Plan: | Fietscrossbaan de Doorbraak |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPZUR20160006-VI01 |
Momenteel is FietsCrossClub Barendrecht gevestigd op sportpark de Bongerd. Deze fietscrossbaan voldoet echter niet meer aan de eisen van de KNWU (Koninklijke Nederlandse Wielren Unie). Een quickscan is uitgevoerd naar een alternatieve locatie voor een wedstrijdbaan die kan concurreren met fietscrossbanen in de omgeving. Uit de quickscan blijkt dat de voorkeur uitgaat naar de locatie op sportpark de Doorbraak. Het zuidoostelijke deel van dit sportpark ligt nog braak en met de komst van de fietscrossvereniging wordt dit sportpark afgerond.
De verplaatsing van de fietscrossbaan naar sportpark de Doorbraak past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Zuidrand'. Hoewel het bestemmingsplan reeds voorziet in de bestemming 'Sport', zijn specifieke onderdelen van de fietscrossbaan (startheuvel en bebouwing) niet mogelijk binnen deze bestemming. Op basis van de benodigde onderzoeken wordt de gewenste ontwikkeling door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in de Zuidpolder aan de Achterzeedijk ten zuiden van Carnisselande/ Barendrecht, ten westen van de A29 en aan de noordzijde van de Oude Maas. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Daarbij is van belang dat het gebied reeds van een sportbestemming is voorzien. Het initiatief is dermate kleinschalig dat het raakvlak met zowel rijksbeleid als provinciaal beleid zeer beperkt is. Met de afronding van het bestaande sportpark is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik waarbij wordt aangesloten op gemeentelijke, regionale en provinciale ambities om het recreatieve karakter van de Zuidrandzone te versterken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Barendrecht relevante belangen zijn:
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Eén van deze nationale belangen is het Nationale Belang Grote Rivieren. De Oude Maas, gelegen ten zuiden van het plangebied, is op de kaart Grote Rivieren aangegeven als één van de Grote Rivieren in Nederland. Zoals weergegeven in figuur 2.1 is het plangebied gelegen ten noorden van het stromend deel van het rivierbed. De daarbij behorende voorwaarden zijn daarom niet van toepassing.
Figuur 2.1 Uitsnede kaart grote rivieren: stroomvoerend deel van het rivierbed
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder). Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten.
Toetsing rijksbeleid
Voorliggend bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een fietscrossbaan mogelijk op gronden die reeds zijn voorzien van de bestemming 'Sport'. Het raakvlak met het rijksbeleid is daardoor zeer beperkt en ook de ladder van duurzame verstedelijking is niet van toepassing omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De bebouwingsmogelijkheden (startheuvel) zijn noodzakelijk om te kunnen voldoen aan normen voor het organiseren van nationale wedstrijden.
Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
Op de kaart behorende bij de structuurvisie is het plangebied gelegen binnen het recreatiegebied dat als groene buffer dient tussen Barendrecht en de Oude Maas.
Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. De volgende artikelen zijn relevant voor de gewenste ontwikkeling:
Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen
Lid 1 regionale afstemming
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd.
Lid 2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:
Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)
Met deze visie voor IJsselmonde-Oost willen de gebiedspartijen, ministeries, provincie, de stadsregio's Drechtsteden en Rotterdam, het hoogheemraadschap en de vier betrokken gemeenten, een aanzet geven tot verbetering van de ruimtelijke en recreatieve kwaliteit van de regio om daarmee het economisch functioneren en de leefkwaliteit van het gebied te verbeteren. De gebiedsvisie Deltapoort 2025 concludeert dat op IJsselmonde weliswaar veel natuur- en recreatiegebieden voorhanden zijn, maar dat het aanbod sterk versnipperd is en dat er veel fysieke en mentale barrières zijn. Er wordt enerzijds ingezet op het versterken van de identiteit van de verschillende landschappen en anderzijds op betere onderlinge verbindingen door middel van een fijnmazig recreatief routenetwerk.
In de Gebiedsvisie is per themagebied aangegeven wat mogelijk en denkbaar is, en waar bepaalde ontwikkelingen wel of juist niet gewenst zijn. In de visie worden diverse mogelijke ontwikkelingen gesuggereerd, bewust gekozen voor wat betreft het type programma en tevens bewust op een bepaalde plek gesitueerd. Maar het blijven suggesties; uiteindelijk moet blijken of er daadwerkelijk een markt is voor deze functies, op de gesuggereerde locaties. Wat uiteindelijk tot stand komt is maatwerk; de creativiteit van de ondernemers en de kennis van lokale overheden vormen de basis voor deze gebiedsontwikkeling.
In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie van de beoogde fietscrossbaan is aangemerkt als groene stadsrand.
Figuur 2.2 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld
Toetsing provinciaal en regionaal beleid
Deze ontwikkeling maakt de verplaatsing van een fietscrossbaan mogelijk aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet aan de orde. Met de voorgenomen verplaatsing naar een bestaand sportpark wordt invulling gegeven aan de ambitie om gebieden op te ruimen en verrommeling tegen te gaan. De nieuwe locatie is reeds aangeduid als recreatiegebied in de groene ruimte.
Structuurvisie Barendrecht (2012)
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidsnota's en projecten.
De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief voor het buitengebied. De bijzondere functie van Barendrecht als groen en recreatief uitloopgebied van de regio wordt versterkt door investeringen in de recreatieve functie van het “Zuidpark” (Zuidpolder en Zuidrand, samen als onderdeel van Deltapoort) en het Zuidelijk Randpark. Hier is duidelijk sprake van een (onderscheidende) regionale kwaliteit.
Figuur 2.3 Uitsnede structuurvisiekaart
De structuurvisie zet in op herinrichting van de Zuidpolder, Polder Ziedewij en Koedoodzone om zo een gevarieerd aanbod aan extensieve recreatie en natuur te kunnen bieden. Zo ontstaat een aaneengesloten groengebied van Rhoon naar Ridderkerk/ Hendrik Ido Ambacht. Het ontwikkelen van het gebied tussen de Oude Maas, de A29 en de Gaatkensplas tot recreatieve knoop en entree naar Park Buytenland en de Carnissegrienden is inzet van de structuurvisie.
Specifiek voor sportparken gaat de structuurvisie uit van de versterking van de recreatieve en groene functie van sportparken tot groene MFA's, met een multifunctioneel gebruik van de accommodaties en voorzieningen, bereikbaar via veilige routes en voorzien van voldoende parkeergelegenheid.
Bestemmingsplan Zuidrand (2013)
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Zuidrand', welke is vastgesteld op 17 februari 2015. Voor de nieuwe vestigingslocatie geldt de bestemming 'Sport' (zie figuur 2.4). Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 5' (hele plangebied), 'Waterstaat - Waterkering' (zuidelijke deel van het plangebied) en 'Leiding - Olie' (langs de noordelijke grens van het plangebied) opgenomen. Het gebied is ten slotte voorzien van twee gebiedsaanduidingen (veiligheidszone leiding en geluidzone industrie) en een wijzigingsbevoegdheid ten hoeve van de verplaatsing van het bedrijf GKB Groep van de Koedoodse haven naar de locatie aan de Achterzeedijk. Van deze wijzigingsbevoegdheid is reeds gebruik gemaakt, maar het gebied waar de fietscrossbaan is beoogd, is niet in het wijzigingsplan meegenomen.
Figuur 2.4 Uitsnede verbeelding locatie fietscrossbaan de Doorbraak (plangrens rood omkaderd)
Toetsing gemeentelijk beleid
De verplaatsing van de fietscrossbaan binnen een recreatief concentratiegebied past binnen de visie van de gemeente. In de structuurvisie is voor het gebied de sportfunctie vastgelegd. Sportpark de Doorbraak is aangewezen als één van de groene MFA's. De zuidoosthoek van deze MFA ligt nog braak. Met de komst van de fietscrossbaan wordt het sportpark afgemaakt en de groene MFA versterkt. Ook in het bestemmingsplan is de locatie reeds voorzien van de bestemming 'Sport'. Het inrichtingsplan past echter niet binnen het bestemmingsplan met betrekking tot de beoogde bouwwerken.
De beoogde locatie aan de zuidkant van Carnisselande (Barendrecht) is gelegen tussen de Zuider Carnisseweg in het westen, de Kilweg in het noorden, de A29 in het oosten en de Achterzeedijk in het zuiden (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Omgeving plangebied (beoogde locatie fietscrossbaan rood omkaderd)
In 2009 is in dit gebied sportpark de Doorbraak geopend. Het sportpark vormt de thuisbasis van Hockeyclub Barendrecht (HCB) en bestaat uit verschillende hockeyvelden, een clubgebouw en een parkeerterrein. Voor de gronden ten noordoosten van het sportpark is op 3 juli 2014 het wijzigingsplan 'Verplaatsing GKB Groep' vastgesteld. Het wijzigingsplan maakt de vestiging van grondbank/ grondbedrijf GKB mogelijk in de noord-oosthoek van het gebied met een ontsluiting op de Achterzeedijk. Om een veilige ontsluiting van het sportpark te garanderen na vestiging van het gronddepot zijn/ worden verschillende fietspaden in het gebied aangelegd. Zowel de hockeyvelden als het afvalinzamelingsbedrijf zijn landschappelijk ingepast door middel van beplantingsstroken en waterpartijen.
FietsCrossClub Barendrecht heeft circa 100 leden. Door de olympische aandacht is dit aantal groeiende en past de huidige recreatiebaan op sportpark de Bongerd niet meer bij het huidige wedstrijd- en trainingsniveau. De club is daarom op zoek naar een nieuwe locatie voor een baan die aan de normen van de KNWU voldoet zodat wedstrijden kunnen worden georganiseerd. Verschillende locaties zijn bekeken waarbij de keuze is gevallen op sportpark de Doorbraak. Op de Doorbraak is de benodigde ruimte beschikbaar in aanvulling op de bestaande hockeyvelden. Het sportpark is goed bereikbaar en er zijn voldoende parkeermogelijkheden. Verder biedt het groene landschap goede mogelijkheden om de baan afsluitbaar te maken zonder dat dit ten koste gaat van de uitstraling. Dit kan gebeuren door middel van de aanleg van een taludlandschap rondom de baan dat eveneens kan dienen als tribune tijdens wedstrijden. Een mogelijke inrichting van het terrein is weergegeven in figuur 3.2.
Figuur 3.2 Concept inrichtingsschets beoogde fietscrossbaan
Het feitelijke plangebied heeft een oppervlakte van circa 17.600 m2. Op het terrein wordt een wedstrijdbaan aangelegd die wordt voorzien van een circa 5,5 m hoge startheuvel. Met mogelijke overkapping bedraagt de totale hoogte van de startheuvel circa 9,2 m. In de startheuvel is bergruimte beoogd (zie figuur 3.3). Op het terrein zal tevens een clubgebouw worden gebouwd met een vloeroppervlak van maximaal 300 m2.
Figuur 3.3 Mogelijk ontwerp startheuvel
Het terrein wordt aan de zuidkant landschappelijk ingepast door middel van een brede zone met opgaande beplanting. Ook aan de noord-, oost-, en westzijde zijn beplantingsstroken voorzien. Voor parkeren zal gebruik worden gemaakt van het bestaande parkeerterrein dat ten behoeve van de hockeyvelden is aangelegd (182 parkeerplaatsen). Om in de toenemende parkeerbehoefte te kunnen voorzien, zullen circa 100 nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd in aansluiting op het bestaande parkeerterrein. Hierbij is rekening gehouden met de aanleg van een nieuw hockeyveld.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.
Parkeren
Bij de bepaling van de uitbreiding van de parkeercapaciteit is de Parkeernota van de gemeente Barendrecht in acht genomen. Er is rekening gehouden met zowel de komst van de fietscrossbaan als met de aanleg van een extra hockeyveld.
De bestaande parkeerplaats is efficiënt georganiseerd en wordt in de huidige situatie (in het wedstrijd seizoen) optimaal benut. Daarom is het nodig om ten behoeve van de komst van de fietscrossbaan en de aanleg van een extra hockeyveld circa 100 nieuwe parkeerplaatsen te realiseren. Hierbij is rekening gehouden met mogelijk dubbelgebruik, gebaseerd op de parkeerbehoefte op trainingsavonden en wedstrijddagen van beide verenigingen (zie tabel 4.1). Het inzetten van vervoersmanagement (maatregelen om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken) door beide verenigingen is hierbij uitgangspunt.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte huidig sportpark versus nieuwe ontwikkelingen
huidig/nieuw | sportveld | aantal pp conform norm (97 pp/ha netto sportveld) | gecorrigeerd aantal pp obv dubbelgebruik factor = 0,9* |
huidig | sportvelden hockey | 184,0 | |
nieuw | 4e hockeyveld | 56,1 | |
nieuw | fietscrossbaan | 70,8 | |
nieuw | subtotaal nieuw | 126,9 | |
totaal | 310,9 | 282,9 |
* de dubbelgebruikfactor (0,9) is bepaald aan de hand van de resultaten uit het onderzoek naar het parkeergebruik (aantal, dag en tijdstip) van beide verenigingen
Het huidige parkeerterrein beschikt over 184 parkeerplaatsen. Aan het parkeerterrein zullen 104 parkeerplaatsen worden toegevoegd. Het totaal van 288 parkeerplaatsen voorziet in de parkeerbehoefte.
Met de komst van een wedstrijdbaan zullen er waarschijnlijk enkele keren per jaar grotere (nationale) wedstrijden worden gehouden. Hierdoor zal er op die momenten een extra parkeervraag zijn. Het is daarom belangrijk dat de vereniging met de planning van deze wedstrijd rekening houdt met het wedstrijdschema van de hockeyvereniging. Daarnaast zijn er in de nabijheid van het sportpark mogelijkheden voor een tijdelijke parkeeroplossing. Voorbeelden daarvan zijn het terrein van de scouting, het terrein van het voormalige informatiecentrum aan de Carnisseweg en eventueel (in overleg met het GKB) langs de ontsluitingsweg van het gronddepot.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Het nieuwe fietscrossterrein wordt ontsloten vanaf de Zuider Carnisseweg vanwaar het parkeerterrein kan worden bereikt. Bij calamiteiten is de fietscrossbaan ook toegankelijk via de Achterzeedijk.
Aan de hand van de parkeercijfers kan een globale schatting worden gemaakt van de verkeersgeneratie. Ten behoeve van de realisatie van de fietscrossbaan en een extra hockeyveld worden 104 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Het CROW geeft aan dat op het drukste moment van de week (zaterdag) voor een sportveld het aanwezigheidspercentage 100% is. Voor 104 parkeerplaatsen zou dat betekenen dat er 208 verkeersbewegingen zijn (heen en terug). Een parkeerplaats wordt op zo'n dag minstens twee of drie keer gebruikt. Dit zou uitkomen op circa 624 motorvoertuigen op de drukste maatgevende dag voor de nieuwe ontwikkeling.
De Zuider Carnisseweg en Achterzeedijk zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom. Deze wegen hebben een capaciteit van 6.000 motorvoertuigen/etmaal. Bij het toekennen van de sportbestemming in het bestemmingsplan 'Zuidrand' is in de verkeersstructuur reeds rekening gehouden met een volledige invulling van het sportpark. De toename aan verkeer als gevolg van het fietscrossterrein is daarom goed op te vangen binnen de bestaande verkeersstructuur.
Het sportpark is eveneens goed ontsloten voor fietsverkeer. Recentelijk is een nieuw fietspad aangelegd aan de noordkant van het fietscrossterrein ten behoeve van een verbinding tussen het Kilpad en de Achterzeedijk. Dit is nodig om de verkeersveiligheid te verbeteren. Fietsers hoeven daardoor geen gebruik te maken van de Zuider Carnisseweg.
Conclusie
De verkeersintensiteiten ter plaatse zullen gezien het aantal leden en de verdeling van de trainingstijden van beide verenigingen toenemen. De bestaande toegangswegen worden hiervoor geschikt geacht. Ook wordt aan de parkeernorm voldaan.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen of aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek en conclusie
Uit oriënterend bodemonderzoek in 2012 (BK Ingenieurs, 125455) en een verkennend onderzoek uit 2014 (Koenders en Partners, 140474) blijkt dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van maximaal lichte verontreiniging. De bodem is derhalve geschikt voor de beoogde functie. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor de aanleg van de baan kan gelet op de Regionale Nota bodembeheer Barendrecht / Ridderkerk grond van de kwaliteitsklasse Wonen worden gebruikt. Deze grond dient dan wel van binnen het beheergebied van de kaart afkomstig te zijn. Wanneer voor de aanleg van de baan grond van elders wordt aangevoerd, dan dient deze grond te voldoen aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (Regeling bodemkwaliteit).
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Ten noorden van het plangebied is een olie leiding gelegen, deze leiding is opgenomen in het Bevt. De gevolgen van deze leiding voor de beoogde ontwikkeling worden beschreven in de paragraaf externe veiligheid. Verder zijn er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen andere planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn verscheidene risicobronnen aanwezig. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de risicobronnen uiteengezet.
Tabel 4.2 Kenmerken risicobronnen
Bron | PR 10-6 | PAG | Invloedsgebied | GR | Afstand tot plangebied |
Rijksweg A29 | 0 m | 30 m | 355 m | < 0,1 x oriëntatiewaarde | 90 m |
Olie Producten Leiding RRP 24'' 62 bar (k1) | 53 m | - | 70 m | 0 | 0 m |
Waterstofleiding Air products 7'' 44 bar | 0 m | - | 180 m | naar verwachting < 0,1 x oriëntatiewaarde | 360 m |
Aardgastransportleiding NAM 4015103 060'' 115 bar | 0 m | - | 145 m | naar verwachting < 0,1 x oriëntatiewaarde | 210 m |
Natgastransportleiding NAM 415100 12'' 100 bar | 0 m | - | 210 m | naar verwachting < 0,1 x oriëntatiewaarde | 425 m |
De naastgelegen Rotterdam Rijn Pijpleiding (RRP) heeft gelet op de provinciale Risicokaart een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 53 meter. De RRP heeft met een berekening aangetoond dat de PR 10-6-contour ter plaatse van het te ontwikkelen fietscrossterrein 49,5 meter bedraagt. De RRP-leiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het clubgebouw en de tribune voor de fietscrossvereniging, die gezien kunnen worden als beperkt kwetsbare objecten, worden buiten de 10-6 contour en het invloedsgebied gerealiseerd. Het fietscrossterrein ligt voor een gedeelte binnen zowel de PR 10-6 contour als het invloedsgebied.
De mogelijkheid voor het aanleggen van een dijklichaam op de leiding (conform Besluit externe veiligheid buisleidingen) is onderzocht. Hiermee zou de plaatsgebonden risicocontour tot 0 meter kunnen worden gereduceerd (bronmaatregel). De aanleg bleek echter niet mogelijk aangezien niet voldaan kan worden aan de 98%-norm uit het Besluit.
Het plangebied is daarnaast gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A29 en de olie producten leiding. Gezien de personendichtheden in de omgeving van de risicobronnen zal in de huidige situatie geen sprake zijn van een groepsrisico groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een fietscrossbaan. Hierdoor zal een beperkt aantal personen binnen het invloedsgebied van de risicobronnen worden toegevoegd. Dit zal in geen geval leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Kwetsbaarheidszonemodel
Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is een kwetsbaarheidszonemodel opgesteld. Het plangebied is aan dit model getoetst. Doordat bij de beoogde fietscrossbaan doorgaans geen grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, is de fietscrossbaan te beschouwen als een beperkt kwetsbaar object. De beoogde locatie wordt volgens het model dan ook getoetst aan het meest waarschijnlijke scenario voor hittestraling.
In onderstaande tabel is te zien dat het plangebied, met uitzondering van de olie producten leiding, buiten de verschillende letaliteitszones van de risicobronnen is gelegen. Het plangebied ligt binnen de letaliteitszones van de olie producten leiding RRP, het clubgebouw ligt echter alleen in het aandachtsgebied (D Zone). Binnen de D zone bestaat nog een gerede kans om te overlijden bij langere blootstelling, de zone wordt ook wel aangeduid als 1% brandwond contour. Omdat het clubgebouw niet binnen de 1%-letaliteitszone is gelegen, zijn bouwkundige aanpassingen niet noodzakelijk.
Er zijn op basis van het kwetsbaarheidszonemodel dan ook geen maatregelen nodig om de risico's te verkleinen of de zelfredzaamheid te vergroten. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van risicobronnen dient er een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden, deze is hieronder opgenomen. Aangezien de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van de RRP leiding is veranderd (december 2016), zijn de zone-afstanden van het kwetsbaarheidszonemodel niet meer correct. Er kan nog wel worden uitgegaan van hetzelfde maatgevende scenario; plasbrand.
Tabel 4.3 Kwetsbaarheidszonemodel
Beschouwd scenario | A (100%) |
B (50%/10%) |
C (1%) |
D (aandachts- gebied) |
Afstand tot plangebied (m) | |
Rijksweg A29 | hittescenario (mgs) | 20 m | 25 m | 35 m | 70 m | 90 m |
Olie Producten Leiding RRP 24'' 62 bar (k1) | Plasbrand (MGS=WCS) | 25 m | 30 m | 40 m | 75 m | 0 m (> 53m tot clubgebouw) |
Waterstofleiding Air products 7'' 44 bar | lekkage aardgastransortleiding (mgs) | 0 m | 0 m | 0 m | 15 m | 360 m |
Aardgastransport leiding NAM 4015103 9'' 115 bar | lekkage aardgastransortleiding (mgs) | 0 m | 0 m | 15 m | 20 m | 210 m |
Natgastransport leiding NAM 415100 12'' 100 bar | lekkage aardgastransortleiding (mgs) | 0 m | 15 m | 20 m | 30 m | 425 m |
Beknopte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van verscheidene risicobronnen dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevt en Bevb) het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Achterzeedijk die overgaat in de Koedood in oostelijke richting en in noordelijke richting door de Zuider Carnisseweg die vervolgens in het oosten aansluit op de Portlandse Baan. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de risicobron af vluchten, afhankelijk van welke risicobron.
Tussen het leidingtracé en de aan te leggen fietscrossbaan zal een dijklichaam worden aangelegd. Het huidige dijklichaam tussen leiding en het naburig hockeyterrein zal daarvoor worden doorgetrokken / verlengd. Het dijklichaam zal ervoor zorgen dat bij een incident met een mogelijke plasbrand de brandende vloeistof het fietscrossterrein niet zal kunnen bereiken (effectmaatregel). Aangezien de fietscrossbaan wordt opgehoogd kan een eventuele plasbrand zich niet over de fietscrossbaan uitspreiden. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten.
Het maatgevende scenario plasbrand (olie producten leiding) wordt veroorzaakt door het ontbranden van gelekte brandbare vloeistof. Hitte, roetwolken en vuurverschijnselen zijn kenmerkend voor een plasbrand. Door maatregelen te treffen aan het gebouw kan de zelfredzaamheid worden vergroot, bijvoorbeeld:
Daarnaast zal de zelfredzaamheid worden vergroot door preventieve voorlichting/communicatie richting de gebruikers en leden waarbij zal worden geïnformeerd over de aanwezigheid van de leiding en het handelingsperspectief bij een incident.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieuhinderlijke functie. Ten opzichte van eventueel omliggende woningen kan de inrichting hinder veroorzaken. Het plangebied is gelegen in gemengd gebied.
Conform de VNG-publicatie kan een fietscrossbaan worden geschaald onder “Veldsportcomplex (met verlichting)” (SBI 931-G) milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 30 m in gemengd gebied.
De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van meer dan 500 m. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan. Ter plaatse van de omliggende woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Ten gevolge van de ontwikkeling is er ter plaatse van de omliggende woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een fietscrossbaan en leidt tot een toename van verkeer van 624 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 2%. Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,66 µg/m³ en van fijn stof van 0,11 µg/m³ (zie figuur 4.1). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.1 Berekening effect extra verkeer NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A29 (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (sinds 1 juli 2016 vervangen door de Erfgoedwet). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische dubbelbestemmingen
Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden is voor het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' opgenomen. Hier geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 0,8 meter beneden maaiveld.
Onderzoek plangebied
De plannen voor de aanleg van de fietscrossbaan zijn ter beoordeling aan het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) toegestuurd. In de reactie van het BOOR (brief d.d. 17 juni 2016) wordt gesteld dat archeologisch onderzoek in het plangebied niet nodig wordt geacht.
Voorafgaand aan de aanleg van het sportveldencomplex van Hockeyclub Barendrecht zijn zowel een bureauonderzoek als een controlerend booronderzoek uitgevoerd (F.J.C. Peters, 2006: Barendrecht Hockeyvelden. Een bureauonderzoek en een controlerend onderzoek door middel van grondboringen, Rotterdam). Geconstateerd werd dat de bovenste trajecten van de bodem bestaan uit een minimaal 3,35 meter dik pakket zandige afzettingen dat is gevormd tussen de overstromingen van de Riederwaard (een polder die een groot deel van IJsselmonde besloeg in de Middeleeuwen) in 1373-1375 en de herindijking van het gebied rond 1650 (vorming Zuidpolder). In het pakket komen geen archeologische waarden voor; eventuele archeologische resten in sedimenten onder het overstromingsdek liggen meters diep en zullen bij het merendeel van de grondwerkzaamheden die met de aanleg van de fietscrossbaan (die op staal wordt geplaatst) en verdere inrichting van het gebied gepaard gaan, niet worden aangetast.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. Aanvullend archeologisch onderzoek is op basis van het advies van BOOR niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de omgeving zijn ook geen belangrijke weidevogelgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas en ligt 400 m ten zuiden van het plangebied.
Vanwege de afstand en de aanwezigheid van de dijk zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft ten opzichte van de huidige situatie een beperkte toename van het verkeer tot gevolg. Dit kan leiden tot vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Het Natura 2000-gebied Oude Maas is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Andere stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten liggen op meer dan 10 km afstand van het plangebied Vanwege de afstand tot de natuurgebieden en de beperkte toename van de verkeersgeneratie wordt uitgesloten dat in de natuurgebieden een meetbare toename van de stikstofdepositie optreedt. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie wordt dan ook uitgesloten. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis, verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en waarneming.nl) en de gemeentelijke natuurwaardenkaart.
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de groenstrook aan de oostkant van de Achterzeedijk komen veel vogels voor. Hier zijn ook nesten van roofvogels aangetroffen. Het plangebied maakt deel uit van het jachtgebied van deze vogels.
Figuur 4.3 Uitsnede Natuurwaardenkaart Barendrecht
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel en konijn. In de oeverlanden langs de Oude Maas is ook het voorkomen van de bever bekend. Van de noordse woelmuis zijn geen waarnemingen bekend in de direct omgeving van het plangebied. In het plangebied ontbreekt het aan geschikt biotoop, vochtige tot natte rietlanden, voor de soort.
De bomen in de groenstrook aan de oostelijke kant van het plangebied kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.5 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.5 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellings regeling Ffw |
tabel 1 | grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
nee | |
Ontheffings regeling Ffw |
tabel 2 | kleine modderkruiper | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | nee | ||
bijlage IV HR | vleermuizen | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd | nee |
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een fietscrossbaan. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn meerdere watergangen gelegen. Het plangebied wordt van noord naar zuid doorkruist door overige watergangen met een beschermingszone van 1 m. De oostelijke kant van het plangebied wordt begrensd door een hoofdwatergang met een beschermingszone van 3,5 m aan weerszijden. De zuidelijke kant van het plangebied wordt begrensd door een dijksloot met een beschermingszone van 1 m aan weerszijden. Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Figuur 4.4 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta (www.wshd.nl) en globale ligging plangebied (rode cirkel)
Veiligheid en waterkeringen
Het zuidelijke deel van het plangebied is gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire waterkering. In deze beschermingszone gelden beperkingen voor graafwerkzaamheden, het aanleggen van leidingen en het aanbrengen of kappen/rooien van beplanting.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is riolering aanwezig in de vorm van een persleiding met pompput voor de afvoer van vuilwater. Daarnaast is er een persleiding in de Achterzeedijk aanwezig voor afvoer van vuilwater.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een fietscrossbaan. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta, 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Het plangebied ligt in landelijk gebied.
Het regenwater zal worden geloosd op het naastliggende maaiveld. De fietscrossbaan bestaat uit halfverharding waardoor het regenwater kan infiltreren in de ondergrond, de baan is derhalve niet meegenomen te worden in de berekening van de toename in verhard oppervlak. De toename in verharding bedraagt 1.330 m2 en ligt onder de grenswaarde van 1.500 m2. Dit oppervlak is af te leiden uit de aanleg van de startheuvel (200 m2), kombochten (650 m2), park fermé (180 m2) en verharding rondom het clubgebouw (300 m2).
Ten behoeve van de ontwikkeling worden de watergangen (T19791 en T06267) deels gedempt. De te dempen lengte van de watergangen bedragen respectievelijk 100 m en 140 m. Evenwijdig aan de fietscrossbaan wordt aan de noordzijde van het plangebied een nieuwe watergang aangelegd, die aangesloten wordt op het bestaande netwerk. Deze watergang heeft minimaal dezelfde afmetingen en hetzelfde oppervlak als de te dempen watergangen.
Veiligheid en waterkeringen
Een klein gedeelte van de crossbaan, de zuidoostelijke bocht, is gelegen binnen de beschermingszone van de primaire waterkering.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Bij de nadere uitwerking van het plan zal, in overleg met de gemeente, worden nagegaan of voor de vuilwateraansluiting van het clubhuis een vrijvervalleiding op de bestaande pompput tot de mogelijkheden behoort. Indien dit niet mogelijk is zal er een extra pompput worden geplaatst welke aangesloten zal worden op een van beide persleidingen.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de aanleg van de baan in de beschermingszone van de waterkering en voor het dempen en aanleggen van watergangen dient er een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de fietscrossbaan een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Zuidrand'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Sport
De gronden van de fietscrossclub zijn bestemd als 'Sport'. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat de gronden onder meer bestemd zijn voor ondergeschikte horeca. Het gedeelte dat zal worden beplant aan de zuidzijde van het terrein is voorzien van de aanduiding 'groen'.
Om flexibiliteit te bieden aan de inrichting van het terrein en de exacte locatie van het clubgebouw nog niet bekend is, is op de verbeelding een ruim bouwvlak opgenomen, voorzien van een bebouwingspercentage. Dit bebouwingspercentage maakt een clubgebouw mogelijk met een vloeroppervlak van 300 m2. Het bouwvlak is gelegen buiten de PR 10-6 risicocontour van de olie producten leiding.
De maximum goothoogte van het clubgebouw is vastgelegd op 4 m. Het gebouw mag van een dak worden voorzien met een helling tussen de 20o en 35o. Om bergingen onder de startheuvel te realiseren, zijn bijgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan. De maximale bouwhoogte van bergingen onder de startheuvel bedraagt 5 m; elders is deze hoogte 3 m. Ten behoeve van de 5,5 m hoge startheuvel met overkapping is in de regels een maximale bouwhoogte van 10 m opgenomen. Voor overige andere bouwwerken geldt een maximale hoogte van 3 m.
Leiding - Brandstof (dubbelbestemming)
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een olie producten leiding met een diameter van ten hoogste 24 inch en een druk van ten hoogste 62 bar.
Waarde - Archeologie - 5 (dubbelbestemming)
Voor het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
De gemeente Barendrecht heeft ingestemd met de inpassing van een fietscrossbaan op sportpark de Doorbraak. Gelden zijn beschikbaar gesteld voor de realisatie van een wedstrijdbaan, landschappelijke inpassing van groen en uitbreiding van de parkeervoorzieningen. Planschade is niet aan de orde aangezien het gebied reeds van de sportbestemming is voorzien en de fietscrossbaan geen negatieve impact op functies in de omgeving zal hebben. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg op 23 november 2016 toegezonden aan de volgende overleginstanties:
De instanties onder 1 tot en met 5 hebben op het plan gereageerd. Hieronder staat een samenvatting van de reacties met daaronder de reactie vanuit de gemeente.
Reactie gemeente
RRP heeft de volgende opmerkingen op de toelichting van het plan:
RRP heeft de volgende opmerkingen op de regels van het plan:
Reactie gemeente
Het clubgebouw en de tribune worden toelaatbaar geacht binnen het invloedsgebied op basis van de verantwoording groepsrisico. Door maatregelen te treffen aan het gebouw kan de zelfredzaamheid worden vergroot, bijvoorbeeld door middel van:
De toelichting zal hierop worden aangepast.
Reactie gemeente
Evides heeft binnen het plangebied geen belang dat opgenomen dient te worden in het plan.
Reactie gemeente
Deze mededeling wordt ter kennisgeving aangenomen.
Geconcludeerd wordt dat het plan geen provinciaal belang raakt.
Reactie gemeente
Deze mededeling wordt ter kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 februari tot en met 23 maart 2017 ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ontvangen. De ingediende zienswijze is in de 'Nota van zienswijzen' samengevat en voorzien van een reactie. De 'Nota van zienswijzen' is opgenomen als bijlage 1. De zienswijze vormde geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. Het bestemmingsplan is wel gewijzigd op basis van drie ambtshalve aanpassingen. Deze aanpassingen zijn eveneens beschreven in 'Nota van zienswijzen'.