direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding parkeerterrein fase 1 Cornelisland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de uitbreiding van het parkeerterrein van fase 1 van Cornelisland, gericht op het verbeteren van de parkeersituatie. Voor de realisatie van de extra parkeervoorzieningen dient een naastgelegen woning en verouderde bedrijfsruimte te worden gesloopt en zal de benodigde watercompensatie moeten worden gerealiseerd.

De gewenste uitbreiding is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost'. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch geregeld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het aan te leggen nieuwe deel van het parkeerterrein, voor zover dat niet mogelijk was op basis van het geldende plan en de groen- en waterzone ten noordwesten daarvan. Reconstructie van delen van het bestaande parkeerterrein kan gewoon plaatsvinden op basis van het geldende bestemmingsplan. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor de gewenste ontwikkeling. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de beschrijving van de ontwikkeling aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Het vigerende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De doelstelling van dit bestemmingsplan is om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan mag daarbij niet strijdig zijn met relevant beleid en dient uitvoering te geven aan dit beleid van de diverse overheden. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, weergegeven waar rekening mee is gehouden.

2.2 Rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6)

Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet passen binnen het actuele beleidskader. Onderdeel daarvan is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening). Op basis van artikel 3.1.6 moet de behoefte aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden beschreven. Als een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied ligt, moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

Toetsing
In dit geval gaat het om een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en uit jurisprudentie van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)) blijkt dat als het gaat om een parkeerterrein ten behoeve van bestaande functies geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder is daarom niet van toepassing.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de behoefte aan extra parkeerplaatsen in de wijk Cornelisland beschreven in hoofdstuk 3. Hieruit blijkt dat extra parkeerplaatsen noodzakelijk zijn om de toegenomen parkeerdruk in het gebied te verminderen.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Visie en Programma Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerd 2017)

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de 'ladder voor duurzame verstedelijking' om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.

Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Dit wil de provincie onder meer doen door het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie. Daarbij wil de provincie met andere overheden en marktpartijen verkennen waar kennis en best practices kunnen worden gedeeld en waar belemmeringen kunnen worden weggenomen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied (figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede kaart 'beter benutten bebouwde ruimte' (bron: visie ruimte)

In het Programma Ruimte is door de provincie het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente hier een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerd 2017)

De verordening bevat regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zijn de volgende regels relevant.

  • Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking: Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder verduidelijkt voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Toetsing

In de begripsbepalingen is de definitie van nieuwe stedelijke ontwikkeling afgestemd op de ladder uit het Bro. Hieruit wordt geconcludeerd dat infrastructuur niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Artikel 2.1.1 is niet van toepassing.

  • Artikel 2.2.1 Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen: Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Met de ontwikkeling van extra parkeerplaatsen binnen bestaand stedelijk gebied is sprake van 'inpassen'. Het betreft geen wijziging op structuurniveau en er zijn geen beschermenswaardige kwaliteiten in het gebied.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Barendrecht (2012)

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidnota's en projecten.

In de Structuurvisie Barendrecht zijn geen relevante passages opgenomen voor de uitbreiding van parkeergelegenheid.

Bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost' (2013)

Ter plaatse van het plangebied vigeert het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Barendrecht Bedrijventerreinen Noordoost'. De te slopen woning en loodsen hebben de bestemming 'Wonen-Lintbebouwing', met deels daarbij de bestemming 'Tuin'. De bestaande verkeer- en parkeervoorzieningen zijn bestemd met de bestemming 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0003.png"

Figuur 2.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Barendrecht Bedrijventerreinen Noordoost'

Strijdigheid met het bestemmingsplan

De uitbreiding van de parkeergelegenheid vindt deels plaats op gronden met de bestemming 'Wonen - Lintbebouwing', 'Water' en 'Groen'. Om de benodigde hoeveelheid water te kunnen compenseren en de groenstrook aan de noordzijde te kunnen realiseren is een aanpassing van de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen - Lintbebouwing', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' nodig.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In de noordoosthoek van Cornelisland zijn diverse meubelzaken met daarboven kantoren en een Lidl supermarkt met daarboven een fitnesscentrum aanwezig. Recentelijk heeft Lidl vergunning gekregen voor uitbreiding van de bestaande supermarkt. In de afgelopen jaren is de parkeerdruk in het totale gebied toegenomen en is het voor de diverse ondernemingen in het gebied van belang meer parkeergelegenheid te krijgen.

Om e.e.a. duurzaam op te lossen is besloten om een bestaande woning met bedrijfsruimten aan te kopen en te slopen, waardoor de mogelijkheid ontstaat om het parkeerterrein fors uit te breiden. Daarnaast biedt dit de mogelijkheid om de nu wat rommelige overgang tussen Cornelisland en de woningen aan het Zevenbergsedijkje te herinrichten. Door die herinrichting kan het totale parkeerterrein beter worden ingericht en ontstaat tevens een doorgaande groenstrook (buffer) tussen het gebied met detailhandel en de woningen. Door een kleine aanpassing in de waterstructuur wordt tevens de benodigde waterberging gerealiseerd. Ten slotte wordt de bevoorradingsroute over het terrein gewijzigd.

In de nieuwe situatie worden totaal circa 340 (344 op tekening) parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is een toename van circa 80 parkeerplaatsen ten opzichte van de oorspronkelijke inrichting van het gebied, dat voorzag in totaal 262 plekken. Voor de uitbreiding supermarkt is een onherroepelijke vergunning verleend waarbij op een andere wijze in voldoende parkeerplaatsen werd voorzien. De uitbreiding van het parkeerterrein die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is dan ook niet nodig voor de uitbreiding van de supermarkt.

Ten behoeve van die uitbreiding waren 44 extra parkeerplaatsen vereist, die door herinrichting binnen het geldende bestemmingsplan gerealiseerd kunnen worden. Met het nu voorliggende plan komt voor alle omringende functies een fors aantal extra parkeerplaatsen beschikbaar. In combinatie met flexibele (gedeeld) gebruik wordt zo een oplossing gevonden voor de hoge parkeerdruk.

In de onderstaande figuren zijn de bestaande en de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0004.jpg"

Figuur 3.1 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0005.png"

Figuur 3.2 Toekomstige situatie

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van parkeervoorzieningen en in samenhang daarmee aanpassing van de groen en waterstructuur. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Barendrecht heeft samen met waterschap Hollandse Delta een stedelijk waterplan opgesteld. Het doel van dit stedelijk waterplan is het creëren van een robuust en biologisch gezond en aantrekkelijk watersysteem. Zo moet het stedelijk waterplan er voor zorgen dat de belevingswaarde van het water voor de inwoners van Barendrecht wordt verhoogd. In de huidige situatie is de waterkwaliteit in de gemeente niet overal van het gewenste niveau. In het plan staan maatregelen ter verbetering.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Pesetastraat in Barendrecht en bevat in de huidige situatie een woning met tuin, bedrijfsopstallen, groenvoorzieningen water en parkeren.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap V. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld is gelegen.

Waterkwantiteit

In het plangebied is een watergang en waterplas gelegen met een beschermingszone aan beide zijden. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

Waterkwaliteit

De aanwezige watergang is geen Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het parkeerterrein en herinrichting van de groen- en waterzone.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Door de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlak ter plaatse toe met circa 800 m2. Deze toename in verharding dient gecompenseerd te worden door de aanleg van 80 m2 open water (10%). Daarnaast wordt 493 m2 water gedempt. Dit water dient voor 100% te worden gecompenseerd. In totaal dient dus 573 m2 aan open water te worden aangelegd.

De aanwezige waterplas in het plangebied wordt aan de noordzijde uitgebreid ten behoeve van deze watercompensatie. Er wordt daar circa 600 m2 water toegevoegd. Dit is voldoende om de toename in verharding te compenseren.

Wel zal de bestaande duiker moeten worden verlengd, wat aandacht voor beheer en onderhoud vergt. Hierover is overleg gevoerd met het waterschap en zijn afspraken gemaakt. Uitgangspunt daarbij is dat het nieuwe deel van de duiker een diameter van minimaal 1000 mm krijgt en tussen het bestaande en nieuwe deel een inspectievoorziening(put) wordt gerealiseerd. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan zetting van het terrein en moet het talud van de oever nabij de duiker als standaardtalud worden uitgevoerd (1 op 1,5) met voldoende bescherming tegen uitspoeling. bestaande HWA afvoeren op het te dempen deel van de watergang moeten aangesloten worden op de nieuwe duiker.

Geconcludeerd wordt dat in voldoende waterberging wordt voorzien en een goede nieuwe verbinding door middel van een forse duiker kan worden gemaakt.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor het graven van de watercompensatie is een watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in nabijheid van beschermde natuurgebieden en ligt in stedelijk gebied. Beschermde natuurgebieden als Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000 liggen op meer dan 3 kilometer. Directe effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding en verstoring kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling (toename van 80 parkeerplaatsen) en de zeer grote afstand tot stikstofgevoelig gebied (circa 20 km) kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet leidt tot meetbare toename van stikstofdepositie.

Soortenbescherming

Om de ecologische waarden in en rondom het plangebied te onderzoeken is een flora en fauna quickscan uitgevoerd. Een volledige rapportage van deze quickscan is opgenomen in bijlage 1. Op basis van deze quickscan is vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de huismus en bittervoorn. Dit vervolgonderzoek is opgenomen als bijlage 2. De resultaten van de onderzoeken zijn geactualiseerd voor de Wet natuurbescherming.

Huismus

Er is een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de huismus. In de omgeving van het plangebied zijn vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig van de huismus. De herinrichting van de parkeerplaatsen heeft geen invloed op het leefgebied van de soort. Bij de herinrichting van het woonerf kan het gebied verbeterd worden voor de soort door struiken aan te planten. De mussen kunnen hierin schuilen en rusten. Langs de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen aan de noordzijde van het plangebied kan een haag van doornstruiken (bijvoorbeeld meidoorn of vuurdoorn) worden aangebracht ten gunste van de huismus. Dit is geen verplichting vanuit de Wet natuurbescherming, maar zorgt wel voor een kwaliteitsverbetering van het gebied.

Bittervoorn

Voor het aanpassen van de watergang is vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de bittervoorn. Tijdens het bemonsteren van de watergang zijn de volgende vissoorten vastgesteld; baars, bittervoorn en marmergrondel. De bittervoorn is sinds de Wet natuurbescherming niet meer beschermd. Wel geldt de algemene zorgplicht, door vanaf één kant te werken hebben de aanwezige soorten de ruimte om te vluchten.

Conclusie

Het plangebied is niet van grote betekenis voor beschermde soorten. Bij werkzaamheden wordt in het kader van de zorgplicht rekening gehouden met eventueel aanwezige soorten. Door buiten het broedseizoen te werken worden de broedvogelsoorten niet verstoord en is de ontwikkeling in overeenstemming met de Wet natuurbescherming. De natuurwaarde van het gebied kan worden vergroot door de aanplant van doornige struiken.

Gezien de grote afstand tot beschermde natuurgebieden kunnen effecten op voorhand worden uitgesloten.

4.5 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe openbare wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. De uitbreiding van de parkeerplaats wordt benaderd als een 'inrichting', zie paragraaf 4.7. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De uitbreiding van het parkeerterrein zorgt op zichzelf niet voor extra verkeersbewegingen, maar voorziet in een oplossing voor de huidige parkeerdruk. Natuurlijk mag wel worden verwacht dat een groter aanbod aan parkeerplaatsen extra verkeer kan aantrekken. Uitgaande van circa 80 extra parkeerplaatsen kunnen rekening houdend met het gemiddelde aantal keer dat deze per dag worden gebruikt voor de verschillende functies in het gebied maximaal 750 extra verkeersbewegingen aan de orde zijn. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit in het gebied. Dat is met de NIBM-berekening aangetoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0006.png"

Figuur 4.1 Berekening effect extra verkeer NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Euroweg en de IJsselmondse Randweg (als maatgevende doorgaande wegen in de omgeving van het plangebied) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. In figuur 4.2 is een indicatie van de luchtkwaliteit in het gebied gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20180005-VI01_0008.png"

Afbeelding 4.2 Luchtkwaliteit ter plaatse

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

De uitbreiding van het parkeerterrein is in het kader van de milieuwetgeving nader onderzocht. Eén en ander is verwoord in een uitgebreid onderzoek dat hieronder is samengevat.

Inrichtingslawaai

Om aan te tonen dat ten gevolge van de ontwikkeling sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening', is de geluidbelasting rond het plangebied onderzocht en beoordeeld op basis van de normen uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Het akoestisch rapport is opgenomen in bijlage 5. Voor de volledigheid is ook de totale situatie, dus inclusief de eerder vergunde uitbreiding van het gebouw, inzichtelijk gemaakt.

In het onderzoek is gerekend voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LA,max). Hierbij is rekening gehouden met een geluidscherm met een hoogte van 2 meter, ten noorden van het inrichtingsterrein. Indirecte hinder ten gevolge van het komen en gaan van verkeer is niet onderzocht, aangezien het verkeer op de Euroweg richting de IJsselmondse Randweg wordt opgenomen in het heersend verkeersbeeld. In het tussenliggende gebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig.

Uitgaande van geldend beleid van de gemeente worden de woningen aan het Zevenbergsedijkje beschouwd als woningen in een rustige woonwijk.

Conclusie

De uitbreiding van het parkeerterrein voldoet afzonderlijk gezien aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau uit de VNG-brochure, zoals die gelden voor een rustige woonwijk.

Voor de totale situatie, dus inclusief de reeds vergunde activiteiten behorende bij de supermarkt, de sportschool en de woonboulevard, wordt in de dagperiode voldaan aan de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit de VNG-brochure. Het maximale geluidniveau voldoet in deze situatie in zowel de dag- als de avondperiode aan de richtwaarde uit de VNG-brochure.

Uit het onderzoek blijkt dat in de totale situatie niet wordt voldaan aan de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avondperiode zoals gesteld in stap 2 uit de VNG-brochure. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 44 dB(A). Conform de VNG-brochure zijn ruimere normen mogelijk (stap 3). Hierbij dient wel gemotiveerd te worden waarom deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel geacht wordt.

Er is onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verminderen. Een hoger geluidscherm, zelfs met een hoogte van 4 meter in plaats van 2 meter, levert niet voldoende reductie om aan de richtwaarde te voldoen. Bovendien is een scherm van 4 meter hoog stedenbouwkundig gezien niet wenselijk. De bepalende bronnen zijn rijdende personenauto's. Aangezien dit voertuigen van derden zijn, is het treffen van bronmaatregelen hierbij niet mogelijk.

De invloed van het plan op de gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 0 tot 2 dB. Bij de woningen met de hoogste gecumuleerde geluidbelasting is de bijdrage van het plan kleiner dan 1 dB.

Op basis van het reeds aanwezige wegverkeerslawaai zou het te rechtvaardigen zijn om te toetsen aan de richtwaarden voor een gemengd gebied in plaats van de richtwaarden voor een rustige woonwijk. Aan deze richtwaarden wordt bij elk beoordelingspunt en in elke periode voldaan.

Op basis van deze aanvullende motivatie blijkt dat het treffen van maatregelen niet doelmatig is en dat, gezien de gecumuleerde geluidbelasting bij de woningen, sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Er is daarom bij de beoogde ontwikkelingen ten aanzien van het aspect geluid, bij toepassing van een geluidscherm met een hoogte van 2 meter, sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Externe veiligheidsvisie

De DCMR heeft in opdracht van de gemeente Barendrecht alle risicobronnen binnen Barendrecht in beeld gebracht voor wat betreft de aspecten PR en GR (DCMR, 21056022, d.d. november 2011) . De inventarisatie van de DCMR biedt alle informatie over de voor het bestemmingsplan relevante risicobronnen. Voor meer informatie wordt verwezen naar de externe veiligheidsvisie die te raadplegen is op www.barendrecht.nl.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn verscheidene risicobronnen aanwezig, namelijk:

  • Spooremplacement Kijfhoek;
  • Transport gevaarlijke stoffen over de A15;
  • Transport gevaarlijke stoffen over het spoor Rotterdam Lombarije-Barendrecht Vork.

De ontwikkeling is getoetst aan het kwetsbaarheidszonemodel van de Scenarioanalyse externe veiligheid, opgesteld door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Bij de toetsing is gekeken naar de effectafstanden van de risicobronnen behorend bij het Meest Geloofwaardige Scenario (MGS). De toetsing wijst uit dat het plangebied buiten het aandachtsgebied van de in de omgeving aanwezige risicobronnen ligt. Het aspect externe veiligheid vormt hierdoor geen belemmering voor de planontwikkeling. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Bodem

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en er moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd (ADCIM BV 9-12 2014). Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de grond en het grondwater vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Vanwege lichte verontreiniging van delen van de grond met Drins (restant voormalig agrarisch gebruik) heeft het de voorkeur om de grond ter plaatse her te gebruiken(gesloten grondbalans).

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van de planvoorbereiding heeft in 2015 archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek was noodzakelijk omdat het geldende bestemmingsplan sprak over een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde in het plangebied. Het door Transect uitgevoerde Inventariserend Veldonderzoek toont aan dat er ter plaatse van de graafwerkzaamheden voor de waterberging een lage verwachtingswaarde aan de orde is zodat de planontwikkeling zonder aanvullende maatregelen kan plaatsvinden. De rapportage van Transect is opgenomen als bijlage 4. De conclusies uit dit rapport zijn overgenomen door de gemeente op basis van het advies van BOOR van 23 mei 2016.

4.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de parkeergelegenheid en groenzone een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Daarom is gekozen voor een juridische regeling die zo veel mogelijk aansluit op de al geldende regelingen in het aansluitende gebied.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Aan het plangebied zijn verschillende bestemmingen toegekend, te weten:

Groen

Ter bescherming van het bestaande en te realiseren groenstrook tussen de nieuwe parkeervoorzieningen en het Zevenbergsedijkje is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn openbare groenvoorzieningen, almede voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Alleen andere bouwwerken (een bouwwerk, geen gebouw zijnde) zijn toegestaan.

Verkeer

De bestaande en nieuw te realiseren parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Voor andere bouwwerken is een maximale hoogtemaat opgenomen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting. Verder is door middel van een voorwaardelijke verplichting de ingebruikname van de nieuwe parkeerplaatsen gekoppeld aan de realisering van de geluidwerende voorziening.

Water

Binnen de bestemming 'Water' zijn de waterpartijen opgenomen. Andere bouwwerken en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Binnen de overige bestemmingen is eveneens water toegestaan. De beschermingszone langs deze A-watergang is voorzien van een passende dubbelbestemming (Waterstaat).

Waterstaat (dubbelbestemming)

Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Barendrecht is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. In dat kader is ook gebleken dat de initiatiefnemer beschikt over de benodigde middelen om het plan te realiseren. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overlegprocedure

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan op 24 november 2017 toegezonden aan de vooroverlegpartners.

Alleen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en het waterschap Hollandse Delta zijn schriftelijke reacties ontvangen.

  • De veiligheidsregio geeft aan af te zien van advisering omdat een parkeerterrein niet onder de noemer (beperkt) kwetsbaar object valt en ook geen risicobron is zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  • Het waterschap heeft geen op- en aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan.

De overlegprocedure heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Uitbreiding parkeerterrein fase 1 Cornelisland' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn drie zienswijzen ingediend, die zijn opgenomen in bijlage 6. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen'. Deze is opgenomen in bijlage 7. Naar aanleiding van de zienswijzen is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingplan de ingebruikname van de nieuwe parkeerplaatsen gekoppeld aan de realisering van de geluidwerende voorziening.