direct naar inhoud van Regels
Plan: Zuidpolder fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPZUR20230001-VI01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Zuidpolder fase 2' van de gemeente Barendrecht.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0489.BPZUR20230001-VI01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 archeologische waarde

gebied dat vanuit archeologisch oogpunt bescherming behoeft door middel van een dubbelbestemming. Het gebied is gewaardeerd op basis van de trefkans op archeologische relicten. Voor de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' gelden de regels conform de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' van het bestemmingsplan.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.

1.9 agrarisch hulp- of nevenbedrijf

een bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparatuur of het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van agrarische werktuigen of apparatuur.

1.10 akkerbouwbedrijf

een bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het telen van akkerbouwgewassen in de volle grond.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf aan huis

Het door de bewoner uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

  • a. niet zijnde horeca, prostitutie of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
  • c. waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit van de wet milieubeheer noodzakelijk is;
  • d. de bewoner op betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.13 beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:

  • a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
  • c. de bewoner op het betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorende bouwwerken

een aan- of uitbouw, bijgebouw, overkapping of ander bouwwerk, met een dak, bij een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw, al dan niet tegen het hoofdgebouw aangebouwd, dat in ruimtelijk en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven.

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.23 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 gemengd tuinbouwbedrijf

een bedrijf dat in nagenoeg gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van tuinbouwgewassen in de volle grond als onder glas.

1.26 hoofdgebouw

Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 huishouden

een persoon of groep personen, die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voer(t)(en) en wil(len) voeren. Hierbij moet sprake zijn van onderlinge, met een gezinsverband vergelijkbare, verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. Kamer(ver)huur wordt hieronder niet begrepen;

1.28 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.29 landbouwwinkel

een winkel met verkoop van boerderij- en streekproducten.

1.30 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.31 natuurgebied

een gebied dat in eigendom of in gebruik is met het oog op beheer in functie van herstel, ontwikkeling en instandhouding van de biodiversiteit, bestaande uit natuurlijk en gevarieerd grasland, water met plasdras oevers, weides en afwisselende natuurbossen met mantelvegetaties en coulissen.

1.32 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, woonzorgvoorzieningen, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen, met uitzondering van ondernemingen in de uitvaartbranche.

1.33 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, hoogspanningsmasten, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 onderhoud

een activiteit gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.35 ondergeschikte detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.36 ondersteunende / ondergeschikte horeca

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.37 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de as van de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van de bovenkant van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. voor gebouwen voor zover gelegen binnen een zone van ten hoogste 12 m uit de grens van een hoofdbestemming Verkeer: de hoogte van bovenkant van die weg;
    • 2. voor gebouwen en andere bouwwerken buiten deze zone: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.38 perceel

een of meerdere aaneengesloten bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende grond cq. gronden.

1.39 perceelsgrens

een grens tussen twee percelen.

1.40 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding of betaling.

1.41 recreatief medegebruik

fietsen, wandelen, paardrijden, struinen en natuurobservatie waarvoor geen of slechts in beperkte mate kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen noodzakelijk zijn.

1.42 semi-agrarisch bedrijf

een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel en de bewaring van agrarische producten.

1.43 seniorenwoning

(Geclusterde) wonen voor ouderen: Woningen met een label voor senioren in een woonvorm met 10 of meer bebouwingseenheden en met een welzijnsvoorziening (bijvoorbeeld ontmoetingsruimte, recreatievoorziening of buitenruimte voor gezamenlijk gebruik) in de directe woonomgeving (maximaal 500 meter) of inpandig.

1.44 verbeelding

Analoge en/of digitale verbeelding (weergave) van het plangebied.

1.45 voorerf

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen voor de voorgevellijn en het verlengde daarvan. Van een woning gelegen op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel.

1.46 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.47 voorkant

De voorkant van een gebouw is de zijde van het gebouw die achter en evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorgevel ligt.

1.48 woning

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat geschikt en bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden in continue samenstelling, waarin geen kamerverhuur wordt bedreven en dat niet is gelegen in logiesgebouwen, zoals pensions en hotels.

1.49 wonen

het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een huis/woning, evenwel met uitzondering van bijzondere woonvormen.

1.50 wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.51 woonfunctie

gebruiksfunctie voor wonen betrekking hebbend op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de gebruiksfunctie “wonen” heeft.

1.52 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als één eenheid beschouwd kan worden.

1.53 woonzorg-voorziening

bebouwing bestaande uit (al dan niet zelfstandige) woningen in combinatie met maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende woonzorgfuncties in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze woningen zoals voorzieningen en functies in het kader van de gezondheidszorg, ontmoeten, kleinschalige detailhandel en (publiekverzorgende) dienstverlening.

1.54 zorgwoning

woning voor een bewoner met een zorgindicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

1.55 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Afstand

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de as van de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van de bovenkant van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. voor gebouwen voor zover gelegen binnen een zone van ten hoogste 12 m uit de grens van een hoofdbestemming Verkeer: de hoogte van bovenkant van die weg;
    • 2. voor gebouwen en andere bouwwerken buiten deze zone: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfspercelen behorende bij een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1.8, 1.9, 1.10, 1.25 en 1.42;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning behorende bij het agrarisch bedrijf;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden.

3.2.1 Gebouwen
  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • c. de goothoogte van bedrijfswoningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    • 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt met een maximum van 3 m;
  • d. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedraagt ten hoogste 10 m;
  • e. de inhoud van bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 500 m³, waarbij (de delen van) gebouwen die onder peil gelegen zijn worden meegeteld bij de inhoudsberekening;
  • f. de goothoogte van de overige bedrijfsbebouwing bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. de bouwhoogte van de overige bedrijfsbebouwing bedraagt ten hoogste 10 m;
  • h. het bouwen van niet tot de agrarische bedrijfsvoering behorende bijgebouwen is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de bijgebouwen ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een bijgebouw ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een bijgebouw ten hoogste 4,5 m bedraagt.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden binnen het bestemmingsvlak gebouwd, met dien verstande dat binnen een afstand van 4 m aan weerszijden van de bestemming Water geen bebouwing is toegestaan in verband met het onderhoud van de watergangen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltvrije zone' is het verboden om deze gronden te gebruiken voor het telen van gewassen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Van het bepaalde in artikel 3.3 kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken, in die zin dat het telen van gewassen mag plaatsvinden, op voorwaarde dat:

  • a. uit onderzoek blijkt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, paden en verhardingen, groen, water, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden.

4.2.1 Gebouwen
  • a. de gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 8 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 4 m;
  • d. het bouwen van niet tot de bedrijfsvoering behorende bijgebouwen is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de bijgebouwen ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een bijgebouw ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een bijgebouw ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • e. de totale oppervlakte van gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, in de vorm van woonzorg-voorzieningen, seniorenwoningen en zorgwoningen;

met daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. ondergeschikte detailhandel;
  • d. ondersteunende horeca;
  • e. ontsluitingswegen, paden en verhardingen;
  • f. tuinen en erven;
  • g. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' een andere goothoogte is aangegeven;
  • c. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 55°;
  • d. de zijdelingse afstand tussen hoofdgebouwen bedraagt minimaal 8 meter;
  • e. bij de situering van hoofdgebouwen dient rekening te worden gehouden met een maximale overlap van 10m van hoofdgebouwen die tegenover elkaar liggen.
5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat binnen een afstand van 4 m aan weerszijden van de bestemming Water geen bebouwing is toegestaan in verband met het onderhoud van de watergangen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, te worden gebouwd;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen aan het hoofdgebouw te worden gebouwd en mee te gaan in de dakhelling van het hoofdgebouw, met een minimale dakhelling van 20 graden;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • f. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m².
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. erfafscheidingen mogen op maximaal 4 meter vanuit de achtergevel worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.2.4 Bebouwingspercentage

Het totale bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Aantal woningen

Het totaal aantal woonheden binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mag niet meer bedragen dan 184.

5.3.2 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit

De in lid  5.2 genoemde gebouwen en bouwwerken dienen te voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in 'Beeldkwaliteitsplan natuurinclusieve erven Zuidpolder fase 2 Barendrecht', dat als bijlage 1 bij deze regels is opgenomen.

Artikel 6 Recreatie - Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. wateraanvoer, -afvoer en -berging;
  • d. erftoegangswegen ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - fietspad' in ieder geval een fietspad;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurvriendelijke oever' in ieder geval een natuurvriendelijke oever;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelterreinen, bruggen, nutsvoorzieningen, groen, wandel-, fiets- en ruiterpaden, calamiteitenroutes, informatieborden, veeroosters en bankjes.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden binnen het bestemmingsvlak gebouwd, met dien verstande dat binnen een afstand van 4 m aan weerszijden van de bestemming Water geen bebouwing is toegestaan in verband met het onderhoud van de watergangen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4,5 m.

Artikel 7 Tuin - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. ontsluiting van woonpercelen;
  • c. parkeervoorzieningen ten behoeve van aangrenzende woonbestemmingen;
  • d. kassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. wegen en paden voor langzaam verkeer;
  • f. groen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

7.2.1 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden geldt dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet zijn toegestaan.

7.2.2 Vergunningvrij bouwen

Het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

7.2.3 Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 2,5 meter voor pergola's, kassen, tuinmeubilair, speeltoestellen;
    • 2. 4 meter voor vlaggenmasten 4 meter (maximaal 1 per perceel);
    • 3. 1 meter voor overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde.

Artikel 8 Tuin - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erftoegangswegen ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
  • c. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • d. bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. wegen en paden voor langzaam verkeer;
  • f. groen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

8.2.1 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden geldt dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet zijn toegestaan.

8.2.2 Vergunningvrij bouwen

Het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

8.2.3 Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 2,5 meter voor pergola's, kassen, tuinmeubilair, speeltoestellen;
    • 2. 4 meter voor vlaggenmasten 4 meter (maximaal 1 per perceel);
    • 3. 1 meter voor overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting

Het gebruik als bedoeld 8.1 uitsluitend toegestaan indien uitvoering is gegeven aan een zorgvuldige landschappelijke inrichting zoals opgenomen in het 'Beeldkwaliteitsplan natuurinclusieve erven Zuidpolder fase 2 Barendrecht', dat als bijlage 1 bij deze regels is opgenomen. De landschappelijke inrichting dient vervolgens in stand te worden gehouden. 

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen alsmede opstelstroken, voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, ruiterpaden, nutsvoorzieningen, kunstuitingen en water.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. hoofd- en overige watergangen en de daarbij behorende beschermingszones;
  • c. behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de watergangen en de oevers;
  • d. recreatie en verkeer te water.
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder bruggen), mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens ter bescherming en/of het behoud van de toegekende cultuurhistorische waarden;
  • c. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 25 m²;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak;
  • b. het aantal hoofdgebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' een andere goothoogte is aangegeven;
  • d. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 55°;
  • e. de zijdelingse afstand tussen hoofdgebouwen bedraagt minimaal 8 meter;
  • f. bij de situering van hoofdgebouwen dient rekening te worden gehouden met een maximale overlap van 10m van hoofdgebouwen die tegenover elkaar liggen.
11.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat binnen een afstand van 4 m aan weerszijden van de bestemming Water geen bebouwing is toegestaan in verband met het onderhoud van de watergangen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, te worden gebouwd;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen aan het hoofdgebouw te worden gebouwd en mee te gaan in de dakhelling van het hoofdgebouw, met een minimale dakhelling van 20 graden;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • f. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m².
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. erfafscheidingen mogen op maximaal 4 meter vanuit de achtergevel worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
11.2.4 Specifieke bouwregels

In afwijking van het bepaalde in 11.2.2 is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige oppervlakte aan erfbebouwing toegestaan, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 11.2.2 onder e teneinde een gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot een oppervlakte van ten hoogste 75 m² toe te staan, indien het oppervlak van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf tezamen meer dan 250 m² bedraagt.

11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit

De in lid  11.1 genoemde gebouwen en bouwwerken dienen te voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in 'Beeldkwaliteitsplan natuurinclusieve erven Zuidpolder fase 2 Barendrecht', dat als bijlage 1 bij deze regels is opgenomen.

11.4.2 Beroep aan huis

Een beroep aan huis is slechts toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. beroeps aan huis is ondergeschikt aan de woonfunctie. Hiertoe mag niet meer dan 30 % van de vloeroppervlakte, met een maximum van 40 m2, van de woning en/of bijbehorende bouwwerk worden gebruikt;
  • b. de woning dient als zodanig herkenbaar te blijven aan raam- en deurverdeling, die voor het betreffende type woning gebruikelijk is;
  • c. het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend;
  • d. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
  • e. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 teneinde een bedrijf aan huis toe te staan, waarbij geldt dat:

  • a. de vloeroppervlakte ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 40 m2;
  • b. de woning dient als zodanig herkenbaar te blijven aan raam- en deurverdeling, die voor het betreffende type woning gebruikelijk is;
  • c. de bedrijfsactiviteiten door de bewoner worden uitgeoefend;
  • d. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
  • e. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.

Artikel 12 Waarde - Archeologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Rapport archeologisch deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 12.3.1.

12.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de hierna onder 12.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen, dan wel te laten uitvoeren die:

  • a. dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 100 m² beslaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie 2';

c. dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie 3'.

12.3.2 Vergunningplicht

Het vergunningvereiste betreft de volgende werken dan wel werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
12.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

12.3.4 Toelaatbaarheid

De vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

12.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

13.1.1 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 3 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 3 .

13.2 Bouwregels
13.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 13.3.

13.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
13.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies en dergelijke;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
13.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

13.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Alvorens de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.

13.3.4 Voorwaarden voor een aanlegvergunning

Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag op de in lid 14.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
14.4.2 Advies

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet eerder verleend dan nadat schriftelijk advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

14.4.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
16.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Parkeren
17.1.1 Algemeen

Gronden en bouwwerken overeenkomstig het bepaalde Hoofdstuk 2 mogen niet eerder in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie(s), dan nadat;

  • a. het aantal parkeerplaatsen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;

met dien verstande dat:

  • b. indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
17.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1.1 voor zover op andere wijze is aangetoond dat er is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie.

17.1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid, daar onder begrepen parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden, indien dit noodzakelijk is voor het in stand houden dan wel tot stand brengen van een verkeersveilige situatie of van een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend straat- en bebouwingsbeeld

17.2 Voorwaardelijke verplichting landschap

Tot een gebruik, in strijd met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting landschap', ingeval binnen twee jaar na start van de bouw niet minimaal 80% van het aan te leggen natuurgebied is gerealiseerd.

17.3 Voorwaardelijke verplichting ecologie

De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt onder de voorwaarden dat:

  • a. de maatregelen uit het activiteitenplan als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels worden uitgevoerd en in stand worden gehouden voor zover op de gronden waar werkzaamheden plaatsvinden een verstoring van de aanwezige en vastgestelde natuurwaarden plaatsvindt;
  • b. ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verleend.
17.4 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksbedrijf dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

18.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
18.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

19.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1.1 met maximaal 10 %.

20.1.3 Uitzondering

Lid 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
20.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 20.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.2.4 Uitzondering

Lid 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zuidpolder fase 2'.