Plan: | Reparatie Omgeving Nauerna |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3860BP-0301 |
Dit bestemmingsplan 'Reparatie Omgeving Nauerna' betreft een reparatie van enkele onderdelen van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Het betreft de onderdelen voor zover deze door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Raad van State) bij uitspraak van 15 augustus 2018, nr 201707238/1/R1, vernietigd zijn vanwege onvoldoende borging van de veiligheid van recreatie (zie bijlage 1). De Raad van State heeft de gemeente Zaanstad de opdracht gegeven om voor deze betreffende delen een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. De vernietigde onderdelen worden met dit plan kort gezegd gerepareerd. De reparatie heeft betrekking op artikel 7 uit het bestemmingsplan Omgeving Nauerna (zie bijlage 2). Daarbij wordt rekening gehouden met hetgeen de Raad van State heeft overwogen.
Het bestemmingsplan Omgeving Nauerna, zoals onherroepelijk en in werking, blijft ongewijzigd van toepassing met uitzondering van de onderdelen uit dit reparatieplan 'Reparatie Omgeving Nauerna'. De uitgangspunten en doelstellingen die ten grondslag liggen aan bestemmingsplan Omgeving Nauerna zijn met dit reparatieplan dan ook niet gewijzigd. Het reparatieplan vervangt een klein deel van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Concreet betekent het bijvoorbeeld dat de bepalingen voor het bedrijfsterrein en voor Park Hoogtij uit het bestemmingsplan Omgeving Nauerna in stand blijven en dat de regeling voor de bestemming Recreatie op stortplaats Nauerna verandert met het reparatieplan. Het bestemmingsplan Omgeving Nauerna en het reparatieplan moeten dus naast elkaar worden gebruikt.
In het reparatieplan wordt opnieuw de functie recreëren toegevoegd aan Park Nauerna maar met onder meer de verplichting dat voorafgaand aan het gebruik als recreatief park een bovenafdichtingsconstructie wordt aangebracht en deze maatregel ook in stand wordt gehouden. Door deze verplichting wordt de veiligheid van recreëren in Park Nauerna geborgd. In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt deze keuze onderbouwd.
Het reparatieplan betreft de gronden op de stortplaats waar, na beëindiging van de stortactiviteiten, Park Nauerna wordt voorzien. Het park wordt in 3 fases ontwikkeld. Fase 1, fase 2 en fase 3. Figuur 1.1 laat de verschillende fases zien.
Figuur 1.1: 3 fases Park Nauerna
In deze paragraaf zijn kort de hoofdpunten van de uitspraak van de Raad van State (RvS) weergegeven omdat deze uitspraak de directe aanleiding is voor dit reparatieplan. Tevens is in het kort inzicht gegeven in de achtergrond van de uitspraak en de achtergrond van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna.
Bestemmingsplan Omgeving Nauerna en uitspraak Raad van State
Achtergrond bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Omgeving Nauerna is vastgesteld door de gemeenteraad van Zaanstad d.d. 20 juli 2017. Het bestemmingsplan regelt de bouw- en gebruiksmogelijkheden van stortplaats Nauerna in de Nauernasche Polder en twee naastgelegen gebieden waaronder Park Hoogtij. Het bestemmingsplan voorziet onder andere voor de stortplaats in een verhoging van de storthoogte (zodat de stortcapaciteit kan worden uitgebreid) en in een gefaseerde beëindiging van het gebruik van de stortplaats tot uiterlijk 1 april 2022. Ook voorziet het bestemmingsplan in de aanleg van Park Nauerna (60 ha) op de stortplaats en de inrichting van een deel van de stortplaats als bedrijfsterrein voor afvalverwerking (15 ha).
Afvalzorg Deponie BV is eigenaar van de grond en van de stortplaats (de inrichting). Eigenaar van Afvalzorg Deponie BV is NV Afvalzorg Holding (beiden worden hierna aangeduid als Afvalzorg).
Het bestemmingsplan Omgeving Nauerna is onder meer opgesteld naar aanleiding van een mediationtraject met onder andere Afvalzorg, Bewonersgroep Nauerna (verder genoemd BGN) en de provincie Noord-Holland. Dit traject is afgesloten met twee overeenkomsten (verder aangeduid als Overeenkomst Nauerna).
Beroep bij de Raad van State
Tegen het vaststellingsbesluit bestond de mogelijkheid beroep in te stellen bij de Raad van State. Hiervan is door drie omwonenden (twee appellanten) en Belangengroep Nauerna (hierna BGN) gebruik gemaakt.
Appellanten hebben in beroep onder meer de volgende bezwaren opgeworpen:
Uitspraak op bezwaren
Op 15 augustus 2018 heeft de Raad van State onder nummer 201707238/1/R1 uitspraak gedaan over deze bezwaren inzake het bestemmingsplan Omgeving Nauerna. In bijlage 1 van de toelichting is de uitspraak toegevoegd.
Met de eerste drie genoemde bezwaren is de Raad van State het niet eens (het betoog faalt), zodat het bestemmingsplan Omgeving Nauerna op die onderdelen in stand blijft. Op de twee overige punten heeft de Raad van State de indieners van beroep (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld.
Bomen planten
In verband met de landschappelijke inpassing van de opslaghoogte van 20 meter op het bedrijfsterrein heeft de Raad van State zelf een voorwaardelijke verplichting aan het bestemmingsplan toegevoegd. Deze verplichting bepaalt dat er bomen naast de tijdelijke opslag op het bedrijfsterrein geplant moeten worden ter afscherming. De Raad van State geeft de gemeente de opdracht deze bepaling binnen 4 weken administratief in het bestemmingsplan te verwerken op www.ruimtelijkeplannen.nl. De gemeente heeft dit binnen de gestelde termijn gepubliceerd en heeft daarmee voldaan aan de opdracht van de Raad van State om het bestemmingsplan aan te passen. Dit aspect maakt geen deel uit van onderhavig reparatieplan.
Bovenafdichtingsconstructie
Met betrekking tot de bovenafdichtingsconstructie oordeelt de Raad van State dat in bestemmingsplan Omgeving Nauerna onvoldoende is verzekerd dat veilig gerecreëerd kan worden in Park Nauerna.
De voorwaarde die de gemeenteraad heeft opgenomen in planregel 7.2.2 van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna om in een later stadium, namelijk voordat het recreatiegebied in gebruik genomen wordt, eerst met een onderzoek aan te tonen of en welke maatregelen getroffen moeten worden, vindt de Raad van State niet aanvaardbaar. Deze onderzoeksverplichting betekent immers dat er een nadere afweging nodig is bij een direct gebruiksrecht en dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het onderzoek dat is uitgevoerd voor fase 1 (voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan) vindt de Raad van State bovendien onvoldoende om daarmee de veiligheid van recreëren zonder bovenafdichtingsconstructie te waarborgen voor fase 1, 2 en 3 van Park Nauerna.
Daardoor oordeelt de Raad van State dat de recreatieve voorzieningen, die het bestemmingsplan Omgeving Nauerna mogelijk maakt in artikel 7.1 onder a, b, d en f, in strijd met de zorgvuldigheid zijn vastgesteld. De Raad van State vernietigt deze regels en artikel 7.2.2 en draagt de gemeenteraad op, met in achtneming van de overwegingen uit de uitspraak, een nieuw besluit te nemen.
Met deze uitspraak is in de bestemming Recreatie de mogelijkheid om te recreëren op Park Nauerna geschrapt omdat de veiligheid van recreëren niet is zekergesteld.
In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied van bestemmingsplan Omgeving Nauerna weergegeven, alsmede het gebied waar de gebruiksmogelijkheden voor recreatie door de Raad van State zijn vernietigd.
Figuur 1.2: Gronden van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna waarop de uitspraak betrekking heeft
Voor de gearceerde gronden heeft de Raad van State de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit (reparatieplan) te nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad van State over de borging van de veiligheid van recreatie. De Raad van State heeft nadrukkelijk het kader gesteld waarbinnen het besluit genomen dient te worden: recreatie op Park Nauerna kan alleen als de veiligheid voor recreanten gewaarborgd is.
Het plangebied van dit reparatieplan is gelijk aan de gronden zoals deze zijn opgenomen in de bestemming Recreatie van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna voor zover gelegen op stortplaats Nauerna. Kortom: Park Nauerna, zie figuur 1 deelgebied uitspraak Raad van State.
In hoofdstuk 2 worden de aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna beschreven. Daarvoor wordt de essentie van de uitspraak toegelicht, waarna is beschreven welke aanpassingen er met dit reparatieplan worden doorgevoerd in bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Tot slot is in dit hoofdstuk aangegeven welk onderzoeksproces ter voorbereiding van het reparatieplan is doorlopen. In hoofdstuk 3 is de algemene onderbouwing en verantwoording van de gemaakte keuze in dit reparatieplan opgenomen. Dit hoofdstuk vormt hiermee het eindoordeel van de gemeente over alle onderzoeken, adviezen en overleggen zoals deze in de hoofdstukken 4 en 5 zijn beschreven.
In hoofdstuk 4 Planonderbouwing zijn de uitgevoerde onderzoeken met milieutechnische aspecten uitvoerig beschreven. Ook is, in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk, de financiële uitvoerbaarheid van het reparatieplan beschreven. De participatie is beschreven in hoofdstuk 5. Naast procedurele aspecten is hierin beschreven op welke wijze raadpleging en overleg met de direct betrokken belanghebbenden heeft plaatsgevonden ter voorbereiding van dit bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna. De, meer juridische, toelichting op de regels volgt ten slotte in hoofdstuk 6. Hier wordt onder andere beschreven welke aanpassingen het reparatieplan doorvoert in de regels en de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna.
Bij de toelichting zijn de volgende bijlagen opgenomen:
De opdracht van de Raad van State betreft het nemen van een nieuw besluit over de vernietigde recreatieve functies en daarbij behorende regels in Park Nauerna. In dit hoofdstuk is voor de uitvoering van deze opdracht het volgende beschreven:
Om recreatie in Park Nauerna mogelijk te maken, is het nodig, de vernietiging volgend, dat aangetoond (en geborgd wordt) dat op de gronden waar direct recreatie is toegestaan, het veilig is om te recreëren. Daartoe zijn onderzoeken uitgevoerd, zie hierover paragraaf 2.4 en hoofdstuk 4, paragraaf 4.1.1 en paragraaf 4.1.2, en is acht geslagen op de omstandigheden en de belangen van belanghebbenden, zie hierover hoofdstuk 3 en 5. De gemeente trekt hieruit de conclusie dat op dit moment de veiligheid van recreatie in Park Nauerna alleen aangetoond en geborgd kan worden als er een bovenafdichting wordt aangebracht en in stand gehouden.
Als gevolg van deze conclusie is in het reparatieplan opnieuw de functie recreëren toegevoegd aan Park Nauerna. Wel wordt als voorwaarde de verplichting gesteld dat voorafgaand aan het gebruik als recreatief park een bovenafdichtingsconstructie wordt aangebracht en deze maatregel ook in stand wordt gehouden. Aan de bovenafdichtingsconstructie wordt onder meer de eis gesteld dat het uittreden van vloeistoffen (percolaat) en gassen (stortgas) moet worden tegengegaan. Daarnaast worden voorwaarden gesteld aan de bodemkwaliteit van de leeflaag ter plaatse van kinderspeelplaatsen en aan het plaatsen van hekwerken. Om beschadiging van de bovenafdichtingsconstructie te voorkomen door recreatief gebruik is ook bepaald dat op de gronden van Park Nauerna fietspaden (voor bijv. mountainbikes) en ruiterpaden niet zijn toegestaan. Door deze voorwaarden en beperkingen wordt de veiligheid van recreëren in Park Nauerna geborgd.
Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op de hoogteligging en de aanleg van de bovenafdichtingsconstructie. Enerzijds wordt hiermee de totale hoogte van Park Nauerna geborgd zoals deze ook in bestemmingsplan Omgeving Nauerna was voorzien, anderzijds wordt hiermee geborgd dat de stikstofdepositie in de betrokken Natura 2000-gebieden niet overschreden wordt.
Een uitgebreide toelichting op de aanpassingen die het reparatieplan beoogt en de manier waarop dat in de regels en op de verbeelding is vormgegeven, is beschreven in paragraaf 6.2.
Inleiding
De uitspraak van de Raad van State dwingt de gemeente Zaanstad vooraf te beoordelen op welke wijze veilig recreëren op Park Nauerna gewaarborgd kan worden. Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna is daarvoor een uitgebreid proces doorlopen waarin onderzocht is hoe veilig recreëren kan worden zekergesteld. Daarnaast bleek vanwege de natuurbescherming aanvullend onderzoek nodig. Onderstaand gaan we stap voor stap in op het onderzoeksproces. De onderzoeksresultaten zelf en de afweging hiervan in relatie tot de betrokken belangen staan vermeld in hoofdstuk 4 en 3.
Start van het onderzoeksproces
Na de uitspraak van de Raad van State is in september 2018 overlegd met Afvalzorg over de voorbereiding van dit reparatieplan. Duidelijk was dat onderzoeken nodig zijn die, vanwege de noodzakelijke expertise, door een extern bureau dienen te worden uitgevoerd. Dit betreft alleen fase 1 en 2 omdat op fase 3 nog tot april 2022 gestort mag worden. Onderzoek naar veilige recreatie zonder bovenafdichting is daarom nog niet mogelijk voor deze fase (fase 3) omdat nog onbekend is welke afvalstoffen er nog gestort zullen worden.
Afvalzorg stelde voor dat zij Lievense, de adviseur die indertijd adviserend onder de naam CSO het rapport 'Veilige recreatie: met of zonder folie' opstelde (dat als bijlage bij bestemmingsplan Omgeving Nauerna was opgenomen), opdracht zou geven voor het vervolgonderzoek. Afgesproken is dat Lievense in opdracht van Afvalzorg:
Ook is afgesproken dat de gemeente, als bestuurlijk verantwoordelijke voor het reparatieplan, een second opinion zal laten uitvoeren op deze onderzoeksrapporten die door Afvalzorg worden aangeleverd.
Rapporten van Lievense
In twee rapporten (d.d. 17-12-2018, zie bijlage 4 en bijlage 5) concludeert Lievense dat veilige recreatie (ook zonder bovenafdichting) mogelijk is. In het rapport over fase 1 (bijlage 4) wordt daarbij opgemerkt: 'Ook op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in enkele jaren inspectie en beheer wordt geconcludeerd dat veilige recreatie mogelijk is (ook zonder folie) als wordt voldaan aan de in 2015 geschetste randvoorwaarden' (met de verwijzing naar 'de in 2015 geschetste randvoorwaarden' verwijst men naar de randvoorwaarden in het rapport 'Veilige recreatie: met of zonder folie', zie bijlage 3). Verder wordt opgemerkt: 'Tot nog toe is gebleken dat inspectie en beheer goed mogelijk zijn en de omvang van het park daarvoor geen belemmering vormt.
Het in het rapport van 2015 niet beschreven verschijnsel van mogelijk uit de afdeklaag tredend
percolaat doet aan deze conclusie niets af. Inspectie en beheer zijn ook wat dit betreft
toereikende maatregelen voor veilige recreatie.'
In het rapport over fase 2 (bijlage 5) wordt ook aangegeven dat met effectief beheer ook in fase 2 veilig gerecreëerd kan worden.
Beoordeling van veilig recreëren door de gemeente
Om vast te stellen of de veiligheid van recreatie te garanderen is, heeft de gemeente deskundigen ingeschakeld om zo objectief mogelijk te kunnen oordelen over de veiligheidsaspecten. De Raad van State vond immers in de uitspraak over bestemmingplan Omgeving Nauerna dat de gemeente het bestemmingsplan niet zorgvuldig had voorbereid. De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad 'zich niet in redelijkheid op grond van het CSO-onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat veilig recreëren zonder het aanbrengen van een bovenafdichting gewaarborgd is.' Dit betekent dat de gemeente zelfstandig de veiligheid van recreatie moet beoordelen. De gemeente heeft adviescombinatie Tauw/Witteveen+Bos (verder aangeduid als: TWB) gevraagd om inhoudelijk te adviseren in dit proces.
Second opinion TWB over rapporten Lievense
TWB heeft in opdracht van de gemeente een second opinion (bijlage 6) uitgevoerd op de onderzoeksrapporten van Lievense. Zij hebben beoordeeld of de Lievense rapporten gebaseerd zijn op aannemelijke uitgangspunten en of de conclusies kunnen worden overgenomen. TWB plaatst kanttekeningen bij de onderbouwing van de conclusies in de Lievense rapporten. TWB signaleert dat voor percolaat (water dat in contact heeft gestaan met stortmateriaal, waardoor verontreinigingen in het water terecht gekomen zijn) een passend toetsingskader ontbreekt. Voor stortgas is TWB van oordeel dat het toetsingskader niet geheel actueel is en, omdat het gebaseerd is op wetgeving voor arbeidsomstandigheden, niet vanzelfsprekend passend is voor kwetsbare groepen (kinderen, ouderen, zwangeren. etc.) die zullen recreëren in het park.
Er bestaan in Nederland geen normen in wet- en regelgeving voor blootstelling aan percolaat en stortgas van recreanten op stortplaatsen waarmee de veiligheid getoetst kan worden. TWB stelt zelf geen toetsingskaders vast en heeft daarom geadviseerd om onafhankelijke deskundigen, zoals de GGD en het RIVM, te raadplegen over een passend en actueel toetsingskader voor percolaat en stortgas. Met dit toetsingskader kan beoordeeld worden op welke wijze de veiligheid van recreatie op Park Nauerna kan worden verzekerd.
Advies GGD over toetsingskader
De gemeente heeft vervolgens de GGD Zaanstreek-Waterland gevraagd te adviseren over een toetsingskader voor percolaat en stortgas. Dit advies heeft zij, in afstemming met GGD Amsterdam en het RIVM, gefaseerd gegeven (op 6 maart 2019, aangevuld op 13 maart 2019 (bijlage 7) en, na vragen van de gemeente, definitief op 18 juli 2019 (bijlage 8). De GGD adviseert over de volgende drie aandachtsgebieden:
Het GGD-advies van maart 2019 (bijlage 7) is onder andere aanleiding geweest voor de gemeente om Afvalzorg te verzoeken Park Nauerna (fase 1) niet langer open te stellen voor publiek. Afvalzorg heeft hier gehoor aan gegeven en het park direct gesloten (maart 2019). Sindsdien is het park niet openbaar toegankelijk.
Overleggen over de adviezen over percolaat en stortgas
Met de meest betrokken uitvoeringspartners van Overeenkomst Nauerna (BGN, Afvalzorg, provincie en gemeente) zijn de uitgebrachte adviezen in bijzijn van hun deskundigen, waaronder Omgevingsdienst NoordZeekanaalGebied (ODNZKG verder: OD) en in aanwezigheid van deskundigen van de GGD in meerdere expertsessies besproken. Voor deze besprekingen zijn nog nadere stukken opgesteld en/of uitgewisseld. Het doel van de overleggen was te komen tot een gedragen toetsingskader en een daaruit volgende conclusie over veilig recreëren op Park Nauerna. De conclusies uit deze overleggen zijn bestuurlijk besproken. De overleggen hebben niet geleid tot een gelijkluidend standpunt, zie hiervoor paragraaf 5.4.
Asbestonderzoek
Er is een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest in fase 1 van Park Nauerna. Dit naar aanleiding van het GGD-advies over fase 1 van Park Nauerna en gewijzigde regelgeving inzake de onderzoekstrategieën en –vereisten voor het controleren van op te brengen grond op aanwezigheid van asbest. Het onderzoek heeft plaatsgevonden, zie bijlage 12 Verkennend asbestonderzoek Stortplaats Nauerna (fase 1). In paragraaf 4.1.2 is een meer uitgebreide beschrijving van de aanleiding en van de resultaten opgenomen.
Natuurbescherming: stikstofdepositie
Zoals bekend heeft de Raad van State op 29 mei 2019 geoordeeld dat de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) niet voldoet aan de Europese richtlijn die ten grondslag ligt aan de Wet natuurbescherming. Het gevolg is dat de PAS niet gebruikt kan worden om op voorhand significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Het onderzoek dat daarvoor is uitgevoerd in het kader van bestemmingsplan Omgeving Nauerna is voor het overgrote deel ook de onderbouwing voor dit reparatieplan. Vanwege de rechtspraak over de PAS is nieuw, aanvullend onderzoek gedaan naar de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden.
Goede ruimtelijke ordening
Bij een bestemmingsplan wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging gemaakt van de belangen die betrokken zijn bij de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt, mede in relatie tot de wenselijkheid van die ruimtelijke ontwikkelingen. Belangrijk onderdeel hierbij is de situering van functies ten opzichte van elkaar.
Dit reparatieplan legt als bestemmingsplan de planologische basis voor het toestaan van recreatie op Park Nauerna. Met de vaststelling van het reparatieplan neemt de gemeente haar bestuurlijke verantwoordelijkheid om te voldoen aan de opdracht van de Raad van State. Afvalzorg wenst in de toekomst duurzaam stortbeheer uit te voeren en is daarvoor in afwachting van de resultaten van een landelijke pilot. Belangrijk onderdeel van duurzaam stortbeheer is dat er geen bovenafdichtingsconstructie wordt aangebracht op de gestorte afvalstoffen. Afvalzorg wil daarom zonder bovenafdichtingsconstructie Park Nauerna realiseren. Over de vraag of de veiligheid van recreëren dan voldoende geborgd kan worden denken Afvalzorg en de gemeente verschillend. Afvalzorg geeft aan dat het door de GGD aangedragen toetsingskader niet correct is en dat het met de juiste beheersmaatregelen wel veilig is om zonder bovenafdichting te recreëren op Park Nauerna. De gemeente deelt dit standpunt niet. De gemeente is van mening dat het gezondheidskundige advies van de GGD niet genegeerd mag en kan worden bij de beoordeling van de veiligheid voor recreëren. De gemeente meent ook dat de maatregelen die de adviseurs van Afvalzorg voorstellen niet voldoende zijn om, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, aan te tonen dat wordt voldaan aan de toetsingskaders voor veilig recreëren, zoals die door de GGD geadviseerd worden. Dit betekent dat zonder bovenafdichtingsconstructie de veiligheid van recreëren niet geborgd kan worden en er nu geconcludeerd moet worden dat duurzaam stortbeheer niet te verenigen is met veilig recreëren. Een bovenafdichtingsconstructie maakt duurzaam stortbeheer immers onmogelijk. Mede gelet op de afspraak zoals deze in Overeenkomst Nauerna is vastgelegd om Park Nauerna zo spoedig mogelijk te realiseren, betekent dit dat het belang van veilig recreëren zwaarder weegt dan het belang van eventuele uitvoering van duurzaam stortbeheer in de toekomst.
Naast de bovenafdichtingsconstructie zijn daarnaast ook de eerder in paragraaf 2.4 genoemde voorwaarden en beperkingen gesteld om de veiligheid van recreëren, de maximale hoogte van het park en de bescherming van de nabijgelegen Natura-2000 gebieden te borgen.
In hoofdstuk 4 wordt uitgebreid ingegaan op de beoordeling van de adviezen en onderzoeksresultaten waarmee het voorgaande is onderbouwd.
Over de onderzoeksresultaten en de verschillende standpunten is meerdere malen overleg gevoerd met de meest betrokken uitvoeringspartners van Overeenkomst Nauerna, zie hierover paragraaf 5.4 . Omdat er over de verdere uitwerking van het GGD-advies en over eventuele andere scenario's geen overeenstemming is bereikt tussen de uitvoeringspartners, is gesproken over een vervolgproces. Op 1 juli 2020 is daarover overeenstemming bereikt waarbij het volgende is afgesproken.
RIVM onderzoekt veilig recreëren op Park Nauerna
Partijen, provincie Noord-Holland, gemeente Zaanstad, Afvalzorgen en Belangengroep Nauerna geven gezamenlijk de opdracht aan het RIVM om als gezaghebbend instituut te onderzoeken hoe er veilig gerecreëerd kan worden op stortplaats Nauerna. De resultaten zijn naar verwachting in het vierde kwartaal van 2020 beschikbaar. Op basis daarvan nemen de uitvoeringspartners een besluit over de vervolgstappen.
Reparatieplan gemeente Zaanstad
Gemeente Zaanstad legt wel alvast een reparatieplan voor aan de gemeenteraad met hierin een oplossing voor veilig recreëren: een bovenafdichtingsconstructie met een voor water en gas ondoordringbare laag. Dit doet de gemeente omdat Zaanstad de opdracht van de Raad van State kreeg om de veiligheid van recreëren beter te borgen in het bestemmingsplan Nauerna. De termijn die de gemeente kreeg voor deze opdracht liep op 23 april 2020 af. Het is voor de gemeente dan ook van belang zo spoedig mogelijk aan de opdracht van de RvS te voldoen.
Conclusie
Uit de beoordeling van de adviezen blijkt dat in het gebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat de relevante milieuaspecten niet als een belemmerende factor gelden. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het toestaan van recreatie op Park Nauerna onder de gestelde voorwaarden en beperkingen een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling is. Omdat bij de uitvoeringspartners van Overeenkomst Nauerna geen gemeenschappelijk draagvlak is gevonden voor een ander scenario houdt de gemeente zich aan de afspraken uit Overeenkomst Nauerna. Het bestemmingsplan voorziet tevens in een vertaling van de afspraken uit Overeenkomst Nauerna. Met de voorgeschreven maatregelen (waaronder de aanleg van de bovenafdichtingsconstructie) is sprake van een veilige recreatiemogelijkheid in Park Nauerna
Met dit bestemmingsplan is sprake van een goede ruimtelijke ordening en wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse gefaciliteerd.
In dit hoofdstuk worden de onderzoeken beschreven die zijn uitgevoerd ter onderbouwing van dit reparatieplan. Zo is in paragraaf 4.1.1 in gegaan op de aspecten percolaat en stortgas die samenhangen met het stortbeheer en een relatie hebben met de veiligheid van recreatie op de stort. Paragraaf 4.1.2 gaat in op de kwaliteit van de afdeklaag en paragraaf 4.1.3 beschrijft het effect van het reparatiebesluit op de stikstofdepositie.
Het gebruiken van een stortplaats waar het storten is beëindigd, voor recreatie wordt veelvuldig toegepast in Nederland. In dit reparatieplan wordt als voorwaarde voor veilige recreatie het aanbrengen van een bovenafdichtingsconstructie verplicht gesteld. De bovenafdichtingsconstructie voorkomt dat stortgas en percolaat kunnen uittreden.
Het aanbrengen van een bovenafdichtingsconstructie is een verplicht voorgeschreven maatregel in het kader van het stortbeheer van stortplaatsen. Landelijk is echter voor een aantal stortplaatsen het experiment Duurzaam Stortbeheer gestart. Met duurzaam stortbeheer wordt in beginsel alleen een afdeklaag aangebracht en worden de andere lagen van de bovenafdichtingsconstructie niet aangebracht. Afvalzorg heeft voor Nauerna de wens uitgesproken om duurzaam stortbeheer toe te gaan passen. Daarom is onderzocht op welke wijze het gebruikelijke stortbeheer en het duurzaam stortbeheer plaatsvindt en welke maatregelen er nodig zijn om veilig te kunnen recreëren en of dit te verenigen is met duurzaam stortbeheer. Onderstaand gaan we in op het reguliere stortbeheer (paragraaf 4.1.1.1) en het duurzaam stortbeheer (paragraaf 4.1.1.2). Daarna gaan we in par. paragraaf 4.1.1.3 in op de onderzoeken en adviezen die over de aspecten percolaat en stortgas zijn uitgebracht. In paragraaf 4.1.1.4 staat de beoordeling van de gemeente van de onderzoeken en adviezen, waarbij ingegaan wordt op het toetsingskader, de te nemen maatregelen en de gevolgen van duurzaam stortbeheer voor het recreëren.
Vervolgens is in paragraaf 4.1.1.5 de conclusie van de beoordeling beschreven waarbij onderbouwd wordt waarom een bovenafdichtingsconstructie voorgeschreven wordt met het oog op percolaat en stortgas om daarmee veilig recreëren te borgen.
Bij het gebruikelijke stortbeheer is het aanbrengen van een bovenafdichtingsconstructie verplicht op grond van het Stortbesluit bodembescherming (verder: Stortbesluit). Deze verplichting dient ter bescherming van de bodem en moet na uiterlijk 30 jaar na het aanbrengen van de onderafdichting worden uitgevoerd. (Een uitzondering hierop vormen de oude stortplaatsen waar storten halverwege de jaren negentig is beëindigd.) Uit het Stortbesluit (artikel 4 lid 4) volgt dat op een stortplaats waar niet meer gestort wordt een bovenafdichtingsconstructie moet worden aangebracht die tegengaat dat hemelwater in de gestorte afvalstoffen infiltreert. In de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming (artikel 5) is bepaald dat een beschermingsniveau geboden moet worden dat ten minste gelijkwaardig is aan de bescherming van de bodem die beoogd is met het gestelde in de Richtlijn dichte eindafwerking (VROM, juli 1991; 634/EA91/DO061/6895).
De eindafwerking, zoals voorgeschreven in deze richtlijn is de best beschikbare techniek (BBT) en bestaat uit alle lagen vanaf het stortmateriaal (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1: Opbouw eindafwerking (bron: Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststoffenbergingen)
De bovenafdichtingsconstructie bestaat dus, volgens de bepalingen uit de Richtlijn dichte eindafwerking, uit de steunlaag, de meervoudige afdichtingsconstructie, de drainagelaag en de afdeklaag:
Bij een functionerende bovenafdichtingsconstructie kan er geen hemelwater in de stortplaats infiltreren. Dat betekent ook dat er geen percolaat (water dat in contact heeft gestaan met stortmateriaal, waardoor verontreinigingen in het water terecht gekomen zijn) of stortgas kan uittreden.
De verplichting tot het aanbrengen van een bovenafdichtingsconstructie op stortplaats Nauerna, op grond van de bepalingen uit het Stortbesluit, is op dit moment uitgesteld vanwege het programma Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS) en de aanwijzing van Nauerna als uitstellocatie (zie ook paragraaf 4.1.1.2). Wel is op de gronden in fase 1 en deels in fase 2 van Park Nauerna een afdeklaag aangebracht bovenop het gestorte afval. Dat betekent dus dat er wel een scheiding is tussen het gestorte afval en de begroeiing van het park.
Algemeen geldt dat bij het gebruikelijke stortbeheer het gestorte afval voor altijd op de stortplaats blijft liggen en zorgvuldig wordt ingepakt met een bovenafdichting of een maatregel dat een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Dit ingepakte afval vraagt vervolgens eeuwigdurende nazorg om te voorkomen dat de omgeving verontreinigd raakt. Onderdeel daarvan is dat na het verstrijken van de levensduur (30-50 jaar) de bovenafdichtingsconstructie vervangen moet worden. Deze nazorg is aanleiding geweest om op nationaal niveau te onderzoeken of een andere en meer duurzame werkwijze mogelijk is. Centraal daarin staat de vraag of het mogelijk is de verontreiniging binnen de stortplaats onschadelijk te maken zodat deze gevolgen van het afval op stortplaatsen niet aan de toekomstige generaties wordt doorgegeven.
Op 1 juli 2016 is daarom in Nederland, op grond van hoofdstuk IIIA van het Stortbesluit, het experiment Duurzaam Stortbeheer gestart. Een aantal stortplaatsen in Nederland is, voor een periode van 10 jaar, aangewezen als experimentlocatie, waar duurzaam stortbeheer wordt toegepast. Dit experiment volgt uit het programma Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS), waarbij onderzocht wordt of het mogelijk is om het afwentelen van de zorg voor het afval op toekomstige generaties te voorkomen. Met duurzaam stortbeheer wordt alleen een afdeklaag aangebracht. De andere lagen van de bovenafdichtingsconstructie (zie paragraaf 4.1.1.1) worden na beëindiging van de exploitatie van de stortplaats niet gerealiseerd. Water kan op deze manieren blijven infiltreren in de stort. Daarmee krijgen natuurlijke processen de ruimte met het doel het afval volledig af te breken en de stortplaats uit te doven. Deze natuurlijke processen kunnen worden gestimuleerd door bijvoorbeeld het inbrengen van water en zuurstof. Na afloop van het proces zouden geen schadelijke stoffen meer uit de stortplaats kunnen treden.
Als dit experiment slaagt, zou de eeuwigdurende zorgplicht op stortplaatsen niet meer nodig zijn. Controle en onderhoud, zoals het vervangen van de bovenafdichtingsconstructie, hoeft dan niet meer verplicht gesteld te worden.
Vervolgfuncties worden geacht veilig te zijn na afloop van het duurzaam stortbeheer omdat het afval volledig is afgebroken en er geen giftige stoffen meer uittreden. Met het experiment Duurzaam Stortbeheer én de daarop volgende monitoringsperiode wordt gedurende ten minste 13 jaar onderzocht of deze doelstellingen en hypothesen daadwerkelijk realiseerbaar zijn. Op zijn vroegst in 2029 is bekend of duurzaam stortbeheer tot deze positieve resultaten zal leiden.
Nauerna behoort niet tot de aangewezen experimentlocaties voor duurzaam stortbeheer in Hoofdstuk IIIA van het Stortbesluit bodembescherming. De locatie is wél bij het inwerkingtreden van artikel 14d van Hoofdstuk 5a van de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming d.d. 17 mei 2016 door het rijk aangewezen als uitstellocatie. De aanwijzing als uitstellocatie betekent dat gedurende het experiment Duurzaam Stortbeheer én de daarop volgende monitoringsperiode de bovenafdichtingsconstructie niet hoeft te worden aangebracht in afwachting van de resultaten van het experiment. De uitvoeringsregeling stelt dat de bovenafdichtingsconstructie uiterlijk 13 jaar na de inwerkingtreding van hoofdstuk IIIA Stortbesluit bodembescherming dient te worden aangebracht (uiterlijk 2029). Wanneer het experiment slaagt, kan na de monitoringsperiode duurzaam stortbeheer worden gestart op Nauerna (en er hoeft dan geen bovenafdichtingsconstructie te worden aangebracht). Op grond van de huidige kennis zal het zo'n 10 jaar (dus tot 2039) duren voor het afbraakproces door duurzaam stortbeheer is afgerond in Stortplaats Nauerna.
Eerdere beoordeling van veilig recreëren
Sinds halverwege de jaren 90 zijn de stortplaatsen allemaal gesloten met een bovenafdichtingsconstructie zoals bedoeld in het Stortbesluit en de bijbehorende richtlijn. Het is algemeen aanvaard dat als een dergelijke afdichting is aangebracht, recreatie veilig is. Immers, de bovenafdichtingsconstructie voorkomt dat percolaat dan wel stortgas kunnen uittreden en dat recreanten hiermee in contact kunnen komen (aan percolaat of stortgas worden blootgesteld).
Recreatie op Park Nauerna zonder bovenafdichtingsconstructie, gedurende de periode van uitstel en mogelijk de periode dat duurzaam stortbeheer wordt toegepast, is daarom niet zo vanzelfsprekend. Dit is indertijd bij het opstellen van bestemmingsplan Omgeving Nauerna ook onderkend. In het bestemmingsplan was de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat recreatie alleen toegestaan was nadat met een onderzoek was aangetoond of en welke maatregelen getroffen moeten worden om veilig te kunnen recreëren. Deze maatregelen moesten ook uitgevoerd worden en in stand gehouden worden.
De Raad van State vernietigde deze voorwaardelijke verplichting omdat bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet voldoende beoordeeld was of de ruimtelijke gevolgen aanvaardbaar zijn.
De Raad van State vond bovendien dat met het indertijd uitgevoerde onderzoek naar veilige recreatie (zie bijlage 3) onvoldoende gemotiveerd was dat veilig recreëren zonder het aanbrengen van een bovenafdichtingsconstructie in fasen 1, 2 en 3, voldoende gewaarborgd is. Daarbij plaatste de Raad van State opmerkingen over stortgasemissie, de mogelijkheid van percolaatwater (was niet meegenomen in het onderzoek) en een aantal aannames. Het bedoelde onderzoek is indertijd uitgevoerd door CSO Adviesbureau voor Milieu Onderzoek B.V. (inmiddels adviserend onder de naam Lievense) ter uitvoering van de afspraken die daarover gemaakt zijn in Overeenkomst Nauerna. Op voorstel van CSO heeft de provincie normen gesteld voor stortgasemissie. Deze zijn gebaseerd op arbeidsomstandigheden.
Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van het reparatieplan aangetoond moet zijn of veilig recreëren op Park Nauerna mogelijk is en eventueel onder welke voorwaarden. Dit betekent dat bij het nemen van het reparatiebesluit met daarin de mogelijkheid om te recreëren aangetoond moet zijn dat veilig recreëren op Park Nauerna gewaarborgd kan worden. De uitspraak is integraal als bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting.
Onderzoeken en adviezen over stortgas en percolaat voor dit reparatieplan
Aanvullende onderzoeken Lievense
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is de rapportage door Lievense aangevuld (bijlage 4) en is er ook voor fase 2 een rapportage opgesteld (bijlage 5). De conclusie op basis van deze nieuwe onderzoeksrapporten is dat veilig recreëren zonder bovenafdichtingsconstructie op Nauerna mogelijk is mits aan enkele randvoorwaarden wordt voldaan.
In het rapport over fase 1 is de conclusie als volgt verwoord:
'Ook op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in enkele jaren inspectie en beheer wordt geconcludeerd dat veilige recreatie mogelijk is (ook zonder folie) als wordt voldaan aan de in 2015 geschetste randvoorwaarden'. (Met de verwijzing naar 'de in 2015 geschetste randvoorwaarden' wordt verwezen naar de randvoorwaarden die in het eerste rapport uit 2015 'Veilige recreatie: met of zonder folie' beschreven zijn.) 'Tot nog toe is gebleken dat inspectie en beheer goed mogelijk zijn en de omvang van het park daarvoor geen belemmering vormt.
Het in het rapport van 2015 niet beschreven verschijnsel van mogelijk uit de afdeklaag tredend percolaat doet aan deze conclusie niets af. Inspectie en beheer zijn ook wat dit betreft toereikende maatregelen voor veilige recreatie.'
In het rapport over fase 2 wordt ook aangegeven dat met effectief beheer ook in fase 2 veilig gerecreëerd kan worden.
Second opinion TWB
Om de veiligheid van recreatie goed te beoordelen heeft de gemeente een second opinion (bijlage 6) uit laten voeren door TWB op de aangepaste/nieuwe rapportages. Met de second opinion is beoordeeld of de onderzoeken van Lievense gebaseerd zijn op aannemelijke uitgangspunten en of de conclusies kunnen worden overgenomen. In de second opinion zijn, gemotiveerd, kanttekeningen geplaatst bij de onderbouwing van de conclusies in de rapporten van Lievense. Daarnaast is gesignaleerd dat voor percolaat een passend toetsingskader ontbreekt. Voorts is geconstateerd dat het gehanteerde toetsingskader, voor wat betreft de blootstellingsrisico's voor stortgas deels verouderd is en niet vanzelfsprekend passend is voor kwetsbare groepen (zoals zwangere vrouwen, kinderen, personen met een verminderde gezondheid of ouderen), die in Park Nauerna verwacht mogen worden. In de rapporten van Lievense zijn de normen gehanteerd, zoals door de provincie zijn gesteld (gebaseerd op de regelgeving voor arbeidsomstandigheden). In beginsel is een dergelijk toetsingskader geschikt voor de bescherming van werknemers. Het gehanteerde toetsingskader biedt mogelijk onvoldoende bescherming aan kwetsbare groepen.
Er bestaan in Nederland geen normen in wet- en regelgeving voor blootstelling aan percolaat en stortgas van recreanten op stortplaatsen waarmee de veiligheid getoetst kan worden. TWB stelt zelf geen toetsingskaders vast en heeft daarom geadviseerd om onafhankelijke deskundigen, zoals de GGD en RIVM, te raadplegen over een passend en actueel toetsingskader voor percolaat en stortgas. Met dit toetsingskader kan beoordeeld worden op welke wijze de veiligheid van recreatie op Park Nauerna kan worden verzekerd.
Advies GGD over toetsingskader
De GGD Zaanstreek-Waterland heeft, in afstemming met de GGD Amsterdam en ondersteund door het RIVM, de gemeente geadviseerd over een passend toetsingskader voor percolaat en stortgas (zie bijlagen 7 en 8). De GGD adviseert voor percolaat en stortgas het volgende:
Percolaat:
Het advies is om het risico op blootstelling aan percolaat terug te brengen tot nihil dat wil zeggen tot 'verwaarloosbaar klein'. De reden hiervoor is de onvoorspelbaarheid van het uittreden van percolaat. Dat geldt voor de hoeveelheid, de samenstelling en de concentraties van (giftige) stoffen in het percolaat alsmede de plek en het tijdstip van uittreden van percolaat.
Stortgas:
De GGD adviseert om voor de blootstelling aan stortgas andere meer passender normen te hanteren dan in de rapporten van Lievense zijn toegepast. Het beoordelingskader van Lievense is arbeidhygiënisch. Het is geschikt voor de arbeidssituatie en kan niet direct worden toegepast op bewoners.
Voor middellange of acute blootstelling zijn geen landelijke grensnormen vastgesteld in Nederland. De GGD adviseert daarom de ATSDR waarden toe te passen (ATSDR is de afkorting van Agency for Toxic Substances and Disease Registry; een federale instelling van het Amerikaanse ministerie van volksgezondheid). Bij de ontwikkeling hiervan is expliciet gekeken naar kwetsbare groepen als jonge kinderen, ouderen en andere kwetsbare mensen. De ATSDR-waarden zijn de beste die er op dit moment wereldwijd beschikbaar zijn.
Voor de situatie recreëren worden twee waarden aanbevolen. Dit zijn:
De ATSDR geeft geen waarden (meer) voor blootstelling over een perioden korter dan 14 dagen. Voor dergelijke situaties is het meest voor de hand liggend om de 14 dagen norm van ATSDR terug te rekenen naar een beter passende verblijfsduur. Zo kan bijvoorbeeld een afgeleide norm bepaald worden voor de blootstellingsperiode van één uur, zonder de norm voor 14 dagen te overschrijden.
Vertaling naar een praktisch toetsingskader
Dit advies van de GGD is door TWB vertaald naar een praktisch hanteerbaar toetsingskader. Hierin wordt naast de MRL-acuut getoetst aan een daarvan afgeleide bovengrenswaarde. Deze bovengrenswaarde is geschikt voor de toetsing van reeds uitgevoerde momentane metingen. Hiervoor wordt verwezen naar het document Toetsingskader buitenlucht park Nauerna fase 1. Deze is als bijlage 2 opgenomen in het rapport 'conclusies proces over veiligheid voor recreatie op stortplaats Nauerna te Assendelft' (bijlage 9)
Door de GGD is bevestigd dat dit een valide vertaalslag is van het voorgestelde toetsingskader.
Inleiding
TWB heeft na afronding van de deskundigenoverleggen, hierover paragraaf 5.4, een eindrapport 'Conclusies proces over veiligheid voor recreatie op stortplaats Nauerna te Assendelft' (bijlage 9, verder genoemd eindrapport) opgesteld over de aspecten percolaat en stortgas. Daarbij wordt ingegaan op de onder paragraaf 4.1.1.3 genoemde adviezen, de vraagstukken die besproken zijn in de expertsessies met de deskundigen van de GGD en betrokkenen bij de uitvoering van Overeenkomst Nauerna en op de daarvoor ingebrachte notities en adviezen. Zie voor een overzicht van alle stukken bijlage 1 van het eindrapport (bijlage 9). Als bijlagen bij de toelichting van dit bestemmingsplan zijn opgenomen de adviezen van de GGD (bijlagen 7 en 8) en de door Afvalzorg ingebrachte documenten (bijlagen 3, 4, 5, 10, 14, 15 en 16). De adviezen van TWB aan de gemeente zijn opgenomen in bijlage 6 en in het eindrapport van TWB (bijlage 9), waarin als bijlagen 2 t/m 4 de technisch inhoudelijke notities van TWB en als bijlage 5 de verslagen van de deskundigenoverleggen zijn opgenomen.
De vraag die beantwoord moet worden, luidt: wat betekent het normenkader van de GGD voor de beoordeling van de veiligheid bij recreatie op Park Nauerna? In haar eindrapport, bijlage 9, gaat TWB in hoofdstuk 4 op deze vraag in voor de aspecten percolaat en stortgas.
Percolaat
In de second opinion (bijlage 6) wijst TWB op de (toenemende) kans op ongecontroleerd uittreden van percolaat aan de oppervlakte van Park Nauerna bij een functionerend en afnemend functionerend percolaatsysteem. Het ongecontroleerd uittreden van percolaat is vervolgens op tenminste één locatie feitelijk vastgesteld, zoals beschreven in de “Voortgangsnotitie wateruittreding, park Nauerna, fase 1” (zie bijlage 10).
In de deskundigenoverleggen is gesproken over het normenkader en de voorspelbaarheid van percolaat. Het betreft de voorspelbaarheid van de kwaliteit (samenstelling) van het percolaat en de kans, plaats en tijdstip van het uittreden van het percolaat. Daarbij is de vraag besproken of er aan de hand van de voorspelbaarheid een aanvaardbaar/acceptabel risico kan worden gehanteerd. In het eindrapport (bijlage 9) van TWB zijn de verschillende standpunten aangegeven van de bij de overleggen aanwezige betrokkenen.
TWB concludeert uiteindelijk over de voorspelbaarheid het volgende:
'De door Afvalzorg aangeleverde monitoringsgegevens geven geen aanleiding tot een bevestiging van de stelling dat de voorspelbaarheid van de kwaliteit van het potentieel uittredend percolaat voor de verschillende fases van de stort groter is dan TWB in haar eerdere second opinion heeft aangegeven. TWB ziet om deze reden geen aanleiding tot een herziening van haar eerdere adviezen en adviseert rekening te blijven houden met een onvoorspelbare samenstelling van het percolaat.
Ook het uittreden van percolaat is vanwege niet te modelleren heterogeniteit naar mening van TWB niet in voldoende mate voorspelbaar om gebieden met een nihile kans op uittredend percolaat te identificeren. TWB ziet om deze reden ook op dit onderdeel geen aanleiding tot een herziening van haar eerdere adviezen en adviseert rekening te blijven houden met een onvoorspelbaarheid in plaats en tijdstip van ongecontroleerd uittredend percolaat.'
Over de maatregelen die passen bij het toetsingskader en recreatie concludeert TWB:
'Uitgaande van het toetsingskader van de GGD en de bovenbeschreven beoordelingen en het gegeven dat nu een besluit over veilige recreatie moet worden genomen voor het park Nauerna, komt TWB tot de conclusie dat alleen met de inzet van zogenaamde Beste Beschikbare Technieken (BBT) wordt voldaan aan een Verwaarloosbaar Risiconiveau. De BBT worden daarbij vertaald naar een bovenafdichtingsconstructie zoals bedoeld in de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming en de Richtlijn dichte eindafwerking of hieraan aantoonbaar gelijkwaardig.
Andere niet gelijkwaardige maatregelen (bijvoorbeeld dikkere afdeklagen, lokaal extra drainage) leiden mogelijk wel tot een (aanzienlijke) reductie van de kans op blootstelling ten opzichte van de huidige situatie, maar er blijft sprake van een niet kwantificeerbare resterende kans op blootstelling. Daarmee wordt in ieder geval voor blootstelling aan percolaat niet voldaan aan het toetsingskader van de GGD. Een belangrijk punt hierbij is dat de risico's van uittreding van' percolaat in de toekomst kunnen toenemen (bij een falend percolaatssysteem of door ontwikkeling van slecht doorlatende lagen in de stort).'
Stortgas
In de second opinion (bijlage 6) wijst TWB op de achtergrond van het gehanteerde toetsingskader: arbeidsomstandigheden. Deze normen zijn bedoeld om de veiligheid van arbeiders te borgen en passen niet bij de 'algemene bevolking' (hier: recreanten) waar het park voor bedoeld is. Onder de algemene bevolking behoren ook kinderen, ouderen en andere kwetsbare groepen die niet bij de normering voor arbeidsomstandigheden worden betrokken maar die een belangrijke doelgroep voor Park Nauerna vormen.
In de deskundigenoverleggen is gesproken over het risico op gezondheidseffecten bij recreanten en de verschillende toetsingskaders die daarvoor beschikbaar staan en genoemd zijn in:
Ten aanzien van de normen gebaseerd op arbeidsomstandigheden blijkt dat er twee visies zijn. Enerzijds wordt door BGN en AZ aangegeven dat het toetsingskader in 2015 is vastgesteld en nog steeds voldoet en dat het in de context van het handelingskader moet worden geplaatst. Anderzijds geeft de GGD aan dat er voor de algemene bevolking andere normen worden gehanteerd dan voor arbeidsomstandigheden. TWB merkt op dat de arbeidshygiënische norm voor benzeen al voor vaststelling van het bestemmingsplan verouderd was. De GGD benadrukt dat zij in 2015 niet was aangesloten bij het vaststellen van de toetsingskaders.
In het rapport 'Conclusies proces' (bijlage 9) van TWB zijn de verschillende standpunten aangegeven van de bij de overleggen aanwezige betrokkenen.
TWB heeft de beschikbare meetgegevens van de kwaliteit van de buitenlucht voor fase 1 getoetst aan het normenkader van de GGD en de daarop gebaseerde bovengrenswaarde.
"De toetsing van stortgas is uitgevoerd in de notitie “Toetsingskader buitenlucht park Nauerna fase 1”. Dit toetsingskader bestaat uit een MRL acuut bij een blootstellingsduur van 1 tot maximaal 14 dagen en een hierop gebaseerde bovengrenswaarde bij een verblijftijd in het park Nauerna fase 1 van maximaal 4 uur per dag om toetsing aan (ook reeds uitgevoerde) kortdurende metingen mogelijk te maken.
Na toetsing van de beschikbare kwantitatieve stofspecifieke meetgegevens van de kwaliteit van de buitenlucht in het park Nauerna fase 1 aan het door de GGD geadviseerde normenkader wordt geconcludeerd dat de blootstelling aan stortgas mogelijk leidt tot risico's voor recreanten. Bij twee metingen wordt de MRL acuut voor benzeen overschreden, bij vier metingen wordt de bovengrenswaarde voor zwavelwaterstof overschreden."
Uitgaande van een recreatieve bestemming van park Nauerna fase 1 beveelt TWB aan om maatregelen te treffen om het risico ten gevolge van blootstelling van recreanten aan stortgas tot een acceptabel niveau terug te brengen volgens het toepassen van zogenaamde Best Beschikbare Technieken (BBT). Hiermee wordt de bij percolaat genoemde bovenafdichtingsconstructie bedoeld.
Van fase 2 en 3 van Park Nauerna zijn geen meetgegevens van de buitenluchtkwaliteit beschikbaar. Daarnaast wordt de opbouw van de afdeklaag hier anders dan voor fase 1 (dikker met een gasdrainagelaag). Vanwege het ontbreken van meetgegevens kan voor fase 2 en 3 nu geen beoordeling plaatsvinden. TWB geeft aan dat als er nu een besluit over recreatie op fase 2 en 3 moet worden genomen, het niet onderbouwd is dat recreatie veilig is. Daarom kan de veiligheid alleen worden gegarandeerd met Best Beschikbare Technieken, zijnde de bovenafdichtingsconstructie.
Gevolgen van duurzaam stortbeheer voor recreëren op Park Nauerna
Bij de aanwijzing van stortplaats Nauerna op grond van de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming gaat het over het uitstellen van de verplichting om de bovenafdichtingsconstructie aan te leggen na beëindiging van de stortactiviteiten. In deze regeling en bij deze aanwijzing is geen rekening gehouden met de aard van eventuele vervolgfuncties en per wanneer die kunnen plaatsvinden (tijdens het proces van duurzaam stortbeheer of pas daarna en wat de eventuele consequenties zijn voor de vervolgfuncties als gevolg van het duurzaam stortbeheer).
Zoals de Raad van State in haar uitspraak over bestemmingsplan Omgeving Nauerna opmerkt (overweging 22.3) is geen rekening gehouden met de gevolgen van het weglaten van de bovenafdichtingsconstructie voor de veiligheid van recreëren op Park Nauerna.
De ontwikkelingen op het gebied van duurzaam stortbeheer volgen elkaar snel op. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna was er nog nauwelijks iets bekend over duurzaam stortbeheer en de mogelijke impact er van op de gebruiksmogelijkheden bovenop de stortplaats tijdens duurzaam stortbeheer. Met het voortschrijden van het experiment komt steeds meer kennis beschikbaar.
Stortplaats Nauerna is een bijzondere locatie tussen de aangewezen uitstellocaties. Voor zover bekend, is Nauerna de enige uitstellocatie met een voornemen tot gebruik van de gronden voor recreatie tijdens de periode dat het uitstel geldt en de eventuele daarop volgende periode dat duurzaam stortbeheer wordt toegepast. Op grond van de huidige beschikbare onderbouwingen is nog onvoldoende inzichtelijk welk effect het proces van duurzaam stortbeheer precies heeft op de risico's op blootstelling aan stortgas en percolaat. Het is niet uit te sluiten dat risico's op blootstelling veranderen (mogelijk toenemen). Bij duurzaam stortbeheer zullen namelijk, waar en wanneer nodig, maatregelen getroffen worden om het afbraakproces in de stort te versnellen (door toevoegen van bijvoorbeeld water en zuurstof). Het treffen van maatregelen om de afbraakprocessen te stimuleren kan op de volgende manieren effect hebben:
Vanwege deze mogelijke toename van de risico's op blootstelling aan percolaat en stortgas alsmede vanwege de mogelijke fysieke gebruiksbeperkingen, kan er op voorhand niet van worden uitgaan dat het park gedurende de looptijd van het proces van duurzaam stortbeheer (minimaal 10 jaar vanaf 2029) volledig gebruikt kan worden voor recreatie wanneer duurzaam stortbeheer wordt toegepast.
De gemeente heeft bovengenoemde onderzoeken, adviezen en de daarover gevoerde discussies met de genoemde deskundigen zorgvuldig bestudeerd en beoordeeld. Daaruit concludeert de gemeente dat bij recreatief gebruik van Park Nauerna risico's niet kunnen worden uitgesloten als geen effectieve maatregelen worden getroffen om het uittreden van percolaat en onaanvaardbare stortgasemissie tegen te gaan.
De gemeente is van oordeel dat het geadviseerde, gezondheidskundige toetsingskader van de GGD niet genegeerd mag en kan worden bij de beoordeling van de veiligheid voor recreëren. De gemeente meent ook dat de maatregelen die Lievense voorstelt in de rapporten over fase 1 en 2 niet voldoende zijn om, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, aan te tonen dat wordt voldaan aan de toetsingskaders voor veilig recreëren zoals die door de GGD geadviseerd worden.
De norm voor percolaat van verwaarloosbaar klein risico (nihile uittreding zoals vereist op basis van het GGD-advies) kan alleen bereikt worden met de Best Beschikbare Technieken.
Ter plaatse van fase 1 zijn stortgasemissies gemeten die het toetsingskader van de GGD voor lucht overschrijden. Voor fase 2 en 3 ontbreken nog de meetgegevens waardoor nu geen beoordeling kan plaatsvinden aan het toetsingskader voor stortgas. Gelet op de beschikbare informatie kan daarom nu niet onderbouwd worden dat recreatie zonder bovenafdichtingsconstructie veilig is.
Daarnaast kan er op voorhand niet van worden uitgaan dat het park volledig gebruikt kan worden voor recreatie wanneer duurzaam stortbeheer wordt toegepast. Dit vanwege de mogelijke toename van de risico's op blootstelling aan percolaat en stortgas en de mogelijke fysieke gebruiksbeperkingen.
Als effectieve maatregelen om onaanvaardbare stortgasemissie en het uittreden van percolaat te voorkomen beschouwt de gemeente het gebruik van zogenaamde Beste Beschikbare Technieken (BBT). Op dit moment is dat een bovenafdichtingsconstructie, zoals bedoeld in de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming en de Richtlijn dichte eindafwerking of hieraan aantoonbaar gelijkwaardig. Met zo'n bovenafdichtingsconstructie kan het risico op blootstelling van percolaat tot nihil teruggebracht worden en overschrijding van de normen voor stortgas voorkomen worden. Daarmee wordt de veiligheid van recreëren voldoende geborgd.
De GGD heeft naar aanleiding van het verzoek van de gemeente om, in verband met veilig recreëren op Park Nauerna, toetsingskaders voor blootstelling aan stortgas en percolaat aan te geven ook geadviseerd over de bodemkwaliteit van de afdeklaag. Aan de hand van algemene uitgangspunten heeft de GGD met name geadviseerd over fase 1 van Park Nauerna.
De GGD heeft een advies uitgebracht op 6 maart 2019, aangevuld op 13 maart 2019. De GGD geeft in dit eerste advies aan moeite te hebben met de aanwezigheid van grond met (bodemfunctie)klasse Industrie in de afdeklaag van fase 1 van park Nauerna. Het bezwaar geldt met name vanwege de toegestane concentraties lood omdat lood, anders dan voorheen werd aangenomen, al bij lagere concentraties effecten op de gezondheid heeft. De gemeente heeft naar aanleiding van het eerste advies de GGD nadere informatie toegestuurd over de bodemkwaliteit van de afdeklaag en de GGD om nader advies gevraagd.
De GGD concludeert in haar tweede advies (d.d. 18-07-2019) dat uit de gegevens blijkt dat niet overal bodemfunctieklasse Industrie is toegepast in fase 1 van Park Nauerna. In het advies van de GGD staat: 'Als het om lood gaat is er op de locatie sprake van een lichte verontreiniging gemiddeld. Dit is vergelijkbaar met veel andere plekken in de regio. De laatste jaren is er echter veel aandacht voor lood en worden er inspanningen gedaan om met name speelplekken voor kinderen zo schoon mogelijk te krijgen. Nieuwe plekken worden schoon ingericht, en worden voorzien van schone grond met lood rond de achtergrondwaarde (klasse 1)' (Klasse 1 betekent in het GGD-advies: <100 mg/kg droge stof.) De GGD adviseert daarom als volgt: 'Voor park Nauerna wil gemeente Zaanstad het gebruikelijke beleid van de gemeente hanteren ten aanzien van bodemverontreiniging met lood. Dit betekent in deze situatie dat de afdeklaag moet voldoen aan de saneringsnorm “wonen met tuin” (<390 mg/kg droge stof) en daar waar speeltuinen komen moet er schone grond komen (<100 mg/kg droge stof).'
Verder merkt de GGD op dat in het park onder andere glas en asbest is aangetroffen. Die horen niet op een plek thuis waar ook kinderen kunnen spelen. Kinderen kunnen zich verwonden aan glas. De risico's van asbest in de buitenlucht zijn extreem klein, maar ook daarvoor geldt dat het niet hoort dat mensen op een plek die bedoeld is voor recreatie, asbest kunnen vinden. De GGD vind dit een kwestie van basis hygiëne, los van de risico's.
Nu de GGD in het kader van veilig recreëren opmerkingen over de bodemkwaliteit van de afdeklaag heeft gemaakt, heeft de gemeente dit advies onder meer beoordeeld aan de hand van de regelgeving voor het bodembeheer.
Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van een bestemmingsplan is dat moet worden ingegaan op de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming en functies. In de toelichting moet worden gemotiveerd dat en waarom een milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de gewenste functie. Uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbare risico's oplevert voor de gebruikers van de bodem.
In de regelgeving voor bodembeheer wordt in de normstelling onderscheid gemaakt tussen toe te passen grond en aanwezige grond. De normen voor de beoordeling van aanwezige grond en voor toe te passen grond verschillen van elkaar. In de beoordeling is daarom onderscheid gemaakt tussen enerzijds fase 1 en anderzijds in fase 2 en 3 omdat in die fasen de afdeklaag nog niet (volledig) is aangebracht.
Toe te passen grond
Toe te passen grond wordt beoordeeld volgens het toetsingskader van het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit. Grond toepassen betekent het aanbrengen van grond van elders op de aanwezige grond. Het nieuw aanbrengen van (gedeelten van) de afdeklaag (de bovenste laag van de bovenafdichtingsconstructie, zie par. 4.1.1.1) valt hieronder. In bijlage 11 is op het toetsingskader voor toe te passen grond ingegaan alsmede op de rol die gemeente en provincie hebben bij de uitvoering van dit onderdeel van de bodemregelgeving.
Uit paragraaf 1.4.3 en 1.4.4 van bijlage 11 blijkt dat bij toepassing van het huidige (generieke) beleid de afdeklaag moet voldoen aan de bodemkwaliteit behorend bij bodemfunctie Wonen.
Afvalzorg heeft aangegeven dat zij in fase 2 en fase 3 van Park Nauerna de grond grootschalig wil toepassen. Bij grootschalige bodemtoepassing moet de leeflaag voldoen aan de bodemkwaliteit behorend bij bodemfunctie Wonen (zie paragraaf 1.5.1 van bijlage 11).
Aanwezige grond
Grond die al aanwezig is, wordt beoordeeld volgens het toetsingskader van de Wet bodembescherming. De reeds opgebrachte afdeklaag op de gestorte afvalstoffen valt hieronder. Vanwege mogelijk contact van de gebruiker (in dit geval de recreant) wordt dan van de bovenste grondlaag (50 cm dikte) beoordeeld of de bodemkwaliteit risico's oplevert voor de gebruikers van de bodem. In eerste instantie wordt getoetst aan de interventiewaarde. Indien de interventiewaarde niet wordt overschreden, hoeft niet te worden gesaneerd. Indien de interventiewaarde wel wordt overschreden, wordt vervolgens nader onderzoek uitgevoerd en getoetst of er onaanvaardbare risico's aanwezig zijn. Indien dat het geval is, is er een saneringsplicht. De interventiewaarde is voor alle soorten bodemgebruik en bestemmingen gelijk.
De GGD gaat in haar advies specifiek in op de stoffen lood, asbest en puin.
Lood
De schadelijkheid van lood voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 6 jaar die in aanraking komen met door lood verontreinigde grond blijkt uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (RIVM – rapport 2015-0204, 2015). Naar aanleiding van het RIVM rapport heeft een landelijke GGD-projectgroep een gezondheidskundig advies opgesteld: 'Lood in bodem en gezondheid – Toelichting Landelijke GGD projectgroep Bodem',18 april 2016. Daarin geeft zij voor verschillende bodemgebruiksfuncties advieswaarden voor lood in de bodem die afwijken van de waarden uit de bodemregelgeving. Dit omdat gebleken is dat lood al bij lagere concentraties effecten op de gezondheid heeft. De GGD gaat in haar advies (bijlage 8) uit van deze richtlijn.
In deze richtlijn worden drie klassen gehanteerd:
klasse 1: loodgehalte <100 mg/kg droge stof
klasse 2: loodgehalte 100 – 390 mg/kg droge stof
klasse 3: loodgehalte >390 mg/kg droge stof
De klassen beschrijven wanneer er gezondheidskundig gezien voldoende (klasse 1), matige (klasse 2) en onvoldoende (klasse 3) bodemkwaliteit vanwege lood is. Uit de richtlijn blijkt dat de interventiewaarde voor de beoordeling van aanwezige grond in het kader van de Wet bodembescherming (<530 mg/kg droge stof) in klasse 3 valt.
De landelijke ontwikkeling van een handelingskader heeft op 23 maart 2020 geresulteerd in een nieuw, aanvullend advies: 'Toelichting – Lood in bodem en gezondheid'. De GGD projectgroep bodem geeft voor de genoemde klassen handelingsperspectieven voor plaatsen waar jonge kinderen (0-7 jaar) veel in contact komen met grond (gevoelige locaties: wonen met tuin, speelplekken, kinderdagverblijven e.d.). Daarin wordt geadviseerd om gevoelige bestemmingen zoveel mogelijk te realiseren op grond met een voldoende bodemkwaliteit vanwege lood.
In Zaanstad wordt, naar aanleiding van deze landelijke GGD-richtlijn bij de beoordeling van gevoelige locaties als vaste gedragslijn het volgende aangehouden:
Met bodemkwaliteitsklasse Wonen voor toe te passen grond uit de landelijke bodemkwaliteitsregelgeving wordt voldaan aan de loodnormen voor klasse 2 uit de GGD richtlijnen en aan de vaste gedragslijn van Zaanstad voor nieuwbouw woningen. In de op 2 juli 2020 door gemeente Zaanstad vastgestelde Nota bodembeheer 2020-2030 is gebiedsspecifiek de norm voor lood in toe te passen grond met bodemkwaliteitsklasse Wonen aangescherpt. Een partij grond die wordt toegepast in een zone waarvoor bodemkwaliteitsklasse Wonen vereist is, mag maximaal 100 mg/kg droge stof aan lood bevatten. Deze norm vervangt het maximaal toe te passen gehalte uit het landelijke Besluit bodemkwaliteit.
Beoordeling lood in fase 1 Park Nauerna
In Park Nauerna fase 1 is in het verleden al een afdeklaag aangebracht. Gemeente Zaanstad heeft in haar verzoek aan de GGD om nader advies, de volgende informatie verstrekt over het loodgehalte in de reeds aangebrachte afdeklaag in fase 1 van Park Nauerna:
'In het kader van hergebruik is voor de deklaag in fase 1 gebruik gemaakt van partijen grond die bestaan uit kwaliteit Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie. Voor Nauerna zijn 211 partijen toegepast in de afdeklaag van fase 1. Onbekend is (nog) waar die partijen exact zijn toegepast. Als de partijen worden ingedeeld in de klassen uit de GGD-richtlijn dan leidt dit tot het volgende:
Er zijn dus 3 partijen toegepast die een hoger gehalte hebben dan 390 mg/kg. De weergegeven kwaliteiten zijn partij gemiddelden. De locatie is goed bedekt en wellicht zijn de partijen niet aan het oppervlak toegepast. Ingenieursadviesbureau Sweco heeft in haar beoordeling een gewogen gemiddelde bepaald van de partijen uit de klasse industrie en deze getoetst aan de functie recreatie.
Naar aanleiding van deze informatie adviseert de GGD Zaanstreek-Waterland om het gemeentelijke beleid op de locatie aan te houden. Volgens de GGD betekent dit in deze situatie dat de afdeklaag moet voldoen aan de norm genoemd in klasse 2: loodgehalte <390 mg/kg droge stof). Daar waar speeltuinen komen moet de grond voldoen aan klasse 1 met een loodgehalte <100 mg/kg droge stof.
Om het risico op blootstelling van kleine kinderen aan lood te voorkomen, neemt de gemeente het advies over om bij in te richten speeltuinen te waarborgen dat de loodnorm van klasse 1 (loodgehalte < 100 mg/kg) niet overschreden wordt. Daarom wordt in de regels van dit reparatieplan voorgeschreven dat de grond moet voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse 'Wonen' waarbij die grond een loodgehalte heeft van niet meer dan 100 mg/kg droge stof.
In de afdeklaag buiten de speelplaatsen zijn er 3 partijen aanwezig die niet voldoen aan de norm van klasse 2 (< 390 mg/kg droge stof) waarbij het hoogst gemeten gehalte 480 mg/kg droge stof bedraagt. Voor de 3 partijen (op een totaal van 211 partijen) met een overschrijding van de loodnorm (>390 mg/kg droge stof) achten we het risico op blootstelling aan een te hoge concentratie lood verwaarloosbaar klein. Dit risico wordt aanvaardbaar geacht. In de overige partijen is het gemiddelde gehalte in de afdeklaag voor lood lager dan 390 mg/kg droge stof. Hiermee wordt, overeenkomstig het advies van de GGD, voldaan aan het gemeentelijk beleid.
Bij het aanleggen van de bovenafdichtingsconstructie moet de huidige afdeklaag tijdelijk (gedeeltelijk) weggenomen worden om vervolgens, na het aanbrengen van de bovenafdichting weer teruggeplaatst te worden. In het kader van de bodemregelgeving is er in zo'n situatie sprake van een tijdelijke uitname van grond. Het betekent dat in zo'n geval de eerder opgebrachte grond na de tijdelijke uitname weer zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing aangebracht mag worden (artikel 36 lid 3 en 1 Besluit bodemkwaliteit). Met betrekking tot blootstelling aan lood is dat aanvaardbaar voor veilig recreëren behoudens op de kinderspeelplaatsen. Gelet op huidige kennis over de schadelijke effecten van lood op de gezondheid van jonge kinderen acht de gemeente het nodig dat er niet meer dan 100 mg/kg droge stof in de grond aanwezig is (loodnorm van klasse 1). Daarom is voor kinderspeelplaatsen in de regels van het reparatieplan grond voorgeschreven die voldoet aan de klasse behorend bij bodemfunctie 'Wonen' waarbij deze grond een loodgehalte heeft van niet meer dan 100 mg/kg droge stof.
Beoordeling lood in fase 2 en 3 Park Nauerna
Afvalzorg heeft aangegeven dat zij in fase 2 en fase 3 van Park Nauerna de grond grootschalig wil toepassen. De leeflaag van 50 centimeter moet conform de bodemkwaliteitsregelgeving voldoen aan de kwaliteitsklasse behorend bij bodemfunctie 'Wonen'. Volgens de eisen uit de Nota bodembeheer 2020-2030 mag het loodgehalte in deze kwaliteitsklasse niet meer dan 100 mg/kg droge stof bedragen. In dit plan wordt deze eis voor kinderspeelplaatsen overeenkomstig voorgeschreven, zodat deze eis ook geldt voor kinderspeelplaatsen op reeds in gang gezette grootschalige bodemtoepassing.
Glas, puin en asbest
Gemeente Zaanstad heeft in haar verzoek aan de GGD om nader advies, de volgende vraag gesteld over bodemvreemde materialen:
'In de toegepaste grond kunnen bodemvreemde bestanddelen voorkomen tot het wettelijke maximum van 20% (artikel 34 Bbk). Tijdens het bezoek (schouw) zijn bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. Vormt de aanwezigheid van bodemvreemde bestanddelen naar oordeel van de GGD een belemmering voor veilig recreëren? Geldt dit voor alle delen van het park op de stortplaats?'
De GGD merkt op dat in het park onder andere glas en asbest is aangetroffen. Die horen niet op een plek thuis waar ook kinderen kunnen spelen in verband met kans op verwondingen. De risico's van asbest in de buitenlucht zijn extreem klein, maar ook daarvoor geeft de GGD aan dat het niet hoort dat mensen op een plek die bedoeld is voor recreatie, asbest kunnen vinden. De GGD vindt dit een kwestie van basis hygiëne, los van de risico's.
Beoordeling glas en puin
Uit het GGD-advies blijkt niet dat de aanwezigheid van glas en puin een belemmering vormt voor het veilig recreëren. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de afdeklaag neemt de gemeente in overweging dat:
Daarmee wordt het risico op contact met glas en puin laag ingeschat. Met uitzondering van de kinderspeelplaatsen, wordt wat betreft glas en puin de huidige bodemkwaliteit van de afdeklaag in fase 1 en de toe te passen bodemkwaliteit van de afdeklaag in fasen 2 en 3 aanvaardbaar geacht vanuit het oogpunt van veilig recreëren.
Beoordeling asbest
Uit het GGD-advies blijkt niet dat de aanwezigheid van asbest een belemmering vormt voor het veilig recreëren. De risico's van asbest in de buitenlucht zijn volgens de GGD zeer klein. Er dient bij een verdere beoordeling onderscheid gemaakt te worden in de verschillende fases van het park (fase 1, fase 2 en fase 3).
Beoordeling asbest in fase 1 Park Nauerna
Op basis van de onderzoeksprotocollen die ten grondslag liggen aan toepassing van de partijen grond is er geen aanleiding te veronderstellen dat de grenswaarde waarboven sprake is van een asbestverontreiniging (100 mg/kg bodem uit de landelijke Circulaire bodemsanering) overschreden wordt. Uit informatie van Afvalzorg blijkt dat de grond in park fase 1 als niet verdacht beschouwd is op de aanwezigheid van asbest (verslag veiligheidsoverleg 11, 20 mei 2016). Daarom heeft toentertijd geen onderzoek naar de aanwezigheid van asbest plaatsgevonden.
Na openstelling van het park zijn incidentele waarnemingen van asbestverdachte materialen geweest. Deze materialen zijn met handpicking verwijderd (verslag van veiligheidsoverleg 11, 20 mei 2016). Het incidentele visuele aantreffen van asbestplaatjes betekent niet dat de gewogen norm voor asbest van 100 mg/kg droge stof wordt overschreden. Daarna zijn tijdens locatiebezoeken door verschillende deskundigen van de OD en het bureau dat de gemeente adviseert geen asbestverdachte materialen meer waargenomen in park fase 1.
Nadat de grond in fase 1 van Park Nauerna is opgebracht, is de regelgeving inzake de onderzoekstrategieën en –vereisten voor het controleren van op te brengen grond op aanwezigheid van asbest gewijzigd. Dit betekent dat bij het opbrengen van nieuwe partijen grond er eerder onderzoek gedaan moet worden naar aanwezigheid van asbest.
Gelet op deze gewijzigde regelgeving, heeft Zaanstad daarom besloten om in het kader van de voorbereiding van dit reparatieplan onderzoek te doen naar de aanwezigheid van asbest in de afdeklaag van fase 1 van Park Nauerna. Het rapport is als bijlage 12 bijgevoegd bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat in 1 monster een licht verhoogd gehalte aan asbest is gemeten (11 mg/kg droge stof). Dit komt door een stukje vlakke plaat (cement) dat gevonden is in de fractie van 8 - 20 mm. Het gehalte ligt ruim onder de waarde waarboven nader onderzoek vereist is (50 mg/kg droge stof). Nader onderzoek in verband met mogelijke onaanvaardbare risico's is dus niet noodzakelijk. In de overige monsters is geen asbest gemeten.
Beoordeling asbest in fase 2 en 3 Park Nauerna
Afvalzorg heeft aangegeven dat zij in fase 2 en fase 3 van Park Nauerna de grond grootschalig wil toepassen. De leeflaag van 50 cm moet conform de bodemregelgeving voldoen aan de aan de bodemkwaliteit behorend bij bodemfunctie 'Wonen'.
Bij het controleren van op te brengen grond op aanwezigheid van asbest worden de huidige geldende onderzoekstrategieën en –vereisten toegepast en wordt op grond daarvan beoordeeld of de grond voldoet aan de grenswaarde die geldt voor de hoeveelheid asbest in de toe te passen grond. Met het oog op asbest zal hiermee de leeflaag geschikt zijn om veilig op te recreëren.
Conclusie bestaande afdeklaag fase 1 Park Nauerna
De actuele bodemkwaliteit van de afdeklaag fase 1 is aanvaardbaar en geschikt voor het recreëren behalve daar waar kinderen spelen. Voor kinderspeelplaatsen geldt dat de bovenste 0,5 meter moet voldoen aan de bodemkwaliteit behorend bij bodemfunctie 'Wonen' waarbij deze grond een loodgehalte heeft van niet meer dan 100 mg/kg droge stof en geen bodemvreemd materiaal mag bevatten. Dit is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
Bij het aanbrengen van de bovenafdichtingsconstructie kan de huidige afdeklaag tijdelijk worden uitgenomen en, na de werkzaamheden, teruggebracht worden behoudens op de plaatsen waar kinderspeelplaatsen worden aangelegd waarvoor genoemde regels gelden. Omdat er sprake is van een tijdelijke uitname van de afdeklaag, geldt er voor deze werkzaamheden geen extra onderzoeksplicht naar de bodemkwaliteit.
Hiermee is voldoende geborgd dat de bodemkwaliteit geschikt is om veilig te kunnen recreëren.
Conclusie afdeklaag fase 2 en 3 Park Nauerna
Afvalzorg heeft aangegeven dat zij in fase 2 en fase 3 van Park Nauerna de grond grootschalig wil toepassen. De leeflaag van 50 centimeter moet conform de bodemkwaliteitsregelgeving voldoen aan de bodemkwaliteit behorend bij bodemfunctie 'Wonen'. Volgens de eisen uit de Nota bodembeheer 2020-2030 mag het loodgehalte in deze kwaliteitsklasse niet meer dan 100 mg/kg droge stof zijn. In dit plan wordt deze eis voor kinderspeelplaatsen overeenkomstig voorgeschreven, zodat deze eis ook geldt voor kinderspeelplaatsen op de reeds in gang gezette grootschalige bodemtoepassing.
Voor kinderspeelplaatsen geldt daarbij ook dat de grond geen bodemvreemd materiaal mag bevatten. Hiermee is voldoende geborgd dat de bodemkwaliteit geschikt is om veilig te kunnen recreëren.
Wettelijk kader
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In elk geval moet aannemelijk zijn dat, indien nodig, vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In het kader van de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan 'Omgeving Nauerna' heeft onderzoek plaatsgevonden naar de soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit onderzoek is voor het overgrote deel tevens de onderbouwing voor onderhavig reparatiebesluit. Alleen ten aanzien van de gebiedsbescherming is een aanvulling nodig. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat er significante (negatieve) gevolgen zijn in een Natura 2000-gebied.
Onderzoek stikstofdepositie
Het onderdeel stikstofdepositie in het onderzoek voor bestemmingsplan 'Omgeving Nauerna' was gebaseerd op de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof). Zoals wellicht bekend heeft de Raad van State op 29 mei 2019 geoordeeld dat de PAS niet voldoet aan de Europese richtlijn die ten grondslag ligt aan de Wet natuurbescherming. Het gevolg is dat de PAS niet gebruikt kan worden om significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Ter voorbereiding op het reparatiebesluit heeft daarom een nieuw onderzoek plaatsgevonden naar mogelijke depositie van stikstof op omliggende Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase en de eventuele gevolgen voor deze gebieden van de aanleg van Park Nauerna (realisatiefase), waaronder de aanleg van de bovenafdichtingsconstructie.
Dit onderzoek is uitgevoerd door advies- en ingenieursbureau Antea Group. In juli 2020 is een rapportage opgesteld over het door hen uitgevoerde stikstofonderzoek. Daarbij zijn Aerius-berekeningen uitgevoerd voor de gebruiksfase (recreatief park) én voor de realisatiefaste (aanleg bovenafdichtingsconstructie en aanleg park). In de berekeningen is gerekend met een oppervlakte van 60 hectare park (vanwege het hoogteverschil een maaiveldoppervlak van 61 ha) als uitgangspunt.
De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn in de rapportage 'Berekening stikstofdepositie Reparatieplan Nauerna' (bijlage 13) opgenomen.
Onderstaand volgt een korte samenvatting van het onderzoek en de bijbehorende conclusie.
Beoordeling stikstofdepositie
Gelet op de kortste afstand van het plangebied tot een Natura 2000-gebied (ca. 770 meter) kunnen, met uitzondering van de factor verzuring en vermesting (stikstofdepositie), significante gevolgen met zekerheid worden uitgesloten: de storingsfactoren, zoals o.a. geluid, trillingen en licht kunnen niet voor significante gevolgen op de Natura 2000-gebieden zorgen.
Voor de factor verzuring en vermesting (stikstofdepositie) is dit op voorhand niet uit te sluiten en is nader onderzoek uitgevoerd (stikstofdepositie-onderzoek).
De gevolgen voor de stikstofdepositie door de planontwikkeling zijn telkens in beeld gebracht middels een verschilberekening tussen de feitelijke huidige situatie (referentiesituatie) en de maximale plansituatie (voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase).
Voor de gegevens in de referentiesituatie is gebruik gemaakt van de voor de exploitatie van de Stortplaats Nauerna verleende natuurvergunning (5 december 2017).
Bij de realisatiefase is uitgegaan van een realisatie gedurende minimaal 3 jaar, verspreid over de 3 fasen van de exploitatie van de stort. Er is gebruik gemaakt van expert judgement ten aanzien van het grondverzet en de inzet van machines en installaties voor in totaal 61 hectare grondoppervlak met een minimale dikte van 1 meter. Daarbij is tevens rekening gehouden met de door Afvalzorg beoogde intensivering van hun niet-stortgebonden activiteiten op het bedrijventerrein.
De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Aerius Calculator (versie 2019A) voor diverse rekenjaren (verschillend per Fase). Zowel de vaste bronnen als de mobiele bronnen (verkeer en de vaarbewegingen) zijn in het rekenprogramma Aerius Calculator gemodelleerd.
Uit deze berekening volgt dat er op geen enkel voor stikstofdepositie gevoelige habitat in de omliggende Natura 2000-gebieden (o.a. Polder Westzaan en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske) sprake is van een toename van de stikstofdepositie als gevolg van de planontwikkeling. Significante (negatieve) gevolgen zijn daarmee, voor wat betreft stikstofdepositie, uitgesloten.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat voor de aanleg van de bovenafdichtingsconstructie en de aanleg van het Park Nauerna het nodig is om voorwaarden te stellen. De voorwaarden betreffen:
Conclusie
Het reparatieplan is uitvoerbaar op grond van de Wet natuurbescherming. Significante (negatieve) gevolgen op omliggende Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Om te waarborgen dat bij de uitvoering ook daadwerkelijk geen significante gevolgen optreden, wordt in sublid 3.3.3 van dit reparatieplan een voorwaardelijke verplichting toegevoegd aan bestemmingsplan Omgeving Nauerna (sublid 7.2.2) met daarin regels ten behoeve van de natuurbescherming. De voorwaardelijke verplichting bepaalt, dat bij het aanleggen van de bovenafdichtingsconstructie en het daaropvolgend inrichten van het Park Nauerna de volgende voorwaarden moeten worden nageleefd:
Het plan is economisch uitvoerbaar. Park Nauerna ligt op het terrein van Afvalzorg. In Overeenkomst Nauerna is afgesproken dat voor rekening van Afvalzorg in fases een openbaar toegankelijk park wordt aangelegd met een totale omvang van 60 hectare. Ook is vastgelegd dat, indien het niet aantoonbaar veilig is om te recreëren, het park voor rekening en risico van Afvalzorg zal worden afgedicht met een bovenafdichting (folie).
Overigens is het op grond van het Stortbesluit normaal gesproken verplicht een vuilstort af te dichten met een bovenafdichtingsconstructie. In het kader van het experiment Introductie Duurzaam stortbeheer is Nauerna aangewezen als uitstellocatie. Dat betekent dat de verplichting voor een bovenafdichtingsconstructie tijdelijk is uitgesteld (tot 2029) maar dat geeft vooralsnog geen zekerheid over het daadwerkelijk vervallen van de verplichting.
De Raad van State heeft de gemeenteraad opgedragen binnen een bepaalde termijn na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen en deze vervolgens bekend te maken en te publiceren. Bij de uitvoering van zo'n opdracht staat het de gemeente volgens vaste rechtspraak in veel gevallen vrij om bij het opnieuw besluiten terug te vallen op de procedure die aan het eerste besluit (in dit geval bestemmingsplan Omgeving Nauerna) ten grondslag lag. De procedure van afdeling 3.4 Awb (UOV) hoeft dan niet opnieuw te worden doorlopen. Er is gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot gedeeltelijke vernietiging van bestemmingsplan Omgeving Nauerna leidde, geen reden om de zienswijzenprocedure opnieuw open te stellen. Er heeft daarom geen ontwerp van bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna ter visie gelegen met de mogelijkheid zienswijzen in te dienen.
Voorgaande betekent niet dat dit bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna voorbereid is zonder raadpleging en overleg met de direct betrokken belanghebbenden, zie hiervoor de volgende paragrafen in dit hoofdstuk.
De gemeente heeft, naar aanleiding van het GGD-advies (voorlopig advies van 6 maart 2019, aangevuld op 13 maart 2019) en het bericht van 7 maart 2019 dat er percolaatwater uit de afvalberg is getreden, Afvalzorg gevraagd om fase 1 van Park Nauerna te sluiten. Nadat Afvalzorg daar direct gehoor aan heeft gegeven, heeft de gemeente op 8 maart 2019 de bewoners van Nauerna in een brief geïnformeerd over de sluiting van Park Nauerna fase 1. Daarna zijn de bewoners enkele keren uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. Ook zijn de onderzoeksrapporten via www.zaanstad.nl openbaar beschikbaar gesteld om de transparantie richting de bewoners en belanghebbenden te vergroten.
De appellanten (drie omwonenden) zijn geen uitvoeringspartner van de Overeenkomst Nauerna. In dat privaatrechtelijke spoor zijn zij dan ook niet meegenomen. In het publiekrechtelijke proces zijn zij voor de gemeente belangrijke partijen omdat zij in hun beroep de veiligheid van recreatie hebben aangekaart. Met de appelanten is om die reden op diverse momenten gesproken over de voorbereiding van dit reparatieplan. Daarnaast zijn de appellanten door de betrokken wethouders geïnformeerd over de stand van zaken en het voorgenomen besluit.
Bij het voorbereiden van dit bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna is op relevante momenten intensief overleg gevoerd met de meest betrokken uitvoeringspartners van Overeenkomst Nauerna over de adviezen en onderzoeksresultaten (zie voor de beschrijving van het onderzoeksproces op hoofdlijnen paragraaf 2.4). Dit overleg is gevoerd omdat de onderzoeksresultaten van belang zijn voor de uitvoeringspartners Overeenkomst Nauerna als direct betrokkenen en verantwoordelijken bij de uitvoering van de afspraken uit de overeenkomst. Het doel was hierbij om te komen tot een gedragen toetsingskader en een daaruit volgende conclusie over veilig recreëren op Park Nauerna.
Binnen het mediationtraject was gezamenlijkheid een randvoorwaarde. Dit geldt nu ook bij de uitvoering van Overeenkomst Nauerna. Daarom heeft de gemeente dit ook voortgezet in de voorbereiding naar het reparatieplan. In de Overeenkomst Nauerna is afgesproken dat de veiligheid van het recreëren onderzocht wordt door BGN, Afvalzorg en gedeputeerde staten. Na de opdracht van de RvS is afgesproken dat Afvalzorg aanvullende rapporten zal aanleveren en de gemeente daar een second opinion op zal vragen.
De gemeente Zaanstad en de Provincie Noord-Holland zijn in het najaar van 2019 op die basis het volgende proces gestart met de overige partijen over het voorliggende toetsingskader en het komen tot een besluit over de veiligheid van recreëren. Het Havenbedrijf Amsterdam heeft daarbij aangegeven geen onderdeel uit te willen maken van de bijeenkomsten omdat hun belangen met dit plan niet in het geding zijn. Dhr. Fleer heeft aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden.
De opzet van de overleggen was als volgt:
Resultaat van de gevoerde overleggen
In de periode november 2019 tot maart 2020 hebben de experts viermaal overlegd. Daarbij zijn de volgende onderwerpen besproken:
Na deze overleggen en de ambtelijke voorbereiding van het bestuurlijk overleg bleek dat de inzichten van de betrokken deskundigen en de betrokken Uitvoeringspartners Overeenkomst Nauerna te ver uiteen liepen om tot een gedragen toetsingskader te komen. Zie voor een weergave van de standpunten van de verschillende experts bijlage 9.
Nadien zijn meerdere bestuurlijk overleggen gevoerd waarin ook andere scenario's zijn onderzocht maar waarvoor geen gemeenschappelijk draagvlak was. Daarom houdt de gemeente zich aan de afspraken uit Overeenkomst Nauerna door dit reparatieplan vast te stellen. Vanwege het ontbreken van gemeenschappelijk draagvlak hiervoor is op 1 juli 2020 overeenstemming bereikt met de uitvoeringspartners over het vervolgproces, zie daarover hoofdstuk 3.
Zoals daar vermeld, is afgesproken om het RIVM opdracht te geven om te onderzoeken hoe er veilig gerecreëerd kan worden. Alle betrokken uitvoeringspartners zijn voornemens zich te committeren aan het toetsingskader dat het RIVM opstelt. Mocht er uit toepassing van de nieuwe normen van het RIVM een andere resultaat komen voor wat betreft veilig recreëren, dan wordt dat in een ruimtelijk besluit verwerkt. De afspraken zullen worden vastgelegd in een Addendum van Overeenkomst Nauerna
Dit reparatieplan is net als elk ander bestemmingsplan opgebouwd uit een toelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan en de toelichting vormt de uitleg en onderbouwing van de op de verbeelding en in de regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.
Het digitale bestemmingsplan 'Reparatie Omgeving Nauerna' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten, vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0479.STED3860BP-0301) met bijbehorende regels. Het plan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.
De digitale versie van het bestemmingsplan gaat boven de analoge versie. De analoge verbeelding omvat één kaartblad (genummerd 0479.STED3860BP).
Dit bestemmingsplan volgt de verplichtingen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Zoals de naam van dit bestemmingsplan al zegt betreft dit plan een reparatie van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Daarmee heeft dit bestemmingsplan een wat andere inhoud dan gebruikelijk is. Bestemmingsplan Omgeving Nauerna (zoals luidend na uitspraak Raad van State op 15-08-2018) wordt namelijk op enkele punten aangepast. Deze aanpassingen zijn opgenomen in artikel 3 van hoofdstuk 3 (Algemene regels) van dit reparatieplan. De andere regels in dit reparatieplan bevatten op grond van het SVBP verplichte onderdelen of regels die alleen betrekking hebben op dit bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna.
In de toelichting is in de voorgaande hoofdstukken een uitleg, onderbouwing en verantwoording gegeven van de keuzes die in dit bestemmingsplan (reparatieplan) zijn vastgelegd. Daaruit blijkt dat de recreatieve functies opnieuw toegevoegd worden aan de bestemming Recreatie die geldt voor de gronden waar Park Nauerna op gerealiseerd wordt. Hier is echter wel de verplichting aan verbonden dat voorafgaand aan het gebruik als recreatief park een bovenafdichtingsconstructie wordt aangebracht en deze maatregel ook in stand wordt gehouden. Deze verplichting en de andere regels die in dit reparatieplan zijn opgenomen hebben hoofdzakelijk ten doel om de veiligheid van de recreatie op Park Nauerna te borgen.
In deze paragraaf worden allereerst enkele algemene uitgangspunten beschreven die bij dit bestemmingsplan zijn gehanteerd. Daarna wordt zo nodig per bepaling toegelicht wat er met de betreffende regel is beoogd.
De toelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft daarom geen directe rechtskracht. Wel kan het eventuele onduidelijkheid bij de interpretatie van de regels wegnemen omdat in de toelichting de achtergronden en intentie van de regeling is opgenomen.
De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die van belang zijn voor een juiste interpretatie van begrippen die in de overige regels zijn opgenomen. Het gaat in dit plan om enkele verplicht voorgeschreven onderdelen, zoals de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' (zie artikel 1, leden 1.1 en 1.2 van de regels). Daarnaast is een begripsomschrijving van bestemmingsplan Omgeving Nauerna opgenomen (zie artikel 1 lid 1.3). Daarin wordt aangegeven dat het gaat om het door de raad vastgestelde bestemmingsplan Omgeving Nauerna, zoals dat luidt na de uitspraak van de Raad van State. De begrippen zijn onder meer nodig om de bepalingen in hoofdstuk 3, waarmee aangegeven wordt op welke manier bestemmingsplan Omgeving Nauerna wijzigt, goed te kunnen interpreteren. De begrippen genoemd onder 1.6 (bestemmingsgrens) en 1.7 (bestemmingsvlak) zijn opgenomen vanwege de verplichting die voortvloeit uit het SVBP. Deze begrippen worden in dit reparatieplan echter verder niet gebruikt en hebben daardoor in feite geen betekenis. Het reparatieplan bevat namelijk geen bestemmingen of bestemmingsvlakken en daarmee ook geen bestemmingsgrenzen. De bestemmingsvlakken uit het bestemmingsplan Omgeving Nauerna blijven van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk is bewust leeg gelaten in het reparatieplan. De aanpassingen in bestemmingsplan Omgeving Nauerna die betrekking hebben op artikel 7 Recreatie zijn beschreven in artikel 3. Vanwege de wettelijke verplichting om de SVBP toe te passen is het noodzakelijk om dit hoofdstuk wel op te nemen in de regels van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen. In artikel 2 is de anti-dubbeltelbepaling opgenomen, zoals deze verplicht voorgeschreven is in de SVBP. Daarna zijn in artikel 3 de aanpassingen opgenomen die met dit reparatieplan worden doorgevoerd in het bestemmingsplan Omgeving Nauerna.
In paragraaf 6.2.2 zijn de bepalingen uit artikel 3 nader toegelicht.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk staat, naast de slotbepaling (artikel 5), opgenomen welk overgangsrecht geldt ten aanzien van het bestaand gebruik en bebouwing (artikel 4). Dit overgangsrecht is geformuleerd zoals verplicht is voorgeschreven in artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 3 lid 3.1 is het toepassingsbereik van bestemmingsplan Reparatie Omgeving Nauerna aangegeven.
Sub a van artikellid 3.1 bepaalt dat de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna alleen aangevuld wordt, zoals genoemd in artikellid 3.2 van dit reparatieplan.
Met artikellid 3.2 worden twee aanduidingen toegevoegd aan de verbeelding van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Artikellid 3.1 bepaalt daarmee dat de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna alleen met deze twee aanduidingen wordt aangevuld.
Dit betekent dat alle aanduidingen van bestemmingen, maatvoeringen, functie- en gebiedsaanduidingen etc. die op de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving van Nauerna staan niet gewijzigd worden en dat deze dus blijven gelden. Voor het gebied waar recreatiepark Nauerna is voorzien worden met dit reparatieplan dus alleen 2 aanduidingen aan de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna toegevoegd.
In artikellid 3.1 onder b is een vergelijkbare regel opgenomen voor de regels van bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Sub b van artikel 3.1 bepaalt namelijk dat de regels van bestemmingsplan Omgeving Nauerna alleen aangepast worden, zoals genoemd in artikel 3.3 van dit reparatieplan.
De aanpassingen van de regels van bestemmingsplan Omgeving Nauerna die in artikel 3.3 genoemd worden, hebben alleen betrekking op de gronden waar Park Nauerna is voorzien.
Artikellid 3.1 onder b betekent daarom dat alle regels in bestemmingsplan Omgeving Nauerna die nu gelden voor het gebied waar Park Nauerna is voorzien en die niet door artikel 3.3 van dit reparatieplan gewijzigd worden, blijven gelden. Ook worden de andere regels die in bestemmingsplan Omgeving Nauerna staan en die betrekking hebben op de andere gronden, zoals Park HoogTij, Nauernase Venen en de permanente bedrijfsactiviteiten van het afvalbe- en verwerkingsbedrijf, niet gewijzigd waardoor deze blijven gelden.
In artikel 3 lid 3.2 is bepaald welke twee aanduidingen aan de verbeelding van bestemming Omgeving Nauerna worden toegevoegd. Sub a bepaalt dat de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatiepark nauerna', zoals deze op de verbeelding van het reparatieplan is aangegeven, toegevoegd wordt aan de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna. De gebiedsaanduiding betreft de gronden van het toekomstig Park Nauerna (alle fasen, totaal 60 ha).
In artikel 3 lid 3.2 sub b is aan de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna toegevoegd de 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' [sba-vv], zoals deze op de verbeelding van dit reparatieplan is weergegeven. Ook deze aanduiding betreft alle gronden van het toekomstig Park Nauerna.
Artikel 3 lid 3.3 bevat 3 type aanpassingen van de regels van bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Deze aanpassingen hebben betrekking op artikel 7 Recreatie van bestemmingsplan Omgeving Nauerna en zijn in dit reparatieplan in drie subleden opgenomen.
3.3.1 Bestemmingsomschrijving bestemming Recreatie
De eerste bepaling (sublid 3.3.1) heeft betrekking op de bestemmingsomschrijving van de bestemming Recreatie van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna en heeft tot doel om de recreatieve functies, die in de uitspraak van de Raad van State vernietigd zijn voor Park Nauerna, weer toe te staan.
Daarom is in sublid 3.3.1 bepaald dat in de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatiepark nauerna' ook de recreatieve functies zijn toegestaan die door de Raad van State vernietigd waren voor Park Nauerna (en die dus na de uitspraak van de Raad van State alleen nog in Park HoogTij waren toegestaan). Omdat de recreatieve functies in bestemmingsplan Omgeving Nauerna al vermeld staan in artikel 7 lid 7.1 sub a, b, d en f maar door de Raad van State vernietigd zijn voor Park Nauerna, volstaat nu in dit reparatieplan de regel:
De vervallen zinsneden luiden: "met dien verstande dat dit artikelonderdeel niet geldt voor de gronden bovenop de stortplaats Nauerna".
De genoemde functies zijn in de regels bewust niet gekoppeld aan de gebiedsaanduiding, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3.2 'overige zone - recreatiepark nauerna'. Die gebiedsaanduiding is vereist voor het nieuwe sublid 3.3.2 (zie onderstaand). Door in sublid 3.3.1 laatste volzin te verwijzen naar de gebiedsaanduiding beogen wij te benadrukken dat het reparatieplan alleen een aanpassing van de planologische mogelijkheden bewerkstelligt voor het aangeduide gebied en bovendien alleen voor zover in de regels is omschreven. Met andere woorden, met het reparatieplan is geen algehele heroverweging van het plan beoogd. Op deze manier (door het laten vervallen van de zinsneden) blijven de door de Raad van State toegevoegde zinsneden ook niet in stand op de gronden van Park HoogTij waar ook de bestemming Recreatie geldt op grond van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna.
3.3.2 overige zone - recreatiepark nauerna
In sublid 3.3.2 is bepaald dat aan bestemmingsplan Omgeving Nauerna in artikel 7 lid 7.1 een extra bepaling wordt toegevoegd onder j. De bepaling luidt dat er geen fiets- en ruiterpaden zijn toegestaan in Park Nauerna. De achtergrond hiervan is dat bij ruiter- en fietspaden (waarmee ook mountainbikepaden worden bedoeld) er een risico is van erosie, vooral op hellingen. Dit kan de bovenafdichtingsconstructie beschadigen. Deze bepaling is ook in lijn met het verbod dat de huidige exploitant, Afvalzorg, reeds voor fase 1 had ingevoerd ten tijde van de openstelling van het park.
Deze regel is gekoppeld aan de eerder genoemde gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatiepark nauerna' zoals deze via artikel 3 lid 3.2 van dit reparatieplan aan de verbeelding van bestemmingsplan Omgeving Nauerna is toegevoegd (zie toelichting op lid 3.2 Aanpassingen verbeelding). Dit betekent ook dat de mogelijkheid om fiets- en ruiterpaden aan te brengen in Park HoogTij zoals dit op grond van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna is toegestaan, blijft gelden.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting
De Raad van State heeft in haar uitspraak de voorwaardelijke verplichting, die in het bestemmingsplan Omgeving Nauerna gesteld werd aan het recreëren op Park Nauerna, vernietigd. Sublid 3.3.3 van dit reparatieplan voegt opnieuw, aan de bouwregels in artikel 7 lid 7.2, een voorwaardelijke verplichting toe aan bestemmingsplan Omgeving Nauerna. Daarin zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden voordat er gerecreëerd kan worden in Park Nauerna. Deze voorwaarden zijn opgenomen met het doel om veilig recreëren, de maximale hoogte van het park en de bescherming van de nabijgelegen Natura-2000 gebieden te borgen.
De bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voorwaardelijke verplichting '[sba-vv], die in lid 3.2 sub b van dit reparatieplan is toegevoegd aan de verbeelding, beschrijft voor welke gronden deze voorwaardelijke verplichting geldt. De aanduiding komt overeen met de gronden van het toekomstig Park Nauerna (alle fasen, totaal 60 ha). In dit sublid 3.3.3 is vervolgens bepaald dat in artikel 7 lid 7.2 van de regels van bestemmingsplan Omgeving Nauerna na lid 7.2.1 een nieuwe artikellid 7.2.2 wordt toegevoegd. In dit nieuwe sublid 7.2.2 is de voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de 'specifieke bouwaanduiding – voorwaardelijke verplichting '[sba-vv].
De voorwaardelijke verplichting bepaalt dat, voordat de gronden gebruikt mogen worden voor recreatie, zoals bedoeld in lid 7.1, voldaan moet worden aan een aantal voorwaarden. De verwijzing naar lid 7.1 is niet nader gespecificeerd maar betreft een verwijzing naar lid 7.1 van bestemmingsplan Omgeving Nauerna, zoals deze luidt na vaststelling van dit reparatieplan. Lid 7.1 van bestemmingsplan Omgeving Nauerna is, na vaststelling van dit reparatieplan, immers ingevolge het bepaalde in lid 3.3, juncto sublid 3.3.1 en 3.3.2 van dit reparatieplan aangepast. Daardoor vallen de recreatieve functies van Park Nauerna ook weer onder artikel 7.1 van bestemmingsplan Omgeving Nauerna.
In de onderdelen onder a tot en met d van het nieuwe sublid 7.2.2 staan de voorwaarden die verbonden zijn aan het gebruik voor recreatie. Deze hebben betrekking op het aanbrengen en in standhouden van:
Bovenafdichtingsconstructie
De eisen aan de bovenafdichtingsconstructie, die genoemd worden in het nieuwe sublid 7.2.2. onder a sub 2, 4, 5 en 6 zijn nodig om de veiligheid van recreëren te borgen. Daarbij zijn de eisen onder sub 2, 4 en 6 mede gebaseerd op artikel 4, leden 4 en 5 van het Stortbesluit bodembescherming en artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming. Hierin staan de eisen vermeld die in het reguliere stortbeheer gesteld worden aan een bovenafdichtingsconstructie (in de regelgeving over stortbeheer als 'bovenafdichting' aangeduid). Zoals in paragraaf 4.1.1.5 is aangegeven, beschouwt de gemeente het gebruik van zogenaamde Beste Beschikbare Technieken (BBT) als effectieve maatregelen om onaanvaardbare stortgasemissie en het uittreden van percolaat te voorkomen. Op dit moment is dat een bovenafdichtingsconstructie, zoals bedoeld in de genoemde bepalingen uit de regelgeving voor het stortbeheer. Met zo'n bovenafdichtingsconstructie kan de kans op blootstelling aan percolaat tot nihil teruggebracht worden en overschrijding van de normen voor stortgas voorkomen worden. De eisen houden onder meer in dat de bovenafdichtingsconstructie tegen gaat dat water in de gestorte afvalstoffen infiltreert en dat een beschermingsniveau wordt geboden dat ten minste gelijkwaardig is aan de bescherming van de bodem die is beoogd met het gestelde in de Richtlijn dichte eindafwerking (VROM, juli 1991; 634/EA91/DO061/6895). In figuur 4.1 in paragraaf. 4.1.1.1. staat de bovenafdichtingsconstructie afgebeeld, zoals deze voorgeschreven is in de Richtlijn dichte eindafwerking. De bovenafdichtingsconstructie bestaat, volgens de bepalingen uit deze Richtlijn, uit de steunlaag, de meervoudige afdichtingsconstructie, de drainagelaag en de afdeklaag. Met deze eisen wordt ook voorkomen dat percolaat en stortgas aan de bovenkant van de gestorte afvalstoffen uittreedt. Omdat voor veilig recreëren deze eis tevens van belang is, is deze onder sub 5 opgenomen.
In het nieuwe sublid 7.2.2 onder a sub 1 en 3 zijn nog enkele eisen opgenomen die betrekking hebben op de maximum hoogte waarop de bovenafdichtingsconstructie moet worden aangebracht. De bovenafdichtingsconstructie moet worden aangebracht op de gestorte afvalstoffen, waarbij de hoogte van de gestorte afvalstoffen niet hoger mag zijn dan met de maatvoering 'maximum hoogteligging vlak' is weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna (zie sub 3). Daarnaast is onder a sub 1 bepaald dat de bovenafdichtingsconstructie zelf een minimumdikte heeft van 1 meter en een maximumdikte van 3 meter hoog. Deze eisen zijn gelijk aan de eisen die met de vaststelling van het bestemmingsplan Omgeving Nauerna in de voorwaardelijke verplichting waren opgenomen (met dien verstande dat deze eisen toen gesteld werden aan de leeflaag waarin een eventueel noodzakelijke bovenafdichtingsconstructie was opgenomen).
In het nieuwe sublid 7.2.2 onder a sub 7 zijn nog enkele eisen opgenomen ter bescherming van enkele Natura 2000-gebieden, zie hierover paragraaf 4.1.3. De eisen gelden voor het ontgraven dat feitelijk plaats moet vinden voor het aanbrengen van de bovenafdichtingsconstructie, voor het aanbrengen van de bodemafdichtingsconstructie en voor de aanleg en inrichting van Park Nauerna. Park Nauerna is in de regel aangeduid met de verwijzing naar de bestemmingsomschrijving van lid 7.1. Deze verwijzing naar lid 7.1 is ook hier niet nader gespecificeerd maar betreft een verwijzing naar lid 7.1 van bestemmingsplan Omgeving Nauerna, zoals deze luidt na vaststelling van dit reparatieplan; zie ook de algemene toelichting op de voorwaardelijke verplichting hierboven.
De genoemde activiteiten mogen niet eerder starten dan nadat de stort- en bijbehorende bedrijfsactiviteiten beeïndigd zijn. Onder de eerste bullit wordt dit geregeld met een verwijzing naar de beschrijving van de stort- en bedrijfsactiviteiten zoals deze in sublid 7.3.1 onder a en b is opgenomen in bestemmingsplan Omgeving Nauerna. De omschrijving betekent dat zowel in fase 2 als in fase 3 de stortactiviteiten beëindigd moeten zijn alvorens gestart kan worden met de werkzaamheden ten behoeve van de bovenafdichtingsconstructie en de aanleg en inrichting van Park Nauerna.
Onder de tweede bullit is bepaald dat de genoemde activiteiten plaats moeten vinden gedurende ten minste 3 jaar, waarbij gedurende een jaar van realisatie de emissies van de mobiele bronnen binnen de gebieden van Fase 1, Fase 2 of Fase 3 aangevuld met de emissies van het rijdende verkeer tussen deze gebieden en de N246 niet hoger mogen zijn dan 2.786 kg NOx/jaar. De fasen 1, 2 en 3 zijn in het voorschrift aangeduid met de verwijzing naar de aanduiding van de 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' [sba-vv].
Bodemkwaliteit bij kinderspeelplaatsen
Zoals uit paragraaf 4.1.2.1 blijkt, heeft de GGD geadviseerd dat daar waar speeltuinen komen er (nagenoeg) schone grond moet komen (in het advies aangeduid als klasse 1, <100 mg/kg droge stof lood). Om het risico op blootstelling van kleine kinderen (tot 7 jaar) aan lood te voorkomen, neemt de gemeente het advies over om bij speeltuinen te waarborgen dat de loodnorm van 100 mg/kg droge stof niet overschreden wordt. Ook geeft de GGD aan dat bodemvreemde materialen, zoals glas en asbest, niet horen op een plek waar ook kinderen kunnen spelen in verband met kans op verwondingen.
Voor kinderspeelplaatsen is daarom in het nieuwe sublid 7.2.2 sub d voorgeschreven dat de bovenste laag grond een dikte moet hebben van minimaal 0,5 meter hoog (sub 2) en dat de grond moet voldoen aan bodemkwaliteit behorend bij bodemfunctie Wonen waarbij het loodgehalte niet meer mag bedragen dan 100 mg/kg droge stof (sub 3). Verder mag de grond geen bodemvreemd materiaal (sub 4) bevatten. Onder sub 1 is bovendien bepaald dat deze bovenste laag grond op kinderspeelplaatsen behoort tot de bovenafdichtingsconstructie, zoals bedoeld onder a van dit sublid 7.2.2. Het doel is om hiermee te voorkomen dat boven op de bovenafdichtingsconstructie nog een extra laag grond wordt aangebracht van tenminste 0,5 meter. Omdat het de bovenste laag grond betreft zal deze laag onderdeel zijn van de afdeklaag van de bovenafdichtingsconstructie (zie figuur 4.1 in paragraaf 4.1.1.1).
Na aanleg en inrichting van de kinderspeelplaatsen moet deze bovenste laag grond ook op deze manier in stand worden gehouden (sub 5).
Deze eisen gelden alleen voor kinderspeelplaatsen die specifiek worden aangelegd voor kinderen tot 7 jaar. De reden is dat de GGD in haar advies aangeeft dat kinderen t/m 6 jaar regelmatig hun handen in hun mond steken (hand-mond gedrag). Het gaat dus om speelplaatsen die voor deze kleinste kinderen worden aangelegd en ingericht met speeltoestellen die voor hen geschikt zijn, zoals een zandbak, wipkippen, klimrekken en dergelijke. De ligweiden en sportvelden vallen hier dus niet onder.