direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koopse Glorie, Boskoop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Koopse Glorie BV is voornemens om in het verlengde van de Azalealaan te Boskoop een nieuwe woonwijk 'Koopse Glorie' te realiseren met in totaal maximaal 68 woningen. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit het terrein van de voormalige Rijks Middelbare Tuinbouwschool (RMTS) te Boskoop en is in het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Boskoop - Dorp' (inclusief de actualisatie uit 2011) tevens als zodanig bestemd. Het herontwikkelingsplan 'Koopse Glorie' is binnen de huidige bestemming niet toegestaan.

Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarin de realisatie van maximaal 100 woningen onder voorwaarden is toegestaan middels het volgen van een wijzigingsplan (artikel 3.6, Wro). Ondanks dat minder woningen worden gerealiseerd dan op basis van de wijzigingsbevoegdheid maximaal mogelijk zijn, is voor onderhavig plan gekozen om een zelfstandige partiële herziening van het bestemmingsplan (artikel 3.1, Wro) op te stellen zodat maatwerk geleverd kan worden. Bovendien is op deze wijze een geactualiseerde set regels van toepassing op het plan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet het plangebied van een passend juridisch-planologisch kader. Het bestemmingsplan bestaat uit de delen 'toelichting', 'regels' en 'verbeelding'. Het voorliggende deel betreft de 'toelichting' waarin wordt aangetoond dat het nader omschreven plan 'Koopse Glorie' voldoet aan beleid, wet- en regelgeving.

1.2 Plangebied

Het plangebied Azalealaan is gelegen binnen de bebouwde kom van Boskoop, in de meest noordoostelijke hoek van het uitgestrekte dorp. Het gebied wordt grofweg ingeklemd door agrarische gronden aan de oostzijde, de Azalealaan en de Genistastraat aan de zuidzijde en tot slot vormt de as Goudse Rijweg - Rijneveld aan de west- en noordzijde de grens. In de onderstaande illustratie is de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging en globale begrenzing van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 De omgeving

Het plangebied Koopse Glorie is gelegen in het noordoostelijke deel van Boskoop. De omgeving van Boskoop kenmerkt zich als typisch veenweide landschap. Kenmerkend voor het veenweidegebied zijn de slagenverkaveling met brede sloten langs de smalle langgerekte percelen en de grote openheid, waarbij het blikveld wordt begrensd door de (agrarische) lintbebouwing langs de wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0002.png"

Figuur 2.1: het omliggende kenmerkende veenweide landschap met langgerekte slanke percelen omsloten door brede watergangen

In de gehele omgeving van 'Koopse Glorie' overheerst sier- en boomteelt die zich grote delen van de slanke percelen heeft toegeëigend. Dit Boskoopse veenweidelandschap bestaat voorts uit een raster van (in meer of mindere mate) verdichte linten met bebouwing. Hierdoor is sprake van een zeer afwisselend beeld van percelen met verschillende teelten, langgerekte woonbuurtjes, verspreide woon- en bedrijfsbebouwing, loodsen en kassen. Als gevolg van deze sterke afwisseling in functies lijkt op een kleine schaal sprake te zijn van een rommelig aanzicht. Echter, indien wordt 'uitgezoomd' naar een grotere schaal en het gehele gebied in ogenschouw wordt genomen, is sprake van een wederkerend, strak en rechtlijnige verkavelingsstructuur waarin aan functies op geordende wijze een plekje is toebedeeld.

Boskoop wordt gekenmerkt door zijn uitgestrektheid doordat het dorp naast het relatief compacte kerngebied uit een raster van lintbebouwing bestaat. De stevige lintbebouwing, die veelal uit meerdere lagen bestaat, maakt onderdeel uit van de bebouwde kom. De minder dichte linten liggen in het buitengebied van Boskoop. Koopse Glorie ligt in één van de stevige linten die onderdeel uit maken van dorp Boskoop en binnen de bebouwde kom is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0003.png"

Figuur 2.2: hoofdstructuur van het bebouwde gebied van Boskoop

De Goudse Rijweg vormt de kern van het stevige lint waarin 'Koopse Glorie' is gelegen. Evenwijdig aan de Goudse Rijweg loopt de Azalealaan waardoor een dubbellint wordt gevormd. Deze twee evenwijdig gelegen linten zijn bovendien door meerdere loodrechte verbindingswegen met elkaar verbonden. Gezamenlijk vormen ze een stevig bestaand stedenbouwkundige ensemble waardoor dit lint tot de bebouwde kom van Boskoop behoort. Dit stedenbouwkundig ensemble wordt daarnaast versterkt door de aanwezigheid van stedelijke voorzieningen als een supermarkt, kinderdagverblijf, autogarage en leisure (minigolf).

2.1.2 Het plangebied

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit twee separaat van elkaar gelegen deelgebieden die van elkaar worden gescheiden door een woonperceel van derden en door twee watergangen. Het zuidelijk gelegen deelgebied betreft hoofdzakelijk het terrein van de voormalige Rijks Middelbare Tuinbouwschool (RMTS) Boskoop. Het noordelijk gelegen deelgebied betreft weide c.q. teeltgebied dat toebehoorde aan de tuinbouwschool.

Noordelijk deelgebied

Het noordelijk gelegen gebied bestaat in de huidige situatie uit door watergangen omringd grasland met een omvang van circa 6.500 m² (zie figuur 2.3). Het perceel wordt in de huidige situatie aan drie zijden ingeklemd door bestaande woonpercelen (aan twee zijden door de bestaande woonpercelen aan Azalealaan c.q. Goudse Rijweg en aan één zijde door bebouwing aan de Rijneweg). De op het perceel gelegen woning maakt geen onderdeel uit van onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0004.png"

Figuur 2.3: luchtfoto huidige situatie noordelijk deelgebied, bron: Cyclomedia

Zuidelijk deelgebied

Het zuidelijk deelgebied betreft het schoolterrein van de voormalige Rijks Middelbare Tuinbouwschool (RMTS). De schoollocatie is sinds de verhuizing van de tuinbouwschool in 1972 vanaf de Reijerskoop in gebruik. Het oude karakteristieke schoolgebouw aan de Reijerskoop is gesloopt en is ingeruild voor het 'nieuwbouwcomplex' aan de Azalealaan totdat in 1996 werd besloten om ook deze locatie te verlaten. Vanaf de verhuizing van de tuinbouwschool naar Gouda heeft het plangebied geen (definitieve) invulling meer gehad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0005.png"

Figuur 2.4: bebouwing van de tuinbouwschool door de jaren heen

Het oppervlak van dit zuidelijk deelgebied bedraagt circa 3,1 hectare, waarvan het grootste deel bestaat uit het schoolterrein en het overige deel uit watergangen. De bebouwing is nog aanwezig en bestaat uit drie schoolgebouwen (met een oppervlak van circa 2.000 m² , 1.500 m² en 550 m²), een bedrijfswoning van circa 60 m² en uit een kassencomplex (met een oppervlak van circa 1.275 m²). Naast de bebouwing is een fors oppervlak aan verharding aanwezig in de vorm van parkeerplaatsen, paden en manoeuvreerruimte met een oppervlak van circa 2.340 m². Het totale verharde oppervlak bedraagt circa 7.725 m².

De groenopstanden van de van oudsher groene inrichting van de tuinbouwschool heeft in de afgelopen jaren ongehinderd door kunnen groeien. Het overige terrein is hierdoor flink verwilderd waardoor een fors oppervlak aan dichte groenopstanden is ontstaan. Doordat dit terrein dusdanig is vol gegroeid hebben de bomen in de loop der jaren onvoldoende ruimte en licht gehad om zich te ontwikkelen tot volwassen bomen met volle en fraai gevormde kronen, waardoor slechts een aantal van deze bomen behoudenswaardig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0006.png" Figuur 2.5: luchtfoto huidige situatie zuidelijk deelgebied, bron: Cyclomedia

2.2 Het beoogde plan: 'Koopse glorie'

Het volledige plangebied wordt aangewend voor de realisatie van de nieuwe woonwijk 'Koopse Glorie'. Alle bebouwing wordt gesloopt en de groenopstanden worden grotendeels verwijderd.

2.2.1 De hoofdstructuur van Koopse Glorie

Koopse Glorie bestaat uit drie deelgebieden die in de onderstaande figuur zijn weergegeven. Het volledige stedenbouwkundige plan is als bijlage opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.6: de drie deelgebieden van 'Koopse Glorie'

De deelgebieden worden gevormd door de natuurlijke laag van het gebied. Deelgebied 1 betreft het meest noordelijk gelegen gebied en ligt separaat van de overige deelgebieden. Deelgebied 2 omvat twee gedeeltes in het eerste lint langs de Goudse Rijweg. Deelgebied 3 bestaat uit twee gedeeltes die onderdeel uitmaken van het tweede c.q. dubbellint lint die door de Azalealaan wordt gevormd. Het bestaande netwerk van water vormt de verbindende factor. Door gebiedseigen verbindende groenstructuren aan te brengen en door het netwerk van infrastructuur van het bestaande dubbel-lint 'Azalealaan - Goudse Rijweg' door te trekken in het plangebied, wordt een samenhangend stedenbouwkundig ensemble gecreëerd.

2.2.2 Het programma

Koopse Glorie gaat in totaal plaats bieden aan circa 65 woningen waaronder waaronder 21 rijwoningen, 14 CPO-woningen, 18 twee-onder-één-kap woningen en 12 vrijstaande woningen. Hiervan zullen circa 10 woningen (15%) sociale koop en/of huurwoningen worden. De sociale huur- of koop kan in de rijwoningen of in de CPO-woningen een plek vinden. Koopse Glorie bestaat uit verschillende 'eilanden'. De eilanden zijn bereikbaar via bruggetjes, een element wat typisch is voor de omgeving van Boskoop. Hieronder is de ontwikkeling uiteengezet in drie deelgebieden.

Deelgebied 1

Deelgebied 1 gaat plaats bieden aan één vrijstaande woning en 14 rijwoningen. De rijwoningen worden middels het principe Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) gebouwd. De typologie woningen sluit aan bij de lintbebouwing aan het Rijneveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0008.jpg"

Figuur 2.7: deelgebied 1

De centrale gedachte in het CPO-concept is het gezamenlijk bouwen van de woningen en een collectieve tuin. Het is mogelijk dat hier (een deel van) de sociale huur- of koopverplichting van 15% wordt ingevuld. Via één ontsluiting wordt vanaf de Goudse Rijweg de gezamenlijke parkeerstrook bereikt. De collectieve tuin bevindt zich rondom de woningen. De woningen beschikken daarnaast over een kleine privé tuin.

Deelgebied 2

Deelgebied 2 gaat plaats bieden aan in totaal circa 21 aaneengeschakelde woningen verdeeld over drie rijen. Circa 7 woningen betreffen waarschijnlijk aaneengeschakelde woningen in de sociale huur- of koopsector. Ook deze woningen sluiten aan bij de typologie van de woningen langs de Goudse Rijweg. Om een eentonig aanzicht en wandvorming vanaf de Goudse Rijweg te voorkomen worden deze woningen in 3 hofjes haaks op de Goudse Rijweg geplaatst. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de dwarsstraatjes ten zuiden van Koopse Glorie zoals de Genistastraat en de Forsythiastraat, echter zonder de wandvorming en met doorzichten de groene wijk in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0009.jpg"

Figuur 2.8: deelgebied 2

Deelgebied 2 wordt via drie wegen ontsloten. Het zuidelijk gelegen hofje, met circa 14 woningen en parkeerkoffer wordt via een eigen ontsluiting verbonden met de Goudse Rijweg. Het noordelijk gelegen hofje wordt aan twee zijden ontsloten. De verlengde Azalealaan bereikt via deelgebied 3 het hofje en sluit aan op de Goudse Rijweg. Langs deze ontsluiting worden insteek parkeerplaatsen gerealiseerd.

In deelgebied 2 ligt op een eiland de buurttuin. Deze buurttuin is niet alleen toegankelijk voor bewoners van Koopse Glorie, maar ook voor de overige omwonenden. De exacte invulling van de buurttuin is nog niet bekend, maar wordt in samenspraak met de buurtbewoners vormgegeven.

Deelgebied 3

Deelgebied 3, bestaande uit twee 'eilanden', gaat plaats bieden aan in totaal 29 woningen, waarvan 18 twee-onder-een-kap woningen en 11 vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0010.jpg"

Figuur 2.9: deelgebied 3

Het oostelijk gelegen eiland bestaat uit 16 woningen. Elke woning wordt middels een eigen brug over de brede watergang en een brede groenstrook ontsloten naar de verlengde Azalealaan die op het westelijke eiland is gelegen. Het westelijk gelegen eiland bevat 13 woningen en twee parkeerkoffers.

2.2.3 Groenstructuren

Verhoudingsgewijs bestaat een groot deel van het plangebied uit watergangen en uit groenstructuren. Naast de gezamenlijke buurttuin, waarvoor een heel eiland wordt aangewend, wordt het plangebied voorzien van meerdere groenstructuren. Door het gehele plangebied lopen in noordzuidelijke richting langs de langgerekte percelen en de watergangen gebiedseigen houtwallen. Verspreid langs de ontsluitende wegen en parkeerkoffers worden groenzones aangelegd. Daarnaast worden alle watergangen zoveel mogelijk voorzien van natuurvriendelijke oevers.

2.2.4 Beeldkwaliteit

Ten behoeve van Koopse Glorie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat onlosmakelijk met het onderhavige plan is verbonden. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 opgenomen.

2.2.5 Parkeren

In het kader van het stedenbouwkundige plan is een parkeerberekening uitgevoerd. Elk deelgebied voorziet in de eigen behoefte aan parkeerplaatsen. Bij de vrijstaande woningen en de twee-aan-een-gebouwde woningen wordt 1 auto op het eigen perceel geparkeerd. De overige parkeerplaatsen worden voorzien in gezamenlijke parkeerkoffers. Alle parkeerplaatsen voor de CPO-woningen en aaneengebouwde woningen worden voorzien in gezamenlijk parkeervoorzieningen.

Tabel 2.1: Parkeerbalans deelgebied 1

Type woningen   Aantal woningen   Parkeerkencijfer   Aantal parkeerplaatsen  
CPO-woningen   14   1,9   26,6  
Vrijstaande woning   1   2,2   2,2  
    Totaal   28,8  

Tabel 2.2: Parkeerbalans deelgebied 2

Type woningen   Aantal woningen   Parkeerkencijfer   Aantal parkeerplaatsen  
Rijwoningen   14   1,9   26,6  
Sociale woningen   7   1,6   11,2  
    Totaal   37,8  

Tabel 2.3: Parkeerbalans deelgebied 3

Type woningen   Aantal woningen   Parkeerkencijfer   Aantal parkeerplaatsen  
Tweekappers   18   2,2   39,6  
Vrijstaande woningen   11   2,2   24,2  
    Totaal   63,8  

In 'deelgebied 1' worden in totaal 28 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd en één op eigen terrein bij de vrijstaande woning. In 'deelgebied 2' worden er 38 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. In 'deelgebied 3' worden er 35 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd in de parkeerkoffers en 29 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee kan elk deelgebied in de eigen parkeerbehoefte voorzien.

De mogelijkheid bestaat dat de drie blokken van rijwoningen in deelgebied 3, bestaande uit 7 woningen per blok, vermeerderd worden met één extra woning extra per blok. Dit houdt in dat er in plaats van 38 openbare parkeerplaatsen 44 openbare parkeerplaatsen benodigd zijn.

2.3 Correctieve aanpassing Goudse Rijweg 139 en 141

In dit bestemmingsplan is tevens een correctie meegenomen voor de woonpercelen aan de Goudse Rijweg 139 en 141. Voor deze nabij de ontwikkeling Koopse Glorie gelegen percelen geldt het bestemmingsplan Actualisatie Boskoop – Dorp 2010. De percelen waren in dat bestemmingsplan meegenomen, omdat het bouwvlak voor nummer 141 gecorrigeerd moest worden. Abusievelijk is daarbij het bouwvlak voor de woning aan de Goudse Rijweg 139 weggevallen. Het bouwvlak voor Goudse Rijweg 139 is in dit bestemmingsplan opnieuw opgenomen, conform de verbeelding van het voorheen geldende bestemmingsplan Boskoop – Dorp.

Tevens is voor het woonperceel aan de Goudse Rijweg 141 inmiddels een omgevingsvergunning verleend waarmee de bestemming Wonen iets is uitgebreid richting de midgetgolfbaan ter uitbreiding van de tuin en de aangrenzende bestemming Water voor de watergang iets is verlegd. Deze aanpassing is inmiddels gerealiseerd. De vergunde situatie is ook in dit bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid & regelgeving in relatie tot het plan

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren gemeentelijke omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Doorwerking in onderhavig plan en conclusie

Geconstateerd wordt dat de de herontwikkeling van het gebied naar een nieuwe woonwijk geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. In het Barro komen de dertien nationale belangen als titels terug. Het Barro zorgt voor de juridische borging van deze kaderstellende uitspraken van het SVIR.

Doorwerking in onderhavig plan en conclusie

Ter plaatse van het plangebied zijn geen kaderstellende beleidsuitspraken uit het SVIR van toepassing. Het Barro bevat derhalve geen regels die van toepassing zijn op het onderhavige plan. Gezien het vorengaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het Barro. Het Barro vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking, artikel 3.1.6, Bro

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan. De tekst van artikel 3.1.6, lid 2 luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het toepassen van de ladder borgt dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De toepassing schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Doorwerking in het onderhavige plan

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' en of het een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling betreft. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt:

"Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Gezien de realisatie van maximaal 68 woningen is in het onderhavige plan conform de begripsbepaling van het Bro sprake van een 'stedelijke ontwikkeling'. Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als 'Maatschappelijk' waarbinnen op basis van het vigerende bestemmingsplan 'educatieve, sociaal-medische en sociaal-culturele voorzieningen zijn toegestaan. Dit betreffen allen 'stedelijke ontwikkelingen' conform de de begripsbepaling van het Bro. In de huidige situatie is derhalve reeds sprake van een stedelijk gebied. Omdat in het onderhavige plan de functie van de stedelijke ontwikkeling wijzigt, moet conform jurisprudentie ook de behoefte naar de 'nieuwe' functie worden onderzocht. Er is derhalve ook sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Bestaand stedelijk gebied

In de tweede plaats dient te worden beoordeeld of sprake is van bestaand stedelijk gebied. De definitie van voor 'bestaand stedelijk gebied' luidt als volgt:

"Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Het onderhavige plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, omdat:

  • 1. Zoals reeds beschreven in paragraaf 2.1 'Bestaande situatie' ligt het plangebied binnen de bebouwde kom van Boskoop;
  • 2. Het gehele plangebied is reeds bestemd voor stedelijke voorzieningen (bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van de tuinbouwschool);
  • 3. Het plangebied maakt onderdeel uit van het omliggende bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van stedelijke functies (zie eveneens paragraaf 2.1 'Bestaande siutatie'). Het noordelijk gelegen deelgebied is nog onbebouwd, echter het deelgebied is grotendeels omringd door bebouwd gebied en in samenhang met het omringde gebied maakt het deelgebied onderdeel uit van bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Daarnaast is het noordelijk gelegen deelgebied, waar geen bebouwing is toegestaan, tevens bestemd voor stedelijke functies (bestemming maatschappelijk) en behoort het tot de bij de tuinbouwschool behorende terreinen voor 'openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' conform de begripsbepaling van artikel 1.1.1, lid 1 onder h van het Bro. Het betreft namelijk de 'lesruimte' van de school.
  • 4. Het plangebied is in de Omgevingsvisie Zuid-Holland gelegen binnen een gebied dat is aangeduid als 'bestaand stads- en dorpsgebied 2018 en bedrijventerrein'.
  • 5. Conform de Nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte.

Behoefte

Het plangebied ligt in de greenport Boskoop. De regio is belangrijk voor de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Noodzakelijk is het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid. Het gaat daarbij om het kunnen beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen en kantoren, maar ook om voldoende aanbod van onderwijs, cultuur, toegankelijk groen en recreatiemogelijkheden.

Om te onderzoeken of onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden van duurzame verstedelijking moet worden bepaald of de stedelijke ontwikkeling voorziet in de behoefte naar woningen. De provincie Zuid-Holland publiceert elke 3 jaar een woningbehoefteraming, bedoeld om een kwantitatieve basis te leggen onder het provinciale woningbouwbeleid. Voor elke regio zijn de de effecten van regionaal afgestemde woningbouwprogramma's op de bevolkingsontwikkeling doorgerekend. In 2019 is een nieuwe woningbehoefteraming (WBR2019) en trendraming (TR2019) gepubliceerd.

Woningbehoefte

Voor de regio Holland-Rijnland, waar de gemeente Alphen aan den Rijn in ligt, wordt voor de komende jaren de volgende gewenste woningvoorraadtoename gehanteerd:

Tabel 3.1: gewenste woningvoorraadtoename Holland-Rijnland

Periode   2019   2020 - 2029   2030 - 2040  
Gewenste woningvoorraad   3.400   24.160   9.580  

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0011.jpg"

Figuur 3.1: procentuele groei van de gewenste woning voorraad per gemeente in 2019-2040 (WBR2019)

Uit de WBR2019 blijkt dat de woningbehoefte in Zuid-Holland doorgroeit tot voorbij 2040. De stevigere woningbehoefte beperkt zich na 2030 vooral tot de stedelijke regio's, in de meer landelijke regio's is veelal sprake van lichte groei of stabilisatie.

In het Structuurplan Boskoop 2015 zijn alle herontwikkelings- en inbreidingslocaties in Boskoop opgenomen. Hierin is het plangebied opgenomen als herontwikkelingslocatie voor woningbouw.

Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat er in Boskoop is er behoefte aan een gevarieerd woningbouwprogramma. Bij de huidige nieuwbouwplannen ligt het accent op twee-ondereen- kapwoningen en vrijstaande woningen. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om door te stromen naar een ruimere woning. Er is daarnaast in Boskoop behoefte aan meer sociale eengezinshuurwoningen en vrije-sectorhuurappartementen. Woningen in de vrije huursector bieden lage en middeninkomens kansen die er nu weinig zijn, waardoor zij kunnen doorstromen en er goedkope woningen vrijkomen.

Conclusie
Het onderhavige plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied en past binnen de gemeentelijke woningbouwafspraken. Er wordt een aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit ontwikkeld door een energieneutrale en natuur inclusieve wijk te ontwikkelen. Daarnaast wordt er met voorgenomen ontwikkeling bijgedragen aan de behoefte van een gevarieerd woningbouwprogramma.

3.2 Provinciaal beleid

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven zij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn per 1 april 2019 in werking getreden.

In deze paragraaf komen deze twee kaderstellende instrumenten aan bod.

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

In de provinciale Omgevingsvisie bestaat uit een introductie van het omgevingsbeleid, de ontwikkelrichting (ambities en sturing), een beschrijving van de omgevingskwaliteit en de samenhangende beleidskeuzes.

Ontwikkelrichting

De provincie Zuid-Holland ziet zes richtgevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta

De fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.

  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level

Van fossiele economie naar een circulaire economie. Hergebruik van grondstoffen wordt een nieuw verdienmodel.

  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool

Een stap maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Stad en land goed verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties.

  • 4. Energievernieuwing

Zuid Holland gaat haar energieaanpak vernieuwen. De provincie wil een slimme en schone economie zijn waar fossiele bronnen zijn vervangen door hernieuwbare bronnen.

  • 5. Best bereikbare provincie

Zuid-Holland is een internationaal transportknooppunt. Economische groei zorgt voor toenemende drukte op de infrastructuur, zowel wat betreft goederenverkeer als woon-werk verplaatsingen. Zuid-Holland moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. De provincie wil de gehele mobiliteitssector schoner maken en verduurzamen, om de nationale doelstellingen voor klimaat en luchtkwaliteit te halen.

  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Omgevingskwaliteit

Om zicht te krijgen op de huidige kwaliteit van de leefomgeving heeft de provincie een leefomgevingstoets laten uitvoeren. Vernieuwing van het Omgevingsbeleid biedt kansen om trends van autonome verslechteringen te keren. Vooral op de grote maatschappelijke thema’s als klimaatverandering, economische transitie (circulaire economie, duurzame landbouw) en energietransitie (aandeel duurzame energie, energiegebruik) biedt het omgevingsbeleid kansen voor kwaliteitsverbetering. De provincie pakt deze kansen op langs de lijn van de vernieuwingsambities.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die ze van provinciaal belang achten.

De twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' waar ze vanuit provinciaal belang beleid voor hebben ontwikkeld en waar ze samen met andere overheden en maatschappelijk partners aan werken zijn:

  • 1. Landschap en cultuurhistorie

Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving

  • 2. Gezondheid en veiligheid

Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder

  • 3. Natuur en recreatie

Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren

  • 4. Ruimte en verstedelijking

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied

  • 5. Wonen

Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen

  • 6. Bodem en ondergrond

Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond

  • 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken

Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken

  • 8. Klimaatadaptatie

Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen

  • 9. Zoetwater en drinkwater

Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater

  • 10. Bereikbaarheid

Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders

  • 11. Regionale economie

Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie

  • 12. Energievoorziening

Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Conclusie

Het beleid zoals beschreven in de Omgevingsvisie is juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Daar waar de provincie heeft beoordeeld dat de waarden uit de visie beschermd moeten worden of dat ambities behaald moeten worden zijn regels vastgelegd in de Omgevingsverordening waaraan nieuwe ruimtelijke initiatieven getoetst moeten worden. Het onderhavige plan wordt derhalve in de volgende paragraaf getoetst aan de juridisch bindende regels van de Omgevingsverordening. Daar waar de regels in de Omgevingsverordening ruimte biedt aan interpretaties of dat de regels een nadere toelichting over de achtergrond behoeven, wordt de Omgevingsvisie aanschouwd.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het plangebied is gelegen binnen enkele (beleids)zones waar de provincie nadere regels aan stelt. Onderstaand wordt het plan getoetst aan de relevante regels van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteiten

Laag van ondergrond

'Koopse glorie' ligt binnen het veencomlex. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet zorgen voor bodemdaling. Grondwaterpeil mag niet worden gewijzigd. In het onderhavige plan is geen sprake van ingrepen die wijzigingen veroorzaken in de grondwaterstand. Daarnaast worden strikte ontwerpeisen omtrent bodemdaling gesteld.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

'Koopse glorie' ligt binnen de lagen 'linten' en 'Veen(weide)landschap - sierteelt op veen'.

Tabel 3.2: toetsing aan de waarden behorend bij een lint

Polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.   In het onderhavige plan wordt bestaand stedelijk gebied herontwikkeld. Ter plaatse van het noordelijke deelgebied wordt het lint verdicht.  
Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.   De verschijningsvorm van het lint blijft intact. Buiten de contouren van het huidige lint wordt niet gebouwd.  
Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.   Het lint behoud het bestaande lineaire karakter. Er wordt niet buiten de huidige contouren gebouwd.  
Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.   Het onderhavige plan wordt binnen het bestaande slotenpatroon gerealiseerd. Sloten blijven intact waardoor het plan is gebonden aan de huidige 'korrel'. Historische waarden blijven hierdoor behouden.  

Tabel 3.3: toetsing aan de waarden behorend bij een veenweide landschap

Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.   De huidige nog intacte verkavelingspatronen en lengtesloten hebben gefungeerd als uitgangspunt voor het stedenbouwkundig ontwerp en blijven behouden.  
Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen   Idem.  
Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden   Idem. Daarnaast wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 'Beeldkwaliteitsplan') waarin wordt geborgd dat de te realiseren woningen passen bij het gebied.  
Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.   Idem. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het bestaand 'stads- en dorpsgebied' / 'bebouwde gebied' Er worden geen veenweide polders opgeofferd.  

Laag van de stedelijke occupatie

Het plangebied is gelegen binnen de zone 'stads- en dorpsrand'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. In het onderhavige plan wordt voorzien in een aantrekkelijk woonmilieu. Er is sprake van 'contactkwaliteit' doordat bebouwd gebied in het onderhavige plan en landschap met elkaar zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren in de vorm van de kavelstructuren en slotenpatronen die in het bouwplan aanwezig blijven.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkeling

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het onderhavige plan voldoet reeds aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Paragraaf '3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking, artikel 3.1.6, Bro' bevat de toets aan de ladder. Daarnaast wordt onderhavig plan gerealiseerd binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Conclusie

Gezien de bovenstaande toetsingen vormen de provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland

Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.

De Regionale Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 weer in de regio Holland Rijnland. De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag & Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude werken samen in het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.

Holland Rijnland is een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De veertien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.

Conclusie

Deze structuurvisie heeft geen formele juridische status maar is zelf bindend richting alle 15 gemeenten, bijvoorbeeld bij het opstellen van structuurvisies bestemmingsplannen. Daarnaast biedt het een kader bij toetsing van en inbreng voor provinciale en nationale ruimtelijke plannen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Alpen aan de Rijn 2031 'De Stad van Morgen'

De structuurvisie is vastgesteld op 11 juni 2012. In 2031 is Alphen aan de Rijn een vitale, duurzame en gezonde gemeente; een aantrekkelijke en creatieve gemeente, die toekomstperspectief blijft bieden aan haar inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties.

Uitvoeringsstrategie Vitale dorpen

De authentieke en vitale dorpen zijn met hun unieke karakter en eigen identiteit bijzondere parels in de gemeente. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn met respect voor de cultuurhistorie, maat en schaal zorgvuldig ingepast in de verschijningsvorm van de dorpen.

De centrale opgave om de dorpen vitaal te houden, wordt uitgewerkt in:

  • Het versterken van de ruimtelijke identiteit van de dorpen;
  • Het ontwikkelen van aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit;
  • Het benutten van de aanwezige ondernemersgeest;
  • Het toegankelijk en bereikbaar zijn van voorzieningen.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De locatie van de Koopse Glorie is er één met een rijke historie. In onderhavig plan wordt er met een knipoog gerefereerd aan de locatie van de voormalige Boskoopse Tuinbouwschool, de rijke tuindersgeschiedenis en de karakteristieke architectuur van het gebied.

Er wordt een aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit ontwikkeld door een energieneutrale en natuur inclusieve wijk te ontwikkelen. Er ontstaat een gevarieerd woningbouwprogramma wat leidt tot het aantrekken van diverse doelgroepen binnen de locatie van de Koopse Glorie.

3.4.2 Gebiedsvisies 7 dorpen

De gebiedsvisie 2018 beschrijft de huidige stand van zaken van het dorp Boskoop op het gebied van ruimte, sociale samenhang en veiligheid en de belangrijkste ontwikkelingen van het dorp in de komende 5 tot 10 jaar.

Speerpunten voor Boskoop

  • Zorg voor kwetsbare inwoners. Bevorderen van integratie, verbeteren van de economisch positie, verbeteren van de gezondheid (lichamelijk en geestelijk) en versterken van de sociale netwerken.
  • Veilige, leefbare omgeving. Terugdringen van (jeugd)overlast in woongebieden en in het centrum en tegengaan van ondermijning.
  • Vitaal centrum. Concentreren van detailhandel, verbeteren van de verkeerssituatie, betrekken van de Gouweoever en het opwaarderen van de openbare ruimte zullen leiden tot een compleet en levendig centrumgebied.
  • Verbeteren van de leefbaarheid en toekomstbestendigheid van de wijken. Door het toevoegen van groene openbare ruimtes.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid. Door onder meer het uitbreiden van de hoofdwegenstructuur en een nieuwe verbinding over/onder de Gouwe.
  • Wonen op maat. Er worden voldoende, betaalbare en duurzame woningen voor de lage en middeninkomens gebouwd.

Wonen

Kwantiteit

De prognose van de woningbehoefte laat een groei zien van 340 woningen tot 2021, uitgaande van de lokale woningbehoefte. In de periode daarna (2021-2030) neemt de groei af; er zijn dan nog ruim 300 woningen nodig. Het nieuwbouwprogramma zou voor ongeveer 25% uit sociale huurwoningen moeten bestaan. Een kwalitatieve afweging van locaties en ontwikkelingen kan ervoor zorgen dat de woningbouwplannen in balans blijven met de woningbehoefte. Uitgangspunt is dat we uitgaan van de lokale woningbehoefte.

Kwaliteit

Er is een groot aandeel grondgebonden woningen in Boskoop. Het heeft daarnaast ook een substantiele hoeveelheid appartementen. Er is behoefte aan een gevarieerd woningbouwprogramma. Bij de huidige nieuwbouwplannen ligt het accent op twee-ondereen- kapwoningen en vrijstaande woningen. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om door te stromen naar een ruimere woning. Bij de nieuwbouw ligt de nadruk op levensloopbestendigheid, zodat ook mensen in de woning terechtkunnen wanneer zij minder mobiel worden.

Er is in Boskoop behoefte aan meer sociale eengezinshuurwoningen en vrije-sectorhuurappartementen. Van dit laatste woningtype zijn er nog onvoldoende opgenomen in de huidige bouwplannen. Woningen in de vrije huursector bieden lage en middeninkomens kansen die er nu weinig zijn, waardoor zij kunnen doorstromen en er goedkope woningen vrijkomen.

Woningbehoefte per kern-planning

In de vele nieuwbouwplannen zoals Torenpad Oost en West, Waterrijk West, Voorofsche Zoom, Klaverblad en Kalverdans, worden op korte termijn aardig wat woningen bijgebouwd. Daarna volgen ontwikkelingen zoals Azalealaan, Biezenlanden, de Linnaeusweg en mogelijk ook Centrum Zuid. Naast deze nieuwbouwplannen houdt de gemeente ruimte in het programma om medewerking te verlenen aan kleinschalige initiatieven, waarbij sierteeltpercelen door middel van transformatie (tevens) geschikt worden gemaakt voor andere, meer sierteeltondersteunende functies.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Er wordt een aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit ontwikkeld door een energie neutrale en natuur inclusieve wijk te ontwikkelen.

In onderhavig plan ontstaat er een gevarieerd woningbouwprogramma. Koopse Glorie gaat in totaal plaats bieden aan 65 woningen waaronder waaronder 21 rijwoningen, 14 CPO-woningen, 18 twee-onder-één-kap woningen en 12 vrijstaande woningen. Hiervan zullen circa 10 woningen (15%) sociale koop en/of huurwoningen worden.

Bij nieuwbouwprojecten dient het programma in principe uit 25% sociale huur en 10% voor middeninkomens te bestaan. Deze eis geldt voor projecten vanaf voorjaar 2018, toen de Regionale woonagenda werd vastgesteld. Van 2014 tot 2018 gold de norm 15% sociale huur in het hele woningbouwprogramma, dus niet per project.

Een aantal woningbouwprojecten in Boskoop is al gestart voordat de huidige eisen van kracht waren en bevat daarom geen of weinig sociale huurwoningen en woningen voor middeninkomens. Dit geldt ook voor het plan Koopse Glorie. Dit plan bestaat uit 15% sociale huurwoningen conform de eis die eerder gold.

Bovendien worden in het plangebied maximaal 68 woningen toegestaan in plaats van de eerder in een wijzigingsbevoegdheid opgenomen 100 woningen. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit in het plan verhoogd. Daartegenover staat dat binnen dit gebied minder sociale woningen kunnen worden gerealiseerd.

Er zijn in Boskoop ook locaties waar meer sociale woningen gerealiseerd worden. Gezien de actuele spanning op de woningmarkt en de sociale huurmarkt in het bijzonder, is het wenselijk om het aandeel sociale huur in de gehele Boskoopse woningbouwprogrammering omhoog te brengen. Gezocht wordt naar alternatieven, waarbij gedacht wordt aan verdichting op een aantal locaties met gedateerde woningen met een slechte energieprestatie.

3.4.3 Structuurplan Boskoop 2015

Het Structuurplan Boskoop 2015 is al een aantal jaren oud (vastgesteld in 2005). Het is echter een belangrijk beleidsplan, omdat hierin de toekomstige uitbreidingen van Boskoop zijn vastgelegd.

Er zijn vier speerpunten benoemd voor de ontwikkeling van Boskoop:

  • Versterk de boomteelt
  • Bouw vernieuwend voor de lokale vraag
  • Koester de karakteristieken van Boskoop
  • Benut de strategische ligging.

De woninguitbreiding is gebaseerd op het principe "Bouwen voor de lokale vraag". Woningbouw vindt plaats binnen de reeds aanwezige totale bebouwingsstructuur van Boskoop. Naast herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied worden nieuwe inbreidingslocaties gerealiseerd. Dit zijn gebieden binnen de door de provincie vastgestelde rode contouren.

De karakteritieke verkavelingspatronen en structuur van sloten, wegen en bebouwing vormen de basis voor nieuwe ontwikkelingen. Als belangrijke uitgangspunten voor nieuwe stedenbouwkundige plannen worden genoemd:

  • het behoud van het groene en kleinschalige karakter van Boskoop;
  • inpassing van het open water en de slagenverkaveling in de woonwijken;
  • doorzichten vanuit de woonwijken op de kwekerijen en
  • beheersing van de kosten, die het gevolg zijn van de slappe veenbodem.

In het Structuurplan zijn herontwikkelingslocaties en inbreidingslocaties aangegeven, die passend zijn binnen de reeds aanwezige totale bebouwingsstructuur van Boskoop. Samen bieden deze ruimte aan de bouw van ca. 1250 woningen.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De locatie van Koopse Glorie betreft één van de herontwikkelingslocaties die zijn aangewezen voor de realisatie van woningen. Deze locatie is bovendien in het huidige bestemmingsplan reeds aangewezen door middel van een wijzigingsbevoegdheid waarbinnen ruimte is voor het bouwen van maximaal 100 woningen. Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan past binnen het gemeentelijke beleid.

3.4.4 De Alphense Woonagenda 2016

In deze woonagenda legt de gemeente Alphen aan de Rijn hun visie op het wonen voor de periode tot en met 2025 vast.

De volgende vijf thema;'s vormen de speerpunten van de Woonagenda:

  • 1. Wijken en kernen met identiteit
  • 2. Keuzemogelijkheden voor variatie
  • 3. Een veilige en gezonde leefomgeving
  • 4. Zelfredzame bewoners investeren in zichzelf en hun omgeving
  • 5. Woningvoorraad met toekomstwaarde

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De locatie van de Koopse Glorie is er één met een rijke historie. In onderhavig plan wordt er met een knipoog gerefereerd aan de locatie van de voormalige Boskoopse Tuinbouwschool, de rijke tuindersgeschiedenis en de karakteristieke architectuur van het gebied.

Er wordt een aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit ontwikkeld door een energieneutrale en natuur inclusieve wijk te ontwikkelen.

In onderhavig plan ontstaat er een ruime variatie aan woningen, zowel qua prijs, eigendom als woningytype. Koopse Glorie gaat in totaal plaats bieden aan 65 woningen waaronder waaronder 21 rijwoningen, 14 CPO-woningen, 18 twee-onder-één-kap woningen en 12 vrijstaande woningen. Hiervan zullen circa 10 woningen (15%) sociale koop en/of huurwoningen worden.

3.4.5 Afwegingskader voor woningbouwontwikkeling 2019

Sinds 2014 hanteert de gemeente het afwegingskader voor woningbouwontwikkeling. Dit afwegingskader wordt toegepast bij de beoordeling van (nieuwe) woningbouwinitatieven en om prioriteiten te stellen tussen verschillende woningbouw. Aan het afwegingskader is een 'gebiedsatlas' gekoppeld aan de hand waarvan de gemeente per kern de woningbouwregie kan voeren. Hierin staat de woningmarktopgave per kern, de mate waarin woningbouwplannen daarna ondersteunen en welke ruimte er is om bij te sturen.

De volgende criteria worden genoemd als afwegingskader en zijn voor onderhavig plan van belang:

  • Creëren van een evenwichtige opbouw van de woningvoorraad;
  • Voorkeur voor nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied.

Onderhavig plan is opgenomen in de gebiedsatlas en draagt bij aan een evenwichtige opbouw van de woningvoorraad door het realiseren van een gevarieerd programma in de koopsector en betaalbare eengezinswoning sociale huur. Met onderhavig plan wordt er een aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit ontwikkeld door een energie neutrale en natuur inclusieve wijk te ontwikkelen welke is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4.6 Welstandsnota Alpen aan de Rijn

Op 10 december 2015 is er een welstandsnota in werking getreden. Het plangebied Koopse Glorie is op de gebiedenkaart van de welstandsnota aangemerkt als 'Dorps woongebied' en 'Boomteelt'.

Doorwerking in onderhavig plan en conclusie

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan geschreven, in het beeldkwaliteitsplan is rekening gehouden met de gebiedenkaart. Het beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld door de raad en vormt het toetsingskader voor de welstand.

3.4.7 Actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020

De gemeente Alphen aan de Rijn besteed veel aandacht aan duurzaamheid. Met het actieprogramma streeft de gemeente ernaar om duurzaamheidshoofdstad van het Groene Hart te zijn. In het programma heeft de gemeente haar koers en doelstellingen voor de periode tot 2020 gespecificeerd, met de onderliggende ambitie van Nederland om in 2050 te beschikken over een energieneutrale samenleving. Het actieprogramma borduurt voort op de ontwikkelingen in gang gezet met het Duurzaamheidsprogramma 2014-2020. Om deze doelstellingen te behalen is het herziene actieprogramma opgesteld waarin zeven thema's centraal staan: energie, duurzaam wonen, duurzame mobiliteit, duurzaam ondernemen, klimaatadaptie & green city, duurzame scholen & verenigingen en duurzame gemeentelijke organisatie.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De realisatie van Koopse Glorie in Boskoop draagt bij aan de ambities in dit actieplan. In paragraaf 4.7 wordt op het aspect duurzaamheid ingegaan.

3.4.8 Nota parkeernormen en voorzieningen 2014

In de Nota parkeernormen en voorzieningen 2014, vastgesteld op 28 mei 2015, zijn de meest recente parkeernormen voor de gemeente Alpen aan de Rijn te vinden. De volgende parkeernormen gelden voor gebieden binnen de bebouwde kommen:

  • Koop, vrijstaand: 2,2
  • Koop, 2 onder 1 kap: 2,2
  • Koop, etage duur: 2,1
  • Huur, vrije sector: 1,9
  • Koop, tussen/hoek: 1,9
  • Koop, etage middelduur: 1,8
  • Koop, etage goedkoop: 1,6
  • Sociale huur > 100 m2: 1,6
  • Sociale huur < 100 m2: 1,5

Doorwerking in onderhavig plan en conclusie

In paragraaf 2.2.5 is ingegaan op het programma, de benodigde parkeerplaatsen en hoe dit opgelost gaat worden binnen het plangebied. Er wordt voldaan aan de nota parkeernormen en voorzieningen 2014.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen om belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of omgevingsvergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage.

Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt de m.e.r.-toets doorlopen. Er zijn drie gradaties in de zwaarte van de m.e.r.-toets. Figuur 1.1 geeft schematisch twee drempelwaarden weer die van belang zijn waarmee wordt beoordeeld of sprake is van een directe m.e.r.-plicht, een (formele) m.e.r.-beoordelingsplicht of van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0012.png"

Figuur 4.1: schema drempelwaarden Besluit MER

In het onderhavige plan worden circa 70 woningen gerealiseerd. Deze woningen worden mogelijk gemaakt door middel van een bestemmingsplan. Ten behoeve van deze ontwikkeling is reeds een aanmeldingsnotitie opgesteld. Onderstaand is de toets kort weergegeven en is de conclusie van de aanmeldingsnotitie opgenomen.

MER-toets

Is er sprake van een directe m.e.r.-plicht?

Er zijn drie voorwaarden wanneer direct een milieueffectrapport opgesteld moet worden:

  • 1. C-lijst Besluit Milieueffectrapportage: Het plan 'Koopse glorie' komt als activiteit niet voor in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit MER. Op basis van de C-lijst is er derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
  • 2. Passende Beoordeling Natuurbeschermingswet: Voor het onderhavige plan is het opstellen van een Passende Beoordeling niet nodig (zie paragraaf 3.3.1. ter onderbouwing hiervan). Op basis van artikel 7.2.a lid 1 Wet milieubeheer is er derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
  • 3. Provinciale milieuverordening: De provincie Zuid-Holland heeft een dergelijke aanvulling niet opgenomen in de milieuverordening. Het provinciaal beleid leidt niet tot een directe m.e.r.-plicht.


Er is sprake van een (formele) m.e.r.-beoordelingsplicht?

Het project 'Koopse glorie' komt voor als activiteit in kolom van de D-lijst van het Besluit MER (zie tabel 4.1). De drempelwaarden in kolom 2 worden echter niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een (formele) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Tabel 4.1: D-lijst, bijlage, Besluit Milieueffectrapportage

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2²of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Er is sprake van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht?

Het project 'Koopse glorie' komt als activiteit voor in kolom 1 van de D-lijst en de drempelwaarden in kolom 2 worden niet overschreden, maar het te nemen besluit (het bestemmingsplan komt voor in zowel kolom 3 als 4. Omdat ten behoeve van het project 'Koopse glorie' na vaststelling van het bestemmingsplan geen andere besluiten meer worden genomen die voorkomen in kolom 4 van de D-lijst, is het bestemmingsplan te beschouwen als een 'besluit' in de zin van het Besluit MER. Op basis van het vorengaande dient een aanmeldingsnotitie in het kader van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden. Voor voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 3) opgesteld Onderstaand is slechts de conclusie opgenomen.

Conclusie

De activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het (ontwerp) bestemmingsplan 'Koopse Glorie, Boskoop' zijn, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Het voorstel is om de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn op basis van de aanmeldingsnotitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.

Het college B&W van de gemeente Alphen aan de Rijn heeft hierover op 21 juli 2020 een besluit genomen. Er hoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn.

4.2 Bedrijven & milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat verschillende functies elkaar niet belemmeren.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Toetsing van het onderhavige plan

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een relatief dicht bebouwingslint waarin naast de functie 'wonen' van meerdere functies worden gehuisvest, zoals een kinderdagverblijf, leisure in de vorm van minigolf, een scoutingsclub en een fors aantal agrarische bedrijven. Hierdoor kan het gebied niet worden beschouwd als een rustig monofunctioneel buiten- of woongebied. Door de relatief sterke afwisseling van functies is sprake van een 'gemengd gebied' waardoor de richtafstanden met één stap verkleind kunnen worden.

Een woongebied betreft een milieuhinder gevoelig object en is geen milieubelastende activiteit. Dit betekent dat de beoogde woonwijk hinder kan ondervinden van milieubelastende bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied en dat door deze hinder omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd kunnen worden. Het woongebied kan geen hinder veroorzaken op milieugevoelige bestemmingen in de directe omgeving.

Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

De woningen betreffen gevoelige objecten. Ter plaatse van de woningen dient een 'goed woon en leefklimaat' te worden gegarandeerd. Bovendien mogen omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden gehinderd. Onderstaand zijn omliggende functies en de afstand in beeld gebracht ten opzichte van het bouwvlak binnen de enkelbestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Koopse Glorie, Boskoop'.

Tabel 4.2: omliggende relevante functies

Functie   Adres   Feitelijke afstand  
Kinderdagverblijf   Azalealaan 107   14 meter  
Minigolf   Azalealaan 166   18 meter  
Boomkwekerij   Rijneveld 115   9 meter van bouwvlak binnen enkelbestemming 'Wonen' tot aan perceel met enkelbestemming 'Agrarisch'  
Boomkwekerij   Rijneveld 123a   7 meter van bouwvlak binnen enkelbestemming 'Wonen' tot aan perceel met enkelbestemming 'Agrarisch'  
Boomkwekerij   Reijerskoop 148   8 meter van bouwvlak binnen enkelbestemming 'Wonen' tot aan perceel met enkelbestemming 'Agrarisch'  

Tabel 4.3: richtafstanden tabel: afstanden 1 stap verkleind als gevolg van 'gemengd gebied'

SBI-2008     OMSCHRIJVING   AFSTANDEN  


-  
nr.     GEUR   STOF   GELUID   CATEGORIE  
8891   2   Kinderopvang   0   0   10   2  
011, 012, 013   -   Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)   0   0   10   2  
931   H   Golfbanen   0   0   0   1  

Azalealaan 107 en 166

De feitelijke afstand van de kinderdagverblijf en minigolf (zoals weergegeven in tabel 4.2) liggen op een grotere afstand dan de richtafstanden aangeven (tabel 4.3). Bovendien moet 'het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang' conform artikel 2.18, lid i van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van geluidsniveaus (ter plaatse van woningen). Deze regeling is geïntroduceerd omdat juist kinderdagverblijven en woningen functies zijn die elkaar moeten kunnen verdragen en bij elkaar in de directe omgeving moeten kunnen liggen.

Agrarische percelen Rijneveld 115, Rijneveld 123a en Reijerskoop 148

Aan de gehele oostzijde grenst het plangebied 'Koopse Glorie, Boskoop' aan agrarisch gebied met bouwmogelijkheden voor kassen en andere gebouwen ten dienst van de kwekerijen. Het gaat om de percelen van Rijneveld 115, Rijneveld 123a en Reijerskoop 148. Deze agrarische percelen zijn op 9, 7 respectievelijk 8 meter vanaf het bouwvlak binnen de enkelbestemming 'Wonen' gesitueerd. Deze kwekerijen worden met de komst van de woningen in het plangebied niet belemmerd in de bouwmogelijkheden voor kassen en andere gebouwen en de gebruiksmogelijkheden van de agrarische percelen. De geldende richtafstand van 10 meter reikt namelijk tot en met het water wat om de percelen heen is gelegen, zie hiervoor onderstaande afbeelding.

De agrarische percelen, de huidige bedrijfsgebouwen en de eventueel toekomstige bedrijfsgebouwen van de kwekerijen is daarmee altijd op meer dan 10 meter vanaf het bouwvlak binnen het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0013.jpg"

Figuur 4.2: 10 meter richtafstand

De richtafstanden vormen geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.2.1 Gewasbestrijdingsmiddelen

Tussen gebieden waar gewasbestrijdingsmiddelen gebruikt kunnen worden en gevoelige objecten - zoals woningen - dient voldoende afstand aangehouden te worden om een 'goed woon- en leefklimaat' te kunnen waarborgen. Deze afstand is afhankelijk van gebiedskenmerken die invloed hebben op de zgn. drift afstand van gewasbestrijdingsmiddelen. Bovendien biedt ook het Activiteitenbesluit regels waaraan voldaan moet worden bij het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen.

Het buitengebied van Boskoop staat bekend als boom- en sierteeltgebied. Aan de gehele oostzijde grenst het plangebied 'Koopse glorie' aan agrarisch gebied dat in gebruik is voor de teelten waar gewasbestrijdingsmiddelen (kunnen) worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0014.png"

Figuur 4.3: tuinbouwpercelen ten opzichte van het plangebied

Direct aan de oostzijde van het plangebied zijn agrarische percelen gelegen die in gebruik zijn door kwekers. De noordelijke percelen (links in de figuur) zijn in gebruik door een biologische kweker die geen gebruikt maakt van insekticiden. In het kader van dit bestemmingsplan is dat echter niet van belang. De percelen mogen immers ook weer in gebruik worden genomen door een reguliere kweker.

Doorwerking in het onderhavige plan

Het onderhavige plangebied wordt over de gehele lengte gescheiden van de gronden van de kwekerijen door een brede watergang die in het beheer is bij het waterschap. Conform het Activiteitenbesluit moeten kwekerijen te allen tijde voorkomen dat insekticiden in het water terecht komen. Conform de regels van het Activiteitenbesluit is het derhalve onmogelijk dat insekticiden de overzijde van de watergang, ter plaatse van de woonpercelen, bereiken. Dit zijn watergangen welke niet zomaar gedempt kunnen worden. Daarnaast is de meest voorkomende windrichting in Nederland zuidwest. Dit houdt in dat de winrichting van het plangebied af is.

Gezien het bovenstaande vormt het aspect spuitzones van gewasbestrijdingsmiddelen geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.3 Bodem

In de Woningwet is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem. Ook is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een beslissing op een aanvraag om bouwvergunning moeten aanhouden als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat er sprake is van ernstige verontreiniging.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B&W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

In het kader van het herontwikkelingsplan 'Koopse glorie' zijn vanaf 2001 drie bodemonderzoek uitgevoerd. Het eerste onderzoek uit 2001 betreft een verkennend bodemonderzoek. Omdat dit onderzoek was verjaard, is in 2012 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd en in 2018 een nader bodemonderzoek. In deze paragraaf zijn de conclusies van de laatste twee onderzoeken opgenomen. De rapportages van alle drie onderzoeken zijn als bijlage opgenomen (bijlage Verkennend bodemonderzoek 2001, Actualiserend bodemonderzoek 2012 en Nader bodemonderzoek 2018).

Conclusie actualiserend bodemonderzoek 2012

In diverse boringen zijn zwakke tot matige puinbijmengingen aangetroffen. Zintuiglijk is geen asbestverdachtmateriaal op of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem is, ter plaatse van de voormalige kwekerij, in de bovengrond een sterk verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Ter plaatse van de school is in de ondergrond een sterk verhoogd gehalte aan koper aangetoond. De aangetoonde gehalten aan kopen en lood overschrijden de interventiewaarden.

Op het overige terrein zijn in de vaste bodem lichtverhoogde gehalten aan zware metalen PAK en/of minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

In het grondwater zijn, met uitzondering van lichtverhoogde gehalten aan barium, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. De licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Opgemerkt wordt dat barium van nature vaker in verhoogde gehalten in het grondwater wordt aangetroffen.

Op basis van de onderzoeksresultaten adviseren wij een nader bodemonderzoek uit te voeren om de ernst en omvang te bepalen van de aangetoonde grondverontreinigingen met koper, ter plaatse van de school en lood, ter plaatse van de voormalige kwekerij.

Conclusie verkennend en nader bodemonderzoek 2018

De aanleiding tot het uitvoeren van het verkennend en nader bodemonderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van de locatie en de resultaten van het milieuhygiënische bodemonderzoek uit 2012 waaruit blijkt het volgende:

  • ter plaatse van de voormalige kwekerij is in een bovengrond mengmonster lood in een gehalte boven de interventiewaarde aangetoond;
  • nabij de school is in een ondergrond mengmonster koper in een gehalte boven de interventiewaarde aangetoond en
  • ter plaatse van een terreindeel van het perceelnummer 4461 (ged.), 4716 en 5895 (ged.) zijn in de grond lichte tot matige bijmengingen met puin aangetroffen.


De doelstelling van het nader bodemonderzoek is het vaststellen van de mate en omvang van de eerder aangetoonde verontreinigingen. De doelstelling van het verkennend bodemonderzoek asbest is het vaststellen of de grond asbest bevat.

Zintuiglijke waarnemingen

Nader bodemonderzoek lood / koper

In vergelijken met het onderzoek uit 2012 zijn in zeer mindere mate bijmegingen met puin aangetroffen. Zeer plaatselijk zijn in de grond bijmengingen met sintels, aardewerk, puin en bakstenen aangetroffen. De aanwezigheid van de bijzondere bestanddelen in de grond kan op een verontreiniging met zware metalen wijzen.

Verkennend bodemonderzoek asbest

Op het maaiveld en in de uitkomende grond zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Alleen ter plaatse van gat N22, N29 en boring N33 is zwak baksteen- of puinhoudende grond aangetroffen. Op het zuidelijke terreindeel van het perceelnummer 4716 zijn enkele gaten op circa 0,2 à 0,7 m-mv gestaakt door de aanwezigheid van een onbekende laag of een stabilisatielaag bestaande uit menggranulaat. De stabilisatielaag betreft geen grond en is daarom niet onderzocht.

Resultaten

Nader bodemonderzoek lood / koper

  • Verontreiniging met lood (voormalige kwekerij): In de grond van de geanalyseerde separate monsters is lood in licht tot matig verhoogd gehalte aangetoond. Omdat het aangetoonde gehalte maximaal de betreffende achtergrondwaarde (AW2000-waarden) overschrijdt, is er geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.
  • Verontreiniging met koper (nabij school): In geen van de geanalyseerde separate grondmonsters is koper in een gehalte boven de achtergrondwaarden aangetoond. Er is derhalve geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.


Verkennend bodemonderzoek asbest

In de grond van de mengmonsters MMA01 t/m MA05 is geen asbest aangetoond. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.

Resumé

Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De overschrijding van de interventiewaarden voor lood en koper van het onderzoek van 2012 zijn niet bevestigd. In de grond zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetoond. Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen ontwikkeling.

Opgemerkt wordt dat voor de afvoer van grond formeel een onderzoek conform het besluit bodemkwaliteit noodzakelijk is. Het afvoeren van grond kan ondanks de onderzoeksresultaten leiden tot mogelijke extra kosten.

Conclusie 

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan was het actualiserende bodemonderzoek uit 2012 reeds verlopen. Het onderzoek uit 2012 wordt geactualiseerd ten tijde van het aanvragen van de 'omgevingsvergunning, onderdeel bouwen'. Vooralsnog is middels de momenteel uitgevoerde onderzoeken voldoende aangetoond dat onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.4 Geluid

Op 1 februari 1980 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd.

In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat een akoestisch onderzoek naar gevelbelastingen uitgevoerd moet worden, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg) verkeerslawaai. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


In de omgeving liggende wegen

De wegen Rijneveld in westelijke en oostelijke richting en het deel van de Goudse Rijweg ten noorden van het plangebied zijn binnenstedelijk gesitueerd, de zonebreedte is 200 meter. Hiervoor is een akoestisch onderzoek bij wet verplicht.

De overige wegen grenzend aan en nabij het plangebied, namelijk de Goudse Rijweg ter hoogte van het plangebied en de Azalealaan, zijn 30 km/uur-wegen. Deze wegen zijn conform de Wet geluidhinder niet voorzien van een zone en is een onderzoek niet noodzakelijk.

Ten behoeve van onderhavig plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de 30 km/uur-wegen wel opgenomen in het akoestisch onderzoek.

In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage 7 opgenomen.

Conclusie akoestisch onderzoek

  • De berekende geluidbelastingen ter plaatse van de nieuwe woningen als gevolg van de wettelijk gezoneerde weg (Rijneveld) en weggedeelten (Goudse Rijweg) zijn ten hoogste 40 dB en voldoen aan de wettelijke voorkeurswaarde;
  • Omdat voldaan is aan de voorkeurswaarde is van een hogere waarde-procedure op grond van de Wet geluidhinder en beoordeling aan de hand van de 'Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland' geen sprake;
  • Als gevolg van het niet-gezoneerde deel van de Goudse Rijweg waar de toegestane rijsnelheid 30 km/uur bedraagt, zijn geluidbelastingen berekend tot 52 dB (na aftrek conform artikel 110g Wgh), de geluidbelasting is inzichtelijk gemaakt in het kader van goede ruimtelijke ordening;
  • De afweging van geluidbeperkende maatregelen om de geluidbelasting vanwege de Goudse Rijweg te reduceren is eveneens uitgevoerd in het kader van goede ruimtelijke ordening;
  • Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet mogelijk en niet wenselijk;
  • Het woon- en leefklimaat van de woningen waar sprake is van een hogere geluidbelasting dan 48 dB kan worden geborgd door in de woning- en gevelindeling rekening te houden met de geluidbelasting.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.

Risiconormen

Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen:

  • plaatsgebonden risico (PR);
  • groepsrisico (GR).


Plaatsgebonden risico (PR)

Het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Voor kwetsbare objecten (zoals woningen) geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten is voornoemde waarde een richtwaarde. Van deze richtwaarde kan, mits goed gemotiveerd, worden afgeweken.

Groepsrisico (GR)

De cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriëntatie-waarde (zie onderstaande figuur). Elke toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0015.png"
Figuur 4.4: groepsrisico en oriëntatiewaarde

Bij het PR is het dus niet van belang of er daadwerkelijk personen op die bepaalde locatie aanwezig zijn. Voor het GR geldt dat in een gebied waar zich geen personen bevinden het GR gelijk aan nul is. Voor het GR geldt dat hoe meer slachtoffers bij een ongeval in één keer kunnen vallen hoe lager (strenger) de norm. Grote slachtofferaantallen geven namelijk meer kans op maatschappelijke ontwrichting.

Invloedsgebied

Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (de 1%-letaliteitsgrens).

Risico bronnen en (beperkt)kwetsbare objecten

Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij:

  • 1. het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een risicovolle "activiteit";
  • 2. het ontplooien van een risicovolle activiteit.

(Beperkt)kwetsbare objecten

Herontwikkelingsplan 'Koopse glorie' bestaat uit de realisatie van kwetsbare objecten in de vorm van woningen (zie de onderstaande tabel). Dit betekent dat beoordeeld dient te worden of in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten zijn gelegen die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor deze woningen.

Tabel 4.4: kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de zin van art. 1 van het Bevi

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0016.png"


Risicovolle bronnen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen;
  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het luchtvaartverkeer;
  • windturbines.

In het herontwikkelingsplan 'Koopse glorie' worden geen risicovolle inrichtingen gerealiseerd of risicovolle activiteiten ontplooid. Er hoeft derhalve niet te worden beoordeeld of het plan een risico vormt buiten het plangebied gelegen (beperkt) kwetsbare objecten.

Risicovolle bronnen in de nabijheid van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0017.png"

Figuur 4.5: uitsnede risicokaart

Transportassen

In de directe nabijheid zijn geen transportassen in de vorm van (auto)wegen, spoorwegen en vaarwegen gelegen waar sprake is van transport van gevaarlijke stoffen. De meest in de nabijheid gelegen relevante transport-as betreft de N455 op een afstand van ruim 1,5 kilometer. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Inzake onderhavig plan hoeft derhalve geen berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. De meest in de nabijheid gelegen buisleiding ligt op een afstand van circa 2,4 kilometer en betreft een aardgastransportleiding W-517-01 van de Gasunie. Inventarisatieafstanden voor het bepalen van de onderzoekszone van het groepsrisico dient te worden berekend. Deze inventarisatieafstand voor aardgastransportleidingen bedraagt echter maximaal 580 meter. Voor plannen op meer dan 580 meter afstand van een buisleiding kan dan ook worden geconcludeerd dat geen beperkingen gelden voor het plan.

Inrichtingen

Voor de verantwoording van het onderhavige plan zijn twee inrichtingen van belang. Op een afstand van circa 120 meter (gemeten vanaf de grens van het onderhavige plangebied tot grens van de inrichting) ligt aan Rijneveld 123 het bedrijfsperceel van boomkwekerij 'A.J. de Lange & zonen' waar een propaantank met een capaciteit van maximaal 3 m³ is gelegen. Op een afstand van 85 meter ligt aan Reijerskoop 163 het bedrijfsperceel van boomkwekerij Bos & Hoogenboom B.V. waar een propaantank is gelegen net een capaciteit van maximaal 5 m³. Dergelijke kleine propaantankjes worden niet in het Bevi geregeld maar in het activiteitenbesluit. De onderstaande tabel bevat de 'veiligheidsafstanden' die in acht gehouden moeten worden. De veiligheidsafstanden vormen geen belemmering voor de realisatie van de woningen.


Tabel 4.5: tabel veiligheidsafstanden (art. 3.28 Activiteitenbesluit)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0018.png"

Conclusie

In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle objecten die een belemmering vormen voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.6 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (Koopse glorie als milieuhindergevoelige functie) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan (als milieubelastende activiteit) aan die luchtkwaliteit

Onderhavig plan als milieubelastende activiteit

De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m² kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

In het onderhavige plan is sprake van de realisatie van maximaal 70 woningen. Het plan 'Koopse glorie' behoort dus tot de categorie (1.500 woningen) die automatisch 'niet in betekende mate' bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren appartementen voldaan kan worden aan een goed 'woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10, PM2,5 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zitten. In 2016 liggen de achtergrondbelastingen ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m³ voor PM10 en NO2 en ruimschoots onder de grenswaarde van 20 µg/m³ voor PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0019.png"

Figuur 4.6: achtergrondwaarden luchtkwaliteit (bron: Atlas leefomgeving)

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijke pijler binnen de gemeente Alphen aan den Rijn, wat de ambitie heeft duurzaamheidshoofdstad van het Groene Hart te zijn. Hiervoor is een actieplan opgesteld voor 2017-2020. De realisatie van Koopse Glorie in Boskoop draagt bij aan de ambities in dit actieplan.

Energie besparen en duurzaam opwekken

De nieuwbouw in de Koopse Glorie worden aardgasloos en minimaal energieneutraal. Woningen voldoen aan de BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw)-norm, de vervangende rekenmethode voor de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt). Met behulp van een warmtepomp en zonnepanelen wekt iedere woning haar eigen duurzame energie op. Aanvullend hierop wordt energiezuinigie openbare verlichting toegepast, krijgen bewoners de mogelijkheid tot het plaatsen van een laadpaal voor elektrisch vervoer en worden enkele openbare parkeerplaatsen uitgerust met of voorbereid op elektrisch laden.

Circulaire economie

Circulaire economie is een belangrijk item in Alphen aan den Rijn. Alle woningen krijgen daarom een materialenpaspoort, waardoor alle grondstoffen die in de woningen worden toegepast worden vastgelegd in een digitale databank. Hierdoor hoeft er bij de toekomstige 'sloop' (ontmanteling) geen grondstoffen verloren te gaan en kunnen deze weer worden hergebruikt. Er is aandacht voor het minimaliseren van afval, bijvoorbeeld, in overleg met de uitvoerende instanties, door middel van omgekeerde afvalinzameling. Ook is er tijdens de bouw aandacht voor het minimaliseren van het bouwverkeer en afvalscheiding van bouwafval.

Klimaatadaptatie en Green City

In de Koopse Glorie staat het vergroenen van de openbare ruimte centraal. Het stedenbouwkundig plan bevat minimale verharding en een doordachte groeninrichting. Met waterretentiegebieden en de aanplant van bomen wordt hittestress tegen gegaan. De nieuwe bewoners krijgen advies voor hun tuininrichting, waarbij er wordt gestuurd op minimale verharding en beplanting ter bevordering van de biodiversiteit. Gemeenschappelijk buurttuin wordt door bewoners nader ingericht, wat zal leiden tot parkachtige omgeving met halfverharding, waar biodiversiteit wordt bevorderd. Er komen aantrekkelijke wandelpaden in en rond het gebied. Het spelen voor kinderen wordt 'natuurlijk', waardoor kinderen in contact komen met natuur.

Sociale duurzaamheid

Door de veilige en kleinschalige opzet voelen de bewoners zich thuis in de Koopse Glorie. Met de gezamenlijke buurttuin ontstaat er sociale cohesie en komen de bestaande en nieuwe bewoners in contact met elkaar en met de natuur.

4.8 Cultureel erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is het beschermen van het cultureel erfgoed in Nederland. Hieronder wordt ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.8.1 Cultuurhistorische waarden

De gemeente Alphen aan de Rijn beschikt over een Cultuurhistorische waardenkaart. Op de cultuurhistorische waardenkaart staan waardevolle landschappen, landschapselementen, gebouwde objecten en stedenbouwkundige deelgebieden die Alphen aan den Rijn karakter geven.

Historie Boskoop

Boskoop ontstond als veenontginning, waarbij de bebouwing zich in het begin concentreerde aan weerszijden van de Gouwe, in lange, dichte linten langs de rivierkaden. Bij de brug over de Gouwe groeide een kleine compacte kern, met kerk, handelsgebouwen en winkels. In de 19e eeuw verdichtten de linten langs de Gouwe zich sterk, met nieuwe woonhuizen, maar ook veel watergerelateerde bedrijvigheid. De enorme opbloei van de sierheesterteelt en boomkwekerij vanaf het einde van de 19e eeuw betekende een grote impuls voor de verdere dorpsontwikkeling. Vanuit het kerngebied bij de Gouwebrug ontwikkelde de bebouwing zich vooral langs de bebouwingsas Zijde-Reijerskoop, waarbij opvallende aaneengesloten bebouwingslinten ontstonden langs de zuidzijde van deze oude ontginningsassen. De dichte bebouwing contrasteert sterk met de veel opener lintbebouwing aan de noordzijde, waar kwekersvilla's en boerderijen het beeld bepalen. Ook op grotere afstand van het kerngebied van Boskoop ontwikkelden zich lange bebouwingslinten langs oudere wegen en kades (Laag Boskoop, Biezen, Rijneveld). Opvallend is de afwisseling van kwekersvilla's, arbeiderswoningen, bedrijven en boerderijen. Een vroege naoorlogse uitbreiding is te zien aan het noordelijke deel van de Goudse Rijweg, een bestaande structuur in het gebied. De uitbreiding bestaat uit een aantal lange blokken geschakelde eengezinswoningen in eenvoudige stempelstructuur aan de westzijde van de weg. In de jaren 60 is ook ten oosten van de Goudse Rijweg een kleine nieuwe wijk ontwikkeld, langs de Azalealaan. De uitbreiding bestaat uit een aantal lange blokken geschakelde eengezinswoningen in eenvoudige stempelstructuur aan de oostzijde van de Goudse Rijweg. Korte straatjes met bruggen en een plantsoen verbinden de Goudse Rijweg en de Azaleastraat. Aan de Azaleastraat staan aan de westzijde een rij tweelaags appartementengebouwen en langs de oostzijde een lange rij vrijstaande of twee-onder-één-kap huizen in een markante zaagtandrooilijn.

Landschap in de polders - Verenigde polder beoosten de Gouwe

Polderontwikkeling

Het plangebied is gelegen binnen de middeleeuwse agrarisch veenontgining uit de periode < 1357. Zoals de naam "verenigde polder beoosten de Gouwe" al aangeeft gaat het bij deze polder om een combinatie van een aantal deelgebieden. Specifiek gaat het om Middelburg met Spoelwijk, Randenburg, Zuidwijk, Reijerskoop en de Biezen. Al in 1357 waren de besturen van Boskoop, Spoelwijk, Middelburg en Randenburg gezamenlijk verantwoordelijk voor het schouwen van een watergang waarmee men op de IJssel kon uitwateren.

Een daadwerkelijke samengestelde polder werd het gebied in de 16e eeuw. Diverse partijen gaan dan een overeenkomst aan om gezamenlijk een kade aan te leggen van de Blommedaelsche Brugge tot de Groene Wech aen die Goutkade.

Enkele veranderingen in de afgelopen eeuwen waren van betekenis voor de omvang van de polder. Spoelwijk had binnen de polder een afzonderlijke positie, reden waarom we er in dit kader een afzonderlijke eenheid van hebben gemaakt. Het gebied kende zijn eigen bemaling, aanvankelijk op de Alpherwetering en vanaf 1665 naar de Rijn. Afscheiding en samenvoeging met de polder Rijneveld vond eerst in 1874 plaats. Een andere verkleining was de vervening van de polder Middelburg. Voor die vervening werd in 1802 toestemming verkregen, en in 1864 vond afscheiding van de 'moederpolder' plaats. In 1868 werd het een volledig zelfstandige polder. Kleinere grenscorrecties werden in 1941 doorgevoerd. Uiteindelijk vond na enige discussie in juni 1966 de samenvoeging met de polder Rijneveld plaats.

Toen Middelburg in 1864 werd afgescheiden, werd de Kleine Molen afgebroken. In 1879 werd de Grote Molen vervangen door een stoomschepradgemaal. Dat gemaal moest in 1907 plaatsmaken voor een stoommachine. In 1934 kwam er een dieselmotor voor in de plaats, in 1964 vervangen door een volledig nieuw dieselgemaal. Dit gemaal werd ten opzichte van het vorige meer naar het oosten gebouwd om een doorgaande parallelweg langs de provinciale weg te kunnen aanleggen.

Landschap

De Verenigde Polder staat in het kader van het Boskoopse kwekerijbedrijf. Dat was ook de afgelopen eeuwen al zo, vooral ten noorden van de weg Reijerskoop. Binnen de zeer gaaf bewaard gebleven, noord-zuid-gestrekte verkaveling met kavelscheidende sloten vinden we daar dan ook nog altijd de nodige houtakkers. Ten zuiden van de weg Reijerskoop strekte en strekt de strokenverkaveling zich op vanaf de Gouwekade. Ook hier is deze zeer gaaf bewaard gebleven, met kavelscheidende sloten. Daar vinden we nog enkele houtakkers, zij het veel minder dan in het noordelijk deel van deze polder. Het aantal bebouwingslinten was hier in de afgelopen eeuwen al groter dan in de polder Laag Boskoop, zoals langs het Reijerskoop en de Biezen. Bebouwing ontwikkelde zich later ook langs de Goudse Rijweg. De belangrijkste ruimtelijke verandering is, net zoals in de polder Laag Boskoop, de uitbreiding van het aantal en de dichtheid van de kwekerijen, vooral in het oostelijk deel van de polder.

Erfgoed- Sierteelt van regio Boskoop

De historische bebouwing in Boskoop is de weerslag van zo'n 350 jaar bouwen in en rond het dorp. Vaak heeft die bebouwing een directe link met de geschiedenis van de sierteelt. Meest zichtbaar zijn de vele historische woningen van de Boskoopse kwekers, die afhankelijk van de welvaart van het bedrijf variëren van bescheiden dorpswoningen tot imposante villa's en landhuizen, in lange linten gebouwd langs de belangrijkste kaden in de veenontginning. In veel gevallen zijn het de enige relicten van de oude bedrijven, waarvan de functionele kwekersloodsen en kassen in de loop der jaren door bedrijfsvernieuwing van de kaart zijn verdwenen. Toch resteren her en der nog goede voorbeelden van stenen en houten loodsen en kantoortjes, de oudste uit het begin van de vorige eeuw. Arbeiders werden gehuisvest in eenvoudige huizen, vanaf het begin van de vorige eeuw in bescheiden dorpsuitbreidingen, die de oude ontginningsstructuren volgen.

De kwekerijen bevinden zich in hoofdzaak aan weerszijden van de Gouwe in Boskoop, maar ook verder westelijk vinden we wel kleine concentraties.

Een belangrijke verandering trad op in de 19e eeuw. Steeds vaker werden er siergewassen gekweekt. In diezelfde 19e eeuw werd er ook geijverd voor tuinbouwonderwijs. Een eigen school kwam er vooralsnog niet, en tegen een uiteindelijk toch gestichte tuinbouwschool in Watergraafsmeer werd zonder succes geprotesteerd. Pas in de laatste jaren van de 19e eeuw kwam de tuinbouwschool er daadwerkelijk. In het schooljaar 1957-1958 kwam er een splitsing in een middelbare tuinbouwschool en een hogere school tot stand. Tot eind vorige eeuw zou er tuinbouwonderwijs in Boskoop gevestigd blijven. In 1988 fuseerde de Hogere School met Larenstein in Velp, en verhuisde in 1993 naar die plaats. In 1998 verhuisde de middelbare tuinbouwschool naar Gouda.

De kwekerijen kenden een specifieke ruimtelijke opbouw, waarvan we nu nog steeds relicten terugvinden. Het meest kenmerkend waren en zijn de houtakkers: stroken land, parallel aan de percelen met plantgoed, waarop wilgen-, essen- of elzenhakhout stond dat enerzijds geriefhout kon leveren en anderzijds het plantgoed tegen windschade kon beschermen. Aan de westzijde van de percelen werden deze singels aangeplant. Omdat men echter de met plantgoed bepote percelen aan beide zijden moest kunnen bereiken, werd tussen het hakhout en de tuin een smalle sloot gegraven, een binnensloot. Na 1865 à 1870 zouden er geen nieuwe houtakkers meer zijn aangelegd. Daarentegen werden al kort na 1900, vooral in de polder Laag Boskoop, houtakkers opgeruimd. Ook in de periode 1928-1931 werden houtakkers gerooid en binnensloten gedempt. Ze werden soms als bron van ziekten beschouwd en het zorgde voor minder tuinland.

Waardevolle (steden)bouwkundige ensembles

In Boskoop zijn de belangrijkste vroeg naoorlogse uitbreidingswijkjes te vinden aan de Wilhelminalaan en de Goudse Rijweg. Het plangebied wordt ingesloten door de (steden)bouwkundige ensembles "Boskoop, Goudse Rijweg, noord" en "Boskoop, Goudse Rijweg, zuid". Het betreffen ensembles met een gemiddelde waarde, de historische situatie is nog redelijk gaaf en vooral in de structuur goed herkenbaar als onderdeel van de plaatselijke historische ontwikkeling. Het draagt bij aan de identiteit van de gemeente, hoewel het karakter op onderdelen vestoord kan zijn en er geen sprake is van een hoge cultuurhistorische waarde of grote zeldzaamheid.

Boskoop, Goudse Rijweg, noord (1940-1965)

Eenvoudige dorpsuitbreiding uit de vroege naoorlogse periode langs oudere structuur. De uitbreiding bestaat uit een aantal lange blokken geschakelde eengezinswoningen in eenvoudige stempelstructuur aan de westzijde van de weg. Blokken geschakelde huizen in traditionalistische stijl. Het ensemble toont een karakteristieke naoorlogse dorpsuitbreiding, zoals gebruikelijk in Boskoop sterk bepaald door de onderliggende oudere ontginningsstructuur.

Boskoop, Goudse Rijweg, zuid (1940-1965)

Eenvoudige dorpsuitbreiding uit het interbellum langs oudere structuur, tussen Reijerskoop en Biezen. De bebouwing bestaat uit een reeks in grote blokken geschakelde eengezinswoningen uit het interbellum en enkele vroegnaoorlogse woningen, gelegen langs een vaart. Markant ensemble door de eenheid in ontstaanstijd, schaal en bebouwingstypologie.

Integrale essambles -Boskoop

Tot het ensemble Boskoop wordt het gebied gerekend dat al vóór de Tweede Wereldoorlog voor de sierteelt werd gebruikt, en waar we derhalve ook nog vroegere overblijfselen van deze teelten vinden. Het gaat dan om de waardevolle bebouwingslinten, maar ook om de percelering met sloten, houtakkers en daaraan gelegen binnensloten. Binnen het veenweidelandschap gaat het om een bijzondere combinatie van structuren en objecten. Doordat de verstedelijking voornamelijk in zuidwestelijke richting heeft plaatsgevonden, is het teeltlandschap nog goeddeels agrarisch.

Cultuurhistorische waarden binnen onderhavig plan

Karakteristiek voor Boskoop is de verkaveling van het land in langerrekte percelen met kwerkerijen met daartussen sloten en houtakkers al windbrekers. Deze herkenbare structuur kenmerkt ook de omgeving van de Azalealaan. Dit is de landschapsstructuur waarbinnen de woningen van Koopse Glorie worden gerealiseerd. De groene en blauwe dragers, de sloten en weilanden, vormen de dragers voor de stedenbouw en architectuur binnen het plan. De nieuwe woonwijk voegt zich naar de bestaande structuur van het landschap. De landschappelijke structuur wordt ruimtelijk beleefbaar door de houtakkers. Nieuw aan te planten houtakkers versterken de structuur. In Koopse Glorie worden houtakkers op twee manieren toegepast. Beiden kenmerken zich doordat ze altijd langs een sloot liggen en hier de windbrekende functie te vervullen. De sloten blijven open watergangen die het landschap verbinden met het wonen. Tussen de houtakkers ontstaan landschapskamers die een invulling krijgen met afwisselend openbare ruimte en woningen met tuinen. De aanplant van de houtakkers wordt gedaan met meerstammige planten in een grotere maat waardoor ze niet direct gesnoeid hoeven te worden en ook de tijd krijgen zich goed te wortelen in de slappe grond. Op deze manier zorgen de houtakkers ook voor een natuurlijke beschoeiing langs het water.

De rijwoning welke gerealiseerd worden binnen het plangebied worden gekenmerkt door de loodrecht oriëntatie op de Goudse Rijweg. Dit vormt de overgang tussen de eenvoudige bebouwing aan de Goudse Rijweg en het rijk gedetailleerde oostelijke deel van het plangebied. Hiermee sluit de bebouwing van de rijwoningen aan op de huidige waardevolle (steden)bouwkundige ensembles "Boskoop, Goudse Rijweg, noord" en "Boskoop, Goudse Rijweg, zuid".

In het noorden van het plangebied komt een vrijstaand woonhuis met twee achterliggende kwekersschuren. Dit ensemble is onderdeel van de lintbebouwing aan het Rijneveld. Deze lintbebouwing wordt gekenmerkt door een vrijstaand woonhuis met daarachter een of meerdere grote kwekersschuren.

Binnen het plangebied komen geen monumentale panden voor. De oude karakteristieke tuinbouwschool is reeds jaren geleden vervangen door nieuwbouw.

Conclusie

In onderhavig plan is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied.

4.8.2 Archeologische waarden

Door de Omgevingsdienst Midden-Holland is de archeologische beleidskaart van de gemeente Alpen aan den Rijn geactualiseerd. Deze archeologische beleidskaart is vastgelegd in het Parapluplan Archeologie. Het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (middelhoge verwachtingswaarde). Voor deze zone geldt een onderzoeksplicht voor plangebieden gelijk aan of groter dan 1.000 m² en ingrepen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld.

Omdat in onderhavig plangebied 66 woningen worden gerealiseerd op een oppervlakte groter dan 1.000 m2 is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is slechts de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage 8 opgenomen.

Conclusie

Uit het archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied ligt in een laaggelegen veengebied dat vanaf het Laat Neolithicum t/m de Vroege Middeleeuwen te nat was voor bewoning. Bewoningssporen uit vroegere periodes kunnen in de ondergrond aanwezig zijn, maar liggen te diep om door de voorgenomen ontwikkeling te worden geraakt. Vanaf de ontginning in de Late Middeleeuwen werd het plangebied en omgeving beter begaanbaar en ook bewoonbaar. De archeologische verwachting voor het plangebied wordt daarom voor alle archeologische periodes naar laag bijgesteld. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Daarom bestaat er een wettelijke meldingsplicht die is neergelegd in de Erfgoedwet. Als bij de uitvoering van de werkzaamheden (mogelijke) archeologische vondsten worden gedaan, moeten deze op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet worden gemeld bij de bevoegde overheid, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed c.q. gemeente Alpen aan de Rijn.

4.9 Ecologie

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Een groot deel van het plangebied bestaat momenteel uit groenopstanden die worden verwijderd. Bovendien is in het plangebied bebouwing aanwezig die wordt gesloopt. Om vast te stellen of de ontwikkeling negatieve effecten heeft op beschermde soorten, beschermde gebieden en/of beschermde houtopstanden, is als eerste stap een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Onderstaand zijn de resultaten van de quickscan samengevat. De gehele rapportage is als bijlage 9 opgenomen.

4.9.1 Soortenbescherming

In navolgende tabel zijn de resultaten van de quickscan opgenomen met de te verwachten effecten, te treffen maatregelen en te nemen vervolgstappen.

Tabel 4.6: resultaten quickscan

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0021.png"

4.9.1.1 Nadere onderzoeken soortenbescherming

Ten behoeve van de diersoorten die (mogelijk) in het plangebied voorkomen zijn nadere onderzoeken uitgevoerd. In deze paragraaf zijn uitsluitend de bevinden/conclusies van deze nadere onderzoeken opgenomen. De rapportage is als bijlage opgenomen.

Nader onderzoek vleermuizen, ringslag, steenmarter en jaarrond beschermde vogels (bijlage 10)

Op basis van het nader onderzoek naar vleermuizen, ringslang, steenmarter en jaarrond beschermde vogels aan de Azalealaan te Boskoop (Gemeente Alphen aan den Rijn, Provincie Zuid-Holland) kunnen de volgende conclusies worden getrokken ten behoeve van de geplande ingreep:

  • Op basis van het veldonderzoek is de aanwezigheid van mogelijke winterverblijven vastgesteld. Om een effect van de herontwikkeling in kaart te kunnen brengen dient het gebruik van deze verblijfplaatsen (soorten en aantallen) in kaart te worden gebracht d.m.v. een inpandig onderzoek in de winterperiode;
  • In het plangebied is één zomerverblijfplaats van de franjestaart aanwezig;
  • In het plangebied zijn twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig;
  • In het plangebied zijn twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis aanwezig;
  • In het plangebied zijn 7 rustplaatsen en ten minste één geschikte voortplantingslocatie van ringslang aanwezig;
  • De herontwikkeling heeft een negatief effect op de paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis, deze gaan volledig verloren;
  • De herontwikkeling heeft een negatief effect op de zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, deze gaan volledig verloren;
  • De herontwikkeling heeft een negatief effect op de zomerverblijfplaats van de franjestaart, deze gaan volledig verloren;
  • De herontwikkeling heeft een negatief effect op de rustplaatsen en voortplantingsplaatsen van ringslang, deze gaan volledig verloren;
  • Het herontwikkelen van het terrein is in strijd met artikel 3.5, lid 2 en 4 en artikel 3.10, lid 1b uit de Wet natuurbescherming;
  • Voor het overtreden van de verbodsbepaling artikel 3.5, lid 2 is geen ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk wanneer mitigerende maatregelen getroffen;
  • Voor het overtreden van de verbodsbepaling artikel 3.5, lid 4 is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk;
  • Voor het overtreden van de verbodsbepaling artikel 3.10, lid 1b is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Nader onderzoek winterverblijfplaatsen vleermuizen (bijlage 11)

Op basis van het ontbreken van middernachtzwermen en de resultaten van de inpandige inspectie is de aanwezigheid van een massawinterverblijfplaats niet te verwachten.

Voor de bebouwing aan Azalealaan 113 is door het ontbreken van geschikt habitat en het ontbreken van verblijfplaatsen en zwermgedrag de aanwezigheid van winterverblijfplaatsen niet te verwachten.

Door de afwezigheid van overwinterende individuen van vleermuizen tijdens de inpandige inspectie wordt de aanwezigheid van een winterverblijfplaats in de binnenruimtes in de bebouwing van Azalealaan 115 niet verwacht. Door de aanwezigheid van onder andere spouwmuren en ruimtes boven plafondplaten is de bebouwing niet volledig inspecteerbaar. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vleermuisonderzoek is de aanwezigheid van overwinterende individuen in dergelijke ruimtes niet uit te sluiten. De aangetroffen zomer- en paarverblijfplaatsen van vleermuizen kunnen als winterverblijfplaats worden gebruikt. Derhalve dient er tijdens de ontwikkelingen vanuit te worden gegaan dat de bebouwing jaarrond gebruikt wordt door vleermuizen.

Activiteitenplan

Het herontwikkelen van het terrein is in strijd met artikel 3.5, lid 2 en 4 en artikel 3.10, lid 1 a en b uit de Wet natuurbescherming. Voor de aanwezige beschermde soorten en functies voor de gewone dwergvleermuis, franjestaart, ringslag en de ruige dwergvleermuis dient een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Om deze ontheffing verleend te krijgen is er een activiteitenplan opgesteld (bijlage 12). In het activiteitenplan wordt omschreven op welke wijze zorgvuldig zal worden gehandeld en welke mitigerende en compenserende maatregelen zullen worden getroffen om schade aan de lokale populaties van de franjestaart, gewone dwergvleermuis, ringslang en de ruige dwergvleermuis te voorkomen. De provincie dient op basis van dit activiteitenplan te besluiten of ze een ontheffing verlenen.

4.9.2 Gebiedsbescherming

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.

De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op circa 4,8 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Van oppervlakteverlies en/of versnippering van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is geen sprake. Eventuele verstoring door geluid, licht en trilling is niet aan de orde, gelet op de afstand tot de natuurgebieden en de ligging van het plangebied. De emissie van stikstof reikt echter verder vanaf het plangebied. De stikstofdepositie als gevolg van de realisatiefase (realiseren van de woningen) en de gebruiksfase (toenemende verkeersgeneratie) is in beeld gebracht middels een stikstofdepositie onderzoek (Aerius-berekening). Uit het stikstofdepositie onderzoek, welke als bijlage 13 is opgenomen, blijkt dat de stikstofemissie in de realisatie en gebruiksfase met de gebruikte gegevens niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Bij de realisatiefase wordt gerekend met het schoonste materieel, stage IV. De Omgevingsdienst Midden-Holland geeft aan dat, op basis van de werkafspraken tussen samenwerkende Omgevingsdiensten in Zuid-Holland, er sprake is van intern salderen door het toepassen van stage IV materieel. Wanneer er sprake is van intern salderen binnen een project dient er op grond van de Wet natuurbescherming een vergunning aangevraagd te worden.

Gezien de ontwikkelingen rondom stikstof (mogelijke veranderende werkafspraken tussen Omgevingsdiensten en mogelijke veranderende wetgevingen) dient bij het aanvragen van een  omgevingsvergunning voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling op basis van de AERIUS-berekening beoordeeld te worden of er een vergunning op de grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten de grenzen van het Natuurnetwerk Nederland. Nadere toetsingen aan de instandhoudingsdoelstellingen of kernkwaliteiten van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet noodzakelijk.

Houtopstanden

Beschermde houtopstanden volgens de Wet natuurbescherming zijn niet aanwezig binnen het plangebied.

Zorgplicht

In het kader van de zorgplicht geldt voor onderhavig situatie dat er geen (soort)specifieke maatregelen hoeven te worden getroffen uitgezonderd de ‘algemene’ aandacht voor eventueel aanwezige individuen bij de uitvoering van het werk.

In het kader van de zorgplicht dienen ten aanzien van algemeen voorkomende soorten, de volgende maatregelen te worden uitgevoerd;

  • Watergang dempen in één richting naar bestaande te handhaven watergangen;
  • Afvangen watergangen ten behoeve van vissen en amfibieën;
  • Rooi- en kapwerkzaamheden in één richting uitvoeren en in de periode augustus – medio maart.

Bij een complex aan maatregelen dienen deze te worden vastgelegd in een ecologisch werkinstructie.

4.9.3 Conclusie

Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling op basis van de AERIUS-berekening dient beoordeeld te worden of een vergunning op de grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Door de inzet van veel stage IV materieel is er geen sprake van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Wat betreft de soortenbescherming dient eerst een ontheffing Wet natuurbescherming verleend te worden voor de beschermde soorten en functies van de gewone dwergvleermuis, franjestaart, ringslag en de ruige dwergvleermuis, voordat voorgenomen ontwikkeling uitgevoerd kan worden. Er dienen mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen te worden, deze zijn uitgewerkt in een activiteitenplan en vormen een onderdeel van de ontheffingsaanvraag.

4.10 Water

Voor elke wijziging van het bestemming is een waterparagraaf benodigd. In de waterparagraaf wordt ingegaan op de invloeden van de ontwikkeling op de watersituatie binnen en in de omgeving van de planlocatie. Ook wordt ingegaan op de maatregelen die genomen kunnen worden om de invloeden te minimaliseren of te compenseren.

4.10.1 Bepalen beleid en regelgeving

Nationaal en Europees waterbeleid

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee beoogt het hoogheemraadschap dat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken aan water centraal. Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met de omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Waterbeleid

Hoogheemraadschap van Rijnland zet zich in voor:

  • Een veilig watersysteem met betrouwbare waterkeringen.
  • Het voorkomen van de afwenteling van waterproblemen naar andere watersystemen.
  • Het voorkomen van overlast door water of een tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het tegengaan van versnippering van het watersysteem.
  • Het realiseren van een biologisch gezond watersysteem.
  • Het realiseren van een ecologische infrastructuur (onder andere door een natuurvriendelijke inrichting), zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het benutten van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem.
  • Het vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water.
  • Het benutten en bufferen van schoon water.
  • Het toepassen van het ordeningsprincipe 'water stroomt van schoon naar vuil': verontreinigende activiteiten moeten benedenstrooms van kwetsbare functies/gebieden worden geplaatst.
  • Het aanpakken van vervuiling bij de bron.
  • Het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
  • Optimalisatie van beheer en onderhoud, binnen zowel het watersysteem als de afvalwaterketen.


Keur en Uitvoeringsregels

De Keur is een juridisch document (verordening). Bij de Keur horen de 'Uitvoeringsregels'. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico.
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.

Gemeente Alphen aan den Rijn

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020

In december 2015 heeft de raad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2016-2020) vastgesteld. Het GRP bevat het beleid voor de invulling van de wettelijke gemeentelijke watertaken. Deze watertaken bestaan uit zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.

Ten aanzien van het omgaan met hemelwater in nieuwbouwprojecten streeft de gemeente Alphen aan den Rijn ernaar dat zoveel mogelijk verhard oppervlak wordt afgekoppeld. Er mag geen afwenteling van problemen naar de omgeving plaatsvinden. Derhalve hanteert de gemeente de strategie "vasthouden, bergen en afvoeren" betreft de verwerking van het hemelwater. Dit betekent dat hemelwater zoveel mogelijk binnen het plangebied verwerkt moet worden.

Voor de realisatie van nieuwe plannen is het voor de gemeente van belang dat deze in voldoende watercompensatie voorzien. Met name in het veenrijke gebied in de omgeving van Boskoop is de waterhuishouding een gevoelig punt. Om een duurzame en haalbare waterhuishouding te waarborgen wordt overleg met het waterschap verreist.

Naast de lokale verwerking van hemelwater volgens de voorkeursvolgorde geldt ook dat afvalwater gescheiden wordt ingezameld en via gemeentelijke riolering wordt getransporteerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

4.10.2 Gebiedsonderzoek

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in een oud veenweidegebied ten oosten van Boskoop (zie figuur 1.1). Kenmerkend voor dergelijke gebieden zijn de brede sloten langs smalle percelen grond. Door het plangebied loopt een A-watergang van noord naar zuid. Het peilbesluit in het plangebied ligt zowel voor winter als zomer op NAP -2,25 meter. Door weersomstandigheden kunnen fluctuaties in het oppervlaktewater peil voorkomen. Bij veengebied kan een daling in de waterstand afbraak van het veen veroorzaken met bodemdaling als gevolg. Dit maakt het gebied kwetsbaar voor grondwateronttrekkingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0022.png"
Figuur 4.7: uitsnede van de legger

Bodemopbouw

In 2018 is door Aveco de Bondt verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgt dat de bovenlaag tot circa 0,5 meter beneden maaiveld, met name uit sterk humeus fijn zand bestaat. Op enkele plekken is deze laag afgedekt met een laag van circa 40 cm grof zand. Op 0,5 tot 1 meter diepte ligt de bovenkant van een dik veenpakket.

Grondwaterstand

Er zijn geen peilbuizen beschikbaar binnen of in de omgeving van het plangebied. In het verkennend bodemonderzoek wordt bij enkele boringen de grondwaterstand vermeld. Deze liggen tussen de 0,5-1,0 meter beneden maaiveld ter hoogte van de bovenkant van de veenlaag. Echter het verkennend bodemonderzoek is slechts een momentopname wat betekend dat deze waarde niet als representatief gemiddelde kunnen worden beschouwd.

Gezien veen slecht doorlatend is, zal het freatisch water naar waarschijnlijkheid stagneren op de bovenkant van de veenlaag. De stand van het freatisch water zal afhankelijk zijn van het peil van het oppervlaktewater en de weersomstandigheden.

Drooglegging en bouwpeil

Het huidige maaiveld ligt op circa NAP -1,7 tot -1,8 meter. Gezien het peilbesluit op NAP -2,25 meter wordt de drooglegging geschat op circa 45-55 centimeter. Mogelijk wordt het gebied nog opgehoogd om de vereiste drooglegging voor riolering en bouw te behalen.

Indien wordt opgehoogd of de grond word voor belast, dient rekening te worden gehouden met de instabiele oevers. Bij een te grote verandering van de druk op de ondergrond in 1 keer, is de kans groot dat de oevers instorten. Geadviseerd wordt om ophoging of voor belasten stapsgewijs uit te voeren.

Bodemdaling

Veengebieden zijn constant onderhevig aan veranderingen in bodemdaling en peil. Wanneer het waterpeil zakt kan het veen in aanraking komen met zuurstof waardoor een afbraakproces op gang komt. Doordat het veen wordt afgebroken klinkt de bodem in. Het beleid van het waterschap is dat het waterpeil wordt gecorrigeerd met de mate van bodemdaling. Een andere factor welke invloed heeft op de bodemdaling zijn zettingen door het ophogen of belasten van de bodem. Het veen klinkt in onder de druk van het materiaal waardoor de bodem zakt. Om deze redenen is het zinnig om de voorspellingen over toekomstige bodemdaling van het plangebied en de omgeving in acht te nemen.

Volgens de klimaateffecten atlas kan een bodemdaling van 40-60 centimeter worden verwacht voor 2050 in het betreffende gebied. Dit is een significante daling wat in de toekomst gevolgen kan hebben voor de te ontwikkelen bebouwing en infrastructuur. De gefundeerde huizen zullen een hoogteverschil krijgen met de omgeving. Om dit te corrigeren zullen extra kosten ontstaan op de lange termijn.

Geadviseerd wordt om deze factoren in acht te nemen in de inrichtingsfase door na te denken over maatregelen die de bodemdaling kunnen beperken. Hierbij kan gedacht worden aan lichter ophoogmateriaal of wegdekmateriaal om zettingen te beperken.

CO2 uitstoot

Bij de afbraak van veen komt veel CO2 vrij. Met het oog op de klimaatdoelen is het daarom niet wenselijk dat het veen tot afbraak komt. Mede om deze reden is het van belang om het waterpeil niet te laten zakken tot onder de bovenkant van het veenpakket.

4.10.3 Huidige en toekomstige situatie

Het plangebied ligt ten oosten van Boskoop aan de Azalealaan in een oud veenweidegebied. Het project omvat de ontwikkeling van een woongebied met maximaal 68 woningen inclusief bijbehorende voorzieningen als een sportveld, buurttuin en verkeersvoorzieningen. Het oppervlak van het plangebied is circa 4 ha. Een schets van de bestaande en toekomstige situatie is weergegeven in figuur 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BKkoopseglorie-VA01_0023.png"

Figuur 4.8: Concept tekening plangebied bestaand (links) en toekomstig (rechts).

Uit bovenstaande tekening is een indicatieve verdeling van de oppervlaktes binnen het plangebied opgesteld. Deze verdeling wordt weergegeven in Tabel 4.7. Uit de tekeningen volgt dat er circa 16.300 m² verhard oppervlakte wordt gerealiseerd en circa 6.750 m2 aan wateroppervlak aanwezig is. In de bestaande situatie is reeds circa 7.725 m² aan verhard aanwezig en 6.125 m² aan wateroppervlak. Dit betekend dat de toename van verhard oppervlak circa 8.575 m² betreft en de toename van wateroppervlak circa 620 m².

Tabel 4.7: verdeling oppervlaktes

  oppervlak [m2]   percentage verhard opp   verhard opp [m2]  
Vrijstaande huizen   13.125   tuinen 50%   9.190  
Rijtjes huizen   2.800   tuinen 100%   2.800  
Wegen en parkeren   4.310   100%   4.310  
Groen   5.700   0%   0  
Water   6.750   0%   0  
Totaal verhard oppervlak     16.300  
4.10.4 Te treffen maatregelen

Verhard oppervlakte en hemelwaterverwerking

De aanleg van verhard oppervlak heeft effect op de bergingscapaciteit, omdat neerslag op deze plekken niet meer in de bodem kan infiltreren. De gebiedsafvoeren worden daardoor minder afgevlakt wat een grotere belasting van de riolering en het oppervlaktewatersysteem ten gevolge heeft. Bij de ontwikkeling van nieuwe plannen geldt daarom een vergunningsverplichting indien er meer dan 5.000 m² verhard oppervlakte wordt gecreëerd in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied.

Mocht er meer dan 5.000 m² verhard oppervlak worden toegebracht, dient 15% van dit oppervlak te worden gecompenseerd.

Binnen de beoogde ontwikkeling wordt circa 8.575 m2 aan verhard oppervlak toegevoegd. Hiervoor dient 15% te worden gecompenseerd in open water. Dit betekent dat er 1.286 m2 aan water gecreëerd moet worden. In de huidige plannen wordt 620 m2 aan wateroppervlak toegevoegd. Daarnaast worden de bestaande watergangen ruimer uitgegraven waardoor als gevolg van de vele watergangen ruimschoots aan de eis wordt voldaan.

Dit kan gedaan worden in de vorm van open water. Andere bergingsmogelijkheden zoals wadi's, infiltratiekratten en ander soort infiltratievoorzieningen zijn minder geschikt voor dit veengebied wat gekenmerkt wordt door hoge grondwaterstanden. De drooglegging is hier te klein en de ondergrond instabiel.

Geadviseerd wordt om het extra wateroppervlak te creëren door de geplande watergangen te verbreden in combinatie met natuurvriendelijke oevers. Wanneer de watergangen verbreed worden aangelegd kan de hemelwaterafvoer aangesloten worden op het oppervlaktewater.

Gebied specifieke waterbelangen

In en om het plangebied zijn geen kunstwerken, dijklichamen en gebieden met specifieke waterbelangen gelegen.

Riolering

Voor het aanbod afvalwater wordt uitgegaan van 12 l/bewoner/uur en een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoner/woning. Voor de beoogde maximaal 68 woningen betekend dit dat rekening gehouden moet worden met circa 2,04 m3/uur extra afvalwater.

Het hemelwater en het afvalwater wordt gescheiden aangeboden. Het vuilwaterriool kan aansluiten op het bestaande rioleringsstelsel. Het principe van de riolering is via een vrijverval riool naar een persput die het vervolgens op het bestaand riool perst dat ligt in de Goudse Rijnweg. De kavels met de villa's en twee-onder-één-kap woningen worden onder vrijverval verzameld en via een persput naar de hoofdleiding in de Azalelaan geperst waarna het weer via vrijverval aangesloten wordt op de rest van het systeem.

4.10.5 Benodigde vergunningen

Watervergunning aanleggen extra oppervlaktewater
De aanleg van nieuw oppervlaktewater en het aansluiten hiervan op bestaande waterschapswateren is vergunningplichtig.

Watervergunning versnelde afvoer neerslag

Omdat er verhard oppervlak wordt toegevoegd aan het gebied, dient een watergunning voor versnelde afvoer neerslag te worden aangevraagd. Dit kan via het omgevingsloket. De duur van de aanvraag bedraagt 8 weken. Deze periode is bedoeld om belanghebbende de gelegenheid tot inspraak te bieden.

Watervergunning object plaatsen

Mits de te plaatsen bruggen voldaan aan de eerder gestelde voorwaarden hoeft hier geen vergunning voor worden aangevraagd. Wordt de brug echter lager dan 1 meter boven het waterpeil aangelegd, wordt de brug breder dan 15 meter of wordt de brug voorzien van een draagconstructie welke in het water staat, dan moet een watergunning object plaatsen worden aangevraagd.

4.10.6 Aanbevelingen en conclusie

Aanbevelingen
Voor de ruimtelijke procedure voor het nieuwbouwplan aan de Azalealaan te Boskoop, is door Aveco de Bondt een watertoets opgesteld. In deze nota wordt het beleid van het waterschap en de gemeente ten aanzien van het thema water toegelicht en worden verschillende voorbeeldoplossingen aangedragen om aan het beleid te voldoen.

De volgende aandachtspunten zijn daarbij uitgelicht;

  • Voor de ontwikkeling wordt circa 16.300 m2 verhard oppervlak gecreëerd. Echter binnen de huidige situatie is reeds circa 7.725 m2 verhard oppervlak aanwezig. Binnen het plan wordt dus 8.575 m2 verhard oppervlak toegevoegd. Hiervoor is binnen het beleid van het waterschap 15% compensatie in berging benodigd.
  • Gezien het een veengebied met hoge grondwaterstanden betreft wordt geadviseerd de benodigde berging in open water te creëren door het verbreden van de watergangen in combinatie met natuurvriendelijke oevers. Ten opzichte van de huidige situatie zal er ca. 1.286 m2 oppervlaktewater gerealiseerd moeten worden. Door het verruimen van de watergangen wordt hieraan ruimschoots voldaan.
  • Het plangebied betreft een veengebied waar bodemdaling een trend is. Bij het maken van het ontwerp dient hiermee rekening gehouden te worden en dienen bewuste keuzes ten aanzien van drooglegging, ophoging en materiaalgebruik gemaakt te worden.
  • Het plangebied ligt in een kwetsbare zone voor grondwateronttrekkingen. Grondwateronttrekkingen worden afgeraden omdat dit in het veengebied bodemdaling tot gevolg kan hebben.
  • Bij het ophogen of voorbelasten van het gebied dient rekening te worden gehouden met de instabiele oevers. Geadviseerd wordt om niet te veel gewicht tegelijkertijd aan te brengen maar stapsgewijs te werk te gaan.
  • Rekening moet worden gehouden met 2,1 m3/uur aan afvalwater afkomstig van de geplande woningen.
  • De volgende vergunning moeten worden aangevraagd:
      • a. Watervergunning aanleg oppervlaktewater
      • b. Watervergunning versnelde afvoer neerslag
      • c. Watervergunning object plaatsen (mits de bruggen breder worden dan 15 meter, lager dan 1 meter boven het waterpeil of dragende constructies in het water hebben)

Conclusie

Wanneer rekening gehouden wordt met bovestaande aandachtspunten bij de uitwerking, vormt het aspect water geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid & participatie

5.1.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

5.1.2 Participatie

In de zin van de aankomende Omgevingswet wordt meer waarde gehecht aan het betrekken van omwonenden bij de planvorming. In verband met de Corona-maatregelen is de geplande participatieavond niet doorgegaan. De omgeving is uitgebreid schriftelijk geïnformeerd over het plan. Omwonenden konden contact opnemen voor vragen en opmerkingen.

5.1.3 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. Bro voor overleg toegezonden aan provincie Zuid-Holland, het hoogheemraadschap van Rijnland en de veiligheidsregio. Het plan geeft de provincie geen aanleiding tot een formele reactie. Het hoogheemraadschap en de veiligheidsregio hebben geen bezwaar tegen het plan, maar hebben enkele opmerkingen gemaakt waarmee bij de planuitvoering rekening dient te worden gehouden.

5.1.4 Voorontwerp bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Omwonenden zijn i.v.m. corona schriftelijk op de hoogte gesteld van het plan. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.

5.1.5 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 20 augustus 2020 tot en met woensdag 30 september 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ontvangen. In Bijlage 14 zijn deze reacties samengevat en beantwoord.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.


Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Om dit te borgen hebben de initiatiefnemer en de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.

In de overeenkomst is tevens vastgelegd dat eventuele planschade afgewend worden op de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Onder het containerbegrip 'een goede ruimtelijke ordening' vallen ook alle wetgevingen omtrent omgevingswaarden. Kortom; indien een bestemmingsplan voldoet aan deze twee centrale begrippen voldoet het bestemmingsplan aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  • 1. het bebouwen van de gronden;
  • 2. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels:

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;

  • 2. Bestemmingsregels:

In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;

  • 3. Algemene regels:

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;

  • 4. Overgangs- en slotregels:

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.


Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen' en 'Wonen -2' waarbij de functie voor een burgerwoning wordt neergelegd. Daarnaast zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen gerealiseerd dienen te worden, het type woning die is toegestaan en maximale goot- en nokhoogten.
  • 'Water': alle watergangen (allen in beheer bij het waterschap) zijn bestemd als water zodat de instandhouding is geborgd. Bruggen worden mogelijk gemaakt met een functieaanduiding.
  • 'Verkeer-verblijf': wegen en parkeerplaatsen zijn bestemd als 'Verkeer-verblijf'.
  • 'Groen': openbaar groen is bestemd als groen. Binnen de bestemming 'Groen' zijn er diverse functieaanduidingen opgenomen.
  • Ten behoeve van de CPO-woningen is de gezamenlijke tuin bestemd als 'Tuin'.
  • 'Sport': ten behoeve van de correctieve aanpassing Goudse Rijweg 139 en 141.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).