direct naar inhoud van Regels
Plan: Orionhof 26-28
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B144HRorionhof2628-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Orionhof 26-28 met identificatienummer NL.IMRO.0484.B144HRorionhof2628-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepalingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, horeca of detailhandel, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.10 bebouwingspercentage:

een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages;

1.11 bestaand:
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uistalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;

1.26 erf:

het gedeelte van een perceel binnen de bestemming Wonen, gelegen achter de voorgevellijn tot aan de achterste perceelsgrens en niet gelegen binnen het bouwvlak;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

een of meer panden, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur of kamerverhuur op een zodanige schaal dat zij als bedrijfsmatig moet worden beschouwd, wordt daaronder niet begrepen;

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.31 nevenfunctie:

functies en activiteiten die gezamenlijk minder dan 50% van het inkomen van het betreffende, volwaardige, bedrijf genereren en in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op het bouwvlak;

1.32 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.34 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld;
1.35 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.39 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.40 voorgevelrooilijn

de lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de ontsluiting van de woning naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt;

1.41 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.42 wonen:

het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning;

1.43 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.44 zijgevel(rooi)lijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of onderschikte onderdelen van het bouwwerk;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 verticale diepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen (JOP);
  • c. langzaamverkeerroutes;
  • d. parkeervoorzieningen en bijbehorende ontsluiting;
  • e. actieve en passieve recreatie met de daarbij behorende functionele voorzieningen;
  • f. beeldende kunst;
  • g. randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. overkluizingen;
  • j. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels

Binnen de bestemming zijn uitsluitend gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in 3.1 bedoelde doeleinden toegestaan. Voor het bouwen van gebouwen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
  • b. het maximale oppervlak per gebouw bedraagt 15 m2.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • c. de maximale bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt 4 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 5 m;
  • e. de maximale bouwhoogte van afvalcontainers bedraagt 2 m;
  • f. het maximale oppervlakte per afvalcontainer bedraagt 4 m2;
  • g. voor overkluizingen geldt het bepaalde in artikel 5.2;
  • h. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt 4 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 10 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag-, stort-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  • b. verblijfsrecreatie;
  • c. seksinrichting.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wegen met een functie van hoofd- en buurtontsluiting (wegen met een overwegende stroomfunctie);

b. langzaamverkeerroutes en daarmee verband houdende voorzieningen;

c. geluidwerende voorzieningen;

d. groenvoorzieningen;

e. beeldende kunst;

f. kunstwerken;

g. randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

h. parkeervoorzieningen;

i. waterlopen en waterpartijen;

j. voorzieningen van algemeen nut.

4.2 Bouwregels

Binnen de bestemming zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
  • b. het maximale oppervlak per gebouw bedraagt 15 m².

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale hoogte van kunstwerken bedraagt 5 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van afvalcontainer bedraagt 2 m;
  • c. het maximale oppervlakte per afvalcontainer bedraagt 4 m²;
  • d. de hoogte van de geluidwerende voorzieningen bedraagt 3 m;
  • e. de maximale hoogte van lichtmasten bedraagt 8 m;
  • f. de maximale hoogte van de overige bouwwerken bedraagt 5 m;
  • g. voor overkluizingen geldt het bepaalde in artikel 5.2.

Het bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die een werk van beeldende kunst vormen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 10 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag-, stort-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  • b. woonboten;
  • c. seksinrichting.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water ten dienste van de waterhuishouding met de daarbij behorende werken en bouwwerken;
  • b. overkluizingen en vlonders;
  • c. kunstwerken.
5.2 Bouwregels

Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de maximale hoogte van de overige bouwwerken bedraagt 1 m.

b. voor overkluizingen gelden de volgende bepalingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B144HRorionhof2628-VA01_0017.png"

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 10 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag-, stort-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  • b. verblijfsrecreatie;
  • c. seksinrichting.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige activiteiten zulks met een maximum van 25% van het oppervlak van het hoofdgebouw of maximaal 45 m²;
  • c. overkluizingen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. waterlopen en waterpartijen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. tuinen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het oprichten van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. per bouwvlak mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 9 m;
  • c. het bouwvlak mag voor maximaal 60% worden bebouwd;
  • d. de minimale afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt voor een vrijstaande woning 3 m.
  • e. per bouwperceel mag er één woning aanwezig zijn;

6.2.2 Bijgebouwen en aanbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen en aanbouwen binnen zone ‘erf’ en binnen het bouwvlak gelden per bouwperceel de volgende bepalingen:

  • a. voor alle gezamelijke gronden binnen zone ‘erf’ geldt een bebouwingspercentage van maximaal 50%;
  • b. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en aanbouwen per bouwperceel groter dan 300 m2 bedraagt maximaal:
    • 1. 55 m2 bij halfvrijstaande- , vrijstaande- en hoekwoningen, vermeerderd met 10% van het aantal meters dat het perceel groter is dan 300 m², zulks met een absoluut maximum van 100 m²;
      met dien verstande dat dit oppervlak vermeerderd mag worden met het oppervlak zoals bedoeld in 6.2.3;
  • c. de afstand van aanbouwen tot de voorgevellijn, niet zijnde de zijgevellijn bij hoekpercelen, bedraagt ten minste 1 m;
  • d. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevellijn, niet zijnde de zijgevellijn bij hoekpercelen, bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van een garage tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 6 m;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  • g. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 m;
  • h. de goothoogte van aanbouwen bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag + 0,25 m;
  • i. de bouwhoogte van aanbouwen bedraagt maximaal 4,5 m;
  • j. de overschrijding van de achtergevellijn door aanbouwen bedraagt maximaal 3 m;
  • k. voor overschrijding van de zijgevellijn geldt dat de maximale breedte van aanbouwen minimaal gelijk dient te zijn aan de afstand tot de voorgevel, met dien verstande dat:
    • 1. de breedte maximaal 3 m bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m bedraagt bij halfvrijstaande- , vrijstaande- en hoekwoningen;
    • 3. de afstand tot de achterste perceelsgrens ten minste 3 m bedraagt.

6.2.3 Bouwen van aanbouw voor voorgevel

Voor het bouwen van aanbouwen voor de voorgevel gelden de volgende bepalingen:

  • l. binnen de zone ‘tuin’ mag per gevelvlak van een woning één aanbouw worden gebouwd;
  • m. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag, vermeerderd met 0,25 m;
  • n. de bouwdiepte bedraagt maximaal 0,9 m;
  • o. de afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
  • p. de breedte bedraagt maximaal 2/3 van het betreffende gevelvlak van een woning.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen binnen zone ‘erf’ bedraagt 2 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen, anders dan bedoeld in a, bedraagt 1 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van pergola’s bedraagt 2,7 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 5 m;
  • e. voor overkluizingen geldt de bepaling in artikel 5.2;
  • f. de maximale bouwhoogte van de overige ‘bouwwerken, geen gebouwen zijnde’ bedraagt 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Aantal wooneenheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van vrijstaande woningen vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder d teneinde het hoofdgebouw in meerdere wooneenheden te splitsen, met dien verstande dat:

  • a. het hoofdgebouw uit één bouwmassa blijft bestaan;
  • b. het hoofdgebouw gesplitst kan worden in maximaal twee volwaardige woningen;
  • c. de splitsing niet gepaard gaat met een vergroting van het grondoppervlak of uitbreiding van de hoofdmassa;
  • d. de te realiseren woning(-en) dienen te passen c.q. zijn afgestemd op zowel het gemeentelijke woningbouwprogramma als op het provinciale woningbouwprogramma;
  • e. parkeren conform de gemeentelijke parkeernota geschiedt.

6.3.2 Bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder i voor het verhogen van de bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 5,5 m mag bedragen;
  • b. de gebruiksmogelijkheden op de nabij gelegen percelen niet beperkt mag worden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen;
  • b. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in hoofd- en bijgebouwen;
  • c. permanente of tijdelijke bewoning, voorzover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • d. seksinrichting.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 6.4 onder b voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), met dien verstande dat;

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat uitsluitend vrijstelling wordt verleend teneinde bedrijfsmatige activiteiten met een milieucategorie 1 als bedoeld in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, of bedrijfsmatige activiteiten die daarmee vergelijkbaar zijn, zijn toegestaan;
  • c. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • e. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- en bijgebouw;
  • g. maximaal 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m²;
  • h. maximaal 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².

6.5.2 Vestiging niet-woonfunctie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 6.1 voor de vestiging van:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten met een maximale milieucategorie 2 als bedoeld in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten;

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende

bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.

Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 centimeter en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m²:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
7.3.1 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in 7.3is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
7.3.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,2 m bedraagt.

9.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

9.3 Ondergronds bouwen
9.3.1 Algemeen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.
9.3.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan afwijken verlenen van het bepaalde in lid 9.3.1 onder a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
  • c. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
10.2 Parkeren
  • a. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien.
  • b. Bij de beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt de gemeentelijke parkeernota gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de kencijfers van het CROW.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - straalpad
11.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' gelden ter bescherming van deze straalpaden de hierna volgende bepalingen.

11.1.2 Bouwregels

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding'Vrijwaringszone - straalpad' geldt dat indien op grond van de onderliggende bestemming(en) een grotere bouwhoogte is toegestaan, de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, en eventuele ondergeschikte bouwdelen: op deze gronden niet meer mag bedragen dan 52 meter boven NAP.

11.1.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 11.1.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 52 meter boven NAP, met dien verstande dat:

  • dit ingevolge de aan deze gronden gegeven bestemmingen is toegestaan;
  • geen beperking zal optreden ten aanzien van de straalverbindingsfuncties van het straalpad;
  • vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de straalverbinding.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als tijdelijke afhankelijke woonruimte bij een woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:

  • a. het aantal woningen in het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de toegestane maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mogen worden overschreden;
  • c. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
  • d. er geen extra inritten mogen worden aangelegd;
  • e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • f. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
  • g. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning, aan- of uitbouw of bijgebouw als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.
12.2 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. geringe afwijkingen van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de verbeelding (plankaart) of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, of welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. afwijkingen van de bebouwingspercentages en in het plan voorgeschreven maten van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven;
  • c. de oprichting van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, zoals openbare toiletten, telefooncellen, wachthuisjes, (ondergrondse afval)inzamelcontainers, gasreduceerstations, rioolgemalen en transformatorstations, mits het bovengrondse oppervlak van ieder gebouw en ander bouwwerk niet meer bedraagt dan 15 m² en de hoogte niet meer dan 3 m. Het bevoegd gezag houdt onder andere rekening met mogelijke overlast, verkeersveiligheid en ruimtelijke kwaliteit;
  • d. het plaatsen van zendmasten of -antennes voor telecommunicatie rondom infrastructuur dan wel in bebouwd gebied op gebouwen, met uitzondering van plaatsing op of zeer nabij gebouwen waar mensen permanent dan wel veelvuldig verblijven (zoals woongebouwen, basisscholen en dergelijke), tenzij plaatsing buiten een woongebouw redelijkerwijs onmogelijk is. Het bevoegd gezag houdt onder meer rekening met de veiligheid en mogelijke storing van elektronische apparaten zoals televisie, radio en dergelijke.
12.3 Voorwaarden

De in artikel 12.2 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 m, dit voor zover deze op grond van Artikel 12 niet kunnen worden gebouwd;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid onder artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Orionhof 26-28'.