direct naar inhoud van 6.7 Bodem
Plan: Zaans Medisch Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3779BP-0301

6.7 Bodem

Ten behoeve van de nieuwbouw van het Zaans Medisch Centrum is ten aanzien van het plangebied een historisch vooronderzoek (GRS Spijker Milieu) uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verzamelen en vastleggen van bestaande gegevens betreffende de historische en actuele terreinsituatie met betrekking tot mogelijke bronnen van verontreiniging (verdachte terreindelen). Daarnaast dienen de mogelijke risico's (humane, ecologische en verspreidingsrisico's) geïnventariseerd te worden.

6.7.1 Bodemopbouw en geohydrologie

De globale bodemopbouw, samengesteld op basis van literatuurgegevens en de gegevens van de sonderingen, is in onderstaande tabel weergegeven.

maaiveld tot ca. 20,0 m - N.A.P.   Slecht doorlatende deklaag (Westland Formatie), bestaande uit afwisselingen van fijne slibhoudende zanden, kleien en veenafzettingen.  
20,0 m tot ca. 31,0 m - N.A.P.   1e watervoerend pakket, bestaande uit de grove fluvio-glaciale afzettingen van de Formatie van Drente, de fluviatiele afzettingen van de Formatie van Kreftenheye en de afzettingen van de Eem Formatie en van de Formatie van Twente voorzover deze zandig zijn ontwikkeld.  
31,0 m tot ca. 36,0 m - N.A.P.   1e scheidingslaag, bestaande uit de formatie van Drente (kleien en fijne slibhoudende zanden).  
vanaf ca. 36,0 m - N.A.P.   2e watervoerend pakket, bestaande uit de afzettingen van de Formatie van Urk en de zandige trajecten van de formaties van Sterksel en Enschede.  

Globale geohydrologische bodemopbouw

Het maaiveld ter plaatse van de boorlocaties bevindt zich tussen circa -1,0 en 0,2 m + NAP. Deze waarden zijn niet voor alle boringen vastgesteld. Zodoende is er niet eenduidig een beeld beschikbaar van de maatvoering van het maaiveld tov NAP.


De grondwaterstand is gemiddeld rond de 1,5 m – mv, met uitzondering van de noordoosthoek, hier is de grondwaterstand circa 0,7 m - mv. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is, voor zover bekend, niet onderhevig aan invloeden van buitenaf. De ligging aan de Gouw kan aanleiding zijn tot fluctuaties tussen zomer- en winterpeil.


Uit de verschillende onderzoeken is niet eenduidig vastgesteld wat de grondwaterstand is. Dat wordt veroorzaakt omdat de waterstand niet is vastgesteld tov NAP, maar tov het naastgelegen maaiveld. Zodoende lijkt er sprake te zijn van een variabele grondwaterstand.

Het plangebied valt niet binnen een aangewezen bodembeschermingsgebied, waardoor er vanuit dit kader geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen worden gesteld.

6.7.2 Bodemkwaliteit

Op de locatie zijn in de loop der jaren meerdere bodemonderzoeken (2009 en 2012) uitgevoerd waarbij meerdere aanleidingen tot het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig zijn. Algemeen kan gesteld worden dat de locatie oppervlakte dekkend is onderzocht met uitzondering van de bodem onder de gebouwen. Hier zijn geen boringen van voor handen.

Grondwater

Uit het meest recente bodemonderzoek (GRS Spijker, 26 september 2012) komen de volgende bevindingen naar voren. In het grondwater ter plaatse van het vulpunt van de ondergrondse tanks is een sterke verontreiniging met minerale olie gemeten. Het gehalte is hoger dan in 2009 (factor 1,5). In de overige peilbuizen is geen gehalte van minerale olie geconstateerd boven de streefwaarde. Het minerale oliegehalte ter plaatse van de ondergrondse tanks is afgenomen tot onder de streefwaarde. De verontreiniging is afgeperkt in de vermoedelijke stromingsrichting van het grondwater.

Het grondwater ter plaatse van de bovengrondse tank is licht verontreinigd met barium. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen van minerale olie of BTEX gemeten. Dit grondwater is tevens representatief voor de actualisatie van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse.

Grond
In de grond onder de gebouwen zijn geen bodemvreemde materialen (puin/sintels e.d.) aangetroffen. In het bodemtraject 2,0 tot 2,5 m - mv zijn geen verontreinigingen gemeten. Van 2,5 tot 3,0 m - mv is de grond licht verontreinigd met koper, lood en molybdeen. In het actualisatieonderzoek is een lichte verontreiniging van zink in de ondergrond (0,5 - 1,0 m - mv) gemeten. Dit komt overeen met eerder onderzoek (Tauw 2009)

6.7.3 Asbest

Op basis van de uitgevoerde asbestinventarisatie (RPS Advies BV, november 2004) kan geconcludeerd worden dat er op diverse locaties in de gebouwen asbesthoudend materiaal aanwezig is. Deze locaties zijn tevens opgenomen in het historisch bodemonderzoek van GRS Spijker (juni 2011). Het aanwezige asbest zal door een gespecialiseerd bedrijf worden verwijderd.

6.7.4 Explosieven

Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek (Saricon, 20 november 2012) uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Doel van het vooronderzoek is om inzicht te geven in de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied en de daarbij behorende risico’s.

Op basis van de beoordeling van het beschikbare bronnenmateriaal is geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Het onderzoeksgebied is onverdacht van explosieven. Het laten uitvoeren van opsporing van explosieven op de onderzoekslocatie is derhalve niet nodig. De voorgenomen werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.

6.7.5 Conclusies bodemonderzoeken

In verband met de voorgenomen overdracht en toekomstige ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd op het onbebouwde deel. De lichte verontreinigingen in de bodem brengen geen risico's met zich mee. Dergelijk verhoogde gehalten (achtergrondwaarden) komen in verstedelijkte gebieden veelvuldig voor.

Naar aanleiding van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit op basis van de reeds uitgevoerde onderzoeken geen belemmering vormt voor de beoogde bestemming en daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Het is echter noodzakelijk om in een later stadium (wanneer de gronden vrij zijn van bebouwing) de boven- en ondergrond onder de bestaande gebouwen te onderzoeken. Ook moet nog nader onderzoek worden uitgevoerd naar de omvang van de bodemverontreiniging met minerale olie in het grondwater ter plaatse van het vulpunt van de ondergrondse tanks. De verontreiniging dient gesaneerd te worden in het kader van de Zorgplicht (artikel 13 wbb). Ten aanzien van het asbest moeten de gegevens aangevuld en geactualiseerd worden ten behoeve van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.