Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noordeinde 11c-d, Aarlanderveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.AVnoordeinde11cd-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie aan het Noordeinde 11c-d te Aarlanderveen vijf vrijstaande woningen en een natuurcamping met 40 standplaatsen te realiseren. Dit gebied krijgt de naam 'Kronenburgerpark'. In het bestemmingsplan uit 2008, waarnaar in de vigerende beheersverordening uit 2018 wordt verwezen, is deze ontwikkeling niet toegestaan. De betreffende percelen hebben namelijk een agrarische bestemming. Om de ontwikkeling van woningen, de omzetting van de bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen en de realisatie van een natuurcamping juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
 
In de toelichting op het bestemmingsplan wordt uiteengezet waarom het aanvaardbaar is om voor dit specifieke plan een bestemmingswijziging door te voeren. De toelichting geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan het Noordeinde 11c-d in Aarlanderveen. De locatie valt onder de kadastrale gemeente Aarlanderveen, sectie A, perceelnummers 35, 2756, 2757 en heeft een oppervlakte van 22.640 m². Het plangebied bevindt zich in het veenweidelandschap gelegen ten oosten van Alphen aan den Rijn en in het noorden van de kern Aarlanderveen. Ten zuiden ervan ligt de Nieuwkoopseweg (N231).
 
Navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer:
 
Globale ligging plangebied (witte cirkel, bron: Google Earth)  
Globale plangrens plangebied (rode omkadering, bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Globale plangrens plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'Aarlanderveen 2018'. Deze beheersverordening is vastgesteld op 12 juli 2018. De verordening bepaalt dat in het gebied twee bestemmingsplannen van kracht zijn. Hierbij gaat het om het: 
  • Bestemmingsplan 'Aarlanderveen', vastgesteld door de raad op 27 november 2008, inclusief de wijzigingsplannen '1e wijziging Aarlanderveen (Aarlanderveenseweg 3)', vastgesteld op 24 augustus 2010, 'Dorpsstraat 94-96', vastgesteld op 9 augustus 2011 en 'Aarlanderveen - vierde wijziging (Dorpsstraat 1-5)', vastgesteld op 6 maart 2018.
  • Bestemmingsplan 'Aarlanderveen', vastgesteld door de raad op 24 november 1991, voor planonderdelen omtrent het perceel Noordeinde 62.
 
De gronden van het plangebied hebben in het bestemmingsplan 'Aarlanderveen' de bestemming 'agrarisch', met de aanduiding 'glastuinbouwbedrijf'. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Aarlanderveen' ter plaatse van het plangebied.
  
Uitsnede bestemmingsplan\
Uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Aarlanderveen' (plangebied: donkergroene agrarische bestemming)
 
De realisatie van woningen en een natuurcamping is in strijd met de vigerende beheersverordening. Om dit mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
Verder gelden het 'Parapluplan Archeologie' (vastgesteld op 28 maart 2019) en de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie' (vastgesteld op 27 januari 2022).
 
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie van het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Ruimtelijke structuur
Het plangebied, aan het Noordeinde 11c-d in Aarlanderveen bevindt zich in het veengebied ten oosten van Alphen aan den Rijn, in het noorden van de kern Aarlanderveen. Het plangebied is vrijwel volledig bebouwd met kassen. Het kassencomplex heeft een grootte van 17.000 m² Tussen het Noordeinde en het kassencomplex bevindt zich het voorterrein van het plangebied. Hierop zijn de bedrijfshal, twee (bedrijfs)woningen en parkeerplaatsen te vinden. Dit voorterrein heeft een oppervlak van circa 3.000 m².
 
Navolgende afbeelding geeft een impressie van het voorterrein van het plangebied.
 
Impressie voorterrein gezien vanaf Noordeinde (Bron: Google Streetview)
 
Functionele structuur
De kassen zijn niet meer in gebruik ten behoeve van glastuinbouw. Deze kassen worden op dit moment (met gedoging van de gemeente) gebruikt voor de stalling van caravans. Op het voorterrein zijn twee woningen in gebruik, waarvan de tweede woning in 1992 vergund is. In (een deel van) de loods zijn een hoveniersbedrijf en cadeaushop gevestigd.
 
Landschappelijke structuur
Aarlanderveen heeft de status van kroonjuweel in het Zuid-Hollandse landschap. De kroonjuwelen van het landschap zijn cultuurhistorische ankerpunten en in zeer sterke mate bepalend voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek. Het dorp is gebouwd op een verhoogd dijklint. Hierdoor is de karakteristieke vorm het lintdorp ontstaan. Het lint is gebouwd aan beide zijden van de doorgaande weg met aan weerszijden van de rijbaan watergangen. Hierdoor worden veel kavels ontsloten door middel van een brug of een dam. Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van het Noordeinde en is onderdeel van dit lint aan de noordzijde van het dorp.
 
De oorspronkelijke bebouwing is georiënteerd op de weg en bestaat veelal uit vrijstaande woningen omgeven door een groene tuin. Enkele achterterreinen zijn later ingevuld met seriematige rijenwoningen. Het omliggende landschap bestaat uit een natuurlijk cultuurlandschap van veenweide. Kenmerkend is de langgerekte verkaveling met veel watergangen die een duidelijk verkavelingspatroon laten zien. Er is een groot contrast tussen het dichtbebouwde lint en de openheid van het langgerekte slagenlandschap.
 
Ten oosten van het plangebied gaat de veenweidepolder over in het lager gelegen landschap van de polder Nieuwkoop. Deze polder maakt onderdeel uit van het landschap van droogmakerijen. Hier is de verkaveling nog eenduidiger en rationeler. De percelen hebben hier eenduidige afmetingen. Grote boerenbedrijven staan verspreid langs zowel de Ringvaart als het bebouwingslint binnen de polderstructuur. De verschillende aanwezige landschapstypes laten een duidelijke overgang zien in hoogteverschil. In het landschap is dit goed zichtbaar.
 
De sfeer van de omgeving is landelijk. Vanaf de smalle rijbaan van het Noordeinde is er goed zicht op de historische bebouwing, het open landschap en de vele sloten die het landschap typeren.
 
Omgeving 
Het plangebied is gelegen in het lint van Aarlanderveen. In dit dorp zijn ongeveer 1.200 mensen woonachtig. De kavels in buurt van het plangebied kennen voornamelijk de bestemmingen 'wonen' of 'agrarisch'. Deze kavels zijn smal en langwerpig van vorm en zijn omgeven door water.
 
De planlocatie wordt ontsloten via de toegangsbrug aan het Noordeinde. Op ongeveer een kilometer afstand is de kern van Aarlanderveen gelegen. In deze kern zijn enkele voorzieningen te vinden. Dit betreft een dorpskroeg, een huisarts, sportclubs en het dorpshuis.
 
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemers zijn voornemens vijf vrijstaande woningen en een natuurcamping met 40 standplaatsen te realiseren. Om dit mogelijk te maken zijn eerst verscheidene ruimtelijke ingrepen vereist: het afbreken van de kassen, het inkorten van de bedrijfsloods en het renoveren van toegangsbrug en voorterrein. De heden ten daagse agrarische bestemming van het gebied moet een gebied met functiemenging worden. Navolgende afbeelding geeft de situatie weer zoals deze juridisch-planologisch mogelijk gemaakt dient te worden.
 
Beoogde situatie (bron: Buro SRO)
 
Zoals op de afbeelding te zien is kan het plangebied gezien worden in drie delen: het voorterrein, middenterrein en achterterrein. Welke veranderingen er plaats vinden per deelgebied wordt hieronder beschreven. Ten slotte is aandacht voor de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit.
 
Voorterrein
Op het voorterrein zijn twee bedrijfswoningen, een toegangsgebied en een loods te vinden. In de toekomstige situatie worden de bedrijfswoningen Noordeinde 11c en 11d omgezet naar burgerwoningen. Tevens wordt de loods ingekort ten opzichte van de huidige situatie, zodat er enkele parkeerplaatsen en een toegangsweg voor de nieuwe woningen en de natuurcamping gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast is de loods in gebruik door het hoveniersbedrijf en wordt de noordwestzijde van de loods omgebouwd naar receptie. De ingang van de loods komt aan de oostzijde.
  
Middenterrein
Op het middenterrein is in de huidige situatie de ingang van het kassencomplex te vinden. Dit kassencomplex wordt gesloopt. Daarvoor in de plaats komen vijf vrijstaande woningen. Ten noordoosten van de nieuwe woningen worden een groene bufferzone en een parkeervoorziening met 48 parkeerplaatsen ten behoeve van de natuurcamping gerealiseerd. In toelichting paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de bufferzone. 
 
Achterterrein
Op het achterterrein is een natuurcamping met 40 standplaatsen beoogd. Deze natuurcamping krijgt een groen karakter. Verder wordt een sanitairgebouw gerealiseerd ten behoeve van de camping.
 
Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld (Buro SRO, SR180314, d.d. 24 november 2020, zie bijlagen bij toelichting 1). Hierin is aandacht voor de landschappelijk context, de inrichting van het terrein, de landschappelijke inpassing met plantensoorten en referentiebeelden van de beoogde woningen. 
 
Met de sanering van de kassen en een gedeelte van de loods komt er ruimte vrij voor ontwikkeling en landschappelijke verbetering. Uitgangspunt voor deze ontwikkeling is het terrein waardevoller te maken voor het herstellen en versterken van zowel de cultuurhistorische als de ecologische waarden van het perceel. Dit wordt voornamelijk gedaan door het vergroenen van het terrein, de verkavelingsrichting zo veel mogelijk te benadrukken, gebruik te maken van streekeigen beplanting en het toevoegen van een nieuwe watergang centraal op het terrein.
 
Het terrein is nu bijna geheel bebouwd met kassen en overige bebouwing. Een groot gedeelte van deze bebouwing wordt gesaneerd. De bestaande loods staat nu haaks op de verkaveling en ontneemt volledig het zicht op het achterliggende gebied. Met het verwijderen van de kassen en een deel van de loods wordt de cultuurhistorische waarde van het perceel sterk verbeterd.
 
De wens van de initiatiefnemer is om een vijftal vrijstaande woningen te bouwen met daarachter een natuurcamping met 40 kampeerplaatsen. De bestaande loods wordt ingekort om ruimte te maken voor de ontsluiting het nieuw in te richten achterterrein. Vanaf het Noordeinde ligt de ontsluiting centraal op het perceel, in het verlengde van deze ontsluiting wordt een nieuwe watergang gegraven. Deze rijbaan en watergang volgt de verkavelingsstructuur en is de centrale (zicht)as op het terrein.
 
De twee bestaande woningen maken duidelijk onderdeel uit van het bestaande lint. Dit blijft ongewijzigd in de beoogde situatie. De achterliggende loods ligt verder terug. Deze loods wordt landschappelijk ingepast met opgaande inheemse bomen en struiken. Hiermee wordt de loods meer ingepast in het groen en is hij minder zichtbaar vanaf de openbare weg. De loods wordt gebruikt voor het hoveniersbedrijf en als kleinschalige receptie voor de camping.
 
De vijf nieuwe woningen zijn vrijstaand en bestaan uit één tot anderhalve laag met een kap. De kavels worden onderling afgeschermd met lage hagen. Op de woonpercelen wordt op eigen terrein geparkeerd. Aan de noordoostzijde van het terrein begint de natuurcamping. De 48 parkeerplaatsen voor de campinggasten zijn geclusterd aan de voorzijde van het kampeerterrein, zodat het achterterrein autovrij blijft. Een groene dichte bufferzone, tussen de nieuwe woningen en het parkeerterrein voor de camping, zorgt voor de nodige afscherming, zowel akoestisch als visueel. Aan de zuidzijde is een bufferzone van ca. 10 m tussen de woningen en de kassen van het buurperceel. De overgang tussen de tuinen en water wordt natuurlijk met een afwisseling van open en inheems groen.
 
Een nieuwe watergang vormt een zichtlijn naar het achterliggende landschap, natuurlijke oevers verfraaien het perspectief. De watergang is geen doodlopende sloot, maar sluit met een bocht aan de bestaande watergang. Een informele rondweg verbindt de kampeerplaatsen met elkaar. De camping is zo opgezet dat de elementen parallel aan elkaar liggen om zo aan te sluiten bij het landschap. Een centraal facilitair gebouw is de enige bebouwing op het campingterrein. De nieuwe beplanting wordt ook zo aangeplant dat het in een lijn ligt met de watergangen.
Met name langs de bestaande watergangen wordt de opgaande beplanting lijnvormig aangeplant en benadrukt deze de verkavelingrichting. Aan de andere kant verhult deze beplanting ook deels het zicht op de caravans. De kop van de kavel blijft open, zodat het aansluit bij de overige kavels aan de zijde van de Hogedijk.
 
De navolgende afbeelding toont referentiebeelden van de beoogde woningen.
 
Referentiebeelden beoogde woningen (bron: Buro SRO)
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen herontwikkeling maakt 5 extra woningen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie en wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toelichting van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de woningen daarmee niet vereist.
 
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201509359/1/R1, 21 december 2016) blijkt dat bij de beantwoording van de vraag of de uitbreiding van een kampeerterrein aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling in onderlinge samenhang moet worden bezien in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging, de aard van de voorziene functie, alsmede het planologische beslag dat de voorziene ontwikkeling op de ruimte legt in vergelijking met het voorgaande plan.
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor agrarische bedrijvigheid (glastuinbouwbedrijf), waarbij een bouwvlak is opgenomen dat volledig bebouwd mag worden. De functiewijziging naar een natuurcamping met 40 kampeerplaatsen, in samenhang bezien met het feit dat de bouwmogelijkheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan worden beperkt, is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
   
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 15 maart 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
 
1.       Ruimtelijke hoofdstructuur
 
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov(hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
 
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
 
2.       Ambities en sturing
 
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities: 
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
 
3.       Omgevingskwaliteit
 
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
 
4.       Beleidskeuzes
 
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
Op de kwaliteitskaart is aan de hand van kaartlagen gebiedsspecifiek beleid weergegeven. Omdat deze, in tegenstelling tot de tekst van de Omgevingsvisie, gebiedsspecifiek is, wordt het plan hieronder aan de kaartlagen getoetst.
 
Bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, de verstedelijking hierbinnen dient plaats te vinden. Het plangebied bevindt zich net buiten het bestaand stedelijk gebied. De betreffende ontwikkeling is niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling, zie toelichting paragraaf 3.1.3. Daarbij komt dat de provincie aangeeft dat niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Voor gebiedseigen ontwikkelingen, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houden of verbeteren, beslist de gemeente zelf. Voorliggend initiatief is als een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aan te merken, doordat kassen worden afgebroken en een groene natuurcamping wordt gerealiseerd.
 
De provincie geeft ruimte aan nieuwe functies in leegstaande of vrijkomende agrarische en niet-agrarische bebouwing, mits de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden en de verkeersdruk niet toeneemt. Nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, jachthavens en nieuwe landgoederen, is mogelijk indien de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd. Dit initiatief is voornemens de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
 
Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed
Voor de groene ruimte, bestaande uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur, is het sturen op ruimtelijke kwaliteit leidend voor de keuzes die in dit gebied worden gemaakt. De provincie stuurt middels een kwaliteitskaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. In het vervolg van deze paragraaf wordt het initiatief getoetst aan de richtpunten en ambities die voortkomen uit de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'.      
Nieuwe locaties voor verblijfsrecreatie zijn gehouden aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Bij een nieuwe ontwikkeling (uitbreiding of herstructurering bestaande complexen of ontwikkeling van een nieuw complex) is het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van toepassing, waarbij de mogelijkheden en kwaliteitseisen afhankelijk zijn van de aard, omvang en locatie van de ontwikkeling. Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving. Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van een hoogwaardige, groene natuurcamping. Daarmee is dit in lijn met de visie van de provincie voor verblijfsrecreatiegebieden.
 
Water, bodem en energie
De provincie streeft naar grond- en oppervlaktewater van goede ecologische en chemische kwaliteit, dat structureel in de behoeften van alle gebruikers kan blijven voorzien, en herstel van de bodemkwaliteit afgestemd op de gebruiksfunctie. Onderhavig plan voldoet aan deze eisen. In het plan gebied maakt verharding plaats voor groen ten behoeve van een natuurcamping. Hiermee wordt de bodemkwaliteit afgestemd op de gebruiksfunctie. 
 
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Omgevingsvisie. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. Hieronder worden alle voor het plangebied relevante kaarten besproken.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Op de laag van de cultuur- natuurlandschappen ligt de locatie aan een polderlint binnen een stuk bovenland in een veenweidegebied. Voor zowel het polderlint als voor het bovenland zijn de volgende richtpunten opgesteld.
 
De bebouwing ligt bij een polderlint op één en hetzelfde niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
 
Voor de linten gelden de volgende richtpunten:
  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm voor het gebied.
 
In het beoogde plan wordt het voormalige kassenbedrijf, dat een forse omvang had van ca. 17.000 m² en gezien wordt als een beeldverstorend element in het lint, vervangen door een veel kleinschaligere invulling bestaande uit een aantal vrijstaande woningen en een natuurcamping, die als een weide is vormgegeven.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
 
Door de combinatie van vijf woningen aan het lint met een natuurcamping aan de achterzijde zal de camping een directe en open relatie krijgen met de Hogedijk en de polder daarachter. Dit is een grote ruimtelijke verbetering ten opzichte van het forse kassencluster nu ter plaatse. Aan de voorzijde komen de woningen richting de openbare weg te liggen met een ruime tussenruimte, waarbij de huidige dwarsgeplaatste schuur grotendeels komt te vervallen. Deze schuur blokkeert momenteel de zichtlijnen tussen lint, bovenland en ringdijk.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
 
Met de beoogde ontwikkeling krijgt de planlocatie een fijnere korrel met vrijstaande woningen langs een weggetje dat uitloopt op de natuurcamping. De natuurcamping bestaat uit grasland met kleine bosschages. Over het weg(getje) komt er een zichtlijn op het landschap die er eerst niet was. Ook langs de naastgelegen sloten komt er meer doorzicht. Om het cultuurhistorisch waardevolle ensemble van het kroonjuweel te waarborgen, wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Hiertoe is een beeldkwaliteitsplan (Buro SRO, SR180314, d.d. 24 november 2020, zie bijlagen bij toelichting 1) opgesteld welk juridisch gewaarborgd wordt in de regels van het bestemmingsplan. De aanleg en instandhouding van de landschappelijk inpassing wordt op deze wijze geborgd. 
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
 
De voorste woningen komen op ruime afstand van het lint. Ook blijven twee bestaande woningen gehandhaafd. Door het vervallen van het grootste deel van de huidige dwarsgeplaatste schuur komt er een veel ruimer en groener voorterrein langs het lint dat door middel van onder andere bomen zal worden ingericht als een voorterrein aan het lint.
 
Binnen de laag van het zichtbare landschap is de locatie ook onderdeel van een stuk onverveend bovenland. Dat is een gebied dat in de loop van de eeuwen niet afgeveend is waardoor het hoger ligt dan de omringende afgeveende gebieden. Het heeft een karakteristiek slotenpatroon dat nog rechtstreeks voortkomt uit de oorspronkelijke (middeleeuwse) ontginning. Hiervoor geldt het richtpunt:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de contrasten tussen het (oude) bovenland (hooggelegen, besloten, kleinschalig karakter) en de aangrenzende droogmakerijen (laaggelegen, grootschalig, weids).
 
Door de combinatie van vrijstaande woningen langs een weggetje naar de natuurcamping in de vorm van een weide wordt de overgang van het lint via het stuk bovenland naar de ringdijk met polder een stuk beter zichtbaar en leesbaar. Vooral door de natuurcamping wordt er een groen en open stukje bovenland hersteld ten opzichte van de bestaande situatie met een groot kassenbedrijf.
 
Laag van de ondergrond
Op de laag van de ondergrond maakt de locatie deel uit van een veencomplex. Hiervoor geldt het volgende richtpunt:
  • Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
 
Vooral door de natuurcamping komt er een stuk groene weide terug met veen daaronder. Deze grond wordt dus niet verder afgegraven en de beplanting en oeverkanten naar de sloten ademen opnieuw de sfeer van het veenweidelandschap. Dit is een grote verbetering ten opzichte van de situatie met kassen.
 
Laag van de beleving
Op de laag van de beleving ligt de locatie binnen het cultuurhistorisch kroonjuweel Aarlanderveen. Hiervoor gelden de volgende richtpunten:
  • Waarborgen van de herkenbaarheid en samenhang van de open droogmakerijen, dijken, bebouwingslint Aarlanderveen, molenviergang en omgeving.
 
Zoals eerder reeds benoemd versterkt het plan de leesbaarheid van de overgang van lint via bovenland naar ringdijk, die zo kenmerkend is voor dit gedeelte van het kroonjuweel. De opzet van een kleinschalig cluster woningen langs een dwarsweggetje met een groene camping daarachter past hier bij uitstek bij.
  • Behouden/versterken van het contrast tussen bovenland en droogmakerijen.
 
Het contrast tussen bovenland en droogmakerij is door de nieuwe invulling beter leesbaar en is goed te beleven door het openbare karakter van de natuurcamping. Op het unieke stukje bovenland kan men heel goed ervaren wat de ontstaansgeschiedenis van dit oer-Hollandse landschap is.
 
Gebiedsprofiel
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Linten blijven linten
Het plangebied is gelegen aan een boerenervenlint. Dit is een lint als kralensnoer van losse boerderijen inclusief erven. De ruilverkavelingswegen samen met de ontginningslijnen en randen van droogmakerijen vormen de basis. De ambitie is:
  • het behouden van het overwegend agrarisch karakter van de bebouwing;
  • verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van de droogmakerij en kan alleen daar waar ruime doorzichten bewaard blijven;
  • boerenerven kunnen uitbreiden, onder voorwaarde dat dit aansluit bij de karakteristieke erfindeling met een landelijke uitstraling en dient ter ondersteuning van de functie van het landbouwbedrijf.  
 
De beoogde ontwikkeling is sluit aan bij het karakter van het lint. De woningen, de loods en de kassen onttrekken in de huidige situatie het zicht op het achterliggende landschap. Met het inkorten van de loods en het saneren van het kassencomplex draagt voorliggend plan bij aan de openheid en het doorzicht naar achterliggende landschap. De natuurcamping die als weide met kleine bosschages wordt ingericht zal een directe en open relatie krijgen met de Hogedijk en de polder daarachter.
 
Werkgebieden met karakter
Het plangebied is aangeduid als werkgebied met karakter. Het gaat hierbij specifiek om glascomplexen die buiten de grootschalige glastuinbouwgebieden liggen. Deze incidenten vormen vaak een storende factor in de beleving van het gebied. Een efficiënte en duurzame inrichting is veelal niet mogelijk vanwege landschappelijke beperkingen. De maat van de kassen is afgestemd op de maat van de kavel en zijn in het smalle patroon van sloten ingepast. De ambitie is deze glascomplexen te saneren. Sanering van glastuinbouw of agrarische bedrijven gaat samen met landschapsontwikkeling en uitbreiding van het recreatieve netwerk. Nieuwe ontwikkelingen op achterblijvende locaties dienen ontwikkeld te worden passend binnen de bebouwingsstructuur. Onderhavig plan sluit aan op de ambities van de provincie. Er wordt namelijk een glascomplex gesaneerd ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurcamping, waarmee het aansluit op het recreatieve netwerk van Zuid-Holland. 
 
Gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap
De wandel- en fietsroutes vormen essentiële netwerken om stad en land te verbinden. Het karakter van het Hollands Plassengebied is goed te beleven door gebruik te maken van het 'langzame' verkeer. De paden leiden over dijken, door de lage droogmakerijen en langs het water. De provincie wil het fiets- en wandelnetwerk versterken door onder andere het mogelijk maken van het vergroten van het aanbod aan recreatieve voorzieningen. Het plangebied is gelegen aan een fietsroute. De beoogde natuurcamping kan voorzien in kampeerplekken voor fietsers die de route fietsen.
 
Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Het plangebied is gelegen in het gebied 'kroonjuweel polder en molenviergang Aarlanderveen'. Voor de kroonjuwelen geldt de ambitie 'behoud van uitzonderlijke kwaliteit' die erop gericht is het bestaande beeld en waarde te handhaven voor komende generatie. De realisatie van dit plan doet geen afbreuk aan de culturele en landschappelijke waarden in het gebied en verbetert tevens de recreatieve toegankelijk. Daarmee is het in lijn met de provinciale ambities.
 
Beleidskeuzes
Naast de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit' is de beleidskeuze 'grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied' van belang. De provincie vindt het van belang dat de behoefte aan grootschalige recreatieve ontwikkelingen wordt onderbouwd en regionaal afgestemd. De beoogde natuurcamping met 40 kampeerplaatsen wordt niet beschouwd als een grootschalige recreatieve ontwikkeling. Reguliere campings en verblijfrecreatieparken van enige omvang worden hier wel toe gerekend. Desondanks is het van belang dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.
 
In de omgeving van de planlocatie bevinden zich geen campings. De beoogde natuurcamping wordt dan ook de eerste kampeervoorziening in Aarlanderveen. Aan de Westkanaalweg in Ter Aar is wel een kleinschalige camping gevestigd. De beoogde natuurcamping wordt levensvatbaar genoeg geacht om de camping in stand te kunnen houden. 40 kampeerplekken is hierbij wel de ondergrens voor een levensbare natuurcamping. De natuurcamping richt zich op toeristen die op een extensieve manier willen recreëren in het Groene Hart. Beleving van het landschap, de rust en de ruimte staan hierbij centraal. In het Groene Hart is een groeiende vraag naar overnachtingsmogelijkheden, wat ook blijkt uit cijfers van het CBS. De bezettingsgraad in de regio is hoog en toont de potentie van de beoogde uitbreiding.
 
Zoals in de omgevingsvisie wordt onderkend vormen de kwaliteiten van het gebied een aanleiding voor een behoefte aan meer recreatieve activiteiten en verblijfsmogelijkheden. De planlocatie is aangeduid op de kaart voor verblijfsrecreatie buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. De opgave bij nieuwe recreatieve ontwikkelingen buiten het bestaand stads- en dorpsgebied is om een passende relatie tot de natuur- en landschapswaarden aan te brengen. Toerisme en recreatie wordt in de omgevingsvisie bestempeld als kans voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. Dit is wel afhankelijk van de lokale situatie, waaronder de ruimtelijke kwaliteit. De status van 'kroonjuweel cultuur erfgoed' met bijbehorende kwaliteiten en waarden maakt dat bewust wordt gekozen voor een natuurcamping in plaats van een meer grootschalige en intensieve vorm van recreatie.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit niet aangetast en wordt er aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
  
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 15 maart 2022 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er aan de Ladder wordt voldaan. Tevens is het plangebied niet groter dan 3 hectare. Het is dan ook niet noodzakelijk om verder in te gaan op lid 2 en 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), wat de provincie Zuid-Holland op 8 juli 2021 heeft bevestigd. Inpassen is een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Een gebiedseigen ontwikkeling moet aansluiten op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied en draagt bij aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op de (kenmerken) van de omgeving. Het ondersteunt bestaande landschappelijke structuren of heeft een belangrijke functie bij het in stand houden van de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten.
 
De realisatie van de vijf woningen achter de bestaande woningen aan het Noordeinde sluit aan bij de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van het gebied. In Aarlanderveen is het gebruikelijk om 'tweedelijns' woningen te realiseren. Met de sloop van de kas, die een storend element in het landschap is, verbetert de ruimtelijke kwaliteit. De natuurcamping met krijgt een groene inrichting, waarbij aandacht is voor landschappelijke inpassing en de open en groene structuur van het omliggende landschap. Dit wordt voornamelijk gedaan door het vergroenen van het terrein, de verkavelingsrichting zo veel mogelijk te benadrukken, gebruik te maken van streekeigen beplanting, bomen tussen de kampeerplekken, natuurvriendelijke oevers en het toevoegen van een nieuwe watergang centraal op het terrein. Aan de noordoostzijde, nabij de Ringvaart, zal een zichtlijn vrijgehouden worden. Met de zichtlijn zal de achterzijde van het terrein, gezien van de dijk, een groen karakter hebben, met de open sfeer die het veenweidelandschap kenmerkt. De landschappelijke structuren, die thans niet ervaren worden, worden met het initiatief versterkt.
 
Onder structuur worden de samenhangende ruimtelijke elementen verstaan die in het gebied aanwezig zijn en die het gebruik van functies in het gebied mogelijk maken. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op het huidige bedrijfsperceel, dat vrijwel volledig bebouwd is met kassen. Op structuurniveau zijn dan ook geen wijzigingen voorzien. Met het voorgenomen plan wordt met het aanleggen van de nieuwe watergang centraal op het terrein een structuuringreep toegepast die de gebiedsidentiteit versterkt.
 
Bij inpassen moet voldaan worden aan sub a van artikel 6.9 lid 5. Het initiatief borgt een goede ruimtelijke kwaliteit en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (zie toelichting paragraaf 3.2.1). Ook worden er aanvullende maatregelen uit lid 7 van artikel 6.9 getroffen, namelijk de duurzame sanering van kassen, het wegnemen van verharding, het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen en maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
 
Het plangebied is gelegen in een gebied dat aangemerkt is als Kroonjuweel Cultureel Erfgoed, een gebied met beschermingscategorie 1 voor ruimtelijke kwaliteit. In artikel 6.9g lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft en de ontwikkeling het behoud en de versterking van het betreffende cultureel erfgoed ondersteunt en overwegend meerwaarde heeft voor kwaliteiten en de gebruikswaarde ervan. Zoals volgt uit het bovenstaande treedt er als gevolg van de beoogde ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op. De cultuurhistorische waarden van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed (zie toelichting paragraaf 3.2.1 en toelichting paragraaf 4.9.1) blijven met de beoogde ontwikkeling ten minste behouden. Met de sloop van de kas, de toekomstige groene inrichting van het achterterrein en het benadrukken van de verkavelingsrichting worden de waarden van het gebied versterkt en kunnen die beter ervaren worden.
  
20 Ke-contour Schiphol
In artikel 6.14 gaat de provincie in op de 20 Ke-contour van Schiphol. In dit gebied geldt dat een bestemmingsplan uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied in woningen kan voorzien. Het is echter volgens artikel 6.14 lid 2 wel toegestaan bedrijfswoningen om te zetten naar burgerwoningen (sub e) en enkele woningen te realiseren buiten het bestaand stads- en dorpsgebied, wanneer de ruimtelijke kwaliteit volgens het principe 'ruimte-voor-ruimte' wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen (sub d). Onderhavig plan beroept zich op het 'ruimte-voor-ruimteprincipe': er wordt een kassencomplex en bebouwing gesloopt ten behoeve van de bouw van woningen. Het is hierbij toegestaan 'enkele' woningen te realiseren. De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven dat er met 'enkele' op 1 tot 3 woningen gedoeld wordt. Op de betreffende locatie is de provincie akkoord gegaan met 5 woningen.
 
Wanneer een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, moet volgens artikel 6.14 lid 3 rekenschap worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid om op de locatie nieuwe woningen toe te staan. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening. De initiatiefnemer realiseert zich terdege dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Hij zal de toekomstige bewoners van de beoogde woningen hierover tijdig en juist informeren. Deze informatievoorziening kan vastgelegd worden in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Alphen aan den Rijn en de initiatiefnemer. De initiatiefnemer kan de informatievoorzieningen met een kettingbeding vastleggen in de koopovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de toekomstige bewoners.
 
Woningbouw wordt op de betreffende locatie als passend gezien. Deze locatie grenst immers aan de lintbebouwing van Aarlanderveen. Het plan komt tegemoet aan het krappe woningaanbod in Aarlanderveen en draagt bij aan de lokale leefbaarheid. Bovendien volgt uit akoestisch onderzoek wegverkeer (zie toelichting paragraaf 4.3) en het akoestisch onderzoek industrielawaai (zie toelichting paragraaf 4.7) dat de geluidbelasting vanwege verkeer en de activiteiten van de camping op de beoogde woningen relatief laag is, waarmee geluidhinder vrijwel uitsluitend door luchtverkeer veroorzaakt zal worden.
 
In toelichting paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect veiligheid vanwege luchtverkeer.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling mogelijk is onder de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Groene gemeente met lef'
De raad van de gemeente Alphen aan den Rijn zal de Omgevingsvisie 1.0 'Groene gemeente met lef' naar verwachting in 2022 vaststellen, waarvan de ontwerpversie van 4 maart 2021 tot en met 14 april 2021 ter inzage heeft gelegen. In de omgevingsvisie wordt de visie op de bescherming én benutting van de fysieke leefomgeving beschreven. De gemeente wil een 'centraal gelegen (en groen) knooppunt in de groene deltametropool' zijn. Vanuit de centrale visie zijn de volgende ontwikkelrichtingen opgesteld:
  1. duurzaam ondernemen;
  2. landschappelijke verstedelijking;
  3. waardevol buitengebied;
  4. samen sterker;
  5. gezonde vergroening.
In de omgevingsvisie wordt per ontwikkelrichting, verduidelijkt met een collage, het beeld beschreven dat men hierbij heeft. Het raamwerk wordt hierbij gebruikt om aan te geven welke kwaliteiten, trends of ontwikkelingen de nadruk hebben. Er wordt tevens beschreven wat en hoe de gemeente dat wil bereiken en wat dat betekent voor de leefomgeving.
 
Planspecifiek
In de omgevingsvisie is beschreven dat de cultuurhistorische Hollandse landschapskwaliteiten kansen bieden voor landschapsgebonden toerisme, wat onderdeel is van de ontwikkelingsrichting 'duurzaam ondernemen'. Gebieden waar een toeristische trekpleister in de buurt is en waar agrarische bebouwing vrijkomt zijn ideale locaties binnen de gemeente. Aandachtspunt hierbij is dat het type verblijfsrecreatie past bij de omgeving. Een belangrijk onderdeel van de visie is dat de gemeente een beter en gedifferentieerder recreatief-toeristisch aanbod wil, bijvoorbeeld bij de Molenviergang in Aarlanderveen. 
 
Het voorliggende plan maakt een natuurcamping mogelijk op een locatie waar agrarische bebouwing (kassen) vrijkomt. Aarlanderveen is een lintdorp dat een agrarisch en cultuurhistorisch waardevol karakter heeft. De betreffende locatie is dan ook geschikt voor landschapsgebonden toerisme. Een natuurcamping is een type verblijfsreactie dat recht doet aan de kwaliteiten van de locatie, maar dat ook de (cultuur)historie van het gebied om een extensieve en kleinschalige manier beleefbaar maakt.
 
Vanuit de ontwikkelingsrichting 'landschappelijke verstedelijking' heeft de gemeente als doel de kwaliteit van bestaande wijken en dorpen te verbeteren. Met het voorgenomen plan wordt de ruimtelijke kwaliteit van zowel het bebouwingslint als het achtergelegen landschap verbeterd. Zoals in de omgevingsvisie is beschreven is kleinschalige woningbouw in Aarlanderveen direct aan de kern mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan maakt vijf extra woningen direct achter het bebouwingslint mogelijk.
 
Eén van de uitganspunten voor de gebiedsprioriteit van Aarlanderveen is dat recreatie en natuur in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte is voor recreatieve en toeristische voorzieningen, maar ook dat de biodiversiteit versterkt kan worden door meer ruimte, agrarisch beheer en verduurzamen activiteiten met een negatieve impact. Bij de beoogde natuurcamping zijn recreatie en natuur nadrukkelijk met elkaar in balans. Gelet op het karakter van de natuurcamping en het aantal standplaatsen (40) is er geen sprake van een grootschalige recreatieve en toeristische voorziening. Glastuinbouw, dat thans mogelijk is op de planlocatie, kan beschouwd worden als een activiteit met een negatieve impact. Door de sanering van kassen ontstaat er meer ruimte voor vergroening en versterking van de biodiversiteit.
 
Uit de visie 'Op weg naar toerisme met betekenis' (Verheijden Concepten en Vandertuuk Revisited, d.d. februari 2016, zie bijlagen bij toelichting 2), die is opgesteld voor Alphen aan den Rijn en omstreken, blijkt dat er wordt ingezet op meer overnachtingsmogelijkheden. De onderbouwing daarvan staat in de visie. Er een grote behoefte/marktruimte in de regio Rijn- en Veenstreek en daarmee in de gemeente Alphen aan den Rijn om de overnachtingsmogelijkheden voor tenten, caravans en campers te vergroten. Zoals in de visie wordt onderkend zijn de meeste plekken in het Groene Hart te kwetsbaar en niet geschikt voor grootschalige verblijfsrecreatie. Dit geldt ook voor de locatie waar de natuurcamping is beoogd. Om die reden wordt op de planlocatie ingezet op kleinschalige verblijfsrecreatie.
 
3.3.2 Alphense Woonagenda
In de Alphense Woonagenda (2016) is de visie van de gemeente Alphen aan den Rijn op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. De Woonagenda vloeit voort uit de Contourennotitie (2015/34368). In deze notitie zijn zeven woonkwaliteiten benoemd die onderscheidend zijn voor prettig wonen in Alphen aan den Rijn; nu en in de toekomst. De toekomst van het wonen ligt meer dan in het verleden in de bestaande stad en dorpen. Wonen is niet meer alleen bouwen, maar vooral de bestaande woongebieden kwaliteit geven, zodat inwoners trots zijn op de plek waar ze wonen. Het versterken van herkenbare identiteiten, de woonaantrekkelijkheid en gebruiksfunctie van wijken en dorpen staat hierbij centraal.
 
Vijf thema's vormen de speerpunten van de Woonagenda, te weten:
  1. wijken en kernen met identiteit;
  2. keuzemogelijkheden door variatie;
  3. een veilige en gezonde leefomgeving;
  4. zelfredzame bewoners investeren in zichzelf en hun omgeving;
  5. woningvoorraad met toekomstwaarde.
Met de Woonagenda wil de gemeente partners, bewoners en ontwikkelaars inspireren om hun bijdrage te leveren aan Alphen aan den Rijn als aantrekkelijke en prettige woonomgeving. Zij krijgen de ruimte initiatieven te realiseren die een bijdrage leveren aan de gewenste woonkwaliteit van Alphen aan den Rijn.
 
Planspecifiek
In het voorgenomen plan worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. De realisatie van de woningen zorgt voor een woningvoorraad met toekomstwaarde. Er wordt hiermee een bijdrage geleverd aan het woningaanbod voor onder andere doorstromers.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn hanteert een afwegingskader voor de behoefte naar woningbouwontwikkelingen. Dit afwegingskader wordt toegepast bij de beoordeling van (nieuwe) woningbouwinitiatieven en om prioriteiten te stellen tussen verschillende woningbouwprojecten. Op deze manier stemt de gemeente woningbouwplannen af op beleidsambities op de lange termijn en op de woningbehoefte. In het als bijlage bij de toelichting gevoegde afwegingskader wordt de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de beoogde woningbouwontwikkeling beschouwd (gemeente Alphen aan den Rijn, zie bijlagen bij toelichting 3).
 
De 'Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018' is niet van toepassing op Aarlanderveen.
 
3.3.3 Welstandsnota
De Welstandsnota is in 2015 herzien waarmee het welstandsbeleid is vereenvoudigd. De welstandsnota is opgesteld als naslagwerk en bevat verschillende beoordelingskaders. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.
 
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
 
De redelijkheid van welstand is beredeneerd aan de hand van een kwaliteitskaart. Hierop zijn waardevolle plekken en de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende gebieden in beeld gebracht. Aan de hand van deze kaart is bepaald waar welstand bij moet dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en waar een meer terughoudende inzet gepast is
 
Planspecifiek 
Het plangebied maakt onderdeel uit van de welstandsgebieden 2A 'dorpslint' en 3B 'weide en akker'. Deze twee welstandsgebieden worden hieronder aangehouden.
 
De kern van Aarlanderveen is een verhoogd dijklint met aan beide zijden watergangen. Veel kavels worden daarom ontsloten door een brug of een dam. Ter plaatse van het dorpscentrum ligt het water achter de bebouwing, waardoor ook dit dorpslint in het centrum het kenmerkende stenige karakter heeft. Tegenwoordig wordt het dorp in tweeën gedeeld door de provinciale weg van Alphen naar Nieuwkoop. Enkele achterterreinen, met name aan de noordzijde, zijn later ingevuld met enkele rijen seriematige woningen. Beeldbepalende elementen zijn onder andere het voormalige stationsgebouw en de molen 'De Morgenster', beide rijksmonumenten.
 
Kenmerkend voor het open weide- en akkerlandschap is de gevarieerde bebouwing van boerderijen en bedrijfsgebouwen. De bebouwing staat langs de hoofdontsluitingswegen en staat meestal vrij op ruime kavels, iets terug gelegen van weg of dijk. Hoofdgebouwen zijn met de voorzijde gericht op de weg of het water. Rooilijnen volgen weg of verkaveling en verspringen onderling. Bedrijfsgebouwen als schuren en kassen liggen meestal achter en soms naast de woongebouwen.
 
Waarde
De linten vormen in de regel de entree en ruggengraat van de dorpen. Ze zijn gezichtsbepalend vanaf het land en deels ook vanaf het water. De waarde van de dorpslinten is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met gevarieerde dorpse bebouwing aan in stenigheid variërende linten. Diverse panden en objecten, waaronder voormalige boerderijen, zijn cultuurhistorisch waardevol. Een deel hiervan is aangewezen als monument.
 
De waarde van dit deelgebied ligt vooral in het groene karakter waarbij de bebouwing een ondergeschikte rol speelt. De structuur van de open bebouwingslinten is belangrijk onderdeel van de identiteit van de gemeente. In de polders is de cultuurhistorie aan het landschap af te lezen. Daarnaast zijn diverse panden en objecten cultuurhistorisch waardevol.  
 
Uitgangspunten
De dorpslinten zijn gebieden met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op het beheer en behoud van het aanwezige historische karakter met gevarieerde lintbebouwing in een samenhangende structuur. Variatie zonder verrommeling is uitgangspunt. Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
 
De weides en akkers zijn gebieden met een regulier welstandsniveau. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, het karakteristieke profiel van de lintwegen en de cultuurhistorische bebouwing. de weide- en akkergebieden hebben in de regel een heldere, eenvoudige opzet en bebouwing. De architectuur is terughoudend, boerderijen zijn veelal zorgvuldiger uitgewerkt.
 
Criteria
In de welstandsnota zijn criteria opgesteld omtrent de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur, welke de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. De realisatie van woningen en een natuurcamping sluit aan bij deze criteria. Zo vallen de nieuwe woningen binnen het aanwezige karakter en samenhangende structuur doordat ze achter de gevels van de aanwezige hoofdgebouwen geplaatst zijn. De woningen worden tevens opgebouwd met terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
 
Ook met de criteria van welstandsgebied 3B is het plan in lijn. Zo creëert het plan doorzicht naar het achterland, staan de hoofdgebouwen aan de straatzijde, zijn de gebouwen individueel en afwisselend, en is de architectonische uitwerking en detaillering zorgvuldig.
 
3.3.4 Dorpsplan Aarlanderveen 2018-2022
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft vooruitlopend op een bestemmingsplan voor de dorpen binnen het grondgebied een strategische visie opgesteld. Per dorp is een afzonderlijke, maar wel integrale visie opgesteld. Met deze integraliteit wil de gemeente vooruitlopen op de komst van de Omgevingswet. Dit dorpsplan bevat richtinggevende ambities en speerpunten.
 
Aarlanderveen laat zich karakteriseren als een typische kleine plattelandsgemeenschap die vitaal wil blijven, ondanks de vergrijzing en de toenemende druk op bestaande voorzieningen. Daar staat tegenover dat mensen zeer benaderbaar zijn en zich betrokken tonen bij elkaar. Een mooi voorbeeld van de sociale cohesie en de organisatiekracht zijn de Aarlanderveense feesten, die jaarlijks het hele dorp op z’n kop zetten en ook veel bezoekers van buitenaf trekken.
 
De grootste zorg in Aarlanderveen is het tekort aan passende woningen voor jonge gezinnen en ouderen. Die grote vraag bleek bijvoorbeeld overduidelijk bij de vier starterswoningen die onlangs op het terrein van Dolder zijn gebouwd en die in een mum van tijd verkocht waren. Nieuwbouw (of verbouw) is niet alleen belangrijk voor de bedrijvigheid van lokale vakmensen, maar heeft ook een positief effect op de leefbaarheid en de vitaliteit van het dorp. De woningmarkt zit momenteel muurvast en nieuwe woningen zouden de doorstroming weer op gang kunnen brengen, met alle positieve effecten van dien voor de bevolkingssamenstelling en dus ook voor het voorzieningenaanbod. Dit speerpunt is echter niet eenvoudig te realiseren vanwege de geldende wettelijke beperkingen. Dit betekent dat iedere mogelijkheid van inbreiding op een creatieve manier moet worden benut.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 5 vrijstaande woningen, waarmee het bijdraagt aan het te krappe woningaanbod. Tevens sluit het aan op de visie van de gemeente dat iedere mogelijkheid van inbreiding op een creatieve manier moet worden benut.
 
3.3.5 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020
Het duurzaamheidsprogramma 2017-2020 is op 23 november 2017 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
     
In het duurzaamheidsprogramma is beschreven wat de ambitie van de gemeente is en wat de gemeente wil bereiken in de periode 2017 t/m 2020. Een aanzienlijk aantal duurzaamheidsprojecten is reeds in uitvoering of wordt op dit moment opgepakt. Om de duurzaamheidsambities uit het Alphens beleid te behalen is echter versnelling nodig. Het bestaande actieprogramma is daarom herzien en verbreed. Het actieprogramma bestaat nu inhoudelijk uit zeven thema's:
  • energie;
  • duurzaam wonen;
  • duurzame mobiliteit;
  • duurzaam ondernemen;
  • klimaatadaptatie & Green City;
  • duurzame scholen & verenigingen;
  • duurzame gemeentelijke organisatie.
 
Duurzaam wonen
Voor nieuwbouw geldt inmiddels de verplichting om woningen aardgasloos aan te leggen. Verder is het streven om woningen energieneutraal te realiseren, en in het beste geval zelfs energieleverend. De energiehuishouding van de bestaande woningvoorraad van woningcorporaties en van particuliere eigenaren is verduurzaamd door energiebesparende maatregelen en zonnepanelen op daken.
   
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt vijf vrijstaande woningen en een natuurcamping te realiseren. Het karakter van de camping is natuurlijk en groen. Daarbij hoort duurzaam materiaalgebruik en duurzaam energieverbruik. Met de afname aan bebouwing en verharding en de groene inrichting draagt bij aan het rekening houden met klimaatverandering en de klimaatadaptiviteit van de locatie. Er ontstaat meer ruimte voor infiltratie van (extreme) neerslag en de kans op wateroverlast neemt af. Tevens zal hittestress hierdoor in mindere mate ervaren worden.
  
In hoeverre de woningen en de natuurcamping duurzaam worden uitgevoerd en welke duurzaamheidsmaatregelen hierbij toegepast kunnen worden, wordt in het vervolg nader uitgewerkt. Maatregelen die toegepast kunnen worden zijn zonnepanelen, warmtecollectoren, warmtepompen, aardwarmte, warmteterugwinning, groene daken en duurzame en gecertificeerde bouwmaterialen,
 
In elk geval zal voldaan aan de huidige wet- en regelgeving. Zo stelt het Bouwbesluit 2021 eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. Per 1 januari 2021 moet voldaan worden aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
 
3.3.6 Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorische waardenkaart vormt de basis voor het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Alpen aan den Rijn, waaronder de planologische borging in de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie' en het 'Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie' (vastgesteld op 27 januari 2022). De cultuurhistorische waardenkaart maakt inzichtelijk wáár zich de bijzondere cultuurhistorische waarden (zowel gebouwde als ongebouwde objecten) bevinden én welke waardering deze objecten hebben (zeer hoge waarde, hoge waarde of gemiddelde waarden). Daarnaast bevat het een schat aan informatie die gebruikt kan worden voor recreatieve, educatieve en PR-marketingstrategieën. Maar ook biedt het kansen als uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkeling (inrichting en beheer). De cultuurhistorische waardenkaart omvat al het tastbare, bovengrondse erfgoed, zowel landschappelijk als gebouwd.
 
De cultuurhistorische waardenkaart van Alphen aan den Rijn bestaat uit een aantal digitale producten.
  •  Allereerst betreft dit de kaartenset, bestaande uit kenmerkenkaarten voor landschap en gebouwd erfgoed, waarderingskaarten voor landschap en gebouwd erfgoed, een integrale ensemblekaart en een drietal themakaarten. In deze themakaarten wordt nader ingegaan op de aspecten militair erfgoed, Oude Rijn en kernen in de gemeente en sierteelt in de regio Boskoop.
  • De rapportage vormt primair een toelichting op deze kaarten, en sluit qua indeling zoveel mogelijk aan op de kaarten, met toelichtingen op landschap en landschapselementen (hoofdstukken 4 en 5 van de rapportage), het gebouwde erfgoed (hoofdstuk 6 van de rapportage), de integrale ensemblekaart (hoofdstuk 7 van de rapportage) en de erfgoedthema's (hoofdstuk 8 van de rapportage). In het laatste hoofdstuk van de rapportage worden bouwstenen voor gemeentelijk erfgoedbeleid gepresenteerd.
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen binnen het historisch waardevolle stedebouwkundige ensemble Noordeinde-Dorpsstraat van Aarlanderveen. Dit betreft het noordelijke deel van het dorp, bestaande uit lintbebouwing op smalle diepe kavels aan weerszijden van het Noordeinde. Markant is de schuine positie van de bebouwing ten opzichte van de openbare weg. De historische bebouwing bestaat uit oude langhuisboerderijen, dorpswoningen en het ensemble van de rooms-katholieke kerk met kerkhof en voormalige school.
 
De bestaande gebouwen binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan hebben geen historische waarde. Het betreffende perceel is onderdeel van het historische landschap ‘Verenigde Zuid- en Noordeindse Polder’. Deze middeleeuwse agrarische veenontginning uit de periode < 16e eeuw is behoudens de aanleg van de Nieuwkoopseweg nog vrijwel gaaf in structuur, inclusief de linten aan de Oude Rijn en die van Aarlanderveen. De bestaande invulling met kassenbouw achter de woningen heeft deze historische landschapswaarden volledig teniet gedaan.
 
De beoogde invulling, waarbij de kassen worden gesaneerd en er een invulling van woningbouw aan het lint en een natuurcamping in het landschap wordt toegevoegd, is een bijdrage aan het herstel en verbetering van aanwezige cultuurhistorische waarden. De oorspronkelijke kavelstructuur met slootpatroon wordt hersteld. De invulling wordt landschappelijk passend ingevuld met streekeigen beplanting.
 
De planregels van de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie' zijn gericht op behoud en versterking van reeds aanwezige historische waarden. In de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie' is de planlocatie voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' en 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Voor het ensemble worden de planregels, bestaande uit de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' en de bijbehorende begrippen, overgenomen. De voor het voorliggende bestemmingsplan redigeerde versie van de cultuurhistorische waardenkaart is opgenomen als bijlage bij de regels. Voor een nadere toelichting op de bestemmingssystematiek op het gebied van cultuurhistorie wordt verwezen naar de toelichting van de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie'. 
 
Voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het landschap (dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)') zijn de planregels uit 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie' niet overgenomen. In de huidige situatie zijn de cultuurhistorische waarden al geheel teniet gedaan. De beoogde invulling levert een bijdrage aan de cultuurhistorische waarde van de polder als geheel. Er is geen sprake meer van authentieke cultuurhistorische waarden. Het voor de planlocatie opgestelde beeldkwaliteitsplan, waarnaar in een voorwaardelijk verplichting wordt verwezen, vervangt het toetsingskader van de landschappelijke cultuurhistorische waarden.
 
4 Uitvoerbaarheid
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
 
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggende ruimtelijke onderbouwing valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel activiteiten uit kolom 1 ([D 11.2] de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen en [D 10d] de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen, en worden tevens de drempelwaarden voor het kampeerterrein niet overschreden. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen, waaronder de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de drie selectiecriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, SR180314, d.d. 19 mei 2021, zie bijlagen bij toelichting 4). Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, nr. 32684, d.d. 6 maart 2020, zie bijlagen bij toelichting 5). Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan in hoeverre activiteiten in het verleden mogelijk ter plaatse verontreiniging van grond en/of grondwater hebben kunnen veroorzaakt, teneinde een te kunnen bepalen of het voorliggende bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect bodem. Hierbij is een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Daarnaast heeft het onderzoek als doel inzicht te verkrijgen in de te verwachtte algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
 
Uit het uitgevoerde historisch bodemonderzoek volgt dat op de locatie in het verleden potentiële bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden en dat er nu nog enkele van deze activiteiten plaatsvinden. Op basis van de huidige- en historische gegevens zijn de volgende bronlocaties te herleiden: gedempte sloot, fundering van het betonpad, fundering van het voorterrein, voormalig ketelhuis, toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest, asbesthoudende kit, toemaakdek, voormalige olietank en opvangbak en stalling van motorvoertuigen op onverhard terrein.
 
Op basis van het historisch gebruik, voorgaande onderzoeken en het locatiebezoek worden in enige mate bodemvreemde materialen in de bodem verwacht. De oorsprong van de bijmengingen is onbekend. Om een uitspraak te doen of de locatie wel of niet verdacht is voor een asbestverontreiniging dient een asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van voorgaand bodemonderzoeken kunnen op de locatie licht verhoogd achtergrondgehalten aan koper, kwik, lood zink en minerale olie worden verwacht. Het gehalte aan lood kan matig verhoogd zijn. Het grondwater ter plaatse van de loods bevat lichte verhogingen aan chroom en xylenen. Het gehalte aan arseen kan matig verhoogd zijn. Ter plaatse van de ketelhuis bevat het grondwater lichte verhogingen aan gechloreerde koolwaterstoffen.
 
Voor zover bekend, is er echter geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Daarmee dient aangenomen te worden dat voorliggend bestemmingsplan (economisch) uitvoerbaar is voor het aspect bodem.
 
Naar aanleiding van de beschikbare historische informatie is het noodzakelijk om een actualiserend bodemonderzoek uit te voeren. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de beoogde woningen zal een verkennend bodem- en asbestonderzoek worden uitgevoerd.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • onderwijsgebouw;
    • ziekenhuis;
    • verpleeghuis;
    • verzorgingstehuis;
    • psychiatrische inrichting;
    • kinderdagverblijf.
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden er geluidgevoelige ontwikkelingen volgens artikel 1 Wgh mogelijk gemaakt, namelijk woningen. De beoogde verblijfsrecreatie, waar personen recreatief en niet-permanent verblijven, betreft geen geluidgevoelige functie. 
 
Wegverkeer
Het plangebied ligt ingeklemd tussen Noordeinde (deels 50 km/uur) en de Hogedijk (50 km/uur). Dit snelheidsregime maakt deze wegen onderzoeksplichtig. De nieuwe woningen liggen echter buiten de onderzoekszone van de Hogedijk, daarom wordt deze weg achterwege gelaten. Om aan deze plicht te voldoen is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, nr. 19-070, d.d. 25 april 2019, zie bijlagen bij toelichting 6). Bij dit onderzoek is inzichtelijk gemaakt wat de geluidbelasting door wegverkeer op het Noordeinde bedraagt op de gevels van de nieuwe woningen.
 
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels ten hoogste 39 dB na aftrek van 5 dB ex art. 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer.
  
Industrie
In de omgeving van het plangebied komen geen industrieterreinen in het kader van de Wgh voor.
 
In toelichting paragraaf 4.7 is aandacht voor de geluidbelasting vanwege de beoogde natuurcamping en bedrijven in de omgeving. 
   
Spoorlijnen
Er liggen geen spoorlijnen in de directe omgeving van de planlocatie.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
 
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met onderhavige ontwikkeling neemt het aantal verkeerbewegingen beperkt toe (12,6-16,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal, voor gedetailleerde uitwerking zie toelichting paragraaf 4.11). De verkeersstromen die op gang komen door de extra woningen en de realisatie van de natuurcamping dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid plangebied (rekenpunt 15845948) bedragen respectievelijk 17,59 µg/m³ PM10, 10,48 μg/m³ PM2,5 en 16,87 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
4.5 Luchthavenindelingbesluit
Het plangebied ligt in zone 5 van het beperkingengebied, zoals genoemd in het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Artikel 2.2.1d van het Lib geeft daarbij aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5 geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied.
   
Daarnaast moet op grond van artikel 2.2.1d van het Lib gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik nauwelijks toe. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.
 
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de beoogde woningen is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
   
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
   
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied en de omgeving ervan geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over weg, water, spoor of door buisleidingen. Ook liggen er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen.
 
Op 18 december 2020 heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden een advies uitgebracht (Veiligheidsregio Holland Midden, nr. 2020-007322, 18 december 2020, zie bijlagen bij toelichting 7). Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en/of de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, adviseert de veiligheidsregio het volgende:
  • Op het achterterrein is een voetgangersbruggetje naar het naastgelegen perceel aangegeven. De veiligheidsregio gaat ervan uit dat deze in geval van nood gebruikt kan worden door de campinggasten.
  • De veiligheidsregio merkt op dat de wegen (inclusief de toegangsbrug) moeten voldoen aan de afmetingen die gesteld worden aan calamiteitenroutes (asbelasting van 100 kN, NEN 1008, klasse 30). Ook de rondgang op het kampeerterrein moet als zodanig uitgevoerd worden.
  • Langs het Noordeinde en langs het kampeerterrein zijn sloten aanwezig. Mogelijk is de diepte en kwaliteit te gering, waardoor het onzeker is of deze in alle jaargetijden bruikbaar is voor de bluswaterwinning. Om het open water bij het kampeerterrein geschikt te laten zijn voor de bluswaterwinning moet er in ieder geval een opstelplaats nabij het water aanwezig zijn.
  • De opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt overschreden. De wettelijke norm bedraagt acht minuten voor gebouwen met een woonfunctie. Er is een gemiddelde overschrijding van de opkomsttijd van circa één minuut. Geadviseerd wordt om deze geringe overschrijding te accepteren, mede gezien de realisatie van bouwkundige en installatietechnische voorzieningen die (behoren te) voldoen aan het nieuwbouwniveau van het Bouwbesluit. 
 
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering van onderhavig plan.
 
4.7 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
 
Planspecifiek
Doordat het plangebied binnen lintbebouwing, met een combinatie van wonen en (agrarische) bedrijvigheid, valt is het een gebied dat aangemerkt kan worden als gemengd gebied. Om die reden kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
 
Milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen binnen het plangebied
Een hoveniersbedrijf kleiner dan 500 m² behoort tot milieucategorie 2 en de natuurcamping tot milieucategorie 3.1. Dit betekent dat minimale de afstand tussen het hoveniersbedrijf en de beoogde en bestaande woningen minstens 10 m moet bedragen om aan de richtafstand uit VNG-publicatie te voldoen. De afstand van de loods waar het hoveniersbedrijf in is voorzien tot de woningen (binnen en buiten) het plangebied bedraagt minimaal 15 m. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand voor wat betreft het hoveniersbedrijf.
 
Voor de aan te houden afstand tussen de natuurcamping en de beoogde en bestaande woningen geldt een richtafstand van 30 m. Ook de parkeervoorzieningen bij de natuurcamping maken onderdeel uit van de activiteiten van de camping en dienen meegenomen te worden bij het bepalen van de minimale afstand tot woningen. Op de situatietekening in toelichting paragraaf 2.2 is te zien dat de minimale afstanden van de natuurcamping (bestemmingsvlak 'Recreatie') tot woningen in het plangebied minder dan 30 m bedraagt. Om die reden is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, nr. 20-067, d.d. 25 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting 8).
 
In het uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai zijn de activiteiten van zowel de natuurcamping als hoveniersbedrijf beschouwd. De activiteiten bij deze inrichtingen omvatten rijbewegingen van personenauto’s vanwege zowel de natuurcamping als hoveniersbedrijf en stemgeluid vanwege campinggasten. De natuurcamping is bedoeld voor een rustig verblijf, zonder speeltuin, muziek, etc. In de nachtperiode komen en gaan er geen voertuigen van en naar de natuurcamping.
De geluidbelasting op de omgeving is bepaald met een rekenmodel. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8).
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het hoveniersbedrijf en de natuurcamping bedraagt bij de bestaande woningen hooguit 43 dB(A) overdag en 39 dB(A) in de avond. Bij de nieuwe woningen bedraagt dit niveau hooguit 46 dB(A) overdag en 43 dB(A) in de avond. De geluidbelasting in de nacht (campinggasten) ligt niet hoger dan 21 dB(A). Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden.
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de personenauto’s (portieren e.d.) bedragen bij de bestaande en nieuwe woningen hooguit 63 dB(A) overdag, 63 dB(A) in de avond en 53 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden.
De 50-dB(A)-contour ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting ligt op 7 m van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf – ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Zowel bij de bestaande als de nieuwe woningen kan aan de richtwaarden worden voldaan. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat en de inrichtingen (hoveniersbedrijf en natuurcamping) worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
 
Milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen buiten het plangebied
Op het adres Noordeinde 13, direct gelegen aan het plangebied, is een kassencomplex te vinden. Dit bedrijf valt in categorie 2, wat leidt tot een richtafstand van 10 m. Zowel de bestaande als de beoogde bebouwing in het plangebied valt buiten de richtafstand (zie ook toelichting paragraaf 5.4). Verder zijn er geen milieubelastende activiteiten in de directe omgeving te vinden.
 
Omgekeerd liggen er ook geen gevoelige bestemmingen buiten het plangebied binnen de zonering van het hoveniersbedrijf en de natuurcamping. Bovendien volgt uit het akoestisch onderzoek industrielawaai dat er bij woningen in de omgeving wordt voldaan aan de richtwaarden vanwege de activiteiten van de natuurcamping en het hoveniersbedrijf.
    
Conclusie 
Gezien het voorgaande is ter plaatse van de beoogde woningen binnen het plangebied en de bestaande woningen binnen en buiten het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden milieubelastende activiteiten binnen en buiten het plangebied niet beperkt in hun mogelijkheden als gevolg van het voorgenomen plan. Wat betreft milieuzonering kan worden geconcludeerd dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
 
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
 
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat, zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.    
Het inzamelen en zuiveren van stedelijk afvalwater is een gezamenlijke verantwoordelijk van de gemeente en het hoogheemraadschap. De gemeente zorgt met riolering voor de inzameling en het transport. Het hoogheemraadschap is belast met de zuivering van het afvalwater en het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat. De gemeente Alphen aan den Rijn past deze voorkeursvolgorde toe in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP 2016-2020) en de opvolger, het gemeentelijk watertaken programma (GWP 2021-2024).
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Doordat de glastuinbouw in het plangebied plaats maakt voor een natuurcamping neemt het verhardingsoppervlak af. Tevens worden er geen watergangen gedempt. Hierdoor is sprake van een verbetering ten aanzien van het waterbergend vermogen en is er geen watercompensatie vereist.
 
Waterkering 
Het water ten oosten van het plangebied kent een regionale waterkering met een beschermingszone. Binnen deze zone mag onder voorwaarden gebouwd worden. Voorliggend plan is niet voornemens gebouwen of bouwwerken te realiseren binnen deze zone. In de verbeelding is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen om dit vast te leggen.
 
Hemelwater en afvalwater 
Voor de nieuw gebouwen geldt dat het hemelwater wordt afgekoppeld. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt. Het overtollige hemelwater zal geloosd worden op het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijke rioolstelsel. Hiervoor moet een aansluiting op de drukriolering van het Noordeinde gemaakt worden. De capaciteit van de gemeentelijke drukriolering ter plaatse is nog voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
 
Voor de beoogde ontwikkeling kan nog volstaan worden met het optimaal benutten van de capaciteit van de persleiding door extra maatregelen te treffen bij het lozingspunt, oftewel het mini-gemaal, waarop deze ontwikkeling wordt aangesloten. Hierbij valt te denken aan een extra buffervoorziening en aangepaste pompregeling, zodat gedoseerd geloosd wordt op de persleiding. De kosten van deze extra voorzieningen komen voor rekening van de initiatiefnemer; dit zal geen eenvoudige aansluiting voor vast tarief zijn volgens de ‘verordening eenmalig aansluitrecht’.
  
Grondwater
Het is relevant of er door de beoogde ontwikkeling kans bestaat op toekomstige grondwateroverlast. Op de planlocatie zijn bij de gemeente geen meldingen van grondwateroverlast bekend. De inschatting is dat deze ook niet zullen ontstaan door de ontwikkeling. Daarvan uitgaande zijn geen aanvullende maatregelen benodigd.
 
4.9 Cultureel erfgoed
4.9.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 3.3.6 is aandacht voor de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Alphen aan den Rijn.
 
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele monumentale molens. Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor zijn beschermingszones opgenomen. Het plangebied bevindt zich niet in de beschermingszones, maar wel nabij deze beschermingszones. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de molens in de nabije omgeving. De beoogde ontwikkelingen dragen wel bij aan de ensemblewaarde van het monument en zijn omgeving, omdat het plan een positieve bijdrage doet aan de landschappelijke waarde door het openen van het gebied en het toevoegen van groen. Tevens brengt de komst van de natuurcamping bezoekers voor de monumenten met zich mee.
   
De ontwikkeling doet geen afbreuk aan monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen in de omgeving van het plangebied. De landschappelijke waarde van de locatie neemt zelfs toe, doordat het groen en openheid toevoegt. Dit draagt bij aan de belevingswaarde van de omgeving. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van onderhavig plan.
 
4.9.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
Omdat er in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde is, is er een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, nr. 2188, d.d. 8 oktober 2019, zie bijlagen bij toelichting 9).
 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het pleistocene dekzand zich op een diepte van ca. 10,0 m -NAP bevindt. Het is mogelijk dat in de top van het dekzand resten aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. Gezien de grote diepteligging valt dit buiten het bereik van het onderzoek. Gedurende het Mesolithicum en Neolithicum bevond het plangebied zich in een waddengebied, dat geen mogelijkheden tot bewoning bood. Vanaf het Neolithicum is het gebied sterk vernat en heeft veenvorming plaatsgevonden. Bewoning gedurende het Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is mogelijk in dergelijke veengebieden, al concentreert deze zich op veraard veen op oevers dan wel op hoger gelegen inversieruggen. Aan de hand van geologisch – geomorfologisch kaartmateriaal blijkt dat dergelijke landschappelijke elementen niet in het plangebied aanwezig zijn, waarmee een lage verwachting voor deze periode geldt. Na de ontginning in de Late Middeleeuwen vindt bewoning plaats langs de ontginningsas aan de Aarlanderveense dijk (de huidige Noordeinde). Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat er op een kaart uit de 17e eeuw een gebouw met erf is aangegeven in het plangebied. Op jongere kaarten is geen bebouwing aanwezig tot de huidige bebouwing wordt gerealiseerd. Vanwege de aanwezigheid van bebouwing op een historische kaart geldt een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
 
Op basis van het verkennend booronderzoek kan de hoge archeologische verwachting worden gehandhaafd in het westen van het plangebied. Hier zijn antropogene ophoogpakketten en mogelijk funderingsresten aangetroffen die zouden kunnen samenhangen met de bebouwing die op historisch kaartmateriaal is weergegeven. De pleistocene afzettingen zijn niet bereikt binnen de maximale boordiepte. Op basis van gegevens uit het Dinoloket bevindt het dekzand zich op een diepte van circa 8,5 m -Mv. Gezien de lage trefkans op resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum kan de lage verwachting voor deze periode behouden blijven. Voor de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen kan de lage verwachting eveneens gehandhaafd worden. Er zijn geen veraarde veentrajecten aangetroffen. Voor het oostelijke deel van het plangebied kan voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd de verwachting naar laag worden bijgesteld, gezien de afwezigheid van veraarde veenlagen, ophooglagen en historische bebouwing in het plangebied.
 
Voor het westelijke deel van het plangebied geldt een hoge verwachting op archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. In deze zone is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. In de rest van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het niet nodig is in deze zone een archeologische dubbelbestemming op te nemen. Dit betekent eveneens dat er geen bezwaar is tegen de voorgenomen plannen in het gebied. Wel geldt dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden in het plangebied onverhoopt toch archeologisch relevante zaken tevoorschijn komen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag (de gemeente Alphen aan den Rijn).
 
4.10 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Vanuit het aspect ecologie zijn soortenbescherming en gebiedsbescherming van belang.
 
Soortenbescherming
Het gebied is momenteel bebouwd met kassen met verharde ondergrond. Kassen hebben een instabiel klimaat en zijn niet geschikt voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. Om deze redenen heeft plangebied aannemelijk geen essentiële betekenis voor de overleving van soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Voor de sloop- en bouwwerkzaamheden is er geen flora- en fauna onderzoek nodig.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, een belangrijk weidevogelgebied of het Natuurnetwerk Nederland. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden en afstand tot de gebieden is externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten.
 
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van januari 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Voor de voorgenomen ontwikkelingen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, SR180314, d.d. 3 augustus 2022, zie bijlagen bij toelichting 10). Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat er in de gebruiksfase geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Natura 2000-gebieden is. Voor de aanlegfase geldt vanuit dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering een vrijstelling voor de bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het naastgelegen Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft stikstofdepositie.
 
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het mogelijk maken van de woningen en de natuurcamping. Wel dient tijdens de werkzaamheden voorzichtig gehandeld te worden met alle voorkomende flora en fauna (zorgplicht). Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige. Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) wordt gefaseerd verwijderd. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten. Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. 
 
4.11 Verkeer en parkeren
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
 
Verkeersaantrekkende werking
In een memo is de verkeersaantrekkende werking van het beoogde plan in vergelijking met de bestaande planologische situatie en de feitelijke situatie beschouwd (Buro SRO, d.d. 29 november 2021, zie bijlagen bij toelichting 11). Hieruit volgt dat de totale verkeersgeneratie van het beoogde plan 92,3 motorvoertuigbewegingen per etmaal is. De toename aan verkeersgeneratie van het beoogde plan ten opzichte van bestaande planologische situatie bedraagt 92,3 - 75,9 = 16,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de feitelijke situatie is er een toename van 92,3 - 79,7 = 12,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.  
De beperkte toename aan verkeersgeneratie van het beoogde plan ten opzichte van de bestaande planologische situatie en de feitelijke situatie kan grotendeels toegeschreven worden aan (een deel van) de vijf extra woningen. De verkeersaantrekkende werking van de natuurcamping is ruimschoots kleiner dan die van zowel de caravanstalling als de rozenkwekerij.
 
De piekbelasting van de verkeersgeneratie in de beoogde situatie (natuurcamping), de bestaande planologische situatie (rozenkwekerij) en de feitelijke situatie (caravanstelling) vindt in de zomerperiode plaats. Andere verplaatsingsmotieven, zoals woon-werkverkeer, zijn in deze periode minder present op het Noordeinde. Bovendien is een gemiddelde werkdag maatgevend voor de verkeersbelasting op het Noordeinde, terwijl een gemiddelde werkdag voor de beoogde natuurcamping niet het maatgevende moment is.
 
Voor wegen met onverharde bermen, wat voor een deel van het Noordeinde het geval is, is het in verband met het voorkomen van bermschade gewenst dat agrarisch en vrachtverkeer zo min mogelijk gebruik maakt van het Noordeinde. De beperkte toename aan verkeersgeneratie wordt aanvaardbaar en proportioneel geacht, gelet op het agrarische en vrachtverkeer dat met de herontwikkeling van de locatie definitief komt te vervallen. Er zijn daarmee geen negatieve verkeerseffecten te verwachten voor het Noordeinde.
 
Ontsluiting
Het plangebied wordt, net als in de bestaande situatie, ontsloten via een inrit aan de westzijde van het plangebied. Aan deze zijde van het perceel wordt een opstelplaats voor arriverende en vertrekkende gasten aangelegd, met als doel dat er bij eventuele piekmomenten voldoende ruimte is de gasten op het terrein op te vangen.
  
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de Nota parkeernormen en voorzieningen 2020 van de gemeente Alphen aan den Rijn aangehouden. Omdat er voor een kampeerterrein geen normering is opgenomen in de nota is daarvoor aansluiting gezocht bij CROW-publicatie 381. In onderstaande tabel is het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend.
 
ontwikkelingomschrijvingparkeernormeenhedentotaal
woningenwoning GBO > 140 m²2,2 per woning715,4
hovenierarbeidsextensief/bezoekersextensief1,0 per 100 m² bvo44,0
natuurcampingcamping (kampeerterrein)1,2 per standplaats4048,0
Totaal   67,4
 
Uit bovenstaande tabel lijkt dat er bij maximale invulling 67 parkeerplaatsen benodigd zijn.
 
Deze parkeerplekken die benodigd zijn voor de woningen worden opgevangen op de kavels van de woningen en eventueel op de parkeerplaats ten westen van de loods. De vier parkeerplaatsen die benodigd zijn voor het hoveniersbedrijf kunnen opgevangen worden naast de loods of op het parkeerterrein ten oosten van de loods. De parkeerbehoefte van 48 parkeerplaatsen voor de natuurcamping kan opgevangen worden op de parkeerplaats in de zone ten oosten van de beoogde woningen (zie navolgende afbeelding). De parkeerbehoefte van de woningen wordt op eigen terrein opgelost.
 
Parkeervoorzieningen natuurcamping (bron: Buro SRO)
 
Geconcludeerd wordt dat parkeren geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. 
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Voor een deel van het voorterrein, namelijk de loods ten behoeve van het hoveniersbedrijf en buitenruimte rondom deze loods, is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Daarnaast is in de loods een kleinschalige receptie ten behoeve van de natuurcamping mogelijk. Gebouwen zijn toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak, dat is opgenomen ter hoogte van de in te korten loods.
 
Artikel 4 Recreatie
Voor het achterterrein is de bestemming 'Recreatie' opgenomen. Binnen deze bestemming is een natuurcamping voor ten hoogste 40 kampeermiddelen mogelijk gemaakt. Gebouwen zijn toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak, dat is opgenomen ter hoogte van het beoogde sanitairgebouw.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Het voorterrein en het pad dat leidt naar de natuurcamping zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
 
Artikel 6 Water
De bestaande watergangen aan de randen van het plangebied zijn bestemd als ‘Water’. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
   
Artikel 7 Wonen
Binnen deze bestemming zijn de woonfunctie en de bebouwingsmogelijkheden geregeld en de bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen. Tevens zijn aan-huis-gebonden beroepen toegelaten. Op de verbeelding zijn bouwvlakken weergegeven. De maximale goot- en bouwhoogten zijn tevens aangeduid op de verbeelding.
 
De gronden aan de achterzijde van de beoogde woningen aan zuidoostzijde zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken'. Ter plaatse van deze aanduiding worden de gronden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken. Hiermee wordt voorkomen dat er binnen een afstand van 10 m vanaf het naastgelegen glastuinbouwbedrijf (vergunningsvrij) bijbehorende bouwwerken gebouwd mogen worden die gebruikt worden voor bewoning, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van mantelzorg. Het doel van deze regeling is dat het naastgelegen glastuinbouwbedrijf niet in zijn bedrijfsvoering beperkt kan worden.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de hoge archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het voorterrein van het plangebied. Deze verwachtingswaarde volgt uit het archeologisch onderzoek.
 
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles
Het cultuurhistorisch waardevolle ensemble aan de zijde van het Noordeinde is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles'. Voor een nadere toelichting op de bestemmingssystematiek op het gebied van cultuurhistorie wordt verwezen naar de toelichting van de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie'.
 
Artikel 10 Waterstaat – Waterkering
De beschermingszone van de waterkering is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 12 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
 
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
 
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn is een bepaling waarin opgenomen is dat de gronden binnen de 20 Ke-contour van de luchthaven Schiphol liggen.
 
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
 
Artikel 16 Overige regels
Dit artikel bevat een regeling over parkeren, die overeenkomt met de regeling uit het 'Parapluplan Parkeren'
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 18 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
     
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst wordt onder andere het verhaal van de gemeentelijke plankosten en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
 
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
Participatie
Er zijn twee bijeenkomsten voor omwonenden georganiseerd. De resultaten van deze bijeenkomsten worden in het participatieverslag (Buro SRO, SR180314, d.d. 19 mei 2021, zie bijlagen bij toelichting 12) beschreven.
 
7.1 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan enkele instanties. De ingekomen reacties zijn in de nota van vooroverleg samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien (gemeente Alphen aan den Rijn, zie bijlagen bij toelichting 13).
 
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 17 juni 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De ingekomen zienswijzen (gemeente Alphen aan den Rijn, zie bijlagen bij toelichting 14) zijn de nota van beantwoording zienswijzen (gemeente Alphen aan den Rijn, zie bijlagen bij toelichting 15) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen en nieuwe inzichten is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. In de nota van wijzigingen (gemeente Alphen aan den Rijn, zie bijlagen bij toelichting 16) zijn de wijzigingen als gevolg van de zienswijzen en de ambtshalve wijzigingen zoveel mogelijk opgesomd.