direct naar inhoud van Regels
Plan: Vinkebuurt 126, Zwammerdam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.ZDvinkebuurt126-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Vinkebuurt 126, Zwammerdam' met identificatienummer NL.IMRO.0484.ZDvinkebuurt126-VA02 van de gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden bedrijvigheid

kleinschalige bedrijvigheid die in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

het gedeelte van het erf niet behorende bij het voorerf;

1.9 achtergevel

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd;

1.10 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.11 archeologisch rapport

een verslag vervat in rapportvorm van een archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.12 archeologische verwachting

een onderbouwde verwachting waaruit de kans blijkt dat archeologische resten in een omschreven gebied voor kunnen komen;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijbehorende bebouwing

bebouwing dat zich fysiek of functioneel met een op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden, zoals een aan- of uitbouw, bijgebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.19 bijgebouw

een vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 bouwwerk geen gebouw zijnde

een bouwwerk niet zijnde een gebouw;

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst;

1.29 dakterras

buitenruimte op het dak van een gebouw;

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van volumineuze detailhandel;

1.31 erf

het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw, buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.34 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de gevel van een gebouw waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag;

1.35 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.36 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.37 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.38 perceel

Een aaneengesloten bij het Kadaster geregistreerd stuk grond, met dezelfde eigenaar of hetzelfde eigendomsrecht;

1.39 perceelgrens

grens van het perceel;

1.40 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan;

1.42 verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.ZDvinkebuurt126-VA02;

1.43 voldoende parkeergelegenheid

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag;

1.44 voorerf

het gedeelte van het erf gelegen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en naast de lijn in het verlengde van de naar het openbaar gebied gerichte zijgevel van het hoofdgebouw;

1.45 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.46 voorgevelrooilijn

de lijn in het verlengde van de voorgevel;

1.47 woning/wooneenheid

een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.48 zijgevel

de gevel aan de zijkant van een gebouw, wanneer zijdelings tegen het gebouw andere gebouwen zijn geplaatst, zoals bij een rijtjeshuis, heeft het betreffende gebouw alleen een voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een (deel van een) gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. verhardingen;
  • c. parkeervoorzieningen behorende bij woningen;
  • d. het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarbij de volgende karakteristieken in acht moeten worden genomen:
    • 1. het bestaande sloten- en verkavelingspatroon;
    • 2. de openheid van het landschap;
    • 3. de zichtlijnen vanuit het lint op het achterland;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 van deze regels.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. erf- en terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1 meter;
  • b. voorzieningen ten behoeve van beplanting tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • c. vlaggenmasten tot een maximale bouwhoogte van 10 meter.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan danwel de regels die gelden ten aanzien van het vergunningsvrij bouwen op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersvoorzieningen waaronder rijbanen, kunstwerken, sloten, bermen en andere grondvoorzieningen, beplantingen, een en ander hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, reclameuitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 van deze regels.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de bestemming;
    • 2. de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m2 per gebouw;
    • 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan: 3 meter;
    • 4. de bouwhooge mag niet meer bedragen dan: 5 meter.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de bestemming;
    • 2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming, zoals lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten geldt geen maximale bouwhoogte met inachtneming van het bepaalde in lid 4.3.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de beeldkwaliteit;
  • d. het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

 

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep, mits de woonfunctie duidelijk wordt gehandhaafd en het woonmilieu niet onevenredig wordt;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 van deze regels.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
    • 1. hoofdbebouwing is slecht toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan het maximum van 100 m2;
    • 2. voor aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw geldt dat:
      • de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de aan- of uitbouw en de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;
      • de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
    • 3. voor aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw geldt dat:
      • de aan- en uitbouwen minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn zijn gesitueerd;
      • de breedte niet meer mag bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter dient te bedragen;
      • de aan- en uitbouwen de denkbeeldige lijn of het verlengde daarvan van een eventuele aan- of uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw, 3 meter vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, niet mag overschrijden;
      • indien de aan- of uitbouw wordt afgedekt met een platdak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
      • indien de aan- of uitbouw wordt afgedekt met een kap de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
    • 4. voor aan- en uitbouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw geldt dat:
      • de diepte niet meer mag bedragen 3 meter;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
    • 5. voor bijgebouwen geldt dat:
      • een bijgebouw minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd;
      • de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen
    • 1. voor carports geldt dat:
      • een carport minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
      • de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 18 m2;
    • 2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
      • voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 meter;
      • voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
      • voor vlaggenmasten: 10 meter;
      • voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Aan-huis-gebonden bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 8.1, ten behoeve van het gebruiken van ruimten binnen een woning en bijbehorende bebouwing voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in of bij de woning, mits:

  • a. de gezamenlijke vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bebouwing, en niet meer dan 45 m2;
  • b. in de woning en bijbehorende bebouwing een bergruimte voor (brom)fietsen met een oppervlakte van ten minste 4 m2 aanwezig is en blijft;
  • c. op de bij de woning behorende gronden parkeergelegenheid voor ten minste één personenauto aanwezig is of vóór de aanvang van het bedrijfsmatig gebruik wordt aangelegd;
  • d. de bedrijfsactiviteiten niet mogen betreffen milieuvergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten, in de zin van de Wet Milieubeheer en/of andere milieuwetgeving;
  • e. de bedrijfsactiviteiten geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
  • f. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  • g. de bedrijfsactiviteiten geen (volumineuze) detailhandel betreffen;
  • h. de bedrijfsactiviteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.
5.3.2 Aan- en uitbouwen aan de zijgevel

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de genoemde breedte in lid 5.2 sub b onder 3, mits:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, onevenredige aantasting van de bezonning;
  • b. de aan- of uitbouw ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • c. de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter dient te bedragen;
  • d. de aan- of uitbouw voor of achter reeds bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
  • e. het bebouwde oppervlak niet meer bedraagt dan is bepaald in lid 5.2 sub b onder 1;

een en ander met inachtneming van het bepaalde de overige bepalingen in lid 5.2 sub b onder 3.

5.3.3 Dakterras

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ter afwijken van de genoemde bouwhoogte in lid 5.2 sub a onder 3 en sub b onder 4 voor de realisatie van een dakterras met dien verstande dat:

  • a. de belangen van belendende percelen niet onevenredig worden geschaad ;
  • b. de kwaliteit van de openbare gebied niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. de bouwhoogte niet meer wordt verhoogt dan noodzakelijk is voor de valbeveiliging.
5.3.4 Bijgebouwen bij hoofdbebouwing in de tweede lijn

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de situering van bijgebouwen zoals bepaald in lid 5.2 sub b onder 5, mits:

  • a. het een bijgebouw betreft behorende bij een hoofdgebouw in de tweede lijn;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, onevenredige aantasting van de bezonning;
  • c. de aan- of uitbouw ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • d. het bebouwde oppervlak niet meer bedraagt dan is bepaald in lid 5.2 sub b onder 1.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Voorwaardelijke verplichting mechanische ventilatie

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een woning, mag pas worden verleend, indien in voldoende mate is aangetoond dat die woning wordt voorzien van een afsluitbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning bouwwerken op het perceel geheel of gedeeltelijk te slopen.

5.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing indien een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is verkregen en eventuele noodzakelijke mitigerende maatregelen zijn of worden getroffen, of als uit ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming benodigd is voor het slopen van een bouwwerk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Vormen van verboden gebruik
  • a. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden:
    • 1. als staan- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. als staanplaats van voertuigen, waarin (volumineuze) detailhandel plaatsvindt;
    • 3. als kampeer- of caravanterrein;
    • 4. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 5. ten behoeve van lawaaisporten;


tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  • b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:
    • 1. een seksinrichting;
    • 2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    • 3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.
  • c. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens begrepen het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 9 Vrijwaringszone - molenbiotoop

9.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' geldt dat de gronden, naast de andere aangewezen bestemmingen(en), tevens zijn bestemd voor het instandhouden van de molenbiotoop.

9.2 Bouwregels

Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, gelden op gronden genoemd in lid 9.1, de volgende regels:

  • a. het is verboden binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, nieuwe bebouwing op te richten of beplanting aan te leggen, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. er gelden binnen een straal van 100 meter tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen de volgende hoogtebeperkingen, voor bebouwing en beplanting;
    • 1. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • c. Het bevoegde gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken onder a en b om beplanting en bebouwing mogelijk te maken ten behoeve van:
    • 1. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

Artikel 10 Vrijwaringszone - vaarweg

10.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal;
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
10.2 Bouwregels

Bouwwerken buiten het bouwvlak (erfbebouwing) ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor bouwwerken buiten het bouwvlak (erfbebouwing) ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de in lid 10.1 genoemde belangen;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de vaarweg.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    • 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    • 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens of een nader te bepalen weg, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  • c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien dit om de bouwtechnische, cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige redenen noodzakelijk wordt geacht.
11.2 Voorwaarde

De afwijking van het bepaalde in lid 11.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van belendende percelen en bouwwerken.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, tenzij het betreft bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen;
  • b. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken;

ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.2 Parkeren
12.2.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
12.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
12.2.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 12.2.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het overgangsrecht gebruik zoals bepaald in lid 13.2.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Vinkebuurt 126, Zwammerdam'.