direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Appartementengebouw Kruidentuin 2-4
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing is het voornemen om op het westelijke hoekpunt van de Kruidentuin het bestaande kantoorpand te vervangen door een woongebouw met 21 appartementen. Het ontwerp is door de gemeente Barendrecht getoetst aan de 'Gebiedsvisie Kruidentuin' en akkoord bevonden.

Het bouwplan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied Oost' omdat de woonfunctie niet past binnen de geldende maatschappelijke bestemming (met functieaanduiding 'kantoor'), de grens van het bouwvlak wordt overschreden en het beoogde woongebouw hoger is dan de toegestane goothoogte.

Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan de ontwikkeling mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning (uitgebreide Wabo-procedure). Bij deze vergunning behoort een ruimtelijke onderbouwing, waarin wordt aangetoond dat het voornemen om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2. Ligging projectgebied

Het projectgebied ligt tussen de Kruidentuin en de Binnenlandse Baan in de wijk Noord, ten zuidoosten van het centrum van Barendrecht. Figuur 1.1 geeft de ligging van het projectgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging projectgebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3. Planologische regeling

Ter plaatse van het projectgebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebied Oost'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 7 mei 2013. Ter plaatse van het projectgebied vigeert de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Vanwege de functieaanduiding 'kantoor' zijn ook kantoren toegestaan. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Voor dit bouwvlak geldt een bebouwingspercentage van 60%. De maximum goothoogte bedraagt 8 meter. Voor het projectgebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Woongebied Oost' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Woongebied Oost'

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied Oost' omdat:

  • de woonfunctie niet past binnen de vigerende bestemming;
  • het beoogde woongebouw de grens van het bouwvlak aan de noordzijde overschrijdt;
  • de maximale goothoogte wordt overschreden.

1.4. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkeling en de ruimtelijke inpassing daarvan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het project relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid (maatschappelijk en economisch) van het project besproken.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1. Huidige situatie

Omgeving projectgebied

Het projectgebied ligt in de Kruidentuin, ontsloten via de Gouwe en Rozemarijnsingel op de Binnenlandse Baan. Deze straten vormen een driehoek en zijn de ruimtelijke begrenzing van het gebied. De Kruidentuin kenmerkt zich als onderdeel van een reeks van driehoekige gebieden tussen de Binnenlandse Baan en de wijk Noord. Deze gebieden zijn parkachtig vormgegeven en bieden voornamelijk ruimte aan maatschappelijke voorzieningen en woningen.

De Binnenlandse Baan is één van de hoofdroutes van Barendrecht richting het centrum. De zuidzijde van de Binnenlandse Baan kenmerkt zich door woonbebouwing van overwegend twee lagen hoog met een kap. In tegenstelling tot de zuidzijde van de Binnenlandse Baan kenmerkt de noordzijde zich door gebouwen, variërend van circa drie tot vijf bouwlagen hoog, die los in het groen staan. Door de situering van groen ,water en bebouwing is het beeld vanaf de Binnenlandse Baan informeel en parkachtig. Dit karakteristieke beeld is mede bepalend voor de groene kwaliteit van Barendrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Analysetekening Kruidentuin in zijn context (bron: Gebiedsvisie Kruidentuin)

Langs de Binnenlandse Baan zoomt een smalle groenstrook het projectgebied af. Langs de Binnenlandse Baan is de uitstraling anders dan aan de Kruidentuin of aan de Rozemarijnsingel. Toch is de algemene noemer waaronder je deze beelden kunt scharen: groen en ruim opgezet. Langs de

Rozemarijnsingel en Gouwe vormt de singel een ruime overgang en tegelijkertijd afscheiding

van het gebied. Aan de noordzijde van de Rozemarijnsingel staan twee-onder-één-kap woningen bestaande uit twee bouwlagen met kap.

Het gebied is vanaf de Rozemarijnsingel en de Gouwe met een brug ontsloten. De singels die langs de Rozemarijnsingel en de Gouwe liggen suggereren dat het gebied een soort ‘eilandje’ is en afgesloten is van de aangrenzende woongebieden. Daarnaast zorgt deze vormgeving ervoor dat er een naar binnen gekeerd, maar ook intiem en besloten karakter is ontstaan. Alle functies in het gebied zijn ontsloten vanaf de straat de Kruidentuin, de enige interne verkeersstraat. De kromming in de straat versterkt het intieme en besloten karakter.

De hoekpunten van de Kruidentuin vormen de markering van de entrees naar de achterliggende woonwijken. Deze entrees zijn met groen geaccentueerd. Het beeld van de hoekpunt aan de Rozemarijnsingel wordt bepaald door een ruime waterpartij met daarin een fontein. Ook aan de entree bij de Gouwe ligt een watergang.

Projectgebied

Naast de waterpartij met fontein staat een kantoorgebouw. Het kantoorgebouw bestaat uit twee delen. Het noordwestelijke deel beschikt over één bouwlaag met plat dak. Het zuidoostelijke deel heeft twee bouwlagen en een plat dak. De entree van het gebouw bevindt zich aan de Kruidentuin. Hier ligt ook een parkeerterrein omsloten door een groene haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0004.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie projectgebied (hoek Rozemarijnsingel/ Binnenlandse Baan)

2.2. Beoogde ontwikkeling

Gebiedsvisie Kruidentuin

De gemeenteraad heeft op 26 september 2011 de 'Gebiedsvisie Kruidentuin' vastgesteld. De gebiedsvisie is opgenomen in bijlage 1. Hierin zijn de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het gehele gebied Kruidentuin vastgelegd. De raad wil met deze visie de uitgangspunten en randvoorwaarden meegeven voor de verdere ontwikkeling van de locatie. Voor de locatie ten zuidoosten van het projectgebied is op 27 januari 2015 een nieuw bestemmingsplan ('MFA Kruidentuin') vastgesteld. De MFA is inmiddels gerealiseerd en biedt onderdak aan CBS de Hoeksteen, kinderopvang Eiland Marlyne, het Centrum voor Jeugd en Gezin, het wijkteam en sporthal Vitaal. De bebouwing van het MFA kent een maximale goothoogte van 13 meter.

In de gebiedsvisie zijn ook voor voorliggende projectlocatie een aantal stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd. Het groene beeld van de Kruidentuin naar de randen toe, dient als uitgangspunt voor de herontwikkeling. Aan de Binnenlandse Baan staat de bebouwing in een parkachtige situering. Doortrekken van dit beeld tot aan de Buitenlandse Baan is gewenst waardoor het groene karakter van de Binnenlandse Baan en de herkenbaarheid van de route richting het centrum wordt versterkt. De rooilijnen van de huidige bebouwing langs de Binnenlandse Baan zijn hierbij leidend, waardoor de huidige groenstrook van minimaal vijf meter breed onbebouwd moet blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0005.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten Kruidentuin (bron: Gebiedsvisie Kruidentuin)

Uitgangspunt is om zoveel mogelijk groene ruimtes aan de Binnenlandse Baan te situeren, waardoor het groene beeld langs de Binnenlandse Baan overheerst ten opzichte van de bebouwing langs de Binnenlandse Baan. Deze groene en ruime opzet langs de Binnenlandse Baan, de Rozemarijnsingel en de Gouwe moet de hoofdrol spelen. Vanwege de geringe afstand tot de tegenoverliggende woningen is een bouwhoogte van maximaal drie bouwlagen toegestaan. De gebouwen hebben rondom een representatieve uitstraling. Er zijn geen 'achterkanten'.

De ontwikkeling zoals hierna beschreven is door de gemeente Barendrecht getoetst aan de 'Gebiedsvisie Kruidentuin'. Het definitieve ontwerp is akkoord bevonden.

Beoogd bouwplan

Na de sloop van het bestaande kantoorgebouw zal ongeveer op dezelfde plek een appartementengebouw worden gerealiseerd. Langs de Binnenlandse Baan wordt de rooilijn uit de gebiedsvisie aangehouden zodat de huidige groenstrook gehandhaafd blijft. Aan de noordzijde wordt iets dichter richting de Rozemarijnsingel gebouwd, maar wel binnen het vigerende bestemmingsvlak (zie figuur 2.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0006.png"

Figuur 2.4 Situatietekening

Het appartementengebouw bestaat uit vier bouwlagen waarvan de onderste laag half verdiept wordt aangelegd. De hoogte van het gebouw bedraagt circa 11,2 meter boven maaiveld (inclusief daktrim).

De (gemiddelde) maaiveldhoogte ter plaatse van de hoofdentree van de nieuwbouw bedraagt NAP-0,66 meter. Deze zal glooiend aansluiten op de maaiveldhoogte van het trottoir van de Kruidentuin, die op NAP-0,85 meter ligt. De onderste bouwlaag doet dienst als parkeerkelder en beschikt over 38 parkeerplaatsen en een berging voor iedere woning. De bovenste drie bouwlagen beschikken elk over 7 appartementen; 21 appartementen in totaal. De oppervlakte van de appartementen bedraagt 113 m2 - 134 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie beoogd appartementengebouw (zijde Binnenlandse Baan)

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0008.png"

Figuur 2.6 Impressie beoogd appartementengebouw (zijde Kruidentuin)

De parkeerkelder wordt direct ontsloten op de Kruidentuin. Daarnaast wordt een parkeerterrein voor bezoekers aangelegd aan de noordoostzijde van het gebouw. Dit parkeerterrein beschikt over 7 parkeerplaatsen en heeft een aparte aansluiting op de Kruidentuin. Voor het overige wordt het gebouw omringd door groen zoals dat ook in de huidige situatie het geval is.

De beperkte extra hoogte van een halve laag ten opzichte van de gebiedsvisie komt voort uit de keuze om een groot deel van het parkeren onder het gebouw plaats te laten vinden. Daarnaast worden de woningen zo net wat boven maaiveld getild wat de privacy verbeterd. De kwaliteitswinst van vooral de parkeeroplossing rechtvaardigt de beperkte afwijking van de gebiedsvisie.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1. Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het projectgebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing rijksbeleid

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de SVIR en het Barro. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 3.2.

3.2. Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie juni 2018)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie.

De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In het VRM zijn vier speerpunten benoemd;

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht (versterken stedelijk gebied);
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Verordening Ruimte (geconsolideerde versie juni 2018)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Stedelijke ontwikkelingen

Lid 1 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing provinciaal beleid

De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Op de

Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied binnen stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen').

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0010.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart (bron: provincie Zuid-Holland)

Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Het appartementengebouw wordt gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied. Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4). Overeenkomstig de stedenbouwkundige uitgangspunten is aansluiting gezocht bij de schaal van de bebouwing in de directe omgeving.

Door hergebruik van een vrijgekomen locatie wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Om in te spelen op de marktwensen van de huidige woningmarkt zijn 21 appartementen beoogd. Hiermee wordt aangesloten op de marktwensen van de provinciale woningbehoefteraming. Uit de meest actuele cijfers blijkt dat er in de stadsregio Rotterdam behoefte is aan 57.600 woningen tot 2030. In Barendrecht wordt uitgegaan van een behoefte aan circa 1.190 woningen tot en met 2029.

3.3. Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Barendrecht (2012)

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidnota's en projecten.

De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief voor het buitengebied. Barendrecht zet dan ook in op woningbouwontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied om in te spelen op de lokale behoefte. Uitgangspunt is dat passend bij het suburbane, landelijke karakter van Barendrecht wordt gebouwd, ook op herstructureringslocaties. Op die wijze blijft het specifiek herkenbare Barendrechtse woningaanbod beschikbaar. Wonen in Barendrecht staat voor kwaliteit, veiligheid en een groene omgeving.

Door een mix van projecten met heel verschillende uitgangspunten en mogelijkheden zal Barendrecht inspelen op veranderende woonwensen.

Woonvisie Barendrecht 2016-2025

In de woonvisie geeft de gemeente haar lange termijnvisie op wonen. De visie is een kompas bij de verdere ontwikkeling van Barendrecht. De volgende onderwerpen zijn hierbij voor de gemeente van belang: duurzaamheid, voor alle Barendrechters in alle levensfasen, kwalitatief goede woningen en financieel passende woningen.

De woonvisie gaat uit van het realiseren van circa 1.300 nieuwbouwwoningen tot 2025. Bij nieuwbouw wordt optimaal ingezet op het oplossen van tekorten en het op peil houden van de verschillende (prijs)segmenten voor de langere termijn. Daarnaast wordt ingezet op levensloopbestendigheid en energiezuinigheid.

Toetsing gemeentelijk beleid

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie waarin wordt ingezet op vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. In de structuurvisie wordt de locatie Binnenlandse Baan / Buitenlandse Baan, waar de Kruidentuin binnen valt, aangewezen als een herontwikkelingszone gericht op versterking van het bestaande karakter van het gebied waar voorzieningen gecombineerd kunnen worden met wonen.

Het nieuwe appartementengebouw draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit binnen de Kruidentuin en voorziet in een appartementengebouw met 21 woningen. Stedenbouwkundig wordt aangesloten op de kaders die door de gemeente zijn gesteld in de 'Gebiedsvisie Kruidentuin' (zie paragraaf 2.2). De gebiedsvisie is opgenomen als bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1. Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Het projectgebied wordt ontsloten via de Kruidentuin. Via de Rozemarijnsingel is de Binnenlandse Baan snel te bereiken. De Binnenlandse Baan betreft een gebiedsontsluitingsweg die uitkomt op de 2e Barendrechtseweg en het omliggende (hoofd)wegennetwerk.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 21 appartementen ter plaatse van het huidige kantoorgebouw. Om de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling te berekenen wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde kencijfers uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De projectlocatie ligt in de 'rest bebouwde kom' in een 'sterk stedelijk gebied'. Per woning bedraagt de verkeersgeneratie 6 mvt/etmaal. Het aantal verkeersbewegingen zal door de komst van het appartementengebouw toenemen met ongeveer 126 mvt/etmaal. Dit verschil wordt deels gecompenseerd met het verdwijnen van de huidige kantoorfunctie. Omdat de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt is ten opzichte van de huidige situatie is de verwachting dat dit nauwelijks invloed heeft op de leefomgeving of de beleving van de bewoners. Geconcludeerd wordt dat de verkeersafwikkeling geen probleem vormt.

Overigens wordt twee richtingen verkeer ingesteld tussen het gebouw en de Rozemarijnsingel. Dat kan binnen het huidige wegprofiel. Om de verkeersdruk op de rest van de Kruidentuin te beperken, wordt de parkeergarage zo ontsloten dat verkeer dat het appartementengebouw verlaat linksaf moet slaan naar de Rozemarijnsingel.

Parkeren

In de parkeernota van de gemeente Barendrecht wordt uitgegaan van 1,9 parkeerplaats per woning bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de beoogde ontwikkeling (21 appartementen) zijn daarom 40 parkeerplaatsen benodigd. In de parkeerkelder zijn 38 parkeerplaatsen beschikbaar. Daarnaast zijn 7 parkeerplaatsen voorzien op maaiveldniveau ten behoeve van bezoekersparkeren (zie figuur 2.4). Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.

4.2. Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Het plan omvat de realisatie van 21 appartementen langs de Binnenlandse Baan in de wijk Noord in Barendrecht. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige objecten waarvoor, indien deze zijn gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde (spoor)wegen, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

De woningen liggen in de geluidzone van de Binnenlandse Baan. Op basis van jurisprudentie worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ook enkele 30 km/u wegen in de directe omgeving van het plangebied in het akoestisch onderzoek betrokken.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Buro Bouwfysica en opgenomen in bijlage 2. Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Binnenlandse Baan wordt overschreden voor 20 van de 21 appartementen. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 54 dB (inclusief aftrek). De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden waardoor het toepassen van dove gevels niet noodzakelijk is en het vaststellen van een hogere waarde mogelijk is.

In het onderzoek is gekeken naar maatregelen en de specifieke situatie van diverse appartementen. De Binnenlandse Baan is met uitzondering van de kruisingen reeds voorzien van een geluidreducerend wegdek. Aanvullende geluidreducerende maatregelen aan de bron in de vorm van een snelheidsverlaging of in de overdracht middels een geluidscherm zijn effectieve maatregelen om de geluidbelasting op het bouwplan en dientengevolge het aantal woningen met hogere waarde in het bouwplan te verlagen. Een snelheidsverlaging zal naar verwachting echter niet wenselijk zijn gezien de verkeersfunctie en het plaatsen van een geluidscherm leidt naar verwachting tot bezwaren van stedenbouwkundige aard.

Formeel wordt niet voldaan aan het stand-still principe uit het gemeentelijk geluidbeleid. Dit betekent dat hogere waarden vastgesteld dienen te worden, te verantwoorden op basis van onderstaande overwegingen:

  • door de realisatie van het bouwplan is sprake van een zeer beperkte toename van het aantal gehinderden, ernstig gehinderden en slaapverstoorden, maar er is geen sprake van een toename van het aantal woningen met een geluidbelasting boven de plandrempel;
  • er is sprake van een situatie waarbij het merendeel van de slaapvertrekken gesitueerd zijn aan de geluidluwe zijde van het gebouw;
  • de aanzuiging van de luchtbehandeling vindt plaats via geluidluwe zijden van het gebouw (dak en achtergevel) ten opzichte van de maatgevende Binnenlandse Baan;
  • middels akoestisch-bouwtechnisch onderzoek is aangetoond dat voor alle woningen in het bouwplan wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012.

Conclusie

In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat hogere waarden verleend dienen te worden. Een overzicht van de te verlenen hogere waarden is opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Benodigde hogere waarde

Geluidbelasting Lden (na aftrek art. 110g)   Aantal woningen  
49   3  
50   4  
51   7  
54   6  
Totaal   20  

Op basis van voorgaande verantwoording kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het appartementengebouw sprake zal zijn van een acceptabele kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

4.3. Water

Waterbeheer en watertoets

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016-20 20 staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak, binnen de bebouwde kom, van 500 m² of meer, moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Buiten de bebouwde kom is een vergunning noodzakelijk vanaf 1.500 m2. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Het projectgebied bestaat een kantoorgebouw met een parkeerterrein omringd met groen. Het projectgebied is deels verhard. De oppervlakteverharding in de huidige situatie bedraagt 915 m2 (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0012.png"  

Figuur 4.1 Hoeveelheid oppervlakteverharding huidige situatie

Bodem en grondwater

Omdat het projectgebied in de bebouwde kom van Barendrecht ligt is het projectgebied niet gekarteerd. De omringende gebieden bestaan uit kalkrijke poldervaaggronden (zware zavel) en is sprake van grondwatertrap Vb. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 en 0,40 meter beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand minder dan 1,2 meter beneden het maaiveld ligt.

 

Waterkwantiteit

Aan de noordzijde van het projectgebied ligt een watergang (overige wateren). De watergang heeft een beschermingszone van 1 meter voor onderhoud van de watergang. Verder liggen in en rond het plangebied geen watergangen.

Veiligheid en waterkeringen

Het projectgebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een regionale of primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het projectgebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit een appartementencomplex met bijbehorende parkeergelegenheid.

Waterkwantiteit

Ook in de toekomstige situatie is het projectgebied deels verhard. De hoeveelheid oppervlakteverharding bedraagt circa 1.621 m2 (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0013.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0014.png"  

Figuur 4.2 Hoeveelheid oppervlakteverharding toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal de verharding binnen het projectgebied daarom met 706 m2 toenemen. De toename bedraagt meer dan 500 m2 zodat water compenserende maatregelen benodigd zijn. In overleg met het waterschap wordt de waterpartij ten noorden van de projectlocatie met 70 m2 uitgebreid (zie figuur 4.3). Daarnaast zal het parkeerterrein zoveel mogelijk op een duurzame manier worden aangelegd. Voor de parkeerplaatsen op maaiveldniveau zal gebruik worden gemaakt van grasbetontegels. Uit het hydrologisch onderzoek van Econsultancy (bijlage 3) blijkt echter dat op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek de bodem binnen de onderzoekslocatie, op basis van verwachte de hoge grondwaterstand en het voorkomen van klei en veenlagen, niet geschikt wordt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Door de vergroting van het bestaande oppervlaktewater grenzend aan de planontwikkeling wordt daarom in de vereiste watercompensatie voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0015.png"

Figuur 4.3 Verhardingen en waterberging (bron: Kruidenmeester Inrichtingsplan)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De beoogde ontwikkeling laat voldoende ruimte voor het onderhoud van de aangrenzende watergang. Deze watergang zal in overleg met het waterschap worden verbreed.

Conclusie

De ontwikkeling heeft -mits goed ontworpen en aangelegd- geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. In overleg met het waterschap zal de vereiste watercompensatie worden gerealiseerd.

4.4. Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt voor dit project gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Gezien de diversiteit aan maatschappelijke functies rondom de projectlocatie en de ligging dichtbij de gebiedsontsluitingsweg de Binnenlandse Baan, kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'.

In de omgeving van het projectgebied zijn milieuhinderlijke functies aanwezig. Het betreft maatschappelijke instanties zoals een school, sportzalen en een gezondheidscentrum. De dichtstbijzijnde maatschappelijke instantie is gelegen ten zuidoosten van het projectgebied en betreft multifunctionele accommodatie (MFA) Kruidentuin. In het bestemmingsplan 'MFA Kruidentuin' dat op 27 januari 2015 is vastgesteld, wordt deze accommodatie gezien als sportzaal met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van het perceel van de MFA tot de gevel van het appartementencomplex is circa 29 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Het perceel direct naast het projectgebied betreft gemeentelijk groen en vormt geen milieuhinder. Planologisch zijn hier maatschappelijke functies tot milieucategorie 2 mogelijk zoals onderwijsvoorzieningen, centrum voor jeugd en gezin, buitenschoolse opvang, maatschappelijke dienstverlening en sportieve- en recreatieve dienstverlening. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand tot de gevel van het appartementencomplex bedraagt circa 10 meter en voldoet aan de richtafstand.

Ten oosten van het projectgebied ligt een woning. In het bestemmingsplan 'Woongebied Oost' heeft dit perceel een maatschappelijke bestemming met de functieaanduiding 'wonen'. Hier zijn planologisch maatschappelijke functies tot milieucategorie 2 mogelijk met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van het perceel tot de woninggevel bedraagt circa 20 meter en voldoet aan de richtafstand.

Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het projectgebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Ter plaatse van het projectgebied kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het beoogd appartementengebouw sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5. Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het projectgebied wordt een appartementencomplex gebouwd bestaande uit 21 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. In figuur 4.4 zijn de rekenpunten voor het projectgebied weergegeven. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 25,6 µg/m³ voor NO2, 19,1 µg/m³ voor PM10 en 11,6 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 11,6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0016.png"

Figuur 4.4 Luchtkwaliteit projectgebied 2016 op basis van de NSL-monitoringstool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied.

4.6. Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen worden getoond valt het projectgebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Op een afstand van 470 meter ligt een spoor (spoortrajectnummer 203AC.2) waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden. Het PR 10-6 contour is 17 meter waar het projectgebied buiten valt. Het projectgebied valt binnen het invloedsgebied. Doordat het projectgebied verder dan 200 meter van het spoor ligt is een berekening van het groepsrisico niet nodig. Door de ligging in het invloedsgebied is een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven. In de omgeving van het projectgebied worden verder geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, water of door buisleidingen.

De gemeente Barendrecht heeft een scenario analyse externe veiligheid laten uitvoeren door de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (2011). Hieruit volgt dat het projectgebied in zone C ligt van het worst case scenario (toxisch) van het spoor. Voor het worst case scenario (hitte) van het spoor ligt het projectgebied in zone D. Woningen zijn kwetsbare objecten en hiervoor geldt risico 2 in zone C. Bij risico 2 geldt dat het object moet voldoen aan gewenste eisen vanuit zelfredzaamheid en hulpverlening. Zie hiervoor de beknopte verantwoording groepsrisico. De ligging in zone D houdt in dat het projectgebied in een aandachtsgebied ligt. In een aandachtgebied is een snelle alarmering en een goede bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van belang maar zijn aanvullende maatregelen niet vereist.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

De Kruidentuin is bereikbaar via de Rozemarijnsingel en de Gouwe. Deze sluiten op verschillende punten aan op de Binnenlandse Baan en kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Ook kunnen de aanwezige personen via de Rozemarijnsingel van de bron af vluchten.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een appartementengebouw met 21 woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor (spoortrajectnummer 203AC.2). Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het projectgebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat het gebouw geschikt is om enkele uren in te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Verder zijn in of nabij het projectgebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen. De externe veiligheidssituatie in het projectgebied is positief te noemen.

4.7. Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Econsultancy heeft ten behoeve van de beoogde ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 3. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht'. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Uit het veldonderzoek blijkt het volgende:

  • De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak tot matig zandige, klei. De ondergrond bestaat uit afwisselde bodemlagen van veen, matig tot sterk siltig zeer fijn zand en zwak tot matig zandige klei. De ondergrond is beginnend vanaf 0,5 m- mv plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.
  • Op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten, waardoor Econsultancy adviseert geen onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 uit te voeren.
  • In het grondwater zijn, afgezien van een lichte verontreiniging met barium, geen verontreinigingen aangetoond. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van barium in het grondwater.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreiniging, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

4.8. Archeologie

Beleidskader

De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 juli 2016 van kracht is via de Erfgoedwet. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Archeologische dubbelbestemming

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan 'Woongebied Oost' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 80 centimeter en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

Beoordeling ArcheoPro en BOOR

De initiatiefnemer heeft archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4.

Het rapport is beoordeeld door BOOR (adviesbrief van Astrid Schoonhoven d.d. 19 juli, nr. AS18/10715-18/0016450). BOOR stemt in met de conclusie uit het onderzoeksrapport: het terrein kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder verdere archeologische bemoeienis. Wel dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 het bevoegd gezag te informeren.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het project niet in de weg. Bij de uitvoering van grondroerende werkzaamheden dient wel altijd rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 melding te maken bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding Archis). Om praktische redenen is het makkelijker om dit bij het bevoegd gezag - in deze de gemeente Barendrecht - te doen.

4.9. Ecologie

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het project niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000 gebieden.

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden  beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de 'overig' beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.5. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oude Maas, ligt op een afstand van circa 2,4 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 2,1 kilometer (zie figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0017.png"

Figuur 4.5 Projectgebied (rode cirkel) ten opzichte van NNN (bron: provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180026-RV01_0018.png"

Figuur 4.6 Projectgebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Het projectgebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oude Maas, genereert de ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Adviesbureau Mertens (bijlage 5). Uit de quickscan blijkt het volgende.

  • Vanwege de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken, groen rooien buiten broedseizoen). Daarbij moet worden bedacht dat sommige vogelsoorten ook nog na de zomer broeden. Uitgangspunt is dat geen broedende vogels mogen worden verstoord.
  • Het projectgebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van het project kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren.
  • Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van de ecologische quickscan worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project. Wel dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd of moet worden gewerkt op een manier dat vogels niet tot broeden komen.

4.10. Licht en bezonning

Beleid en normstelling

Landelijk bestaan geen wettelijk vastgelegde normen en eisen ten aanzien van bezonning waar bebouwing aan moet voldoen. Met behulp van een bezonningsstudie kan een indruk worden verkregen of, en in hoeverre, voor bepaalde panden/percelen een minder gunstige situatie dreigt te ontstaan als gevolg van toevoeging van hoogte of massa.

Onderzoek

Met betrekking tot het aspect licht en bezonning is door Rho Adviseurs voor leefruimte een bezonningsstudie uitgevoerd om inzicht te geven in welke gevolgen het beoogde appartementengebouw heeft voor de bezonning en schaduwwerking op de omliggende omgeving. De bezonningstekeningen zijn opgenomen in bijlage 6. Uit de bezonningsstudie blijkt dat het beoogde appartementengebouw nauwelijks effect heeft op de omliggende bebouwing met betrekking tot schaduwhinder. De enige vorm van schaduw als gevolg van het appartementengebouw valt op de woning Kruidentuin 1 aan de oostzijde van het projectgebied en de woningen aan de Rozemarijnsingel ten noorden van het projectgebied. Schaduw op de voorzijde van de woning Kruidentuin 1 blijft echter beperkt tot de namiddag in het voor- en najaar. De woningen aan de Rozemarijnsingel ondervinden alleen enige vorm van schaduwhinder aan de voorzijde van de woningen in de ochtend en namiddag gedurende de winter.

Conclusie

De uitgevoerde bezonningsstudie biedt geen aanknopingspunten voor een vervolgstudie. Uit de resultaten blijkt geen overtuigende hinder van schaduw.

4.11. Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een appartementengebouw ter plaatse van een bestaand kantoor. Binnen het appartementengebouw worden 21 woningen gerealiseerd waarmee de drempelwaarden niet worden overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een gemengd gebied met maatschappelijke functies, woningen en een drukke gebiedsontsluitingsweg. Door de vervanging van het bestaande kantoorgebouw door 21 appartementen is het niet te verwachten dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'.

Ter plaatse van het projectgebied is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het projectgebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De ontwikkeling leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's en zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is vormvij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

4.12. Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie kan worden geconcludeerd dat er geen bijzondere belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling ten aanzien van de milieu- en overige aspecten. Vanwege toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 is een watervergunning benodigd. Daarnaast dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd (of op een manier dat vogels niet tot broeden komen) vanwege de aanwezigheid van algemene broedvogels. Ten slotte dienen hogere waarden te worden verleend zodat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1. Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn afspraken tussen gemeente en initiatiefnemer gemaakt. De kosten van het project komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

5.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 Bro is de ontwerp-omgevingsvergunning aan de gebruikelijk overleginstanties toegestuurd. Twee overlegreacties zijn ontvangen:

  • 1. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond geeft aan zich te kunnen vinden in de wijze waarop het groepsrisico is verantwoord en ziet af van het indienen van een zienswijzen.
  • 2. Het Waterschap Hollandse Delta heeft geen opmerkingen of bezwaren, maar merkt op dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een watervergunning nodig is.

Beide reacties zijn ter kennisgeving aangenomen.

Terinzagelegging

De ontwerp-omgevingsvergunning, inclusief bijbehorende ruimtelijke onderbouwing, heeft vanaf 2 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze kenbaar te maken. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.