direct naar inhoud van Regels
Plan: Rietveldsepad 6L, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Arietveldsepad6L-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Rietveldsepad 6L, Alphen aan den Rijn', van Gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.Arietveldsepad6L-VA01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 20 Ke contour

een geluidcontour behorend bij luchthaven Schiphol, waarbinnen nieuwe woningbouw niet zondermeer is toegestaan.

1.4 aan- en uitbouw

een bijbeborend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten ten dienste van en behorende bij de agrarische hoofdfunctie, zoals (ruimte voor) ontvangst van bezoekers, open dagen, verkoop van eigen producten.

1.10 agrarisch loonwerkbedrijf

een bedrijf, dat is gericht op verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen.

1.11 agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten

bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan de agrarische sector, die primair gericht zijn op het leveren van diensten en goederen aan agrarische bedrijven. Onder agrarische verwante bedrijfsactiviteiten wordt niet buitenopslag begrepen.

1.12 agrarische bedrijfsvoering

Bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.

1.13 akkerbouw

de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akkerbouw wordt tevens vollegrondstuinbouw verstaan.

1.14 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf
  • een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker;
  • een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces, wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
1.15 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.16 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.17 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.18 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.19 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanweizgheid van archeologische waarden.

1.20 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.21 archeologische waarde

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.22 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.23 bebouwingslint

langgerekte bebouwing, ontstaan langs rivier, beek, dijk of kanaal.

1.24 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.25 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.26 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.27 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting daar en die gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.28 beperkt kwetsbaar object
  • a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • b. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • c. sporthallen, zwembaden, speeltuinen.
1.29 bestaand gebruik

het gebruik van gronden en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van in werking treden van het plan

1.30 bestaande bebouwing

bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd

1.31 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.32 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.33 bevi inrichting

een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.34 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.35 bijgebouw

een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.36 bouwen

plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.37 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.38 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.

1.39 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.40 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.41 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.42 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond

1.43 clubgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw bedoeld voor bijeenkomsten en opslagruimten in het kader van hobby en sport en daar aan ondergeschikte nevenactiviteiten.

1.44 cultuurhistorische waarde

belang in geschiedkundig opzicht, onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.

1.45 dagrecreatie

zowel recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, etc.) als voorzieningen, waarbij geen sprake is van verblijf (maneges, golf- en veldsport, attracties).

1.46 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.

1.47 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.48 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.49 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.50 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.51 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.52 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.53 gehinderde

alle binnen de rond een veehouderij gelegen stankzone aanwezige personen die niet op de veehouderij als bedoeld in de Wet milieubeheer werkzaam zijn of daarmee verbonden zijn.

1.54 geluidszone

een krachtens de Wet geluidhinder vastgesteld zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.55 gezondheid

activiteiten die ingaan op de gesteldheid van de mens in geestelijk, lichamelijk en maatschappelijk opzicht.

1.56 glastuinbouw

de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen.

1.57 groepsrisico

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechsttreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.58 grondgebonden veehouderij

het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond.

1.59 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.60 houtopstand

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.61 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.62 intensieve veehouderij

agrarische bedrijvigheid bestaande uit fokkerij, houderij en/of mesterij van vee, zoals varkens, kalveren en pluimvee, die in functioneel geheel of overwegend niet afhankelijk is van de ter plaatse bij het agrarisch bedrijf behorende grond als productiemiddel en die plaatsvindt zonder of nagenoeg zonder weidegang.

1.63 inventarisatiekaart

De kaart die aangeeft welke functies er in het gebied zitten op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied Alphen Noord.

1.64 invloedsgebied

een gebied behorend bij een inrichting, die valt onder de eisen gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden

1.65 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;

  • a. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
  • b. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;
1.66 kassen

bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering).

1.67 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.68 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken.

1.69 kwaliteitsgids

Een gids, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden richtlijnen geeft voor de invulling van het plangebied.

1.70 kwetsbaar object

a. woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2°. scholen, of

3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of

2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en

d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.71 landschappelijke waarde

de waarde die aan het landschap is toegekend.

1.72 lawaaisport

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen.

1.73 logeerboerderij

een gebouw waar de mogelijkheid tot overnachting, voorlichting, educatie op agrarisch terrein en recreatie op sportief gebied wordt geboden.

1.74 longeercirkel

een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).

1.75 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.76 manege

een bedrijf dat is gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden (voor de ruitersport).

1.77 mantelzorg

het bieden van zorg aan een familielid, die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.78 melkveehouderij

het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen.

1.79 nevenactiviteit

activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, en die ten dienste staan van en/of onlosmakelijk verbonden zijn met de hoofdfunctie ter plekke.

1.80 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.81 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.82 ondersteunende horeca

indien gasten in een inrichting die geen hoofdbestemming horeca heeft (kleine) etenswaren en/of dranken kunnen consumeren en zij daarvoor moeten betalen. De horeca wordt aangeboden ter ondersteuning van een andere activiteit op het bedrijf of van de agrarische activiteit als hoofdfunctie.

1.83 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud

de bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan.

1.84 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.85 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.86 paardenbak

een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en/of waar paarden worden getraind.

een (omheinde) piste waar paarden vrije uitloop kunnen hebben en waar paarden kunnen worden getraind.

1.87 paardenfokkerij

het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege.

1.88 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.89 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijevn, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.90 plattelandswoning

een voormalige agrarische bedrijfswoning.

1.91 praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan een de uitoefening van een beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect of arts.

1.92 Programma van Eisen

een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het college van burgemeester en wethouders.

1.93 recreatieve verbinding

een weg, fiets- of wandelpad dat (voornamelijk) wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden zoals wandelen en fietsen.

1.94 recreatieve voorzieningen

voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie onder valt.

1.95 recreatiewoning

een op de verbeelding als woning aangegeven gebouw waarin voor recreatieve doeleinden overnacht mag worden, maar waar permanente bewoning niet is toegestaan.

1.96 risicovolle activiteit

een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.97 risicovolle inrichting

een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.98 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte ter plaatse als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.99 rustende boer

het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd op het agrarisch bedrijf werkzaam is.

1.100 scheidingslijn maatvoering

een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan

1.101 schuilstal

agrarische bebouwing ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan vee behorende bij een volwaardig agrarisch bedrijf en die noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn.

1.102 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.103 sierteelt

de teelt van siergewassen.

1.104 silo

pakhuis voor stortgoed, vooral voor graan, met van onderen een trechtervormige opening.

1.105 slopen

het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.106 speelvoorziening

voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.

1.107 slotenpatroon

Hoe de sloten ten opzichte van elkaar liggen. In de Hollandse veengebieden zijn ze lang en liggen ze evenwijdig naast elkaar.

1.108 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.109 stankzone

Een zone vastgesteld op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder, die gelegen is rondom een veehouderij en waarbinnen geen nieuwe gehinderden mogen ontstaan om geurhinder te vermijden en de bedrijfsvoering van de inrichting niet te belemmeren.

1.110 stap- en trainingsmolen

Een ruimte in de vorm van een cirkel waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen zonder toezicht en waar aansturing plaatsvindt door een elektrische bedieningskast.

1.111 tuinen

door mensen aangelegde gebruiks- en/of sierpercelen in verschillende vormen.

1.112 verblijfsrecreatie

die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, zoals bed & breakfast of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen.

1.113 verbrede landbouw

bedrijfsactiviteiten die in het verlengde liggen van en een directe relatie hebben met de op het perceel uitgeoefende agrarische bedrijfsvoering, waaronder begrepen recreatieve & educatieve activiteiten en de verkoop van agrarische streekeigen producten. Onder verbrede landbouw wordt niet begrepen:

  • hobbymatige activiteiten;
  • een agrarisch specialisme in de vorm van bijvoorbeeld het produceren van biologische producten.
1.114 vereniging

Een vereniging is een organisatie die leden kent en bepaalde doelen nastreeft

1.115 verkavelingspatroon

de wijze waarop het landschap van oorsprong in kavels/percelen is opgedeeld.

1.116 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddelijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker voedings- en/of siergewassen teelt voor eigen gebruik

1.117 vollegrondstuinbouw

de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan.

1.118 voorerfgebied

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar toegankelijk gebied.

1.119 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.120 voorgevelrooilijn

de lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt.

1.121 weidebouw

het exploiteren van grasland.

1.122 welzijn

een toestand die afhankelijk is van de context en de situatie, die het basismateriaal voor een goed leven bevat: vrijheid en keuze, gezondheid en lichamelijk welzijn, goede sociale relaties, veiligheid, gemoedsrust en spirituele beleving.

1.123 woning

een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.124 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.125 zendmast

zendmast ten behoeve van mobiele communicatie voor politie, brandweer, ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee.

1.126 zichtlijnen

denkbeeldige lijn die getrokken kan worden tussen de waarnemer en een object.

1.127 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.128 zonegrens

de begrenzing van een zone.

1.129 zorg

een activiteit waar ruimte wordt geboden aan zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex) psychiatrische clienten, clienten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) onder meer in de vorm van dagbesteding, een begeleide werkplek of arbeidstraining.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;

2.8 de hoogte van de molen:

vanaf peil tot het hoogste punt van een zuiver verticaal staande wiek;

2.9 de hoogte van het wiekenkruis:

vanaf peil tot de as van het wiekenkruis;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschap 2 (Polder Zaanse Rietveld)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - landschap 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.2 Nadere bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - landschap 2 aangewezen gronden zijn, naast de functies genoemd in artikel 3.1, tevens bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. woningen met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 7.2;
  • c. bedrijven;
  • d. sierteelt;
  • e. recreatie;
  • f. water met bijbehorende voorzieningen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeerplaatsen en -voorzieningen, voorzieningen voor het stallen van fietsen, geluidwerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen, beplantingen en andere groenvoorzieningen, fietspaden, ruiterpaden en straatmeubilair, bruggen, duikers, nutsvoorzieningen, één en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • i. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • j. verbrede landbouw, kleinschalige recreatieve voorzieningen, ondersteunende horeca en voor welzijn, zorg en gezondheid binnen bestaande gebouwen en bijbehorende gronden, met een maximum oppervlakte van 100 m² per bouwvlak en in nevengeschikte omvang;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde', is de bebouwing tevens bestemd voor behoud van de aan de bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische waarde die karakteristiek is voor het gebied;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-monument' is een monument aanwezig, waarvoor geldt dat er sprake is van behoud of versterking van de karakteristieke waarden;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-schuilstal' is een schuilgelegenheid voor dieren toegestaan.
3.3 Bouwregels
3.3.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen:

  • a. bebouwing ten behoeve van de bestemming is slechts toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. bestaande zichtlijnen op het perceel dienen gehandhaafd te blijven danwel te worden versterkt;

3.3.2 Specifieke bouwregels

Specifieke bouwregels ten behoeve van het agrarische bedrijf binnen bouwvlak

  • a. de goothoogte van agrarische bebouwing mag maximaal 7 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van agrarische bebouwing mag maximaal 11 meter bedragen;
  • c. de dakhelling van agrarische bebouwing ligt tussen de 20 - 50°;
  • d. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de functie sierteelt;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van kassen mag bij de functie sierteelt binnen het bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen danwel, indien er sprake is van meer dan 300 m2, de gezamenlijke oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • f. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 10 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • g. de goothoogte van kassen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van kassen mag maximaal 10 meter bedragen.

Specifieke bouwregels ten behoeve van het agrarisch bedrijf buiten bouwvlak

  • i. per agrarisch bedrijf mag maximaal 1 schuilstal worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 20 m2, een goothoogte van 1 meter en een bouwhoogte van 2 meter;

Specifieke bouwregels ten behoeve van niet-agrarische functies

Specifieke bouwregels ten behoeve van de (agrarische) bedrijfswoning

  • k. per bouwvlak is slechts 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • l. de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 6 meter bedragen;
  • m. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 10 meter bedragen;
  • n. de dakhelling van de bedrijfswoning ligt tussen de 35 - 65°;
  • o. de inhoud van de bedrijfswoning mag, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse bebouwing niet meer dan 750 m³ bedragen;

Specifieke bouwregels ten behoeve van de woning

  • p. de goothoogte van de woning mag maximaal 6 meter bedragen;
  • q. de bouwhoogte van de woning mag maximaal 10 meter bedragen;
  • r. de dakhelling van de woning ligt tussen de 35 - 65°;
  • s. de inhoud van de woning mag, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse bebouwing niet meer dan 750 m³ bedragen.
  • t. per bouwvlak is slechts 1 woning toegestaan, danwel het maximum aantal wooneenheden zoals op de verbeelding weergegeven.

Specifieke bouwregels ten behoeve van verkeersvoorzieningen

  • a. de bouwhoogte van gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder h bedraagt maximaal 3 meter;
  • b. de oppervlakte van de gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder h mag niet meer bedragen dan 15 m2 per gebouw;

3.3.3 Bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van woning

Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 1 bouwlaag, aansluitend op het hoofdgebouw;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  • d. op bijgebouwen en aan- en uitbouwen is een kap toegestaan;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de woning binnen het erf te worden gepositioneerd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorende vrijstaande bijgebouwen mag binnen het erf niet meer dan 40% van het oppervlakte van dat erf bedragen, met een maximum van 50 m²;
  • g. indien de oppervlakte van de gronden binnen het erf meer bedraagt dan 250 m², mag de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorend vrijstaand bijgebouw binnen het erf niet meer dan 20% van het oppervlakte van dat erf bedragen met een maximum van 100 m²;
  • h. indien de oppervlakte van bijgebouwen meer bedraagt dan het bepaalde in lid f. en g. dan kan de oppervlakte van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

3.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte voor silo's bedraagt maximaal 12 meter;
  • b. de bouwhoogte voor vlaggemasten bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 10 meter;

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van mestopslag, silo's en paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • e. de bouwhoogte voor bruggen bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • f. de bouwhoogte voor lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder h bedraagt maximaal 12 meter;
  • g. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 2,5 meter.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak en/of het bijbehorend erf van de functies niet-agrarische bedrijven en woningen gelden de volgende bepalingen:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen zijn niet toegestaan.

3.3.5 Erf- of terreinafscheidingen

Voor het bouwen van erf- of terreinafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning bedraagt maximaal 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Vergroten agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het agrarisch bouwvlak voor de gronden zoals weergegeven in 3.1 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids en indien van toepassing het kwaliteitsplan paardenhouderij (middels een inrichtings- en beheersplan) behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • b. vergroting van het bouwvlak is gewenst danwel noodzakelijk voor de doelmatige bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf ter plaatse zoals omschreven in 3.1 en 3.2;
  • c. vergroting is slechts mogelijk tot maximaal 1,5 hectare en slechts ten behoeve van de activiteit bouwen;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid c. is voor de functie sierteelt een vergroting tot maximaal 0,5 hectare toegestaan;
  • e. vergroting van het bouwvlak draagt bij aan behoud danwel versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals omschreven in 3.1;
  • f. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de regels zoals gesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet.

3.4.2 Vergroten bouwvlak woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bouwvlak en bijbehorend erf voor de functie woningen zoals weergegeven in artikel 3.2 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. vergroting van het bouwvlak en/of afwijking van het bijbehorende erf is slechts mogelijk indien wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • b. vergroting van het bouwvlak en/of afwijking van het bijbehorende erf is slechts mogelijk indien dit geen milieuhygiënische belemmeringen oplevert voor de belendende percelen;
  • c. vergroting van het bouwvlak en/of afwijking van het bijbehorend erf draagt bij aan behoud danwel versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken zoals omschreven in 3.1;
  • d. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de regels zoals gesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet.

3.4.3 Woningsplitsing
a Cultuurhistorische en/of monumentale waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de functie woningen conform artikel 3.2 onder b, zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, een tweede woning is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. indien die bestaande woning op de verbeelding is aangeduid als "cultuurhistorische waarde" en/of "specifieke vorm van waarde-monument",
  • 2. indien dit leidt tot instandhouding van de bestaande woning,
  • 3. indien positief advies is ontvangen van de monumentencommissie,

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat er geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van de bestaande woning mag worden geplaatst.

b Overig

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de functie woningen conform artikel 4.2 onder b, zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, een tweede woning is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. na splitsing mogen zich maximaal 2 woningen in de bestaande bebouwing bevinden;
  • 2. de inhoud per gesplitste woning mag niet minder dan 300 m3 bedragen;
  • 3. de woningsplitsing moet voldoen aan het geurbeleid;
  • 4. de woningsplitsing levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • 5. de woningsplitsing is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel waarbij geldt dat het aantal opritten van c.q. naar het erf ongewijzigd blijft;
  • 6. ten behoeve van de woningsplitsing worden voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
  • 7. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • 8. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat er geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van de bestaande woning mag worden geplaatst.

3.4.4 Woongelegenheid voormalig agrarisch bedrijfshoofd/inwonende ouders/mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de gronden zoals weergegeven in artikel 3.1 ten behoeve van het uitbreiden van de agrarische bedrijfswoning voor een woongelegenheid mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bedrijfswoning mag slechts worden uitgebreid ten behoeve van een woongelegenheid voor:
    • 1. het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd in het bedrijf werkzaam zal zijn (rustende boer), of
    • 2. inwonende ouders, of
    • 3. mantelzorg waarbij sprake is van een familieband;
  • b. de uitbreiding bedraagt maximaal 240 m3.
  • c. er wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;

met dien verstande dat het splitsen van de woongelegenheid en de agrarische bedrijfswoning in twee zelfstandige woningen niet is toegestaan.

3.4.5 Geluidwerende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.3.4 sub g ten behoeve van de aanleg van een geluidwerende voorziening, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken bedoeld in artikel 3.1 en 3.2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, zoals aangegeven op Bijlage 4 Inventarisatiekaart behorende bij dit bestemmingsplan, mag niet worden gewijzigd in een ander gebruik;
  • b. In uitzondering op het bepaalde in het eerste lid is het gebruik onder artikel 3.2 onder h, i, en j toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Medegebruik groter dan 100 m2
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het in artikel 3.2 onder j genoemde medegebruik ten behoeve van verbrede landbouw, kleinschalige recreatieve voorzieningen, ondersteunende horeca en voor welzijn, zorg en gezondheid welke groter is dan 100 m².
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in artikel 3.6.1 onder a kan slechts worden verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het vergroten van het gebruik is slechts mogelijk indien dit bijdraagt aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
    • 2. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
    • 3. het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
    • 4. ten behoeve van het voorgenomen gebruik worden voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak gerealiseerd.

3.6.2 Wijziging niet-agrarische bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid zoals bedoeld in artikel 3.5 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er moet sprake zijn van de beëindiging van de activiteiten van het bedrijf zoals opgenomen op de Bijlage 4 Inventarisatiekaart;
  • b. vestiging van een ander bedrijf is mogelijk, mits;
    • 1. het een gelijksoortig bedrijf betreft zoals opgenomen op de Bijlage 4 Inventarisatiekaart of;
    • 2. het een bedrijf betreft dat naar aard en omvang vergelijkbaar is met het vertrekkende bedrijf en voorkomt op Staat van bedrijfsactiviteiten of;
    • 3. het een bedrijf betreft dat valt binnen een lagere milieucategorie dan het vertrekkende bedrijf.
  • c. de wijziging in gebruik moet bijdragen aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan;
  • d. er moet sprake zijn van een gebiedsgebonden of een specifieke functie;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  • g. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • h. in de nabijheid gelegen functies en waarden worden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • i. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

waarbij geldt dat blijft worden voldaan aan Bijlage 1 Lijst specifieke bouwregels voor bestaande niet-agrarische functies binnen plangebied.

3.6.3 Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het in artikel 3.1 en 3.2 genoemde agrarische danwel bedrijfsmatig gebruik indien is komen vast te staan dat in een agrarisch danwel bedrijfsmatig bouwvlak geen (agrarisch) bedrijf meer is gevestigd. Het gebruik mag worden veranderd in gebruik ten behoeve van woningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de wijziging in gebruik ten behoeve van woningen mag de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 niet aantasten en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  • c. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en bebouwing mogen door de verandering in gebruik niet onevenredig worden belemmerd;
  • d. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • e. vooraf dient vast te staan dat de overige bij die voormalige bedrijfswoning behorende voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aangemerkt.

3.6.4 Het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.2 voor het gebruik van de bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de wijziging in gebruik moet bijdragen aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan;
  • b. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;
  • c. het verlenen van de omgevingsvergunning voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
  • d. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  • f. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die bij omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.
3.7 Omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bebouwing, perceel Westgouweweg 7a

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bebouwing, toegestaan binnen het bouwvlak, op het perceel Westgouweweg 7a kan worden verleend, moeten de volgende aanvullende maatregelen, zoals benoemd onder a. en b., getroffen zijn:

  • a. watercompensatie (15%) vanwege het dempen van een watergang en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, waarvoor op grond van artikel 3.8 een aanvullende omgevingsvergunning is vereist. Deze compensatie dient op de bestemming Agrarisch met waarden - landschap 2 gerealiseerd te worden. De compensatietekening moet zijn ingediend, goedgekeurd door het bevoegde gezag en de compensatie vervolgens zijn uitgevoerd;
  • b. een erfbeplantingsplan voor de aanleg van de nieuwe erfrandbeplantingen met gebiedseigen soorten moet zijn ingediend en goedgekeurd door het bevoegde gezag waarbij getoetst wordt aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan;
  • c. de aanleg van de nieuwe erfrandbeplantingen dient binnen 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning te zijn uitgevoerd binnen de strook groen, aangegeven op Bijlage 4 Inventarisatiekaart.

Als aanvullende voorwaarde geldt dat bij elke fase van de bouw een gedeelte van het terrein moet worden opgeschoond, zodat de buitenopslag is en blijft beëindigd na afloop van de bouwwerkzaamheden. Dit wordt in een aanvullende tekening verwerkt. Deze tekening wordt ingediend met de aanvraag voor een omgevingsvergunning en goedgekeurd door het bevoegde gezag. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is dit een aanvullende voorwaarde.

3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
3.8.1 Verbodsbepaling

Behoudens het bepaalde in artikel 3.8.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in deze gronden de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  • d. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  • g. werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van voedergewassen);
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';
  • j. het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'monument';

3.8.2 Uitzonderingen verbodsbepaling

Het in 3.8.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. het uitvoeren werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan;
  • c. werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend krachtens de Ontgrondingenwet;
  • d. het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak.

3.8.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.8.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden als bedoeld in 3.1;

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • c. een afweging van de in het geding zijnde belangen waaronder begrepen de kosten voor het behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde en monumentale waarde, tot uitkomst heeft dat een vergunning redelijkerwijs kan worden verleend;
  • d. voor het slopen van een bouwwerk, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' en 'monument' geldt voorts nog dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien:
    • 1. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    • 4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichtzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

3.8.4 In te winnen advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 3.8.1 , winnen Burgemeester en wethouders advies in van:

  • a. een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake landschap en cultuurhistorie en monumenten omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de waarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden;
  • b. het betreffende waterschap, indien de werkzaamheden betreffen het dempen of verleggen van sloten of het vergraven of ontgraven van dijken of taluds;
  • c. de betreffende leidingbeheerder(s), indien de werkzaamheden betrekking (kunnen) hebben op de bedrijfsveiligheid van bestaande leidingen.

 

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsbeschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 4' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

4.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapportwaarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waardenin de desbetreffende gronden.
4.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 4.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bouwen langs water
6.1.1 Bouwregels

Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag niet nieuw worden gebouwd op en in gronden gelegen binnen een afstand van 5 meter van de als 'water' bestemde gronden, loodrecht gemeten op de bestemmingsgrens van de bestemming 'water.

6.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, na advies te hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige aanvaardbaarheid daarvan, afwijken van het bepaalde in artikel 6.1.1 ten behoeve van het bouwen op of in de bedoelde gronden.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels
  • a. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    • 3. kampeer- of caravanterrein;
    • 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 5. ten behoeve van lawaaisporten;

tenzij het gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  • b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. een seksinrichting;
    • 2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    • 3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  • c. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  • d. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen van de functie 'Woningen' ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, tenzij wordt voldaan aan de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 7.2.
  • e. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden (bouwvlak en/of bijbehorend erf) binnen de functies niet-agrarische bedrijven en woningen ten behoeve van een een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen verstaan.

7.2 Specifieke gebruiksregels

Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, hierna aangeduid als activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. de vloeroppervlakte van de activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 60 m²;
  • b. de activiteiten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • c. de activiteiten zijn aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  • d. ten behoeve van de activiteiten zijn voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak aanwezig;
  • e. de activiteiten tasten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het karakter van de omgeving niet onevenredig aan;
  • f. de activiteiten betreffen geen horeca of detailhandel; en
  • g. de activiteiten doen geen afbreuk aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de activiteiten wordt verbroken.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    • 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    • 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  • c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

8.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene procedureregels

Bij toepassing van een bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, worden belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen nadere eis naar voren te brengen.

Artikel 10 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning zoals boedoeld in de artikel 4.3 kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

Artikel 11 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 10 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

Artikel 12 Afwijken van onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit schriftelijke informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Nadere eisen
13.1.1 Gebouwen en andere bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij het bouwwerken betreft die bij wettelijk voorschrift zonder daartoe strekkende vergunning kunnen worden opgericht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen , en
  • b. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,

ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.1.2 Voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:

  • a. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en verhardingen;
  • c. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de beeldkwaliteit, danwel het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

13.2 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  • 2. Eénmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rietveldsepad 6L, Alphen aan den Rijn.

Bijlagen bij regels

Bijlage 1 Lijst specifieke bouwregels voor bestaande niet-agrarische functies binnen plangebied

Locatie   Max. aantal bedrijfs-
woningen  
huidige oppervlakte gebouwen (inclusief bedrijfswoningen)   max. oppervlakte gebouwen (inclusief bedrijfswoningen)   max. goothoogte gebouwen *   max. hoogte gebouwen *  
Recreatiewoning, Rietveldsepad 6L   -   70m2   70m2   -   5m  
           

* uitgezonderd niet-inpandige bedrijfswoningen en bijgebouwen ten behoeve van woning