Plan: | Vinkebuurt 126, Zwammerdam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.ZDvinkebuurt126-VA02 |
Op de locatie de Vinkebuurt 126 te Zwammerdam is een bedrijfsperceel aanwezig. Het perceel bestaat uit een bedrijfsgebouw en een buiten terrein welke wordt gebruikt voor opslag van materieel. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Zwammerdam.
Initiatiefnemer is voornemens om een gedeelte van het bedrijfsperceel te bestemmen als wonen en tuin. In de beoogde situatie wordt het bestaande bedrijfsgebouw gesloopt en wenst initiatiefnemer ter plaatse een woning te realiseren. Naast de woonbestemming wenst initiatiefnemer de grond te voorzien van een tuinbestemming. Tevens wordt de bestemming 'Verkeer' opgenomen ter plaatse van de bestaande toegangsweg ter ontsluiting van het naastgelegen bedrijfsperceel.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Limes", waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Aangetoond wordt dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied grenst met de zuidzijde aan de Vinkebuurt. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Alphen aan den Rijn, sectie G, nummer 948, 949 en 1029.
In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied in Zwammerdam (rode ster) en de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven (rode omlijning). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in de directe omgeving en in Zwammerdam (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Vinkebuurt 126, Zwammerdam" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Limes", "Parapluplan Parkeren" en "Parapluplan Archeologie". Het bestemmingsplan "Limes" is vastgesteld op 23 april 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn. De parapluplannen zijn op respectievelijk 21 september 2017 en 28 maart 2019 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld.
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijf', waarbij de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' is opgenomen. Op het perceel is een bouwvlak opgenomen met de maatvoering 'maximum bouwhoogte: 7 m' en 'maximum goothoogte: 6 m'. Het plangebied is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. In het "Parapluplan Archeologie" zijn de gronden van het plangebied zijn dubbel bestemd als 'Waarde - Archeologie 3'.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bestemd voor: bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3.1 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Waarde - Archeologie 3
De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd en over een oppervlakte van kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd.
De voorgenomen ontwikkeling is qua bestemmings- en bouwmogelijkheden niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient de planologische situatie te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen herontwikkeling te kunnen realiseren.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.
Het plangebied betreft een gedeelte van het perceel aan de Vinkebuurt 126 te Zwammerdam. Aan de oostzijde van het plangebied zijn diverse woon- en tuinbestemmingen gelegen. Tevens is in de nabijheid van het plangebied een bedrijfsbestemming gelegen, welke georiënteerd is op de Vinkebuurt. Aan de zuidzijde zijn maatschappelijke bestemmingen en groenbestemmingen gelegen. Aan de westzijde is tot slot een woonbestemming aanwezig.
Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie uit verhard buitenterrein welke in de huidige situatie wordt gebruikt voor opslag van materieel van het bedrijf. Tevens is ter plaatse een bedrijfsgebouw aanwezig.
De ligging en begrenzing van het plangebied is middels een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.1. Het plangebied is hierbij indicatief aangegeven met de rode omlijning. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied |
Initiatiefnemer wenst de bedrijfsbestemming ter plaatse van de kadastrale perceelnummers 948, 949 en 1029, op de locatie Vinkebuurt 126 te Zwammerdam, te wijzigen naar een woonbestemming met een tuinbestemming.
Ter plaatse van het bestaande bedrijfsgebouw wenst initiatiefnemer een woning te realiseren. De woning wordt iets verder vanaf de weg gepositioneerd waardoor het straatbeeld haar huidige ruimtelijkheid behoudt.
Ter plaatse wordt een (beeld)kwaliteitsslag behaald door de sloop van bedrijfsbebouwing en wordt er tevens een positieve bijdrage geleverd aan de woningvraag binnen de stad Zwammerdam en de gemeente Alphen aan den Rijn.
De beoogde woonbestemming is een passende functie gezien de omliggende woonbestemmingen. Ter ontsluiting van het naastgelegen bedrijfsperceel wordt gebruik gemaakt van een bestaande toegangsweg. Deze toegangsweg wordt bestemd met de bestemming 'Verkeer'.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.
De dorpen binnen de gemeente Alphen aan den Rijn behoren tot de categorie 'weinig stedelijk'.
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020' van de gemeente Alphen aan den Rijn. Hieronder is de behoefte voor de ontwikkeling op basis van deze beleidsnotitie in tabelvorm weergegeven.
Aantal woningen | GBO (m2) | Norm (gebied e) | Bezoekers | Totaal benodigd | |
1 | > 160 | 1,9 | 0,3 | (2,2) afgerond 3 parkeerplaatsen |
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling 3 parkeerplaatsen. In de beoogde situatie is op het perceel ruimte voor twee parkeerplaasten. Daarnaast kan ook in de garage geparkeerd worden. In de beoogde situatie kan in de eigen parkeerbehoefte worden voorzien.
Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. In dit geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Voor de beoogde woning bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Daarmee is sprake van naar boven afgerond 9 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
De ontsluiting van parkeerplaatsen vindt plaats op de Vinkebuurt. Deze weg heeft voldoende capaciteit om het verkeer afkomstig van het plangebied op een vlotte en veilige manier af te wikkelen. De beoogde ontsluiting van het plangebied op de hiervoor genoemde weg is verkeersveilig.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een onevenredige toename van de verkeersbewegingen. De omliggende infrastructuur is in voldoende mate ingericht om de verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te wikkelen.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aspecten parkeren en verkeer geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.
In voorliggend geval is dan ook geen sprake van een ladderplichtige ontwikkeling aangezien het voorliggend bestemmingsplan planologische kaders biedt voor de realisatie van één woning. Onderhavig initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Op 20 februari 2019 is het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland vastgesteld en nadien zijn enkele herzieningen vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 15 maart 2022 in werking. Dit Omgevingsbeleid omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving en bestaat uit twee kaderstellende instrumenten, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de programma’s is beschreven hoe de provincie haar beleid wil realiseren.
Met het omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de maatschappelijke en provinciale opgaven.
Op 20 februari 2019 is het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland vastgesteld en nadien zijn enkele herzieningen vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 15 maart 2022 in werking. Dit Omgevingsbeleid omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving en bestaat uit twee kaderstellende instrumenten, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de programma’s is beschreven hoe de provincie haar beleid wil realiseren.
Met het omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de maatschappelijke en provinciale opgaven.
De Omgevingsvisie vervangt de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de volgende (wettelijke verplichte) (beleids)visies: Duurzaamheid en Milieu, Cultureel Erfgoed en Basisvoorzieningen Cultuur, regionale economie en energie, Groen en het Programma Groen. Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet.
De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Zuid-Holland is in meerdere opzichten strategisch gelegen en we leven in een tijd van grote ingrijpende veranderingen. Globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie zorgen voor een ongekende dynamiek. Zuid-Holland is extra kwetsbaar voor al deze veranderingen. De richting van de Omgevingsvisie is duidelijk: een sterk, slim en schoon Zuid-Holland. De provincie wil die stap samen andere partners zetten.
De provincie wil meer ruimte en vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provinciale ambities zijn de kaders waarbinnen zij ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. De zes ambities van de Omgevingsvisie zijn:
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluit zij aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De omgevingskwaliteit bestaat uit de volgende onderdelen:
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening.
Het Omgevingsbeleid is gericht op het voortdurend werken aan een goede omgevingskwaliteit. In dat kader implementeert de provincie een beleidscyclus en ontwikkelt zij een monitoringssystematiek.
Bij de ontwikkeling zal onder andere rekening gehouden moeten worden met de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Het toevoegen van een woning sluit aan bij de opgave om woningen te realiseren. Het plan voor de ontwikkeling van woningen dient goed gemotiveerd te worden aan de hand van de richtinggevende ambities van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Ter plaatse van het plangebied is een transformatie van een gedeelte van een bedrijfslocatie naar woongebied voorzien. Om te beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling passend is, zal het plan getoetst worden aan de kaarten 'laag van de ondergrond', 'laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'laag van stedelijke occupatie'. Op basis van de kwaliteitskaart zijn onderstaande richtpunten van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de onderzoekslocatie. Het plangebied is niet gelegen in een bepaalde waarde van de 'Laag van de beleving', deze kaart wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.
Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta. Op basis van deze laag is het plangebied gelegen in het 'Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.1. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Laag van de ondergrond (Bron: Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland) |
De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Toetsing aan de Laag van de ondergrond
De oorspronkelijke kenmerken van deze laag zijn ter plaatse van het plangebied nauwelijks nog waarneembaar. Dit heeft met name te maken met het feit dat het plangebied volledig in gebruik is geweest ten behoeve van de bedrijfsfunctie. Bij de hoofdopzet van het stedenbouwkundig aspect wordt rekening gehouden met de in de omgeving voorkomende landschapsstructuren. Uit archeologisch onderzoek (zie paragraaf 5.8) wordt in het plangebied geen intacte archeologische vindplaats verwacht. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de ondergrond'.
De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. Het agrarisch landschap is beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland. Dicht bij de stad vinden we een veelheid aan verschillende cultuurlandschappen. Het plangebied ligt in een 'Lint', een 'Rivierdijk' en in het 'Veen(weide)landschap'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.2. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede Laag van cultuur- en natuurlandschappen (Bron: Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland) |
De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Veen(weide)landschap:
Rivierdijk :
Lint :
Toetsing van het initiatief aan de laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Zoals ook bij de toetsing aan de 'Laag van de ondergrond' is beschreven, zijn de oorspronkelijke cultuur- en natuurlandschappen nauwelijks meer aanwezig in het plangebied. Het nieuwe woongebied met tuinbestemming is passend binnen de ruimtelijke- en functionele structuur van de omgeving en past in het lint. De ontwikkelingen draagt bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers door te voorzien opwaardering van het plangebied. De doorzichten worden gewaarborgd. Het lint blijft herkenbaar als bebouwingsvorm. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elke hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads en dorpsgebied. Het plangebied ligt in de 'Stads- en dorpsranden' en 'Steden en dorpen'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.3. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede Laag van de stedelijke occupatie (Bron: Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland) |
Steden en dorpen:
Stads- en dorpsrand (200 meter):
Toetsing van het initiatief aan de laag van stedelijke occupatie
In dit geval is er sprake van het realiseren van een passende woonfunctie binnen de stadsrand. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap wordt hersteld. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de stedelijke occupatie'.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) in werking getreden. De ZHOV is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 15 maart 2022 in werking De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet af mag nemen, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Daarnaast zijn de bepalingen ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen van belang, en dient een toets aan provinciale milieubelangen plaats te vinden.
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 6.9) (lid 5)
5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
Toetsing van het initiatief aan artikel 6.9 (lid 5)
Het plan kan worden geschaard binnen de categorie ‘inpassen’. Het plan is qua aard en schaal passend in het gebied en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Het plan voorziet niet in wijzigingen op structuurniveau en volgt de richtpunten van de kwaliteitskaart. Tevens is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sanering van een gedeelte van een bedrijfslocatie en het toevoegen van een woon- en tuinbestemming.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
eisen:
Toetsing van het initiatief aan artikel 6.10
De ontwikkeling is reeds getoetst aan de rijksladder. De beoogde woning wordt gevestigd in de bebouwde kom. Omliggend aan het plangebied zijn reeds meerdere woningen gevestigd aanwezig. De beoogde bestemmingen zijn daarmee passend in de omgeving. Gelet op vorenstaande wordt gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 6.10 uit de Omgevingsverordening.
Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden:
Er is echter een uitzondering voor situaties met bestaande beperkingen opgenomen. In afwijking hiervan is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk als:
De locatie Vinkebuurt 126 te Zwammerdam is gelegen binnen de beschermingszone van de 'De Dikke Molen', zie afbeelding 4.4. In het gebied rondom deze molen is een molenbiotoop ingesteld met een straal van 100 meter vanuit het middelpunt van de molen en een beschermingszone tussen 100 - 400 meter uit het middelpunt van de molen.
![]() |
Afbeelding 4.4: Plangebied ten opzichte van de vrijwaringszone molenbiotoop |
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 270 meter van de 'De Dikke Molen' en valt daarmee binnen de beschermingszone van deze molen. Het plan voorziet in vervangende nieuwbouw, middels de sloop van het bestaande bedrijfsgebouw en de realisatie van een nieuwe woning met een maximale bouwhoogte van 9 meter met een bijgebouw.
De maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting mag niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel). Gezien de afstand van 270 meter tot aan het middelpunt van de molen mag de maximale hoogte van de nieuwe bebouwing en beplanting (1/30ste) 9 meter bedragen. In de beoogde situatie wordt de afstand van 9 meter ten aanzien van de beoogde bebouwing en beplanting niet overschreden.
Er is sprake van een toename van bebouwing op het perceel, maar de bestaande bebouwing aan de overzijde van de Oude Rijn (Kortsteekterweg) is reeds beperkend voor het zicht en de windvang van de molenbiotoop. Gezien de toename van de belemmering gering is (minder dan 100 m2), zal de beschermingszone van deze molen geen bezwaar vormen voor onderhavig voornemen.
Provinciale vaarweg
Het voorliggende plangebied is gelegen aan een provinciale vaarweg Oude Rijn. Conform de Verordening Ruimte dient in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden grenzend aan een provinciale vaarweg, rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
Aan de bovengenoemde criteria wordt voldaan. Er is sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij de vaarweg geen extra hinder zal ondervinden in de nieuwe situatie in vergelijking met de bestaande situatie. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt de waterbeheerder om advies gevraagd.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
De Regionale omgevingsagenda (ROA) Holland Rijnland (d.d. 11 juni 2021) is een gezamenlijk product van de dertien gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen en Zoeterwoude. Met de omgevingsagenda wordt voldaan aan het verzoek van het algemeen bestuur Holland Rijnland en de gemeenteraden om te komen tot een integraal ruimtelijk afwegingskader.
Met de Regionale omgevingsagenda wordt, als gebiedsgerichte uitwerking, aangesloten bij de prioriteiten zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), de Groeiagenda Zuid-Holland. Deze omgevingsagenda staat niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met onder meer de Regionale Strategie Mobiliteit (RSM), Regionale Energie Strategie (RES 1.0), de actualisatie van de Regionale Woonagenda en de mogelijk toekomstige Regionale Landschapsstrategie. Deze documenten worden in een later stadium vertaald naar een integraal uitvoeringsprogramma met acties, maatregelen en projecten om – aanvullend op wat al loopt – de komende jaren gezamenlijk op te pakken.
De Regionale Omgevingsagenda bespreekt hoe op integrale wijze alle ruimte-vragende functies een plekkunnen krijgen in de regio of waar keuzes gemaakt moeten worden. Deze omgevingsagenda helpt bij het maken van richtinggevende keuzes voor de toekomst.
De agenda bestaat uit een aantal verhaallijnen (ambities) die in elkaar overlopen en elkaar versterken:
Er worden onder andere kansen gezien voor: innovatieve bouwbedrijven (natuurinclusief en circulair bouwen), circulaire bedrijvigheid, uitbouwen van de distributiefunctie (e-driven) voor stadsdistributie, de greenports en de maakindustrie (zoals bij het Heineken-cluster, en rondom Flora Holland/Rijnsburg Noord). Deze economische ontwikkeling vraagt voldoende, diverse en betaalbare soorten van huisvesting en aantrekkelijke woonmilieus. De uitdaging is om diverse woonmilieus in een compacte setting te realiseren met gezonde vergroening van de bebouwde omgeving als uitgangspunt. Er wordt immers gekozen voor geconcentreerde verstedelijking om het landschap te sparen.
Als vervolg op de bestaande afspraken en opgaven wordt de as Katwijk-Leiden-Alphen aan den Rijn geïntroduceerd als drager voor duurzame verstedelijking in Holland Rijnland op de langere termijn.
In dit geval is met name het thema 'huisvesting' van belang.
De regio biedt wonen aan voor diverse doelgroepen en woonwensen, en dat doet de regio in verschillende woonmilieus in zowel grote als kleinere kernen, met elk een eigen identiteit en woningaanbod. De uitdaging is om diverse woonmilieus in een compacte setting te realiseren met gezonde vergroening van de bebouwde omgeving als uitgangspunt. De regio kiest immers voor geconcentreerde verstedelijking om het landschap te sparen. De woningbehoefte is binnenstedelijk niet altijd meer op te lossen. Daar waar het binnenstedelijk niet meer past, benut de regio daarom de kansen die er liggen om de kwaliteit van de stadsranden te versterken via landschappelijke verstedelijking. Binnen een ecologisch raamwerk worden de functies wonen en werken gecombineerd met (nieuwe) natuur en water. Woningbouw levert zo een bijdrage aan biodiversiteit, klimaatbestendige inrichting en groene en gezonde steden. Tegelijk zorgt de regio ervoor dat de veelkleurige en vitale kernen buiten de verstedelijkingsas leefbaar blijven en niet op slot gaan. Beperkt woningen toevoegen in en direct langs de randen van de kernen blijft mogelijk, primair voor de eigen inwoners.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de agenda voor de regio om te voorzien in huisvesting in de bebouwde omgeving. Het initiatief past binnen de kader van de regionale omgevingsvisie.
Holland Rijnland ligt centraal tussen de belangrijke economische kerngebieden Amsterdam en Den Haag. Er bestaat een grote verwevenheid tussen de Haagse, Leidse en Amsterdamse agglomeraties. Dit resulteert in een hoge druk op de ruimte in Holland Rijnland: voor bedrijfsterreinen, kantoren en wonen. De druk blijft hoog omdat het lastig blijkt om in dit deel van de Randstad de woningproductie gelijke tred te laten houden met de behoefteontwikkeling.
In de periode tot 2030 moeten er volgens de provinciale verstedelijkingsagenda “Samen waarmaken enversnellen” in de zuidelijke Randstad 230.000 woningen toegevoegd worden. De verstedelijkingsagenda constateert dat deze ontwikkeling niet gaat lukken zonder tempoversnelling. Volgens de verstedelijkingsagenda ligt er ook een belangrijke opgave in de regio Holland Rijnland, vanuit de agglomeratie Amsterdam en de as Leiden-Katwijk.
Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim
28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. De eerste jaren is de geprognosticeerde groei relatief groot, waardoor de urgentie van de woningbouwopgave in deze periode groot is. Om deze doelstellingen waar te maken heeft zijn er binnen de regio Holland Rijnland tien opgaven opgesteld:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de gestelde doelstellingen binnen de regio Holland Rijnland. Door het toevoegen van een woning binnen het plangebied wordt (in zeer beperkte mate) bijgedragen aan de opgave om per subregio minimaal 1.600 woningen te realiseren. Het plangebied is daarbij aan te merken als een inbreidingslocatie.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de regionale beleidskaders.
Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie Alphen aan den Rijn ’Groene gemeente met lef!’ vastgesteld. In de omgevingsvisie komen de kansen, uitdagingen en keuzes samen en wordt de koers voor onze gemeente als groenblauwe stad in de Randstad geschetst. Deze koers behoudt wat goed is en beschrijft de strategie voor nieuwe ontwikkelingen. We willen ook in de toekomst een aantrekkelijke gemeente zijn om in te wonen, werken en recreëren. Daarbij zijn vijf strategische keuzes van belang: duurzaam ondernemen landschappelijke verstedelijking, waardevol buitengebied, samen sterker en gezonde vergroening. Een omgevingsvisie is zelfbindend voor de overheid die hem opstelt. In dit geval betekent dat dat Gemeente Alphen aan den Rijn gehouden kan worden aan de intenties zoals deze zijn geformuleerd in de visie. Voor anderen biedt de visie aanknopingspunten om samen te werken, initiatief te nemen en iets bij te dragen aan de ontwikkeling en het beheer van de gemeente. Maar de visie brengt voor anderen geen verplichtingen met zich mee. De omgevingsvisie ‘Groene gemeente met lef!’ vormt voor het grondgebied van Gemeente Alphen aan den Rijn de leidraad voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en gaat hiermee de nog bestaande structuurvisies in de gemeente vervangen.
In de omgevingsvisie worden verschillende thema's aangehaald. In dit geval is met name het thema 'Demografische ontwikkelingen en verstedelijking' relevant.
Trends en ontwikkelingen
De Nederlandse bevolking groeit door. Voornamelijk in stedelijke gebieden en in belangrijke mate door immigratie. Vergrijzing is daarbij ook een belangrijke trend die de toekomstige ontwikkelingen in de leefomgeving gaat beïnvloeden. Mede hierdoor krimpt de gemiddelde grootte van de huishoudens en neemt het aantal huishoudens in de toekomst toe. Deze trends vragen om extra ruimte voor wonen, werken en mobiliteit.
Dit leidt tot meer druk op de woningmarkt en stijgende prijzen. Ook zijn er meer woningen nodig voor ouderenhuisvesting en eenpersoonshuishoudens in het algemeen.
Vooralsnog lijken de effecten op de woningmarkt en verstedelijkingsdruk beperkt, huizenprijzen stijgen momenteel nog verder naar recordhoogten. Er is nog steeds een woningtekort en de rente blijft zeer laag. Echter, wanneer de immigratie uit het buitenland niet doorzet en werkloosheid en rente oplopen is het denkbaar dat de hitte op de woningmarkt de komende jaren wel degelijk afkoelt.
Daarnaast kan het wel eens zo zijn dat door het afnemende belang van nabijheid van werk de hitte op de woningmarkt ook nog eens minder geconcentreerd maakt en de vraag dus over een groter deel van Nederland wordt verspreid, richting de meer landelijke delen. Vraag naar ruimere woningen stijgt hier mogelijk ook door.
Regionale druk
Er is een grote druk op de woningmarkt, met name vanuit de steeds duurder wordende grote steden rondom Alphen aan den Rijn. Onze gemeente is nog relatief betaalbaar, maar dit staat ook onder druk. Kansen voor met name lage en middeninkomens nemen af. Deze vraag gaat voor ongeveer de helft uit naar eengezinswoningen.
Om deze vraag op te vangen, zullen binnenstedelijke gebieden herontwikkeld en verdicht moeten worden om woningen te creëren die passen bij de huidige vraag. Echter, de verwachting is dat deze locaties voor 2030 uitgeput zijn, bovendien zijn er in de kern Alphen aan den Rijn nu al nauwelijks locaties beschikbaar voor de realisatie van eengezinswoningen. Terwijl de overloop uit andere steden naar alle waarschijnlijkheid doorzet. Daarom zijn er ook delen van de stadsranden en de Oude Rijn-N11 zone aangemerkt als potentiële locaties voor landschaps- en woningbouwontwikkeling. In de kleinere kernen wordt voornamelijk gebouwd voor de lokale behoefte, met een beperkte plus om migratie op te kunnen vangen. Hierbij heeft bouwen binnen het bestaande dorpsgebied de voorkeur.
Voorliggend initiatief voorziet in het toevoegen van een woning in Zwammerdam. Hiermee wordt ingespeeld op de trends en ontwikkelingen in het kader van de woonbehoefte op een daarvoor gewenste locatie. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het verlichten van de druk op de woningmarkt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.
De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Woonvisie 2021-2025 vastgesteld. Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt is een nieuwe woonvisie opgesteld. De vorige Woonvisie, die in 2016 werd vastgesteld, is inmiddels niet meer actueel. Door de druk op de woningmarkt komen Alphenaren moeilijker aan een woning, vooral bij huishoudens met een laag of middeninkomen is dit het geval.
De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Alphense 'Woonvisie 2021 - 2025' vastgesteld. Daarin is de visie voor de komende vier jaar op het woonbeleid neergelegd. De gemeente Alphen aan den Rijn wil zich ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Door de toenemende druk op de woningmarkt in zowel de grotere kernen als de dorpen komt de vitaliteit van de gemeente onder druk te staan. Ook zorgt de schaarste op de woningmarkt ervoor dat niet iedereen een passende woning kan vinden. Door de strategische ligging in het Groene Hart is de gemeente een populaire woonplek voor jonge gezinnen. Dit verhoogt de druk verder en zorgt voor verdringing van woningzoekenden die nog geen plek hebben, zoals starters op de woningmarkt. Dit vraagt daarom snel extra woningen in alle kernen van de gemeente. Naast de druk op de markt zijn er ook nieuwe opgaven rond van wonen en zorg, nieuwe doelgroepen die zich aandienen, en het verduurzamen en klimaatadaptief maken van de bestaande woningvoorraad. Om adequaat in te kunnen spelen op deze opgaven stelt de gemeente prioriteiten:
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie (GOVI) en bevat daarom een deel 'visievorming'. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt in het beleid. Het gaat hierin om de volgende thema's:
De woonvisie is daarnaast vooral actiegericht met concrete opgaven voor de komende jaren (looptijd tot en met 2025, met een doorkijk naar 2030). Aan deze opgave wordt in de woonvisie een uitvoeringsagenda gekoppeld. In de woonvisie wordt de noodzaak geschetst om de stadsranden als locaties voor woningbouw te benutten.
Omdat de woonvisie een looptijd heeft tot 2025 en is gericht op de uitvoering in de komende jaren, valt eenkeuze over deze locaties buiten de scope van de woonvisie.
Het toevoegen van een woning sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie ten aanzien van het bouwen van woningen zoals vervat in het gemeentelijke woonbeleid. Onderhavig plan sluit aan bij de genoemde ambitiie en de functie wonen binnen het plangebied is passend binnen het bestaande woonlint langs de Vinkebuurt.
Uitgangspunt bij het stedenbouwkundig ontwerp van voorliggend plan is het optimaal benutten van de unieke locatie. De ligging langs de Oude Rijn kan gezien worden als meerwaarde en vormt daarmee een belangrijke identiteitsdrager van deze plek.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2015 de welstandsnota vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Allereerst zijn er relatief eenvoudige objecten zoals bijgebouwen en dakkapellen te onderscheiden, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Daarnaast zijn er de gebieden, die de kern van het welstandsbeleid vormen. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het stadshart, dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven, dat wordt gevolgd door een waardering.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het bouwplan getoetst aan het gemeentelijke welstandsbeleid.
Een investering in een duurzame toekomst voor de volgende generaties. In het Duurzaamheidsprogramma staan de ambities en acties van de gemeente Alphen aan den Rijn tot het jaar 2031. De gemeente wil in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten.
Daarom investeert de gemeente in een duurzame toekomst voor de volgende generaties. Het doel is een leefomgeving waarin inwoners gezond kunnen wonen, werken en leven. Hoe dit bereikt kan worden is uitgewerkt in ambities tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2023. Elke twee jaar worden dit uitvoeringsprogramma geactualiseerd, zodat kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en initiatieven uit de samenleving.
In het duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:
In de beoogde situatie wordt een gedeelte van een bedrijfsbestemming bestemd als wonen en tuin. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt gesloopt en er wordt een gasloze woning teruggebouwd. Daarmee komt een gasaansluiting te vervallen. Ten aanzien van het aspect wateroverlast wordt hier nader op ingegaan in Hoofdstuk 6. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is met de visie zoals opgenomen in het duurzaamheidsprogramma 2021-2030 en voorziet in een toekomstbestendige functie voor deze locatie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, besluit milieueffectrapportage en ontplofbare oorlogsresten.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De beoogde woning wordt op basis van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
Ten zuiden van het plangebied, op circa 560 meter, bevindt zich de spoorlijn 'Alphen aan den Rijn - Bodegraven'. Ter plaatse van het plangebied heeft de spoorlijn een geluidproductieplafond (gpp) van 60 dB. Bij een dergelijk gpp geldt een zonebreedte van 200 meter. Het plangebied bevindt zich buiten deze zone, waardoor een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai niet benodigd is.
In voorliggend geval worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg is gelegen.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen:
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Situatie plangebied
Het plangebied ligt in de nabijheid van de Steekterweg. Dit betreft een deels een 60 km/uur weg en gaat over in een 30 km/u weg, gezien de verkeersintensiteit is voorliggend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is de Vinkebuurt niet meegenomen in voorliggend onderzoek gezien de lage verkeersintensiteit van deze weg.
In dit geval is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek verricht om de geluidsbelasting van de weg op de gevels van de woning te berekenen. Hierna wordt op de belangrijkste onderzoeksresultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Bijzonder verkeer
Langs het projectgebied rijdt sporadisch vrachtverkeer naar de naastgelegen bedrijfsbestemming. Het bedrijfsperceel wordt gebruikt als opslag voor een wegenbouwer. Dit vrachtverkeer rijdt maximaal één keer per maand naar deze opslagplaats. Aangezien dit een zeer lage verkeersintensiteit betreft die geen invloed zullen hebben op de geluidbelasting zijn deze verkeersbewegingen niet opgenomen in het akoestisch onderzoek.
Onderzoeksresultaten
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van het gezoneerde deel van de Steekterweg bedraagt inclusief 5 dB reductie hoogstens 41 dB. De geluidbelasting inclusief reductie voldoet aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Er is daarom geen noodzaak om een hogere waarde vast te stellen.
De cumulatieve geluidbelasting exclusief de 5 dB reductie bedraagt hoogstens 49 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 53 dB uit het gemeentelijk beleid en kunnen alle gevels aangemerkt worden als geluidsluw. Daarnaast is binnen het projectgebied genoeg buitenruimte met een lage geluidbelasting. Er kan daarom worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de NEN-richtlijnen.
In voorliggend geval is door Terra Agribusiness ter plaatse van het plangebied een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten historisch vooronderzoek
Gegeven het historische gebruik en ontstaan van de locatie, de resultaten van onderhavig historisch onderzoek en het beleid van de Omgevingsdienst Midden-Holland, kan de locatie als onverdacht beschouwd worden in het kader van de NEN5740 en NEN5707. Er zijn geen verdachte deellocaties aangetroffen.
Indien er ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie gaan plaatsvinden kan een verkennend bodemonderzoek NEN5740/5707 noodzakelijk zijn.
Door Van der Poel B.V. is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek en indicatief asbestonderzoek (puin) uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten verkennend bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Geadviseerd wordt het vrijkomende puin van de locatie toe te passen als fundering onderverhardingslagen of af te voeren naar een erkende verwerker.
Indien er bij de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwrijp maken van de locatie bijzonderheden als stortingen van asbest wordt waargenomen dient men de graafwerkzaamheden te stoppen en een milieukundige in te schakelen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen extra gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard van voorliggende ontwikkeling (het realiseren van een woning) is het aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat een woning niet wordt aangemerkt als een extra gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.
De WHO hanteert sinds september 2021 de volgende advieswaarden:
Met de NSL-monitoringstool 2020 zijn de berekende maximale concentraties op de dichtstbijzijnde wegen van het plangebied in kaart gebracht voor de jaren 2021 en 2030. Deze concentraties zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
NO2 ug/m3 | PM10 ug/m3 | PM2,5 ug/m3 | |
2021 | 13.28 | 15.68 | 8.64 |
2030 | 9.57 | 13.91 | 6.96 |
In 2021 werd ter plaatse van het plangebied niet voldaan aan de WHO-advieswaarden. In 2030 wordt wel voldaan aan de WHO-advieswaarden voor NO2 en PM10, maar nog niet aan de WHO-advieswaarde voor PM2,5. Het gaat in dit geval om een kleine overschrijding. Naar verwachting zal de luchtkwaliteit in Nederland de komende jaren verbeteren, gelet op schonere technieken in onder meer de industrie. Daarnaast neemt naar verwachting het verkeer dat rijdt op fossiele brandstoffen de komende jaren af. De verwachting is dat in en rond het plangebied in de komende jaar ook voor wat betreft PM2,5 zal worden voldaan aan de WHO-advieswaarden. Gesteld wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er zijn overigens geen juridische belemmeringen voor de realisatie van voorliggend plan, omdat voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en het plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Tot slot is de gemeente Alphen aan den Rijn ondertekenaar van het Schone Lucht Akkoord. Onderhavig voornemen voldoet aan dit Akkoord omdat het voornemen voorziet in de realisatie van een gasloze woning waarbij geen houtkachel mogelijk wordt gemaakt.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de kaart zijn meerdere risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde inzichtelijk gemaakt. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De ligging van het plangebied is middels een rode ster indicatief aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: atlasleefomgeving.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Buisleiding
Ten zuidwesten van het plangebied ligt de NEN 3650 - aardgasleiding A-515 van de Nederlandse Gasunie. Het gaat hier om een buisleiding met een uitwendige diameter van 914 mm en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Gezien de half-half ligging van deze buisleiding (ligging bovenkant van de leiding boven maaiveld) geldt ten aanzien van de 1% letaliteitsgrens een minimale afstan van 600 meter. De afstand tussen de grens van het plangebied en deze buisleiding bedraagt 570 meter. Het plangebied is gelegen binnen de 1% letaliteitsgrens. Daarom is onderstaand een nadere verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
Uit vorenstaande blijkt dat het projectgebied ligt binnen de risicocontouren van de buisleiding A-515.
Echter sluit de beoogde woonbestemmingen aan bij de nabijgelegen woonbestemmingen. Daarnaast zijn andere woonbestemmingen en maatschappelijke bestemmingen op een kortere afstand van de buisleiding gelegen. In de beoogde situatie wordt een woning toegevoegd, er is derhalve sprake van een toename van het plaatsgebonden danwel groepsrisico. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een onderbouwing van het risico gegeven.
Geconcludeerd wordt dat onderhavig plan met betrekking tot het aspect ‘externe veiligheid’ ten aanzien van buisleidingen, passend is binnen een ‘goede ruimtelijke ordening’.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in een gebied waar naast woonfuncties ook andere functies voorkomen. Het gaat om nabij gelegen bedrijfs- en sportbestemmingen. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning aan de Vinkebuurt. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval wordt de woning binnen het plangebied aangemerkt als een milieugevoelige functies.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich locaties waar op basis van het huidige juridisch-planologisch regime milieubelastende functies zijn toegestaan.
Agrarische bestemming
Op de locatire Kortsteekterweg 4a is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op grond van de bestemmingsomschrijving is ter plaatse een melkveehouderij toegestaan. Uitgaande van milieucategorie 3.2 geldt voor geluid een afstand van 30 meter. Het aspect geur wordt nader behandeld in paragraaf 5.6.
Het plangebied is gelegen op een afstand van 77 meter. Belemmeringen zijn niet te verwachten.
Maatschappelijke bestemming
Op de locatie Drietaktweg is een maatschappelijke bestemming gevestigd. Op deze locatie zijn meerdere maatschappelijke activiteiten toegestaan. Uitgaande van milieucategorie 2 (kinderopvang, onderwijs, kantoren) geldt op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied' een richtafstand van 10 meter. De afstand tot aan de dichtstbijgelegen maatschappelijke bestemming bedraagt 60 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.
Bedrijfsbestemmingen
Vinkebuurt 67
Op de locatie Vinkebuurt 67 is een bedrijfsbestemming gevestigd. De gronden zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Uitgaande van de functie 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen < 10 MVA' kan worden uitgegaan van milieucategorie 2. Op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied' geldt bij een dergelijke toegestane functie een richtafstand van 10 meter. De bedrijfsbestemming ligt op een afstand van 80 meter, aan de gestelde richtafstand van 10 meter kan worden voldaan.
Vinkebuurt 69-71
Op de locatie Vinkebuurt 69-71 is een bedrijfsbestemming gevestigd. Op deze locatie is een bedrijf toegestaan tot en met milieucategorie 2. Op basis van omgevingstype 'gemengd gebied' dient bij een dergelijke toegestane functies (cat. 2) een richtafstand van 10 meter. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen de dichtstbijzijnde mogelijke gevel van een milieugevoelige functie in het plangebied en de bestemmingsvlakken bedoeld voor categorie 2 ten minste 20 meter.
Vinkebuurt ong. (naast nr. 126)
Naast het plangebied ligt een bedrijfsperceel (Vinkebuurt ong.). Op deze gronden is een bedrijfsfunctie toegestaan tot en met maximaal millieucategorie 3.1. Op basis van omgevingstype 'gemengd gebied' dient bij een dergelijke toegestane functies (cat. 3.1) 30 meter te worden aangehouden. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen het bestemmingsvlak en de gevel van de beoogde milieugevoelige functie 30 meter. Aan de gestelde richtafstand wordt voldaan.
Ter plaatse van de tuinbestemming is in de regels de oprichting van vergunningsvrije bouwwerken uitgesloten, derhalve kunnen ook geen mantelzorgwoningen worden gerealiseerd. Op deze wijze wordt de naastgelegen bedrijfsbestemming niet in de huidige bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Ten aanzien van deze bedrijfsbestemming heeft de eigenaar van deze grond een recht van overpad over het perceel van Vinkebuurt 126. Het verkeer wat over deze weg passeert is te relateren aan dit bedrijf. Zoals reeds in paragraaf 5.1.2.3 is benoemd gaat het om minimale verkeersbewegingen welke derhalve verwaarloosbaar is en geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in haar geurverordening afstanden voor veehouderijen zonder geuremissiefactor voor bepaalde delen van de gemeente naar beneden bijgesteld. Een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient op ten minste 50 meter afstand te liggen, een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom op ten minste 25 meter.
Binnen 50 meter van de toekomstige woningen in het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Aan de overzijde van de Oude Rijn, aan de Kortsteekterweg 4a is een agrarisch bouwvlak met een agrarisch bedrijf aanwezig. Het agrarische bouwvlak is op een afstand van 77 meter gelegen. Aan de gestelde afstand van minimaal 50 meter wordt voldaan. De toekomstige woning wordt dan ook niet belemmerd door eventuele geurhinder van agrarische bedrijven en er worden geen agrarische bedrijven belemmerd door de nieuwe woning.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een Aeriusberekening door Hedgehog Company uitgevoerd. Deze is in Bijlage 4 bij deze toelichting bijgevoegd. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Tot slot wordt opgemerkt dat, vanwege de ruime afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden, op voorhand wordt geconcludeerd dat het voornemen door geluid, licht of trillingen geen negatieve effecten veroorzaakt voor Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op ruim 800 meter afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Om de effecten van voorliggende ontwikkeling ten aanzien van sloop van bebouwing op de aanwezige flora en fauna in kaart te brengen is door het onderzoeksbureau Veldbiologische Werken een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.
Quickscan Wet natuurbescherming
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Zuid-Hollandse Omgevings-verordening, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten kunnen hebben op vleermuizen.
Onderzoeksresultaten nader onderzoek vleermuizen
Door het onderzoeksbureau Veldbiologische werken een nader onderzoek naar vleermuizen op de locatie uitgevoerd. Onderstaand wordt nader ingegaan op de resultaten van dit onderzoek. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.
Met het aanvullend onderzoek naar vleermuizen is vastgesteld dat in de gevels van het bedrijfsgebouw drie (3) zomerverblijfplaatsen zijn, welke gebruikt worden door maximaal één (1) exemplaren. Zeer waarschijnlijk betreft dit telkens hetzelfde exemplaar dat wisselt van verblijfsplaats.
Bij uitvoering van de voorgenomen plannen zullen de zomerverblijfsplaatsen worden vernietigd. Deze handeling is strafbaar conform Artikel 3.5 lid 4 dan wel Artikel 3.5 lid 2 van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing Wet natuurbescherming is aan de orde.
Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebied verwacht. Er dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd, dit is middels een sloopvergunning in het bestemmingsplan geborgd. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het archeologische beleid voor het grondgebied doorvertaald in haar bestemmingsplannen middels dubbelbestemmingen. Ter plaatse van het plangebied is het "Parapluplan Archeologie" opgenomen. Op basis van dit parapluplan zijn de gronden bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Met de nieuwbouw in het plangebied wordt deze grens met de bouwwerkzaamheden overschreden. In dit geval is door Laagland Archeologie ter plekke van het plangebied een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd. Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven. Voor de volledig onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
De gerijpte top van de oeverafzettingen is in een groot deel van het plangebied afgegraven tijdens het inrichten van het gebied als bedrijventerrein. Aansluitend is een maximaal 170 cm dik pakket matig grof zand met veel baksteenfragmenten en puinresten opgebracht. Daarna is een oppervlakteverharding gecreëerd. Omdat in een groot deel van het plangebied een relatief diep reikende recente verstoring is geconstateerd wordt in het plangebied geen intacte archeologische vindplaats verwacht. Om deze reden wordt de locatie vrij gegeven voor de voorgenomen ingreep.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Op basis van het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" is geen dubbelbestemming ter plaatse van het plangebied opgenomen. In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. In de omgeving van het plangebied is een molen aanwezig. Ter plaatse van het plangebied is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Ter bescherming van de molenis deze gebiedsaanduiding in onderhavig plan opgenomen. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er sprake is van positieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied.
Gelet op de kleinschaligheid (toevoegen van slechts één gasloze woning) van de ontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebied wordt gesteld dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van een (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van de woning wordt bovendien opgemerkt dat het gaat om zeer tijdelijke en zeer kleinschalige (aanleg)werkzaamheden.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het planologisch toevoegen van één woning in de gemeente Alphen aan den Rijn. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.
De Nederlandse ondergrond verbergt nog veel ontplofbare oorlogsresten (OO's) zoals munitie, granaten en bommen, met name afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. OO's worden regelmatig ontdekt bij bouw-, graaf-, bagger- en saneringswerkzaamheden. Het aantreffen ervan kent veiligheidsrisico's in de vorm van ontploffingsgevaar.
Ontplofbare oorlogsresten in de bodem zijn enerzijds afkomstig van bombardementen en gevechtshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds is aan het einde en in de periode na de Tweede Wereldoorlog munitie geruimd en gedumpt in bijvoorbeeld watergangen, oude loopgraven, bomkraters. Om die reden is het belangrijk om te weten waar (zware) bombardementen hebben
plaatsgevonden, waar (loopgraaf)gevechten en verdedigingslinies zijn geweest en waar munitie werd opgeslagen. Daar waar de bodem mogelijk verdacht is op ontplofbare oorlogsresten dient te worden beoordeeld in hoeverre deze explosieven een risico vormen.
Het plangebied, dat noordelijk ligt ten opzichte van een spoor, raakt niet aan een risicogebied waar mogelijke vliegtuigbommen terecht zijn gekomen als gevolg van de bombardementen op het spoor. Afbeelding 5.2 toont een uitsnede van de oorlogshandelingenkaart van REAS Euro, waarop het plangebied en de verdachte zone rondom het spoor in meer detail inzichtelijk zijn. Het plangebied is hierop aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 5.2: Oorlogshandelingenkaart REAS Euro (bron: https://reaseuro.nl/oorlogshandelingenkaart/) |
Het plangebied raakt niet aan een risicogebied. Ontplofbare oorlogsresten in de bodem worden niet verwacht. Bovendien wordt met de beoogde nieuwbouw geen onderkeldering of andere dieper gelegen ondergrondse bebouwing gerealiseerd. Een oriënterend onderzoek is in het kader van de planologische procedure niet noodzakelijk.
Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
Het waterbeleid voor de periode van 2022-2027 is opgenomen in het 'Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland'. De volgende beleidskeuzes komen in dit regionaal waterprogramma aan de orde; waterveiligheid, mooi en schoon water, bodemdaling, waterrecreatie, goed functionerende provinciale infrastructuur en toekomstbestendige infrastructuur.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomst vast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is de nieuwe Keur in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen). Aan deze Keur zijn bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op:
De Keur stelt verbodsbepalingen op voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Rijnland kan met de afgifte van een vergunning ontheffing verlenen van de Keur voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De Keur is een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De ontheffing van de Keur is een activiteit in de zin van de Waterwet. Bij een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij sprake is van een keurontheffing, zal dit bij de Keur onderdeel uitmaken van het toetsingskader.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Rijnland streeft naar samenwerking in de afvalwaterketen en wil hierover graag adviseren. Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouwontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater, als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk watertakenprogramma.
De gemeente Alphen aan den Rijn kent het Gemeentelijk Watertakenprogramma 2021-2024. De drie wettelijke watertaken die gemeenten volgens de wet hebben zijn het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater, het verwerken van hemelwater (neerslagwater), en een zorgplicht voor de grondwaterstand in stedelijk gebied. Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd
overgenomen in de Omgevingswet. Alleen de verplichting tot het hebben van een vastgesteld GRP, nu nog opgenomen in de wet Milieubeheer, verdwijnt met invoering van de Omgevingswet. Tot de instrumenten van de Omgevingswet behoort wel de mogelijkheid tot het vaststellen van een programma voor de gemeentelijke watertaken. Het Gemeentelijk Watertaken Programma is de opvolger van het ‘GRP 2016-2020’.
Volgens de Omgevingswet wordt al het beleid voor de fysieke omgeving op hoofdlijnen opgenomen in de gemeentelijke omgevingsvisie (GOVI). Dit geldt dus ook voor het beleid betreffende de drie watertaken die in de Omgevingswet staan. Er is nog geen GOVI vastgesteld voor onze gemeente.
Het GWP en de watertaken staan niet op zichzelf, maar hebben relatie met veel ander vastgesteld beleid op verschillende overheidsniveaus, waarvan een overzicht wordt gegeven.
Als opvolger van het GRP 2015-2020 bevat het GWP een evaluatie van de speerpunten in het GRP en het werkelijke verloop van de financiën ten opzichte van hetgeen voorzien was in het GRP.
Het beleid is per watertaak verder uitgewerkt naar meer specifiek doelen, de te treffen maatregelen en de resultaten die we willen bereiken. Hierbij is ook weer onderscheid is gemaakt naar type gebied; stedelijk, lintbebouwing en buitengebied. Daarna staan de middelen die benodigd zijn voor het uitvoeren van het beleid beschreven.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Ten aanzien van het planvoornemen is nog geen advies ontvangen van het waterschap. Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.
Verharding
In de huidige situatie is het gehele plangebied verhard rondom de bestaande bebouwing. In de beoogde situatie zal een gedeelte van het plangebied ingericht worden als tuin. Hiervoor zal beplanting worden aangeplant. Door de aanplant van beplanting is er sprake van een afname van verharding in het plangebied. Voor onderhavig voornemen geldt daarom geen compensatieverplichting.
Waterkering
Het plangebied ligt binnen de kern- en beschermingzone van een regionale Boezemkade. Voor het uivoeren van de voorgenomen ontwikkeling is op grond van de Rijnlandse Keur instemming van Hoogheemraadschap van Rijnland vereist. Conform de 'ja-tenzij' benadering vallen handelingen met een klein risico onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situatie zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist.
Het plan ziet toe op vervangende nieuwbouw, waarbij het beoogde bouwvlak verder van de kruin van de waterkering komt te liggen dan in de huidige situatie. De verwachting is dat er geen sprake van negatieve gevolgen voor de waterkering zal zijn. Het waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland geeft aan dat onderhavig voornemen valt onder de zorgplicht en zonder vergunning of melding kan worden uitgevoerd.
Overstromingsrisico
Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.
In afbeelding 6.1 is een uitsnede opgenomen van de kaart met de maximale waterdiepte bij een overstroming. Het plangebied is met rode ster weergegeven. De maximale waterdiepte ter plaatse van het plangebied is 0. Het plangebied ligt niet binnen een gebied met risico op overstromingen.
![]() |
Afbeelding 6.1: Uitsnede maximale waterdiepte bij overstroming (Bron: atlasleefomgeving.nl) |
Grondwater
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. Bij het bouwplan zal rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op grondwateroverlast minimaal is.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig en het voornemen voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.
Hemelwater
Het verzoek van het waterschap is om op eigen terrein zoveel mogelijk hemelwater vast te houden, te bergen en te infiltreren.
Afvalwater
Het afvalwater wordt net als in de huidige situatie afgevoerd naar de riolering. Het rioolstelsel wordt dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige aantal vervuilingseenheden kan worden afgevoerd.
Droogte
In de beoogde situatie neemt het verharde oppervlakte af en zal er groen in het plangebied worden aangelegd. Door infiltratie in de bodem neemt de kans op droogte af.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast.
Hitte
De hittestress op het perceel wordt voorkomen door de schaduwwerking van de beoogde woning met bijgebouw. Tevens neemt het verharde oppervlakte in het plangebied af. Hittestress wordt ook voorkomen door de aanplant van groen.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Limes" (vastgesteld op 23 april 2014).
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, verhardingen, parkeervoorzieningen behorende bij woningen en woonschepen en tevens ter behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' zijn de gronden bestemd voor verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, sloten, bermen en andere grondvoorzieningen, beplantingen, een en ander hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer naar de naastgelegen bedrijfsbestemming.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen en ondergeschikte voorzieningen.
Hoofdbebouwing is slechts toegestaan in het aangegeven bouwvlak. Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen geldt een maximum van 100 m2.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Bij de woningbouwontwikkeling gaat het om een particulier initiatief. In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente . Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Het plan is economisch uitvoerbaar.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland. Uit de vooroverlegreactie van de provincie blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan.
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'normale procedure'. In het kader van het wettelijke vooroverleg is het plan voorgelegd aan het waterschap. Uit het vooroverleg is gebleken dat geen het waterschap geen op- of aanmerkingen heeft op onderhavig plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan in ongewijzigd vastgesteld.