direct naar inhoud van Regels
Plan: Lagewaard 42, Koudekerk aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B141KKlagewaard42-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Lagewaard 42, Koudekerk aan den Rijn met identificatienummer NL.IMRO.0484.B141KKlagewaard42-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.4 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.5 afwijking

een afwijking van de verordening als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het continu en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, alsmede paardenfokkerij;
  • b. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
  • c. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  • e. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van ruwvoederteelt, fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten alsmede pot- en containerteelt;
  • h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of de kweek van vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht.
1.7 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen het verordeningsgebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.8 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.9 archeologische waarde

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.10 bebouwing

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.11 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage dat de grootte van het in de regels aangegeven terrein aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd

1.12 bedrijfsmatig

een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid met het oogmerk om daarmee winst te behalen.

1.13 bedrijfs- of dienstwoning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.14 bestaand

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip dat de verordening rechtskracht heeft verkregen legaal bestaat of legaal wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat de verordening rechtskracht heeft verkregen.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip dat de verordening rechtskracht heeft verkregen tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.18 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.20 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond

1.26 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

1.28 kas

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.29 landschappelijke inpassing

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten

1.30 loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur en/of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud van landbouwwerktuigen of -apparatuur

1.31 nevenfunctie

het totaal van niet-agrarische functies die minder dan 50% van het inkomen van het betreffende bedrijf genereren en in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwvlak

1.32 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie

1.33 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.34 peil
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.
1.35 programma van eisen

een programma van eisen is een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een programma van eisen behoeft altijd goedkeuring door het college van burgemeester en wethouders.

1.36 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar

1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.38 voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel is er slechts sprake van één voorgevel)

1.39 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen

1.40 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

1.41 zijdelingse-/achterperceelgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.3 bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of onderschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen

2.8 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren)

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstrekkende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.

2.10 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.12 peil
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.
2.13 verticale diepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf': het uitoefenen van een loonbedrijf als nevenfunctie;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is slechts bebouwing ten dienste van één bedrijf toegestaan;
  • c. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  • d. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  • e. overigens geldt het volgende:
  max.
oppervlak  
max.
inhoud  
max.
goothoogte  
max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie)     750 m3   6 m   10 m  
bedrijfswoning       6 m   10 m  
vrijstaande bijbehorende bouwerken behorende bij de bedrijfswoning   50 m2     3 m   6 m  
overige bedrijfsgebouwen       6 m   10 m  
silo's         12 m  
erf- en terreinafscheiding:
- voor de voorgevel
- elders  
     
1 m
2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde         3 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder a ten behoeve van de overschrijding van een agrarisch bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of aan wettelijke eisen te kunnen voldoen;
  • b. het bouwvlak mag eenmalig en aan een zijde met niet meer dan 10 m worden overschreden;
  • c. bij overschrijding van bouwvlakken dienen bestaande doorzichten naar de achterliggende polder behouden te blijven.

3.3.2 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het agrarisch bouwvlak voor de gronden zoals weergegeven in lid 3.1, met inachtneming van het volgende:

  • a. vergroting van het bouwvlak is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk;
  • b. de uitbreiding van het agrarische bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • d. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing dient binnen de gewijzigde bouwgrenzen gelegen te blijven;
  • e. het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 2 ha;
  • f. de uitbreiding van het bouwvlak dient voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing;
  • g. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de regels zoals gesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet.

3.3.3 Extra woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder f ten behoeve van de maximale inhoudsmaat van woningen, teneinde het mogelijk te maken dat aan de woning ruimte wordt toegevoegd van maximaal 180 m³, zulks ten behoeve van de huisvesting van één of meer arbeidskrachten, met inachtneming van het volgende:

  • a. een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien op het bouwvlak reeds een woning aanwezig is die voor de bedoelde huisvesting geschikt, of geschikt te maken is;
  • b. indien de woning deel uitmaakt van een groter gebouw, vindt uitbreiding van de woning plaats door gebruik te maken van ruimten binnen dat gebouw; alleen indien dit niet mogelijk of doelmatig is, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor uitbreiding van de woning door middel van nieuwbouw in de vorm van een aanbouw.

3.3.4 woongelegenheid voormalig agrarisch bedrijfshoofd/inwonende ouders

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor de gronden zoals weergegeven in artikel 3.1 ten behoeve van het uitbreiden van de agrarische bedrijfswoning voor een woongelegenheid mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De bedrijfswoning mag slechts worden uitgebreid ten behoeve van een woongelegenheid voor:
    • 1. het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd in het bedrijf werkzaam zal zijn (rustende boer), of
    • 2. inwonende ouders, of
    • 3. De uitbreiding bedraagt maximaal 240 m³.
  • b. Er wordt voldaan aan de eisen uit het geurbeleid;

Met dien verstande dat het splitsen van de woongelegenheid en de agrarische bedrijfswoning in twee zelfstandige woningen niet is toegestaan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het:

  • a. wijzigen van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande ammoniakemissie;
  • b. meer dan 20% van de bij het bedrijf behorende gronden te gebruiken voor ruwvoederteelt.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bedrijfswoning wordt in gebruik genomen voor bewoning door derden en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort heeft de bedrijfsactiviteiten niet beëindigd;
  • b. ter plaatse van de betreffende woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreiding- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • d. het verlenen van de omgevingsvergunning voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
  • e. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  • g. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die bij omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

3.5.2 Toename ammoniakemissie

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder a mits:

  • a. de toename van de ammoniakemissie wordt gemitigeerd door middel van maatregelen. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:
    • 1. mitigatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van een of meer andere agrarische bedrijven;
    • 2. mitigatie door middel van het toepassen van emissiearme staltechnieken of andere emissiebeperkende voorzieningen zoals luchtwassers.
  • b. indien de toename van ammoniakemissie niet wordt gemitigeerd - geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarde, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 4.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in deze verordening, mits de bepalingen van lid 4.3 vooraf in acht zijn genomen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Algemeen
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m²:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  • b. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te over leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in de opsomming onder sub a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

4.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in lid 4.3.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op grond van een reeds verleende omgevingsvergunning.

4.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

4.3.4 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. Ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 5.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in de verordening, mits de bepalingen van lid 5.3 vooraf in acht zijn genomen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Algemeen
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 1.000 m²:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  • b. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport te over leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in de opsomming onder sub a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

5.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in lid 5.3.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. de werken of werkzaamheden reeds legaal in uitvoering zijn op het moment van vaststelling van de verordening.

5.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven- en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

5.3.4 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,2 m bedraagt.

7.2 Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

7.3 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil.

7.4 Rooilijn

De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  • c. terreinafscheidingen.

7.5 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in de verordening ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in deze verordening, niet van toepassing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemene gebruiksregel parkeren
  • 1. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende parkeervoorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien;
  • 2. Bij de beoordeling van de benodigde ruimte voor parkeervoorzieningen wordt de gemeentelijke parkeernota gehanteerd en aanvullend de ASVV van CROW voor zowel de maatvoering als normering.

8.2 Overige gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
    • 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
    • 4. een gebruik van woningen anders dan voor één huishouden;
  • b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 milieuzone - stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied':

  • a. dient het gebied beschermd te worden tegen activiteiten die het stiltegebied verstoren;
  • b. zijn in afwijking van het gestelde in lid 9.2 de volgende neven- en vervolgfuncties niet toegestaan:
    • 1. dierenpension / hondenfokkerij.

9.2 overige zone - noordelijk veenweidegebied
9.2.1 Bestemmingsomschrijving

De met de gebiedsaanduiding 'overige zone - noordelijk veenweidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van:
    • 1. de openheid en de weidsheid van het landschap;
    • 2. de aanwezigheid van weidevogels en waardevolle sloot- en oevervegetaties;
    • 3. de doorzichten tussen de lintbebouwing naar de achterliggende polder;
    • 4. het oorspronkelijke verkavelingspatroon in lange smalle kavels;
    • 5. de bestaande monumenten in de lintbebouwing;
  • b. kleinschalige natuurontwikkeling in de vorm van rietlandjes, schraallanden, moerasjes en open water;
  • c. extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' zijn de in de onderstaande tabel genoemde nevenfuncties rechtstreeks toegestaan, waarbij geldt dat:
    • 1. in de tabel is aangegeven welk oppervlak aan gebouwen en gronden gebouwd/in gebruikt mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie;
    • 2. een buitenrijbaan is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en met de maximale maatvoering van 20 bij 40 m;
    • 3. ten behoeve van de nevenfuncties is het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame niet toegestaan;
    • 4. op eigen terrein dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Rechtstreeks toegestane nevenfuncties

nevenfunctie   max. aantal m2 bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik   max. aantal m2 gronden in gebruik  
verkoop streekeigen producten   100   -  
overige bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfactiviteiten (bijlage 1)   200   -  
kinderboerderij   100   1.000  
paardrijactiviteiten   200   1.000  
verhuur fietsen/kano's/roeiboten   100   -  
ontvangst van bezoekers en open dagen   100   -  

9.2.2 Afwijken van de bouwregels

Indien met betrekking tot het bouwen – ingevolge de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – op basis van Hoofdstuk 2 afwijking van de bouwregels kan worden verleend, wordt hierbij het volgende in acht genomen:

  • door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels mogen de waarden, zoals in lid 9.2.1 onder a bedoeld, niet in onevenredige mate worden geschaad.

 

9.2.3 Afwijken van de gebruiksregels

a. Toetsing ten behoeve van afwijkingsbevoegdheid Hoofdstuk 2

Indien met betrekking tot het gebruik – ingevolge de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – op basis van Hoofdstuk 2 afwijking van de gebruiksregels kan worden verleend, wordt hierbij het volgende in acht genomen:

  • door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels mogen de waarden, zoals in lid 9.2.1 onder a bedoeld, niet in onevenredige mate worden geschaad.

b. Nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 onder d ten behoeve van het toestaan van de in de onderstaande tabel genoemde nevenfuncties binnen een bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch', met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • b. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • c. in de tabel is aangegeven welk oppervlak aan gebouwen en gronden gebouwd/in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie;
  • d. de nevenfuncties mag de landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden, zoals opgenomen in lid 9.2.1 onder a niet onevenredig aangetasten;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  • f. op eigen terrein dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid;
  • g. ten behoeve van de nevenfuncties is het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame niet toegestaan;
  • h. de nevenfunctie mag geen nadelig effect mag hebben op het stiltegebied ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied'.

Toegestane nevenfuncties na afwijking

nevenfunctie   max. aantal m2 bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik   max. aantal m2 gronden in gebruik  
veearts/hoefsmederij   200   -  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten   200   -  
hoveniersbedrijf   400   -  
opslag/stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing   bestaand   100  
kleinschalig kamperen   300   3.000  
bed & breakfast   300   200  
kleinschalige horecagelegenheid   100   500  
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg)   200   -  
museum/tentoonstellingsruimte   200   -  
kunst- of antiekhandel   200   -  

c. Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in de tabel in lid 9.2.3 onder b, teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de tabel toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 9.2.3 onder b.

9.3 overige zone - ruwvoeder 20%

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ruwvoeder 20%' is de teelt van ruwvoeder toegestaan tot maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 teneinde gebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens te kunnen bouwen, mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van de verordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de verordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met de verordening strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de verordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ''Lagewaard 42, Koudekerk aan den Rijn''.