en gebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed and breakfast.

Artikel 10 Wonen - Lint 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen – Lint 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1;
  2. bijbehorende bouwwerken;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning voor de eigen woning;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen:
  5. waterlopen en waterpartijen; 
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd
10.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. woningen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg te worden gebouwd;
  4. per bouwvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. een hoofdgebouw zal met ten minste één gevel in een naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  6. de diepte van een luifel en/of een balkon zal ten hoogste 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis bedragen;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,50 m bedragen;
  9. de dakhelling van woningen mag niet minder dan 30° (graden) en niet meer dan 70° (graden) bedragen.
10.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de aansluitende gronden behorende bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. de gronden die bebouwd zijn met een hoofdgebouw niet worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte van aansluitende gronden behorende bij het hoofdgebouw;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning niet meer bedragen dan 150 m²;
  2. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,50 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 4,00 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  5. indien het perceel grenst aan water zal de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de bovenkant van het talud ten minste 1,00 m bedragen;
  6. de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot openbare verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij woonhuizen, zal ten minste 1,00 m bedragen.
10.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 2,00 m;
  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan5,00 m bedragen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.2 onder c in die zin dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits:
  1. het bijbehorend bouwwerk vrijstaand is en op ten minste 1,00 m van het bouwvlak staat;
  2. geen afbreuk kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in lid10.1 onder a genoemde bedrijvigheid;
  2. het gebruik van gebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw voor bewoning;
  4. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel dan wel kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 bij 1,00 m is toegestaan;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbijbehorende bouwwerken.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

10.5.1 Bed and breakfast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 10.4 onder e in die zin dat de gronden en gebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed and breakfast.

Artikel 11 Wonen - Lint 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen – Lint 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1;
  2. bijbehorende bouwwerken;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning voor de eigen woning;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen:\
  5. waterlopen en waterpartijen;
 
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd.
11.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. woningen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg te worden gebouwd;
  4. per bouwvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. een hoofdgebouw zal met ten minste één gevel in een naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  6. de diepte van een luifel en/of een balkon zal ten hoogste 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis bedragen;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 6,50 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,50 m bedragen;
  9. de dakhelling van woningen mag niet minder dan 30° (graden) en niet meer dan 70° (graden) bedragen.
 
11.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de aansluitende gronden behorende bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. de gronden die bebouwd zijn met een hoofdgebouw niet worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte van aansluitende gronden behorende bij het hoofdgebouw;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning niet meer bedragen dan 150 m²;
  2. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,50 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 4,00 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  5. de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot openbare verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij woonhuizen, zal ten minste 1,00 m bedragen.
11.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 2,00 m;
  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan5,00 m bedragen.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid11.2.2 onder c in die zin dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits:
  1. het bijbehorend bouwwerk vrijstaand is en op ten minste 1,00 m van het bouwvlak staat;
  2. geen afbreuk kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in lid 11.1 onder a genoemde bedrijvigheid;
  2. het gebruik van gebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw voor bewoning;
  4. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel dan wel kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 bij 1,00 m is toegestaan;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbijbehorende bouwwerken.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
11.5.1 Bed and breakfast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 11.4 onder e in die zin dat de gronden en gebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed and breakfast.

Artikel 12 Wonen - Woongebouw

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen – Woongebouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een woongebouw met de daarbij behorende bergingen;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning voor de eigen woning;
  2. wegen en paden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. nutsvoorzieningen;
 
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Woongebouwen
Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende regels:
  1. een woongebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal woningen in het woongebouw zal ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal bedragen;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 6,50 m bedragen;
  4. de bouwhoogte mag niet meer dan 11,50 m bedragen;
  5. de dakhelling van woningen mag niet minder dan 30° (graden) en niet meer dan 70° (graden) bedragen.
12.2.2 Bergingen
Voor het bouwen van bergingen gelden de volgende regels:
  1. bergingen mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘berging’ is een (deel van een) berging vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw toegestaan;
  3. de oppervlakte van een berging zal ten hoogste 15,00 m² bedragen;
  4. de bouwhoogte van een berging zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  5. het aantal bergingen zal ten hoogste 1 per woning bedragen.
12.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het woongebouw niet meer bedragen dan 2,00 m;
  2. andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen in het achtererfgebied te worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 m bedragen.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  2. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw voor permanente en recreatieve bewoning.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden.

13.2 Bouwregels

13.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de bestemming of ten behoeve van andere bestemmingen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de oppervlakte van het project meer dan 0 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden.
13.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
13.2.3 Uitzondering voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 13.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan het bevoegd gezag;
  2. regulier onderhoud en beheer van een terrein.

13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

13.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
13.5.2 Uitzondering
De in lid 13.5.1 genoemde vergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 13.4 bedoeld, is verleend;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
13.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze te wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3', als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden.

14.2 Bouwregels

14.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de bestemming of ten behoeve van andere bestemmingen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de oppervlakte van het project meer dan 100 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden.
14.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
14.2.3 Uitzondering voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 14.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan het bevoegd gezag;
  2. regulier onderhoud en beheer van een terrein.

14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

14.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
14.5.2 Uitzondering
De in lid 14.5.1 genoemde vergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen;
  2. een oppervlakte van meer dan 100 m² betreffen maar waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,4 meter;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  4. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);
  5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  6. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 12.4 bedoeld, is verleend;
  7. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
14.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze te wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 3', als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen mogen, in afwijking van het op de verbeelding en/of hoofdstuk II bepaalde, uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, veranda's, luifels en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, pilasters, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen die langer duren dan twee dagen.
 

17.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

 

18.1 Afmetingen

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de desbetreffende bepalingen van de planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. het verschuiven van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en nadere aanduidingen, voor zover dit, ten gevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 2,5 meter mogen bedragen;
  2. het afwijken van maten met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met uitzondering van:
    1. percentages;
    2. de maatvoering van bijbehorende bouwwerken;
    3. de in de regels aangegeven goot- en bouwhoogte;

18.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in artikellid 18.1 is slechts toegestaan, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen die op niet stedelijk gebied van toepassing zijn bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Aanvullend op 19.1 sub b geldt het volgende voor de toe te rekenen parkeeraantallen op eigen terrein:
  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie en dit niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving.
 

19.2 Afstemming beeldkwaliteitsplan

Naast de in het plan opgenomen regels geldt ten aanzien van de inrichting van het gebied, de integrale ontwerpprincipes met betrekking tot landschap, stedenbouw en architectuur het in bijlage 2 opgenomen Beeldkwaliteitsplan.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 

20.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na een tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘De Wouden II Westwoud’ van de gemeente Drechterland.