direct naar inhoud van Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
Plan: Grootschalige Infrastructuur
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPGI20090000-VI01

Artikel 5 Verkeer - Railverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Railverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • g. spoorwegen en daarbij behorende spoorwegwerken;
  • h. treinverkeer, te weten:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - personenvervoer" voor het gebruik van die spoorlijnen voor het personenvervoer;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - goederenvervoer" voor het gebruik van die spoorlijnen voor het goederenvervoer;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - HSL" tevens voor het gebruik van die spoorlijnen voor de Hogesnelheidslijn (HSL);
  • i. kruisende infrastructuur;
  • j. ter plaatse van de aanduiding "park" tevens voor parkvoorzieningen, ontmoetingsvoorzieningen, stationsvoorzieningen, recreatief gebruik, aanleg van fietspaden, gebruik als parkeervoorzieningen, bushalte, wandelpaden, dagwinkeltjes;
  • k. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - station" tevens voor een station of een halte;
  • l. ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van verkeer - overkapping" tevens voor een sporenoverkapping, waarop stationsvoorzieningen, verbinding voor hulpverlenende diensten en openbaar vervoer en gebruik als parkeervoorzieningen;
  • m. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ongelijkvloerse kruising" tevens voor kunstwerken, waaronder bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur;
  • n. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - Vaanplein" tevens voor bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur op en rond het knooppunt Vaanplein;
  • o. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang water en langzaamverkeer" tevens voor een (gescheiden) onderdoorgang voor water en langzaamverkeer, zoals viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur;

Met daaraan ondergeschikt:

  • p. bermen, watergangen, paden en stallings- en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1

Voor het bouwen van gebouwen ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - station" mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 17 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde in 5.2.1 onder a, mogen gebouwen voor de elektrotechnische systemen (waaronder schakelstations, onderstations en relaishuizen) worden gebouwd, mits de oppervlakte hiervan niet groter is dan 30m², de afstand tot de meest nabijgelegen woning niet minder bedraagt dan 50 m en mits de afstand tot aan het buitenste spoor niet meer bedraagt dan 25 m.
5.2.2

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. andere bouwwerken dan kunstwerken en spoorwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van kruisingen van de spoorlijnen met waterkeringen en/of buisleidingen zijn slechts bouwwerken toegestaan indien de instandhouding van de waterkering en/of buisleiding in voldoende mate is gewaarborgd;

Voor kunstwerken:

  • c. kunstwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen:
    • 1. "specifieke vorm van verkeer - overkapping";
    • 2. "specifieke vorm van verkeer - ongelijkvloerse kruising";
    • 3. "specifieke vorm van verkeer - Vaanplein";
    • 4. "specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang water en langzaamverkeer";
  • d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - overkapping" mag de bouwhoogte van de overkapping niet meer bedragen dan 8,5 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ongelijkvloerse kruising" mag de bouwhoogte van kunstwerken niet meer bedragen dan 9 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - Vaanplein" mag de bouwhoogte van kunstwerken niet meer bedragen dan 15,5 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang water en langzaamverkeer" mag de bouwhoogte van kunstwerken niet meer bedragen dan 11,5 m;
  • h. in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder c, mogen op de sporenoverkapping buiten het aangegeven bouwvlak voor het stationsgebouw bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 100 m² en maximale bouwhoogte vanaf de voet gemeten van 4 m, tot een totaal bebouwd oppervlak van 1.00 m²;
  • i. in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder c tot en met h mogen buiten de als zodanig aangegeven bouwvlakken kunstwerken worden gebouwd indien dit om bijzondere grondmechanische, geo-, civiel- of milieutechnische redenen noodzakelijk is;

Voor spoorwerken:

  • j. de maximale hoogte van draagconstructies voor de bovenleiding bedraagt, ten opzicht van de bovenkant spoorstaaf, 15 m;
  • k. de maximale hoogte van bouwwerken voor het onderbrengen van de voorzieningen ten behoeve van elektrotechnische systemen bedraagt, vanaf de voet gemeten, 5 m;
  • l. de maximale hoogte van geluidsschermen bedraagt vanaf de bovenkant spoorstaaf gemeten 6 m; waar de sporen verdiept zijn gelegen bedraagt de maximale hoogte 6 m vanaf maaiveld; de maximale hoogte van de geluidsschermen aansluitend bij de spoorlijnoverkapping ten behoeve van de bebouwde kom bedraagt 9 m vanaf maaiveld;
  • m. de maximale hoogte van overige bouwwerken, vanaf de voet gemeten, bedraagt 4 m;
  • n. in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder m mag de bouwhoogte van een bouwwerk, ten behoeve van de geleiding of de veiligheid van het verkeer met een oppervlakte van minder dan 6 m², vanaf de voet gemeten, 12 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de landschappelijke inpassing van het bepaalde in 5.2.2 onder g.
  • c. de plaats en de afmeting van parkeerplaatsen, waarbij de Parkeernota zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels in acht dient te worden genomen.