direct naar inhoud van 2.2 Rijksbeleid
Plan: Maximabrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij.....'principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend

Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar

De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.

2.2.2 Deltametropool

De "Deltametropool" (2003) stelt het belang voorop van een sterke Randstad ten opzichte van andere metropolen binnen Europa. Door de komst van de Nota Ruimte wordt niet langer één metropool voor West-Nederland nagestreefd. Nu is er afzonderlijk beleid voor de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad en het Groene Hart.

2.2.3 Nota Belvedère

Het Belvedèrebeleid (1999) heeft tot doel om in een zo vroeg mogelijk stadium cultuurhistorie als inspiratiebron in te brengen in de ruimtelijke ordening. Het beleid is verder van grote invloed geweest op de selectie van de twintig nationale landschappen in de Nota Ruimte. Provincies spelen een belangrijke rol in het bewaken van landschappelijke basiskwaliteiten.

2.2.4 Beleidskader Landschap

Nationaal Landschap het Groene Hart

Vanuit de rijksoverheid zijn in Nederland twintig Nationale Landschappen aangewezen, waaronder het Groene Hart. Deze Nationale Landschappen zijn echte Nederlandse landschappen. Ze hebben elk een unieke combinatie van cultuurhistorisch en natuurlijke elementen en vertellen daarmee het verhaal van het Nederlandse landschap. Bij de benoeming van de Nationale Landschappen zijn er voor elk Nationaal Landschap kernkwaliteiten benoemd. Deze kernkwaliteiten vormen het kader van de ruimtelijke kwaliteit. Voor onderhavig plangebied zijn de kernkwaliteiten veenweidegebied en de landschappelijke waarden, zoals verkavelingsstructuur, van toepassing.

Ja-mits principe

In de Nationale Landschappen geldt het 'ja-mits-regime'. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn 'mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt'. Het Rijk heeft de provincies verantwoordelijk gemaakt voor de uitwerking en uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen. In hun uitvoeringsplannen beschrijven de provincies hoe ze de kernkwaliteiten van het betreffende Nationale Landschap willen behouden, beheren en versterken. Vervolgens maken zij afspraken met de gemeenten en andere partijen over de wijze waarop de provinciale plannen doorwerken, bijvoorbeeld in bestemmingsplannen.

2.2.5 Flora en Fauna

Flora en Fauna worden beschermd via een afzonderlijke wet. Op basis van de Flora- en faunawet zijn ongeveer 500 van de 36.000 soorten in Nederland aangewezen als beschermde dier- of plantensoort. Daarnaast is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de planten- en diersoorten die in het wild leven. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten (bijvoorbeeld het verstoren, beschadigen of vernielen van nesten, voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen) in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economie, Landbouw en Innovatie (E, L& I) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie.

2.2.6 Natuurbeschermingswet 1998

In Nederland zijn gebieden aangewezen die beschermd zijn vanwege hun natuurwaarden. Dit betreffen Natura 2000-gebieden, die beschermd zijn door de Natuurbeschermingswet 1998 en gebieden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur, deze zijn beschermd door het provinciale beleid voor de EHS.

2.2.7 Archeologie

De bodem wordt wel de schatkamer van onze geschiedenis genoemd. Resten van eerdere samenlevingen liggen in de grond verborgen. Archeologie bestudeert dat verleden aan de hand van voorwerpen. Die voorwerpen zijn sporen die met elkaar het 'bodemarchief' vormen; de ongeschreven geschiedenis van een dorp, stad, of regio.

De beleidsmatige aandacht voor het bodemarchief is sterk gegroeid en heeft geleid tot de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. De bescherming van het bodemarchief krijgt vooral zijn beslag via het spoor van de ruimtelijke ordening. Zo schrijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 voor dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met monumenten die in de grond aanwezig zijn dan wel te verwachten zijn. Ook in het Besluit ruimtelijke ordening wordt aandacht gevraagd voor dit aspect (zie artikel 3.1.6 Bro).

2.2.8 Nationaal Verkeers en Vervoersplan

De hoofddoelstelling van het "Nationaal Verkeers en Vervoersplan" (kortweg NVVP) is het aan een ieder bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het belangrijkste doel uit deze hoofddoelstelling ligt in het streven naar vermindering van nadelige effecten van de mobiliteitsgroei. Er worden echter geen eisen meer gesteld aan de keuze in vervoerswijze en ook wordt de groei van het gemotoriseerde verkeer niet meer aan een maximum gebonden.

Belangrijkste kernpunten van het NVVP zijn:

  • Infrastructuur moet een drager worden van ruimtelijk-economische ontwikkelingen;
  • De rol van de markt in de infrastructuur moet nadrukkelijker aanwezig zijn;
  • De gebruiker van de infrastructuur betaalt;
  • Regio's betalen en beslissen nadrukkelijk mee; regio's krijgen hiervoor de beschikking over een apart mobiliteitsfonds.

2.2.9 Nationaal Milieubeleidsplan

Het "Nationaal Milieubeleidsplan 4" (NMP4) signaleert een groot aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondsheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.