Plan: | Zonnepark 1e Barendrechtseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPBT020190007-VI01 |
Achter de kantoorvilla's aan de 1e Barendrechtseweg ligt een driehoekig braakliggend perceel van circa 3,3 hectare. De gemeente Barendrecht is voornemens om op dit perceel de realisatie van een zonnepark planologisch mogelijk te maken.
Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt de grond verhuurd aan derden. De partij aan wie de grond wordt verhuurd dient geheel voor eigen rekening en risico een zonnepark te realiseren.
Een nieuw bestemmingsplan is nodig omdat de realisatie van een zonnepark niet mogelijk is binnen de vigerende bestemming 'Groen'. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van een zonnepark planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft een driehoekig braakliggend perceel in de gemeente Barendrecht (perceelnummers 6439, 6437, 6442, 6435 en 6431 sectie A).
Het plangebied ligt tussen twee spoorlijnen (Betuweroute) en de kantoorvilla's aan de 1e Barendrechtseweg nummers 38 tot en met 86 in. Het perceel ligt ten noorden van de A15. Het plangebied wordt omringd door een bestaande watergang.
Afbeelding begrenzing plangebied
Het vigerend bestemmingsplan is 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost', vastgesteld op 11 juni 2013. Het plangebied is hierin bestemd met 'Groen', 'Water', 'Waterstaat' 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Ook ligt het plangebied deels binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en water en voorzieningen voor de waterhuishouding. De realisatie van een zonnepark is niet toegestaan binnen deze bestemming. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het zonnepark planologisch mogelijk.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen met daaraan ondergeschikt bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder bruggen, steigers, dammen en/of duikers en groenvoorzieningen.
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Deze dubbelbestemming wordt 1 op 1 overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek nodig is. In geval van 'Waarde - Archeologie - 1' als de werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 100 m2 en de werkzaamheden dieper dan 50 cm beneden maaiveld plaatsvinden. In geval van 'Waarde - Archeologie - 2' als de werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 100 m2 en de werkzaamheden dieper dan 80 cm beneden maaiveld plaatsvinden. Het aspect archeologie in relatie tot het planvoornemen wordt toegelicht in paragraaf 4.7.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op deze gronden zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Binnen deze gebiedsaanduiding blijft het bestaande groen behouden in het plangebied. Het zonnepark (niet zijnde een kwetsbaar object) wordt buiten de veiligheidszone gerealiseerd.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan
Na vaststelling van het vigerende bestemmingsplan is een herziening vastgesteld, bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost - herziening perifere detailhandel'. De regels van dit bestemmingsplan hebben geen betrekking op het plangebied en worden derhalve niet toegelicht.
Ter plaatse van het plangebied geldt ook de parapluherziening 'standplaatsen en evenementen' (vastgesteld 27 mei 2014). Dit plan bepaalt waar, welke evenementen mogen plaatsvinden en standplaatsen zijn toegestaan. De regels uit dit plan zijn niet van toepassing omdat er geen standplaatsen voor verkoop mogelijk worden gemaakt. Daarom zijn de regels niet overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid behandeld. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de onderzoeken en beoordelingen van verscheidene milieuaspecten toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de juridische planvorm beschreven.
Tijdens de aanleg van de Betuwelijn is het plangebied door NS/ProRail in gebruik geweest als 'bouwdepot'. Na afronding van de Betuwelijn is dit terrein grotendeels ongebruikt gebleven. Alleen aan de zijde van de 1e Barendrechtseweg zijn een aantal kantoorvilla's gebouwd.
Afbeelding luchtfoto bestaande situatie
Door de beperkte zichtbaarheid vanaf de openbare weg (1e Barendrechtseweg) is dit terrein uitermate geschikt om in te zetten voor het opwekken van duurzame energie. Het opwekken van duurzame energie draagt bij aan de gemeentelijke strategie dat zich naast concrete fysieke maatregelen (isolatie, alternatieve warmtebronnen en opwek) richt op bewustwording en gedragsbeïnvloeding van inwoners en ondernemers. In de volgende paragraaf wordt de toekomstige situatie toegelicht.
De gemeente Barendrecht heeft de gronden van ProRail gekocht met als doel de invulling van de gronden met een zonnepark met grondgebonden zonnepanelen. De realisatie wordt planologisch mogelijk gemaakt door de gemeente door middel van voorliggend bestemmingsplan. De gemeente heeft de regie over de ruimtelijke procedure om de realisatie planologisch mogelijk te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt een ontwikkelende partij ingeschakeld om het park daadwerkelijk te realiseren. De ontwikkelaar vraagt ook de SDE+-subsidie aan. De gemeente blijft eigenaar van de grond en verhuurt deze aan de initiatiefnemer van het zonnepark.
Nieuwe situatie
In onderstaande afbeelding is de beoogde nieuwe situatie weergegeven. Een deel van de gronden in het plangebied wordt gebruikt voor de realisatie van de grondgebonden zonnepanelen en de bijbehorende onderhoudsstrook. Aan de oost- en noordkant van het plangebied komen geen zonnepanelen en blijft het bestaande groen behouden.
Het zonnepark is te bereiken via de ontsluitingsweg aan de zuidkant van het plangebied. Dit is een bestaande calamiteitenroute van ProRail. De weg is breed genoeg om te gebruiken als onderhoudsroute naar het terrein. Het onderhoud van zonnepark mag in geen geval de functie van de route alszijnde calamiteitenroute van ProRail belemmeren.
De ontsluiting van het zonnepark wordt gerealiseerd binnen de vigerende bestemming en valt derhalve buiten de plangrens van dit bestemmingsplan. Rondom het gehele terrein wordt een nieuw hek aangelegd ter afscherming van het nieuwe zonnepark.
Naast de realisatie van het zonnepark wil de gemeente de mogelijkheid bieden om aan de oostkant van het plangebied een extra parkeerterrein aan te leggen voor het kantorenpark. Dit kantorenpark heeft behoefte aan extra parkeerplaatsen. De realisatie van de parkeerplaatsen wordt planologisch mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan. Het parkeerterrein is geprojecteerd over een bestaande watergang. Voor de aanleg van het parkeerterrein dient deze watergang eerst te worden gedempt en elders in het plangebied te worden gecompenseerd door de aanleg van een nieuwe watergang. Dit is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Afbeelding situatietekening nieuwe situatie
Voor de realisatie van het zonnepark zijn randvoorwaarden gesteld die in acht moeten genomen bij de uiteindelijke realisatie.
Randvoorwaarden
Toelichting randvoorwaarden
Ruimtelijke inpassing
Door de bestaande groene buffers aan de oostzijde (zijde kantoorvilla's) en de noordzijde (zijde spoor en recreatieterrein Zuidelijk Randpark) te behouden kan een zonnepark op de locatie ruimtelijk goed worden ingepast. Voor een optimale bezonning van het park is het waarschijnlijk noodzakelijk om de beplanting aan de zuidzijde (zijde A15) te verwijderen. Dit wordt nader onderzocht in de uitvoeringsfase. In de regels in artikel 11.1.2 is geborgd dat onderbouwd moet worden dat het zonnepark landschappelijk inpasbaar is.
Oriëntatie zonnepanelen
Op het vlakke deel van het terrein (plateau) dienen de zonnepanelen in dezelfde richting te worden geplaatst. Dit betekent dat alle zonnepanelen op het plateau op het zuiden worden georiënteerd of oost-west worden geplaatst.
De zonnepanelen op de zuidhelling zijn zichtbaar vanaf de snelweg A15. Om deze reden is het van belang dat de figuratie van de zonnepanelen rust, eenheid en symmetrie uitstraalt.
Inpassing transformator
De plaatsing van de transformator dient zo veel mogelijk aan het zicht te worden onttrokken, bekeken vanaf het maaiveld in de omgeving.
Biodiversiteit
Voor de inrichting van het terrein is het belangrijk om aandacht te besteden aan de biodiversiteit. Er moet onder andere nagedacht worden hoe het terrein wordt beheerd (zowel de grond onder de zonnepanelen als de groene taluds).
Het criterium Ruimtelijke kwaliteit wordt door de beoordelingscommissie als volgt beoordeeld:
Opbrengsten
Het doel van het zonnepark is zoveel mogelijk opwek realiseren binnen de overige randvoorwaarden
Beschrijving van de gewenste situatie
De ligging in de nabijheid van het spoor brengt specifieke eisen met zich mee. Werkzaamheden in de nabijheid van het spoor moeten worden uitgevoerd door gecertificeerde aannemers, tenzij het spoor is afgeschermd. Om deze reden zal de gemeente een permanent hekwerk tussen het spoor en de zuidelijke calamiteitenroute (toegangsweg tot de grondwal) plaatsen. Hierdoor hoeven de aanleg- en onderhoudswerkzaamheden niet te worden uitgevoerd door gecertificeerde aannemers. De marktpartij ontvangt een sleutel voor het hekwerk waarmee toegang tot de calamiteitenroute wordt verkregen.
Tenslotte dient er rekening te worden gehouden met de elektriciteitszone rondom het spoor.
De toegang tot het te realiseren zonnepark loopt via de zuidelijke calamiteitenroute van ProRail. De calamiteitenroute moet te allen tijde gebruikt kunnen worden en vrij blijven van obstakels. Er mag dus geen materiaal/ materieel worden opgeslagen, ook niet tijdens de bouw van het zonnepark.
Daarnaast moet de calamiteitenroute begaanbaar blijven. Omdat dit een onverhard pad is, kan dit betekenen dat er gedurende de aanleg van het zonnepark gebruik moet worden gemaakt van rijplaten.
Mondiale doelstellingen
In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21) 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook mede ondertekend.
Europese doelstellingen
Het Europese doel voor 2020 is 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020. Dit is vastgelegd in de EU-richtlijn 2009/28/EG (2009). De Europese Commissie is ook al begonnen met de ontwikkeling van beleidsopties voor de periode na 2020. In juni 2011 presenteerde de EU de “Energieroutekaart 2050” als doorkijk naar 2050 en de in de tussentijd te nemen stappen om te komen tot een verdere verduurzaming van de energiemarkt en een verdere CO2-reductie (80-95%). De komende jaren zal verdere invulling aan het beleid na 2020 worden gegeven.
Rijksdoelstellingen
De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen, aldus het Energierapport 20113. Energie is een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van de samenleving in alle facetten. Afnemers moeten kunnen rekenen op betrouwbare energie tegen concurrerende prijzen. Met het oog op het klimaat en de afnemende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen is een overgang naar een duurzame energiehuishouding nodig.
De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben. Deze EU-doelstelling voor duurzame energie bedraagt 14% van het finale energiegebruik in 2020. De EU-doelstelling vertaald naar de door Nederland gehanteerde systematiek komt neer op 17% vermeden primaire opwekking; met andere woorden: 17% van de in Nederland opgewekte energie dient in 2020 uit een duurzame bron, zoals zonne-energie, afkomstig te zijn. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt, met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het aandeel hernieuwbare energie is in 2016 6,0 procent en naar verwachting groeit het aandeel hernieuwbare energie onder voorgenomen beleid verder tot 16,7 procent in 2023.
Energierapport 2016
Het Energierapport 2016 (2016) geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015), er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gesloten. Dit Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het Rijk stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:
De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen.
Zonne-energie belangrijke bron
Volgens het rijksbeleid zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland zonne-energie, windenergie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Zonne-energie speelt daarbij een belangrijke rol, omdat het relatief eenvoudig te installeren is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld wind op zee. Daarnaast is het een beproefde technologie. Het toepassen van een energiemix zorgt daar naast voor minder afhankelijkheid van één enkele bron en daarmee een stabielere beschikbaarheid van energie.
SER energieakkoord
Met de beoogde ontwikkeling van het zonnepark wordt invulling gegeven aan enkele doelstellingen die zijn opgenomen in het Nationaal Energieakkoord dat door tientallen partijen, waaronder Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), is ondertekend.
Het gaat om de volgende doelstellingen:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de vorige paragraaf is ingegaan op nationale doelstellingen op het gebied van duurzame energie. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het integrale ruimtelijke beleidskader van het Rijk weer. In dit beleidsstuk worden ruimtelijke nationale opgaves, doelen en belangen voor de komende tientallen jaren geschetst. Een nationaal belang dat wordt besproken is het belang van ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden.
Het aandeel van duurzame energiebronnen als zon, wind, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog. Verder wordt beschreven dat het bieden van ruimte aan duurzame energie als zonne-energie en biomassa de primaire taak is van de provincies en gemeenten. Rijksbeleid op het gebied van duurzame energie beperkt zich enkel tot windenergie.
Het voorgenomen zonnepark raakt het ruimtelijk rijksbeleid in die zin dat het in lijn is met het nationaal belang van ruimte bieden voor duurzame energie. Voor de concrete ruimtelijke inpassing van zonne-energie is echter geen rijksbeleid opgesteld of is het abstractieniveau erg hoog. Dit houdt in dat het plaatsen van een zonnepark op grote lijnen past in de lijn van het ruimtelijk rijksbeleid.
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt;
''De toelichting van een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied''.
Voor de onderbouwing van de ladder, zie subparagraaf 3.1.3.
De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat een zonnepark niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 januari 2019; ECLI:NL:RVS:2019:178);
Uit overweging 6.2 van de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, blijkt dat de Afdeling diverse voorzieningen op het gebied van energieopwekking en -distributie niet als stedelijke ontwikkeling heeft aangemerkt. Genoemd worden: een hoogspanningsverbinding, een windturbinepark en een transformatorstation. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen aanleiding voor een andere benadering met betrekking tot een zonnepark, dat naar zijn aard niet wezenlijk verschilt van een windturbinepark. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een zonnepark, net als een windturbinepark, zich bij uitstek niet goed leent om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd. De toepasselijkheid van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro op een dergelijke voorziening zou daarentegen juist tot gevolg hebben dat het bevoegde bestuursorgaan telkens zou moeten motiveren waarom deze voorziening niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Dit vindt de Afdeling in het licht van het doel en de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking een onlogische consequentie.
Omdat het zonnepark geen stedelijke ontwikkeling betreft behoeft er geen ladderonderbouwing te worden opgesteld. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt op basis van dit beleidshoofdstuk wel onderbouwd dat het planvoornemen voorziet in een behoefte een duurzame energieopwekkende voorzieningen. De invulling van deze behoefte vindt in een plangebied plaats dat binnen bestaand stads- en dorpsgebied ligt.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland (april 2019).
Ruimtelijke ontwikkelingen
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.
Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
In paragraaf 3.1.2 is toegelicht dat het planvoornemen geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is daarom niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel beschreven dat het planvoornemen voorziet in de invulling van de behoefte voor de realisatie van duurzame energieopwekking. Het plangebied ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
Afbeelding uitsnede kaart behorend bij omgevingsvisie
Zonne-energie
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Het gaat om een CO2-reductie van 85 -95% in 2050 ten opzichte van 1990. Zuid-Holland hanteert als ambitie om in 2020 minimaal 9% van de energieconsumptie duurzaam op te wekken. Zonne-energie, is naast o.a. windenergie en warmte een van de duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken.
De provincie wil het gebruik van zonne-energie actief faciliteren en ondersteunen, omdat zonne-energie een groeiende bijdrage levert aan de productie van hernieuwbare energie. In de periode tot 2020 streeft de provincie naar een aandeel zonne-energie van 1,5 PJ.
Voorop staat de voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats, in combinatie met een stimulerende benadering voor zonnepanelen en warmtecollectoren in de bebouwde ruimte.
De provincie maakt de realisatie van zonne-energie ruimtelijke mogelijk, binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en onder voorwaarden op aantal locaties en functies daar buiten.
Binnen de bebouwde omgeving ligt er een grote opgave om bestaande en nieuwe bebouwing te benutten voor de plaatsing van zonnepanelen en warmtecollectoren. In de bebouwde omgeving zijn er naast de daken meer kansen voor meervoudig ruimtegebruik, zoals bijvoorbeeld parkeerterreinen, of terreinen waar bestemmingen wel zijn vastgelegd maar vooralsnog niet zijn gerealiseerd. Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied ligt de verantwoordelijkheid voor de plaatsingsmogelijkheden van zonnepanelen bij de gemeenten.
In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats. Zonnevelden zijn veelal een vorm van enkelvoudig ruimtegebruik. Ze sluiten andere functies op dezelfde plaats nagenoeg uit. Ze hebben in beginsel een duidelijke invloed op de kwaliteit van het landschap en beperken de ruimte voor voedselproductie. Afhankelijk van de omvang zijn zonnevelden te beschouwen als een vorm van aanpassing dan wel transformatie van het landschap.
In alle gevallen is het zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied van belang. Bij de locatiekeuze, omvang en inrichting van een zonneveld zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening altijd van toepassing. De gebiedsprofielen kunnen een hulpmiddel zijn bij het inrichten en de situering van een zonneveld.
Het beleid voor zonne-energie is gebaseerd op de volgende vijf principes:
Het plangebied ligt in de nabijheid van de bestaande bebouwde omgeving. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 is het plangebied geschikt niet geschikt voor de uitbreiding van het kantorenpark maar wel voor de realisatie van een zonnepark. Hiermee sluit het planvoornemen aan op principe 1. De regels ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit in relatie tot het planvoornemen worden hierna toegelicht.
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 6.9 Omgevingsverordening)
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
Uit de kaart ''ruimtelijke kwaliteit'' blijkt dat het plangebied deel uit van de gebieden ''steden en dorpen'' en ''bouwwerken voor energieopwekking''.
Gebiedsprofiel ''bouwwerken voor energieopwekking''
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energieopwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energieopwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.
Richtpunt gebiedsprofiel:
De realisatie van een zonnepark past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, het betreft een ontwikkeling van een energieopwekking installatie binnen bestaand en dorpsgebied. Om te voldoen aan het richtpunt aangaande bouwwerken voor energieopwekking dient een beeldkwaliteitsparagraaf te worden opgesteld. Hierbij dient ook de landschappelijke inpassing van het zonnepark te worden betrokken. Omdat de inrichting van het plangebied nog niet bekend is, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een beeldkwaliteitsparagraaf / inrichtingsplan moet worden gemaakt. Hierin wordt onderbouwd hoe het ontwerp van het zonne-park past bij het genoemde richtpunt voor nieuwe bouwwerken voor energieopwekking en hoe het zonnepark landschappelijk wordt ingepast.
Strategische visie
In januari 2018 is de strategische visie ''Samen Bouwen aan Barendrecht Van Goed naar ...'' vastgesteld. De visie wordt als toetsingskader gebruikt voor te maken keuzes op verschillende beleidsterreinen. Ten aanzien van duurzaamheid is opgenomen dat door middel van de energietransitie Barendrecht in 2030 CO2 neutraal is. Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente wordt nader toegelicht aan de hand van het uitvoeringsprogramma Duurzaam Energiebeleid Barendrecht.
Structuurvisie
Barendrecht wil een duurzame gemeente zijn in de brede zin van het woord. Dit betekent (ook) dat bij ontwikkelingen in alle planfases duurzaamheid bepalend wordt gemaakt in keuzes.
Een belangrijk uitgangspunt is het hanteren van de Trias Energetica bij alle toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen:
Binnen regionaal verband zijn er afspraken gemaakt om tot CO2-reductie te komen. De doelstelling is een reductie van 40% in 2025 ten opzichte van het niveau van 1990. Hiervoor zijn in de nota Barendrecht energiezuinig (Klimaatplan 2009-2012), diverse projecten opgenomen. Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente wordt nader toegelicht aan de hand van het uitvoeringsprogramma Duurzaam Energiebeleid Barendrecht.
Duurzaamheid
Uitvoerings- programma Duurzaam Energiebeleid Barendrecht
Schetsplan duurzaam energiebeleid (2015)
Op 13 oktober 2015 is door de gemeenteraad het Schetsplan Duurzaam energiebeleid aangenomen. Dit Schetsplan is een routekaart naar CO2-neutraliteit in Barendrecht, conform de ambities van het college zoals vastgelegd in het collegeprogramma. De gemeente Barendrecht heeft de ambitie om in 2030 CO2-neutraal te zijn. Het duurzaam energiebeleid van de gemeente Barendrecht heeft vier pijlers, te weten:
Om bovenstaande doelstellingen te bereiken zijn diverse activiteiten en projecten benoemd in het Uitvoeringsprogramma Duurzaam Energiebeleid. Eén van deze activiteiten is de uitrol van 10 ha zonneweide ten behoeve van de doelstelling 60% duurzame stroom opwekken. Dit terrein biedt de mogelijkheid om een zonnepark van circa 2,2 ha aan te leggen en levert hiermee een belangrijke bijdrage aan de realisatie van deze doelstelling.
Klimaatopgave Barendrecht 2019
Het bovengenoemde schetsplan Duurzaam Energiebeleid 2015-2030 moet geactualiseerd worden. Daarom is in 2019 de klimaatopgave vastgesteld door het college. Eén van de meest in het oog springende ontwikkelingen is het gezamenlijk met 23 gemeenten in de regio opstellen van de Regionale Energie Strategie (RES). In deze RES wordt het energielandschap in 2050 vorm gegeven en is basis voor de uiteindelijke route die ook de afzonderlijke gemeenten gaan nemen.
Op lokaal niveau is in het oorspronkelijke schetsplan een hoger ambitieniveau geschetst, CO2 neutraal in 2030. Gebleken is dat dit ambitieniveau vrijwel onmogelijk te bereiken is, tenzij de gemeente als overheid fors gaan ingrijpen en dwingende maatregelen gaan voorschrijven wat nadrukkelijk niet in lijn met de gemeentelijke leidende principes is. Belangrijker is het om een continue afnemende vraag naar energie te realiseren, waarbij optimaal gebruik is gemaakt van de voorhanden zijnde oplossingen.
Om de klimaatopgave vorm te kunnen geven onderscheid de gemeente een achttal sub-onderwerpen, waarbij de eerste vier onderwerpen zich met name richten op energie, te weten:
Het ontwerp opwekking wordt in relatie tot het planvoornemen nader toegelicht. De RES is leidend voor initiatieven die de gemeente gaat nemen. Daaronder vallen onder andere de inzet op het ontwikkelen van alternatieve energiebronnen. Om aan de energievraag tegemoet te komen is maximale inzet op lokale opwek noodzakelijk. Om een maximaal rendement te behalen zet de gemeente in op eigen opwek van met name elektriciteit. Om uiteindelijk aan de doelstelling te kunnen voldoen is deze inzet op elektriciteit noodzakelijk, warmte is er in overvloed, elektriciteit komt regionaal fors tekort. In dat kader zullen de beschikbare daken optimaal moeten worden ingezet en zullen zonneweide's waar dit ruimtelijk acceptabel is moeten worden ontwikkeld.
Het planvoornemen draagt bij aan de vergroting van het aanbod duurzame energie door de realisatie van een zonneweide. Dit sluit bij de inzet van de gemeente op het ontwikkelen van alternatieve energiebronnen.
In dit hoofdstuk is het plaatsen van een zonnepark in het plangebied getoetst aan het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. De ontwikkeling van het zonnepark is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. De locatie is geschikt voor de beoogde ontwikkeling en draagt bij aan de doelstellingen uit het energieakkoord om in 2023 16% van de energiebehoefte uit duurzame energiebronnen te halen, de energiedoelstelling van de provincie en de gemeentelijke ambitie om het aanbod duurzame energie te vergroten.
Wat betreft het aspect ruimtelijke kwaliteit, dit wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning. Dit is geborgd in het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een zonnepark planologisch mogelijk. In het kader van de omgevingsvergunning wordt het ontwerp van het zonnepark uitgewerkt door de initiatiefnemer die uiteindelijk het zonnepark gaat ontwikkelen.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) moet worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied. Het zonnepark is niet opgenomen in de VNG-publicatie. Van zonnepanelen is geen milieuhinder te verwachten. Dat geldt wel voor de bijbehorende transformator die wordt gerealiseerd in het plangebied. Deze transformator kan voor geluidshinder en gevaar zorgen en is in dat opzicht te vergelijken met de in de VNG-brochure vermelde elektriciteitsdistributie bedrijven van < 10 MVA. Het betreft hier een milieucategorie 2 inrichting met een richtafstand van 30 meter vanwege geluid en 10 meter vanwege gevaar. De dichtstbijzijnde woningen liggen op een afstand van 250 meter.
Hoewel de exacte plek van de transformator nog niet is bepaald, wordt deze in ieder geval 30 meter uit de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woning geplaatst. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand voor een transformator.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
De realisatie van een zonnepark zorgt niet voor een substantiële verkeersaantrekkende werking, waardoor omliggende woningen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor het onderhouden van het park zijn hooguit enkele verkeersbewegingen per jaar nodig.
Een zonnepark kent geen parkeerbehoefte. Er worden geen parkeerplaatsen aangelegd voor het zonnepark. Wel wordt het planologisch mogelijk gemaakt een extra parkeerterrein aan te leggen voor het kantorenpark, waar de behoefte bestaat aan extra parkeerplaatsen.
Conclusie
Gelet op bovenstaande is een onderzoek verkeer en parkeren niet uitgevoerd. Deze aspecten leveren geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
De oprichting van het zonnepark leidt, zoals aangeven in paragraaf 4.2, niet tot een substantiële verkeersaantrekkende werking en is daarmee niet van invloed op de luchtkwaliteit. Op grond van de Wet milieubeheer is hier sprake van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1 en 3.16 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ moet worden gehanteerd.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen van de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de omgevingsvisie en de bijbehorende omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Hollandse Delta heeft de beleidskaders van Rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Waterschapsbeleid
Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Hollandse Delta.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP, 2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.
Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m2 of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Nieuwe situatie
Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het zonnepark toe. Het gaat hierbij primair om palen waarop de panelen rusten. Er worden geen gesloten oppervlakten gecreëerd. Hemelwater dat op de zonnepanelen terecht komt kan rechtstreeks onder de panelen infiltreren in de bodem of oppervlakkig afstromen naar de omliggende watergangen. Ingezaaide vegetatie en periodiek beheer moet ervoor zorgen dat de infiltratie mogelijk blijft.
Wel wordt een transformator gebouwd. Dit gebouw heeft een oppervlakte kleiner dan 500 m2. Hiermee wordt de vrijstellingscriteria voor de aanleg van watercompensatie niet overschreden.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een waterbergingsgebied, er zijn geen waterkeringen aanwezig en er is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel liggen langs de plangrenzen bestaande watergangen. In onderstaande afbeelding zijn deze weergegeven. De watergang die is aangeduid met een paarse kleur is in onderhoud bij ProRail en heeft een beschermingszone van 1 meter. De watergang die is aangeduid met een blauwe kleur heeft een beschermingszone van 3,5 meter en is in onderhoud bij het waterschap. Het zonnepark wordt buiten de beschermingszones van de watergangen aan de noord-, west- en zuidkant gerealiseerd. Ter plaatse van de watergang aan de oostkant is een extra parkeerterrein voor het kantorenpark beoogd. In de regels is geborgd dat de demping van deze watergang 1:1 gecompenseerd moet worden in het plangebied door middel van de aanleg van een nieuwe watergang.
Afbeelding uitsnede legger Wateren, Hoogheemraadschap Hollandse Delta
Watertoets
Op 15 mei 2019 is de watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 1 bij de toelichting bijgevoegd.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudingsoogpunt zijn er geen belemmeringen voor de aanleg van een zonnepark.
Het zonnepark is geen kwetsbaar of bekend kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er zijn geen personen aanwezig. Een zonnepark is daarnaast ook geen risicobron.
Langs de noord- en zuidkant van het plangebied liggen transportroutes waar gevaarlijke stoffen over vervoerd mogen worden (spoorlijn Betuweroute en de A15). Bij de inrichting van het zonnepark dient hier rekening mee te worden gehouden door de zonnepanelen buiten de contouren van het plaatsgebonden risico te realiseren. Aangezien de aanleg van het (besloten) zonnepark niet leidt tot een verhoging van de bevolkingsdichtheid en er geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan
Het zonnepark vormt een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonnepark is een type A-inrichting. De inrichting valt daarmee onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu nodig. Op voorhand kan worden geconstateerd dat deze inrichting geen relevante geluidbelasting veroorzaakt. Specifiek geluidsonderzoek naar de inrichting zelf is dan ook niet aan de orde. De zonnepanelen produceren geen relevant geluid. Alleen de omvormers en schakelstations kunnen zorgen voor een zoemend geluid. Zoals toegelicht in paragraaf 4.1 liggen woningen op een afstand van meer dan 30 meter waarmee, ook voor het onderdeel geluid, voldaan wordt aan de richtafstand.
In de huidige situatie is het terrein begroeid met gras en bosschages. Voor het geluid van de in de omgeving aanwezige geluidsbronnen heeft dit een geluidsdempend effect. Met de aanleg van het zonnepark wordt de oppervlakte van het terrein veranderd in een gebied met vlakke, harde beplating. Vanuit de theorie van geluid krijgt het terrein daarmee een geluidsreflecterend karakter.
Hiermee bestaat de mogelijkheid dat het geluid van de maatgevende geluidsbron, het verkeer op de rijksweg A15, in de plansituatie verder draagt dan in de huidige situatie. Met andere woorden, de mogelijkheid bestaat dat de geluidsbelasting bij woningen ten noorden van het plangebied toeneemt als gevolg van het plan. Daarom zijn de geluidseffecten van de realisatie van het zonnepark onderzocht door Buro DB, het rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd. Het onderzoek wordt onderstaand toegelicht.
Onderzoek geluidseffecten
De geluidseffecten van het te realiseren zonnepark op de geluidsbelasting bij het woongebied in de omgeving van de Kooiwalweg zijn vastgesteld door vergelijking van de berekende geluidsbelasting in de huidige situatie en plansituatie. Enerzijds door de berekende geluidsbelasting bij toetspunten en anderzijds door berekende geluidscontouren.
Uit de rekenresultaten volgt dat het effect van de realisatie van het zonnepark op de geluidsbelasting bij de woonomgeving Kooiwalweg een toename van maximaal 0,23 dB is op het niveau van de begane grond. Op een hoogte van 4,0 meter boven maaiveld is het effect een geluidstoename van maximaal 0,21 dB.
Een dergelijk lage geluidstoename is voor het menselijk gehoor niet waarneembaar. Het berekende effect is daarmee aan te merken als een niet significant, waarmee gesteld wordt dat het plan geen nadelige consequenties heeft voor het woon- en leefklimaat bij de woningen in de omgeving van de Kooiwalweg.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
Bodem
Voor de aanleg van een zonnepark is het niet noodzakelijk om de grond af te voeren. Een zonnepark wordt aangemerkt als een industriële functie; de kwaliteit van de bodem (klasse Industrie) voldoet hiermee aan de functie (zonnepark). Nader bodemonderzoek of sanerende maatregelen zijn voor de aanleg van een zonnepark niet noodzakelijk. Het gebruik van het projectgebied als zonnepark heeft geen invloed op de bodemkwaliteit of op een eventueel hernieuwd gebruik in de toekomst
Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, zie hiervoor ook paragraaf 1.3.
De graafwerkzaamheden die plaats vinden voor de realisatie van het zonnepark overschrijden de vrijstellingscriteria waarvoor archeologisch onderzoek nodig is niet. Er is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen en te borgen dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, indien de vrijstellingscriteria worden overschreden, worden de dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Bureau Stadsnatuur heeft in juli 2019 een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport is als Bijlage 3 bijgevoegd.
Onderzoek
Soortenbescherming
Vaatplanten
Het plangebied is geheel begroeid. De vegetatiesamenstelling wijst op zeer voedselrijke situatie waarbij beschermde soorten redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten.
Vogels
Binnen het plangebied bevindt zich een nest van een Buizerd. In de afbeelding hieronder is de nestlocatie van de buizerd aangegeven. Dit nest is jaarrond beschermd. Voor het verwijderen van de nestboom en beplanting is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen. Als bomen van voldoende omvang en hoogte kunnen blijven staan of zich kunnen ontwikkelen dan kan dit een alternatief vormen voor de Buizerd. Het terrein wordt niet toegankelijk voor recreatie en wordt alleen betreden voor onderhoud aan de zonnepanelen en calamiteiten. Hierdoor blijft de rust in het plangebied bestaan. In dat geval is geen ontheffing nodig, maar dient dit wel vastgelegd te worden in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is in de bestemming 'Groen' voor de roodomlijnde groenstroken een omgevingsvergunningstelstel opgenomen. Zonder omgevingsvergunning is het verboden om bomen te kappen of te rooien en verhardingen aan te leggen. Hierdoor is geborgd dat de bestaande bomen blijven staan en deze stroken als alternatief voor de buizerd behouden blijven.
Zoogdieren
De meeste strikt beschermde zoogdieren konden op basis van biotoop worden uitgesloten met uitzondering van de vleermuizen. Naast de dieren zelf zijn ook essentële gebiedsfuncties beschermd. De bomen zijn te klein voor een verblijfplaats in een boomholte en staan te besloten tussen het struweel, waardoor deze kunnen worden uitgesloten. In de huidige situatie heeft het plangebied waarde als foerageergebied. Dat verminderd na de aanleg van de zonnepanelen. Het Zuidelijk Randpark kan dit verlies opvangen.
Een vaste vliegroute is niet echt te verwachten, omdat het plangebied aan alle zijden ingesloten is door infrastructuur en bebouwing. Bovendien bevinden zich binnen het terrein geen bomenrijen. De enige lijnvormige landschapselementen word en gevormd door de contouren van het plangebied. Deze worden niet aangetast door de ruimtelijke ontwikkeling.
In het plangebied kunnen algemeen voorkomende zoogdieren van de provinciale vrijstellingslijst voorkomen (Provinciale Staten van Zuid-Holland 2016). Voor deze soorten geldt de Zorgplicht. Bij de uitvoering van de werkzaamheden moeten slachtoffers zoveel mogelijk voorkomen worden. Aanbevolen wordt om met lage snelheid de beplanting eerst te snoeien en daarna pas geheel te verwijderen. Door het snoeien verdwijnen schuilmogelijkheden waardoor de dieren naar elders trekken. Geef de aanwezige dieren de tijd om het werkterrein te verlaten.
Overige soorten
De overige soorten kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten vanwege een gebrek aan geschikt biotoop en/of op basis van de landelijke verspreiding.
Gebiedsbescherming
De afstand van het plangebied tot beschermde natuurgebieden is aanzienlijk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied is de Oude Maas. Dit ligt circa 3,7 km ten zuiden van het plangebied. Het vormt tevens het dichtstbijzijnde deel van het NatuurNetwerk Nederland. De herinrichting van het plangebied heeft geen direct effect op de beschermde natuurgebieden. Potentiele negatieve effecten als verstoring door licht, geluid of trillingen kunnen worden uitgesloten vanwege de grote afstand. De Oude Maas kent geen doelsoorten of habitattypen, die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Er is slechts sprake van een korte, tijdelijke toename in stikstofdepositie. De zonnepanelen hebben juist tot doel om energieopwekking, waarbij stikstof vrijkomt, te verminderen. Gezien de grote afstand en de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde natuurgebied redelijkerwijs uitgesloten. Voor deze terreindelen van het NNN geldt dezelfde redenatie als voor de te verwachten effecten op Natura 2000-gebied. Een wezenlijk negatief effect op het NNN kan worden uitgesloten.
Beschermde houtopstanden
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom volgens de 'Groene Kaart' van de gemeente Barendrecht. De hoeveelheid bomen en struiken binnen het plangebied omvat een oppervlakte van meer dan 10 are/1.000 m2. Daarmee voldoet het aan de definitie van houtopstand die in de Wet natuurbescherming en dient een melding gemaakt te worden bij de provincie. Daarbij kan het herplanten van bomen verplicht worden.
Conclusie
Vanuit de aspecten gebiedsbescherming en beschermde houtopstanden zijn er geen belemmeringen te verwachten. Vanuit soortenbescherming gezien zijn, met uitzondering van de buizerd, geen belemmeringen te verwachten. Voor het verwijderen van het buizerdnest dient een ontheffing aangevraagd te worden. Een ontheffing is niet nodig in geval er een alternatief voor de buizerd gerealiseerd kan worden. De omliggende groenstroken vormen een alternatief voor de buizerd. In het bestemmingsplan is door middel van een omgevingsvergunningstelsel geborgd dat er geen bomen gekapt/gerooid mogen worden en er geen verhardingen mogen worden aangelegd zonder omgevingsvergunning. Indien voor de optimale werking van de zonnepalen er toch bomen gekapt moeten worden, dan dient een rapport te worden overlegd, waarin is aangetoond dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verleend. Door deze borging staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Sinds de inwerkingtreding van de m.e.r.-richtlijn (mei 2017) geldt voor alle activiteiten die voorkomen op de D-lijst dat onder de drempelwaarde een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden gedaan (voor plannen/besluiten in kolom 3 en 4), hierover moet het bevoegd gezag een besluit nemen. Dat besluit is nodig voor o.a. de aanvraag voor omgevingsvergunning. Zonneparken staan als zodanig niet op de D-lijst. Wel zijn er twee activiteiten waar zon onder lijkt te kunnen vallen:
De ontwikkeling van een zonnepark met een omvang zoals in het plangebied mogelijk wordt gemaakt wordt niet onder categorie D9 geschaard, behalve in het geval dat een zonnepark onderdeel uitmaakt van een groter landinrichtingsproject. Ook categorie D22.1 is niet van toepassing, aangezien er productie van elektriciteit, stoom én warm water nodig is, om hieronder te vallen. In dit geval is dus voor zonneparken geen vormvrije m.e.r. beoordeling nodig. Daarnaast blijkt uit de voorgaande paragrafen dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt sprake is van een aanvaardbaar project gezien vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
Conclusie
Er zijn vanuit het onderdeel m.e.r. geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is niet opgesteld omdat het planvoornemen geen activiteit betreft zoals genoemd in de D-lijst.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
Het bestemmingsplan 'Zonnepark 1e Barendrechtseweg' is een postzegelbestemmingsplan dat het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vervangt.
In de navolgende paragraaf wordt een toelichting gegeven op de in het plan voorkomende regels en bestemmingen.
De juridische regeling bestaat uit de volgende vier hoofdstukken:
In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In Artikel 2 Wijze van meten is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen en daaraan ondergeschikte voorzieningen.
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken gerealiseerd worden. Deze bestemming is opgenomen voor de gronden gelegen tussen het zonnepark en het kantorenpark.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, een zonnepark, bermen en beplanting, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en ondergeschikte voorzieningen. Daarnaast zijn de groenstroken langs de aanduiding ' overige zone - zonnepark' tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de leefomgeving van beschermende diersoorten. Deze regeling is opgenomen ten behoeve van de aangetroffen buizerdnest. Voor het verwijderen van het buizerdnest dient een ontheffing aangevraagd te woden. Een ontheffing is niet nodig in geval er een alternatief voor de buizerd gerealiseerd kan worden. De omliggende groenstroken vormen een alternatief voor de buizerd. In 4.4 is door middel van een omgevingsvergunningstelsel geborgd dat er geen bomen gekapt/gerooid mogen worden en er geen verhardingen mogen worden aangelegd zonder omgevingsvergunning. Indien voor de optimale werking van de zonnepalen er toch bomen gekapt moeten worden, is in artikel 4.4.2 geborgd dat dan een rapport te worden overlegd dient te worden, waarin is aangetoond dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verleend.
Het zonnepark is aangeduid door middel van een gebiedsaanduiding 'overige zone - zonnepark'. In de algemene aanduidingsregels, artikel 11.1, zijn de specifieke regels met betrekking tot het zonnepark opgenomen.
Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Voor het zonnepark zijn ook gebouwen ten behoeve van het zonnepark toegestaan. In de paragraaf Hoofdstuk 3 Algemene regels worden de regels met betrekking tot de zonnepark nader toegelicht.
Tot slot is een afwijkingsbevoegdheid van de bouwregels opgenomen. Dit is voor de bouw van masten ten behoeve voor cameratoezicht.
Binnen de bestemming 'Water' is een watergang opgenomen. Andere bouwwerken en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. De realisatie van het parkeerterrein is alleen mogelijk indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Binnen de overige bestemmingen is eveneens water toegestaan. De beschermingszones van de A-watergangen zijn voorzien van een passende dubbelbestemming, welke wordt toegelicht bij artikel 7.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Voor de zones met de voormalige dijken en voor het gebied waar zich de resten van een rivierduin en een fossiele stroomgordel in de ondergrond bevinden (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld.
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld.
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
In dit hoofdstuk zijn ook algemene aanduidingsregels opgenomen.
De realisatie van het zonnepark is geregeld door middel van een aanduiding. In dit artikel zijn alleen de regels die gelden voor het zonnepark opgenomen. Ten behoeve van het zonnepark is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze verplichting zijn een aantal voorwaarden opgenomen alvorens de omgevingsvergunning voor de bouw van zonnepanelen verleend kan worden. De voorwaarden zijn het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan met beeldkwaliteitsparagraaf welke beoordeeld en goedgekeurd is door het bevoegd gezag. De voorwaarde voor het landschappelijke inpassingsplan met beeldkwaliteitsparagraaf vloeien voort uit de verplichting vanuit het provinciaal beleid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een zonnepark planologisch en de daarbij behorende voorzieningen mogelijk. Aangezien hiermee geen sprake is van de bouw van een hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is een kostenverhaal niet verplicht.
Na vaststelling van het bestemmingsplan worden de gronden verhuurd aan derden. Deze gaan het zonnepark realiseren. Het initiatief wordt volledig op kosten van de initiatiefnemer gerealiseerd. Alle ambtelijke kosten worden gedekt uit de opbrengsten voor verhuur/recht van opstal.
Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg zoals opgenomen in artikel 3.1.1 Bro toegestuurd naar diverse overlegpartners. Van de volgende overlegpartners zijn reacties ontvangen;
Zienswijzen
Het voorontwerpbestemmingsplan is niet ter visie gelegd. Het ontwerp bestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd, gedurende deze periode is het voor één ieder mogelijk om een zienswijzen op het bestemmingsplan in te dienen. Het ontwerpbestemmingsplan "Zonnepark 1e Barendrechtseweg", met de daarop betrekking hebbende stukken, heeft met ingang van 22 september 2019 tot en met 7 november 2019 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging is er één zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. In de Nota Zienswijzen is de zienswijze samengevat en beantwoord. De Nota Zienswijze is als Bijlage 4 bijgevoegd.
De gemeente heeft naar aanleiding van de zienswijze een onderzoek laten uitvoeren. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar risico te verwachten is voor de inductieve beïnvloeding van kabels van het zonnepark nabij gelegen Gasunie leidingen.