Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Noordeinde 11c-d, Aarlanderveen met identificatienummer NL.IMRO.0484.AVnoordeinde11cd-VA01 van de Gemeente Alphen aan den Rijn.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 20 Ke-contour
die contour behorend bij de luchthaven Schiphol die is bedoeld om terughoudendheid te betrachten voor wat betreft woningbouw buiten bestaand stedelijk gebied.
1.4 aan- en uitbouw
een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.7 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.8 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingslint
langgerekte bebouwing, ontstaan langs rivier, beek, dijk of kanaal.
1.11 bestaande bebouwing
bouwwerken die aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of die mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.15 bijgebouw
een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 bouwhistorisch onderzoek
het onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van (een complex van) gebouwen of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht en het beschrijft de bestaande situatie als gevolg van die eerdere processen.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 cultuurhistorisch onderzoek
onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht.
1.25 cultuurhistorisch waardevol object
een bouwwerk, element of ensemble dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Alphen aan den Rijn.
1.26 cultuurhistorische waarde
de aan een object, element of ensemble toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, element of gebied.
1.27 cultuurhistorische waardenkaart
een kaart, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan (zie
bijlagen bij de regels), die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden cultuurhistorische waarde toekent aan een cultuurhistorisch waardevol object.
1.28 deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline, zoals advisering over vergunninggerelateerde onderwerpen bij monumenten en andere cultuurhistorisch waardevolle objecten.
1.29 documentatie
het verschaffen van bewijsstukken of gegevens.
1.30 ensemble
een aaneengesloten gebied waarin zich een samenstel van bouwwerken, landschappelijke en/of stedenbouwkundige elementen kunnen bevinden die door hun onderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen, waardoor de cultuurhistorische waarde van de samenstellende fragmenten verhoogd wordt.
1.31 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.
1.32 evenement
een georganiseerde, publieke en bijzondere gebeurtenis, in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.35 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf (niet zijnde verblijfsrecreatie in de vorm van een natuurcamping), waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal, partyboerderij en evenementen.
1.36 hoofdvorm
de vorm van de contouren of buitenste lijnen van een gebouw, bestaande uit de minimale en maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling, voorgevelbreedte, zijgevellengtes en kaprichting.
1.37 kap
een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;
- waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
- waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben.
1.38 massa-opbouw
de wijze waarop de verschillende bouwvolumes, zoals het hoofdvolume en aan- en uitbouwen, zich tot elkaar verhouden.
1.39 mobiel kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, die blijkens hun inrichting, geheel of ten dele is bestemd voor verblijfsrecreatie en verplaatsbaar is.
1.40 natuurcamping
een terrein, dat gekenmerkt wordt door een natuurlijke inrichting en een extensieve manier van verblijfsrecreatie, die in beperkte mate verstorend is voor de omgeving en waarbij nauwelijks voorzieningen worden aangeboden, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het tijdelijk plaatsen van mobiele kampeermiddelen in de periode van maart tot en met oktober.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.43 peil
- voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.44 slopen
het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.
1.45 speelvoorziening
voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.
1.46 ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Noordeinde 11c-d, Aarlanderveen' van gemeente Alphen aan den Rijn (NL.IMRO.0484.AVnoordeinde11cd-VA01).
1.47 tuinen
door mensen aangelegde gebruiks- en/of sierpercelen in verschillende vormen.
1.48 verblijfsrecreatie
vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, met gebruikmaking van een mobiel kampeermiddel.
1.49 verkavelingspatroon
de wijze waarop het landschap van oorsprong in kavels/percelen is opgedeeld.
1.50 voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.
1.51 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.52 voorgevelrooilijn
de lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt.
1.53 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.54 zichtlijnen
denkbeeldige lijn die getrokken kan worden tussen de waarnemer en een object.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de breedte en diepte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een hovenierbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
- een receptie ten behoeve van de natuurcamping als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 3.1;
- water met bijbehorende voorzieningen;
- verkeersvoorzieningen, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- bijbehorende voorzieningen en bouwwerken;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen maximaal 1 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter bedraagt.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Receptie natuurcamping
- De gronden en bouwwerken die in gebruik zijn als een receptie als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub b mogen een oppervlakte van ten hoogste 18 m² hebben.
- Een receptie als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub b mag uitsluitend dienen voor de aankomst en het vertrek van gasten van de natuurcamping en voor het te woord staan van gasten van de natuurcamping tijdens het verblijf, waaronder horeca, detailhandel en overige vormen van recreatie niet verstaan worden.
3.3.2 Voorwaardelijk verplichting
Het gebruik als bedoeld in
artikel 3 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien deze gronden binnen drie jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht en in stand gehouden worden overeenkomstig het als bijlage bij de regels gevoegde beeldkwaliteitsplan.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verblijfsrecreatie in de vorm van een natuurcamping, voor ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal kampeermiddelen' aangegeven aantal kampeermiddelen;
- water met bijbehorende voorzieningen;
- verkeersvoorzieningen, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals riolering en waterafvoer;
- het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden waarbij de volgende karakteristieken in acht moeten worden genomen:
- het bestaande sloten- en verkavelingspatroon;
- de openheid van het landschap;
- de zichtlijnen vanuit het bebouwingslint op het achterliggende land;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels.
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- speelvoorzieningen niet zijn toegestaan;
- de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen maximaal 1 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter bedraagt.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijk verplichting
Het gebruik als bedoeld in
artikel 4 lid 1 sub a is uitsluitend toegestaan indien deze gronden binnen drie jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht en in stand gehouden worden overeenkomstig het als bijlage bij de regels gevoegde beeldkwaliteitsplan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
- verkeersvoorzieningen waaronder wegen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, sloten, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere grondvoorzieningen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
- maximaal 2 meter voor overige erf- of terreinafscheidingen;
- maximaal 6 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water;
- ontvangst, berging en/of afvoer van water;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:
- op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals oeverbeschoeiingen en duikers, met uitzondering van steigers en vlonders;
- voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen, met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep;
- tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 3.1;
- vlonders;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
- hoofdgebouw is slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangegeven;
- Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- voor een bij het hoofdgebouw behorende achtererf waarvan de oppervlakte minder dan 250 m² bedraagt mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedragen dan 40 % van het achtererf met een maximum van 50 m²;
- voor een bij het hoofdgebouw behorende achtererf waarvan de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedragen dan 20 % van het achtererf met een maximum van 100 m²;
- voor aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw geldt dat:
- de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de aan- of uitbouw en de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;
- de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
- voor aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw geldt dat:
- de aan- en uitbouwen minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn zijn gesitueerd;
- de breedte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter, met dien verstande dat de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter dient te bedragen;
- de aan- en uitbouwen de denkbeeldige lijn of het verlengde daarvan van een eventuele aan- of uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw, 3 meter vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, niet mag overschrijden;
- indien de aan- of uitbouw wordt afgedekt met een platdak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
- indien de aan- of uitbouw wordt afgedekt met een kap de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
- voor aan- en uitbouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw geldt dat:
- de diepte niet meer mag bedragen 3 meter;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
- voor bijgebouwen geldt dat:
- een bijgebouw minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd;
- de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter.
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' zijn de gronden niet aan te merken als achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- voor overkappingen geldt dat:
- een overkappingen minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
- de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 18 m²;
- voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
- voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 meter;
- voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
- voor vlaggenmasten: 10 meter;
- voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' zijn geen erf zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken.
7.3.2 Voorwaardelijk verplichting
Het gebruik als bedoeld in
artikel 7 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien deze gronden binnen drie jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht en in stand gehouden worden overeenkomstig het als bijlage bij de regels gevoegde beeldkwaliteitsplan.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die zijn aangewezen met '
Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
- Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 8 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 8 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
- Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 8 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen van het waterpeil;
- het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
- het heien van palen en slaan van damwanden.
- De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
- De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
8.3.2 Uitzondering
- de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m² worden uitgevoerd;
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- de werken of werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles
9.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de cultuurhistorische waardevol objecten in het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart,
- waaronder begrepen:
- de karakteristieke inrichting van het ensemble;
- de karakteristieke structuren, patronen en inrichting van het ensemble;
- de beeldbepalende waarde;
- de directe omgeving van het bouwwerk;
- de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
- de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
- de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
- de situering van de bouwwerken;
- de karakteristieke hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
- de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
- de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk,
met inachtneming van
artikel 9 lid 3 en het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van de planregels.
9.2.1 Bouwen met behoud van cultuurhistorische waarden
Het bevoegd gezag kan overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
9.2.2 Bouwen met verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
Het bevoegd gezag kan uitsluitend overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont dat bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.2.3 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 9 lid 2.1 of artikel 9 lid 2.2 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.
- In aanvulling op artikel 9 lid 2.1 of artikel 9 lid 2.2 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart,
- In aanvulling op artikel 9 lid 2.1 of artikel 9 lid 2.2 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9 lid 2.1 of artikel 9 lid 2.2 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevolle object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- In aanvulling op artikel 9 lid 2.1 of artikel 9 lid 2.2 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
- bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 9 lid 2.1 of artikel 9 lid 2.2 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en):
- worden de gronden en/of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
- door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
9.3.2 Aanvullende bepalingen
- In aanvulling op artikel 9 lid 3.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
- In aanvulling op artikel 9 lid 3.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
- In aanvulling op artikel 9 lid 3.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
Het is verboden op of in de in
artikel 9 lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- het aanbrengen van drainage;
- het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
- het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
- het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
- bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
- het schilderen, sauzen, pleisteren of ontpleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar toegankelijk gebied, voor zover hiermee wordt afgeweken van de voor het object en/of het ensemble authentieke kleurstelling of gevelafwerking;
- het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
- het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
9.4.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in
artikel 9 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
- welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
9.4.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
9.4.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9 lid 4.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.4.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 9 lid 4.3 of artikel 9 lid 4.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
- In aanvulling op artikel 9 lid 4.3 of artikel 9 lid 4.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
- In aanvulling op artikel 9 lid 4.3 of artikel 9 lid 4.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9 lid 4.3 of artikel 9 lid 4.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- In aanvulling op artikel 9 lid 4.3 of artikel 9 lid 4.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
- bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 9 lid 4.3 of artikel 9 lid 4.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.5.1 Vergunningsplichtige sloopwerkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, geheel of gedeeltelijk te slopen.
- Hierbij geldt dat het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorisch waardevolle objecten gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slpen van een bouwwerk.
9.5.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in
artikel 9 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
- welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
9.5.3 Slopen bij behoud van cultuurhistorische waarden
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de sloopactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
9.5.4 Slopen bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9 lid 5.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.5.5 Aanvullende bepalingen
- In aanvulling op artikel 9 lid 5.3 of artikel 9 lid 5.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het slopen.
- In aanvulling op artikel 9 lid 5.3 of artikel 9 lid 5.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
- In aanvulling op artikel 9 lid 5.3 of artikel 9 lid 5.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9 lid 5.3 of artikel 9 lid 5.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- op de gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd met een maximale goot- en/of bouwhoogte van:
- voor gebouwen: zoals bepaald in de daar voorkomende andere bestemming(en);
- voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zoals, maar niet uitsluitend, bakens en lichten: 6 meter;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken waterkering niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken dijkbeheerder.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
12.1 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten
Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
13.1 Vormen van strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden ten behoeve van:
- staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- (semi)permanente bewoning van voor verblijfsrecreatie bedoelde voertuigen of onderkomens;
- opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- lawaaisporten;
tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en opstallen ten behoeve van:
- een seksinrichting;
- horeca;
- bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
- een inrichting in afwijking van het als bijlage bij de regels gevoegde beeldkwaliteitsplan;
- het gebruik van buitenverlichting bij een natuurcamping in de periode van 23 uur tot 7 uur.
- Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (semi)permanente of tijdelijke bewoning verstaan.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1 Luchtvaartverkeerzone
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20Ke-contour' liggen de gronden binnen de 20 Ke-contour van de luchthaven Schiphol.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
15.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:
de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3,50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m³ ten dienste van het openbaar nut, zoals:
- wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
- transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
- het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
- het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15% indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
15.2 Voorwaarde
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 15 lid 1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 16 Overige regels
16.1 Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
- in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
- voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
- de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
16.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 16 lid 1, indien:
- aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
- op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
16.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in
artikel 16 lid 1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een gebouw, bouwperceel, weg (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk tenietgegaan.
- Eenmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 17 lid 2.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Noordeinde 11c-d, Aarlanderveen'.