direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Nieuw Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Zandvoort streeft naar het behouden van actuele bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan is actueel te noemen als het jonger is dan 10 jaar. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten bestemmingsplannen binnen een periode van 10 jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling, worden geactualiseerd.

Omdat de vigerende bestemmingsplannen binnen het onderhavige plangebied ouder zijn dan 10 jaar moeten deze worden geactualiseerd. Het voorliggende plan voorziet in deze actualisatie. In het voorliggende plan wordt de bestaande te handhaven ruimtelijke situatie vastgelegd en worden gewenste ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Die gewenste ontwikkelingen laten zich beschrijven als het opnieuw inrichten (revitaliseren en transformeren) van het plangebied Bedrijventerrein Nieuw Noord.

Die gewenste ontwikkelingen zijn voorafgaand aan dit bestemmingsplan beschreven in diverse beleidsdocumenten. Uiteindelijk is dit beleid op 21 juni 2016 vastgesteld in een Nota van Uitgangspunten voor het opstellen van dit bestemmingsplan. De mogelijkheden van uitvoering van de Nota van Uitgangspunten zijn nader verkend met een beeldkwaliteitsplan (BKP). Dit beeldkwaliteitsplan is opgesteld in goed overleg met partijen in het plangebied. In aanvulling op de Nota van Uitgangspunten van 21 juni 2016 zijn in het beeldkwaliteitsplan (BKP) nadere ontwikkelingsrichtingen gegeven. Het beeldkwaliteitsplan dient dan ook te worden gezien als een ondersteunend document dat partijen die betrokken zijn bij de nieuwe ontwikkelingen inspireert en enthousiasmeert. Met het beeldkwaliteitsplan wordt nadrukkelijk het streven onderschreven om datgene wat in dit bestemmingsplan wordt beschreven ook daadwerkelijk te kunnen realiseren.

Het voorliggende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Noord" geeft het ruimtelijk-planologisch kader (waarin is vastgelegd welke bouw- en gebruiksmogelijkheden er zijn) voor dit gebied in Zandvoort.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Nieuw Noord en wordt begrensd door de spoorlijn Haarlem-Zandvoort aan de zuidkant, de Noorderduinweg aan de westkant, de Kochstraat en Kamerlingh Onnesstraat aan de noordkant en de Wattstraat aan de oostkant. In dit gebied zijn vooral bedrijven gevestigd en is een kleine woonwijk aanwezig (Voltastraat). Verder staan in het gebied een aantal woningen en bedrijfswoningen en zijn er diverse woningen (zonder omgevingsvergunning) in bedrijfspanden aanwezig. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied op luchtfoto.

1.3 Vigerende plannen

Voor het plangebied gelden op dit moment zeven bestemmingsplannen. In figuur 1.2 zijn de plangebieden van zes van deze bestemmingsplannen weergegeven.

Voorts is een klein deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Brandweerkazerne" uit 2011 aan het plangebied van het thans voorliggend bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Noord" toegevoegd. Hiermee wordt aangesloten op het bestemmingsplan "Oud Noord" dat in ontwerp is. In het bestemmingsplan Oud Noord zal eveneens een deel van het plangebied Brandweerkazerne worden opgenomen. Door de plangrenzen van het nieuwe bestemmingsplan Oud Noord en het thans voorliggende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Noord" op elkaar af te stemmen wordt voorkomen dat gronden onbestemd overblijven (zie figuur 1.3). De wijziging van de plangrens heeft geen gevolgen voor de bestemmingen in het onderhavige bestemmingplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0002.png"

Figuur 1.2. Overzicht van de vigerende plannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.3. Rood omlijnd is de plangrens van het bestemmingsplan Oud Noord 

1.4 Karakter en opgave

Het bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit de toelichting, regels en de geometrisch bepaalde bestemmingen (in analoge vorm weergegeven op de verbeelding). De regels en verbeelding van het plan leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in de regels en op de verbeelding zijn gemaakt en is in beginsel niet bindend.

Het plangebied heeft betrekking op het bedrijventerrein van Zandvoort. Het bestemmingsplan is tweeledig van karakter. Het oostelijk deel van het plangebied wordt grotendeels conserverend bestemd. In het westelijk deel van het plangebied worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waaronder herontwikkeling van het AWZI terrein, woningbouw en functiemenging. Deze ontwikkelingen worden uitgebreider beschreven in hoofdstuk 5 van deze toelichting.

1.5 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan de orde:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant Rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid;
  • hoofdstuk 4 gaat in op de specifieke wet- en regelgeving;
  • hoofdstuk 5 geeft de ambities en uitgangspunten weer voor het plangebied;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de juridisch-planologische regeling: er wordt een motivering en leeswijzer gegeven voor de regeling van de bestemmingen, zoals weergegeven in de regels en op de verbeelding van het plan;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedskenmerken

2.1 Ruimtelijk

In 1964 is de aanzet gegeven voor de inrichting van het bedrijventerrein in het gebied "Nieuw Noord". Het gebied grenzend aan de spoorlijn Zandvoort-Haarlem zou grotendeels worden bestemd voor de vestiging van openbare bedrijven, zoals de remise en de rioolwaterzuivering (toentertijd eigendom van de gemeente). Voor het overige zou het gebied worden bestemd voor de vestiging van ambachtelijke bedrijven en industriebouw, waarbij aansluiting zou worden gezocht bij het toen al bestaande complex van de Corodex.

In de jaren zeventig en tachtig van de vorige de eeuw zijn delen van de voor "Openbare Bedrijven" bestemde gronden alsnog bestemd voor gewone bedrijven en deels voor woningbouw aan de Voltastraat. Bij de oorspronkelijke opzet van het bestemmingsplan "Noorderduinweg" was een groenstrook langs de spoorlijn gepland met een breedte van 30 tot 40 meter. In de loop der jaren zijn, wegens ruimtegebrek en andere inzichten, delen van deze groenstrook alsnog uitgegeven voor de vestiging van bedrijven. De groenstrook direct achter de rioolwaterzuivering werd lange tijd gebruikt voor teelveldjes maar is nu volgestort met zand, afkomstig uit de parkeerkelder van het nieuwbouwproject Louis Davidscarré. De functie van de rioolwaterzuivering is door de aanleg van een persleiding richting Haarlem komen te vervallen. De opstallen zijn omstreeks 2012 gesloopt en het terrein ligt nu braak.

2.2 Functioneel

Het plangebied heeft, zoals gezegd, betrekking op het bedrijventerrein van Zandvoort. Binnen het plangebied bevinden zich dan ook voornamelijk bedrijven. Het gebied rond het Corodexterrein en Curiestraat/Kochstraat betreft het oudste bedrijvencomplex binnen het plangebied. Er bevinden zich bedrijven en opslagloodsen, op enkele plaatsen gecombineerd met bedrijfswoningen (zie figuur 2.1). Op het Corodexterrein is een tijdelijke kringloopwinkel gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0004.png"

Figuur 2.1. Overzicht functies Corodexterrein (deelgebied Ia) en Curiestraat/Kochstraat (deelgebied Ib)

Het terrein waar de rioolzuivering was gelegen ligt nu braak (zie figuur 2.2). De strook gemeentegrond langs de spoorlijn Zandvoort-Haarlem was voorheen in gebruik voor volkstuintjes. Deze volkstuintjes zijn inmiddels ontruimd en de strook is nu in gebruik als stortplaats voor zand afkomstig uit het nieuwbouwproject Louis Davidscarré. Aan de zijde van de Algemene begraafplaats is de nieuwe brandweerkazerne gebouwd, met daartussen een fietspad en een groenstrook. Deze brandweerkazerne ligt ten westen van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Aan die zijde is ook het pompstation ten behoeve van de persleiding naar Haarlem gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0005.png"

Figuur 2.2.Ligging van de voormalige rioolzuivering (omlijnd = deelgebied II)

Het oostelijk deel van het bedrijventerrein omvat drie kleinere deelgebieden (zie figuur 2.3). Het betreft de Max Planckstraat en de gemeentelijke remise (deelgebied IIIa), de woningen aan de Voltastraat (deelgebied IIIb) en de bedrijven rond de Ampèrestraat (deelgebied IIIc). Het gebied aan de Max Planckstraat is in gebruik als bedrijventerrein. Bij de gemeentelijke remise is de onder de gemeente vallende beheer- en onderhoudsafdeling georganiseerd. In de jaren zeventig van de vorige eeuw is een deel van het bedrijventerrein ingericht voor sociale woningbouw. Dit is het gebied aan de Voltastraat. Inmiddels is door de woningstichting een aantal woningen verkocht aan particulieren. In het gebied aan de Ampèrestraat bevinden zich bedrijven en enkele bedrijfswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0006.png"

Figuur 2.3. Overzicht functies oostelijk deel bedrijventerrein (deelgebieden IIIa, IIIb en IIIc)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. De SVIR is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Relatie met het plan

Met dit bestemmingsplan wordt de revitalisering van een verouderd bedrijventerrein benut om ook transformatie en herstructurering planologisch mogelijk te maken. Hiermee wordt maximaal de ruimte geboden aan lokale behoeften afgestemd op bovenlokale samenwerkingsafspraken. Het bestemmingsplan geeft inhoud aan de uitvoering van het woningbouwprogramma voor Zandvoort.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het plangebied onderdeel van het 'kustfundament'. Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. De nationale belangen uit de structuurvisie zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Zie hierna.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast. Het Barro is een aantal keren gewijzigde en aangevuld. Aanleiding waren wetswijzigingen in de aanloop van de invoering van de nieuwe Omgevingswet. Het Barro is onder meer aangevuld met regels over de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Relatie met het plan

Het plangebied heeft in het Barro de aanduiding 'kustfundament' (zie figuur 3.1). Volgens artikel 2.3.2. van het Barro mogen in een bestemmingsplan, dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, geen activiteiten mogelijk worden gemaakt die een belemmering vormen voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee. Aangezien er vanuit dit bestemmingsplangebied geen vrij zicht op de zee is, is dit uitgangspunt niet relevant.

Ook geldt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan geen belemmeringen mogen ontstaan voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament. Het plangebied ligt echter niet in de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone zodat specifieke bescherming in het bestemmingsplan niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0007.png"

Figuur 3.1. Uitsnede kaart 'kustfundament' (geel gearceerd) uit het Barro. De ligging van het plangebied is globaal rood omkaderd

Het plangebied Bedrijventerrein grenst aan het Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid en houdt rekening met de aanwijzingen uit het Barro ter bescherming van dit belangrijke onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij besluit van 28 augustus 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. De duurzaamheidsladder is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening. Volgens dit artikel moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en moet overprogrammering worden voorkomen. Aan de hand van de duurzaamheidsladder vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte, waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: Indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: Indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In 2017 is een aanpassing van de Ladder voorzien. Bij brief van 23 juni 2016 (IenM/BSK/2016/114675) aan de Tweede Kamer is een vereenvoudiging van de ladder voor duurzame verstedelijking aangekondigd. Als gevolg van deze wijziging zullen de eerste en tweede trede worden samengevoegd en komt de derde trede van de ladder te vervallen .

De voorgestelde wijziging van de ladder luidt als volgt:

“1.Het tweede lid komt als volgt te luiden: “De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. "

2. Het derde lid komt als volgt te luiden: “Indien in het bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij het bestemmingsplan worden bepaald dat het tweede lid niet van toepassing is op de toelichting bij het bestemmingsplan maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.”

Op deze wijziging van de ladder wordt in het voorliggende bestemmingsplan geanticipeerd.

Bij nieuwsbericht van 13 april 2017 is aangekondigd dat de vereenvoudigde Ladder op 1 juli 2017 in werking zal treden (zie het nieuwsbericht 'Kabinet versimpelt efficiënt gebruik ruimte', te raadplegen via: https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2017/04/13/kabinet-versimpelt-efficient-gebruik-ruimte)

Het voorgenomen bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is hierna derhalve aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst.

Relatie met het plan

In het voorliggende bestemmingsplan zijn diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op het Corodexterrein en ter plaatse van het voormalige AWZI wordt voorzien in nieuwe woningbouw. De bouw van nieuwe woningen wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvan de behoefte nader onderbouwd dient te worden. Verder was op het voormalige AWZI terrein slechts een beperkte groep van bedrijven toegelaten. In het voorliggende bestemmingsplan komt deze beperking te vervallen en is een grotere groep van bedrijven toegestaan.

Op regionaal niveau wordt de kwalitatieve behoefte aan woningen inzichtelijk gemaakt in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (hierna: RAP). In het RAP staan de gezamenlijke ambities en afspraken op het gebied van wonen van de regiogemeenten.

Uit het RAP volgt dat Zandvoort niet kan uitbreiden en dat slechts op een beperkt aantal locaties woningbouw mogelijk is. Verder staat in het RAP vermeld dat de druk op de woningmarkt in Zandvoort hoog is. Ook uit de geraamde woningbehoefte blijkt dat de komende jaren behoefte bestaat aan woningbouw in Zandvoort. Zie voor een nadere uitwerking paragraaf 3.2.2 van deze plantoelichting.

Er is daarom sprake van een actuele regionale behoefte aan de woningbouw die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

De behoefte aan reguliere bedrijven op het AWZI terrein is aanwezig omdat op het Corodexterrein en omgeving - bij wijzigingsbevoegdheid - wordt voorzien in woningbouw. Door op het AWZI terrein reguliere bedrijven toe te staan wordt het verlies aan bedrijventerrein gecompenseerd en bestaat voor bedrijven op het Corodexterrein en omgeving de mogelijkheid zich te verplaatsen naar het voormalige AWZI terrein. Voorts volgt uit een uitgevoerde bedrijfsbehoefte inventarisatie (BBI) dat de behoefte aan nieuwe en vervangende bedrijfsaccommodatie in Zandvoort en directe omgeving groot is. Dit betekent dat op basis van het BBI geconcludeerd kan worden dat het risico van leegstand in het te ontwikkelen bedrijventerrein klein is.

Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, kan toetsing aan de tweede en derde trede van de ladder achterwege blijven.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In september 2015 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 geactualiseerd. De tekst en kaart van de structuurvisie zijn in overeenstemming gebracht met eerder genomen besluiten. Verder zijn enkele tekstuele en redactionele aanpassingen doorgevoerd.

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Relatie met het plan

In de provinciale structuurvisie is het bedrijventerrein Nieuw Noord aangewezen als een bestaand bedrijventerrein. Uitgangspunt van het beleid is om bestaande bedrijventerreinen te intensiveren en te herstructureren. Om af te kunnen wijken van de visie, dient een gemotiveerd verzoek te worden ingediend bij de provincie. De provincie heeft positief gereageerd op een eerder verzoek om het deel ten noorden te ontwikkelen als woningbouw en de verplaatsing van bedrijven naar het rioolzuiveringsterrein te faciliteren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in herstructurering van het bedrijventerrein door op het AWZI terrein ruimte te bieden aan de vestiging van reguliere bedrijven. Verder is ter plaatse van de Curiestraat/Kochstraat voorzien in functiemenging. Op het AWZI terrein wordt ruimte geboden aan de verplaatsing van bedrijven van het Corodexterrein en omgeving. Ten slotte wordt de provincie betrokken bij het bestemmingsplan.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij besluit van 28 september 2015 hebben provinciale staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening gewijzigd. De actualisatie houdt verband met beleidswijzigingen van provinciale staten.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen en beheersverordeningen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Bebouwd Gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Relatie met het plan

Het plangebied heeft betrekking op gronden die in de verordening zijn aangewezen als BBG (bestaand bebouwd gebied). Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0008.png"

Figuur 3.2. Uitsnede kaart BBG (donker roze kleur) van de provinciale verordening. De ligging van het plangebied is globaal rood omkaderd.

De verordening bevat bepalingen over nieuwe bedrijventerreinen, uitbreiding van bestaande terreinen en transformatie van bedrijventerreinen. De provinciale verordening stelt geen regels voor de situatie waarin een bestaand bedrijventerrein als zodanig wordt bestemd. Voor zover in transformatie (naar woningbouw) wordt voorzien, dient in beginsel verantwoording te worden afgelegd over de wijze waarop het verlies aan bedrijfsterrein wordt gecompenseerd. Er hoeft niet gecompenseerd te worden, als blijkt dat geen behoefte bestaat aan het bedrijventerrein. De motivering voor transformatie is in dit geval gelegen in het feit dat de gronden door hun ligging in de nabijheid van woningen minder geschikt zijn voor gebruik als bedrijventerrein. Daarnaast zijn de ontsluitingsmogelijkheden beperkt. Ten slotte is het AWZI terrein op basis van het vigerende bestemmingsplan bestemd voor een beperkte groep van openbare bedrijven, waaraan niet langer behoefte bestaat. Door op het AWZI een ruimere groep van bedrijven toe te staan, is verplaatsing van bedrijven die zich nu op het Corodexterrein en omgeving bevinden mogelijk. Dat gebied wordt immers getransformeerd naar woongebied.

De verordening bevat ook bepalingen die relevant zijn voor het gehele provinciale grondgebied. In deze bepalingen is ook een regeling over detailhandel op bedrijventerreinen opgenomen. Op het AWZI terrein wordt één bouwmarkt toegestaan. Het totaal winkelvloeroppervlak is beperkt tot 1.500 m2, zodat nadere toetsing aan de provinciale verordening niet nodig is.

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de provinciale verordening.

Op 12 december 2016 hebben provinciale staten een wijziging van de PRV vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV treedt in werking op 1 maart 2017. Vanwege de verwachte vaststelling van dit bestemmingsplan na 1 maart 2017 wordt voorliggend plan aan deze verordening getoetst.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 28 februari 2017, nr. 800345-912532, de Uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017 vastgesteld.

In deze uitvoeringsregeling is aangegeven dat er regionale afspraken kunnen worden gemaakt onder meer over de ontwikkeling, transformatie en herstructurering van bedrijventerreinen en kantoorlocaties.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zijn met name de aspecten 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' van belang.

Vanaf 1 maart 2017 wordt niet meer gesproken over bestaand bebouwd gebied, maar over bestaand stedelijk gebied (als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening). Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen van woningbouw, bedrijventerreinen en kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.

Relatie met het plan

De ontwikkelingen zoals met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt, worden volgens de PRV aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (zie paragraaf 3.1.3). Uit de PRV volgt dat een bestemmingsplan uitsluitend in een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan voorzien als deze ontwikkeling in overeenstemming is met binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw. De regionale afspraken omtrent woningbouw zijn neergelegd in het Regionaal Actieprogramma Wonen.

Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (hierna: RAP) voor de regio Zuid-Kennemerland/IJmond is een gezamenlijk product van de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort en de provincie Noord-Holland.


In kwalitatieve zin staat het volgende vermeld voor de gemeente Zandvoort (p. 16 van het RAP):

"De druk op de woningmarkt is hoog. Dit is onder meer terug te zien in lange wachttijden voor een sociale huurwoning. Zandvoort kan niet uitbreiden. Woningbouw is op een beperkt aantal locaties in het dorp mogelijk."

Voor Zandvoort is een gewenst bouwprogramma geformuleerd van 458 woningen in de periode 2016 t/m 2020. Omdat omstandigheden gedurende de looptijd van het RAP kunnen wijzigen is rekening gehouden met een bandbreedte van 20%, hetgeen betekent een ondergrens van 366 woningen en een bovengrens van 550 woningen. Omdat binnen de gemeente Zandvoort op een beperkt aantal locaties in het dorp woningbouw mogelijk is, past de woningbouwontwikkeling van het voorliggende bestemmingsplan binnen het RAP.

Daarnaast is van belang dat de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in nieuwe detailhandel. Uit de PRV kan worden opgemaakt dat volumineuze detailhandel uitsluitend op bedrijventerreinen is toegelaten, indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totale winkelvloeroppervlak meer dan 1.500 m2 bedraagt gelden aanvullende eisen.

Het voorliggende plan maakt een bouwmarkt met een maximaal winkelvloeroppervlak van 1.500 m2 mogelijk. Vanwege de verwachte verkeersaantrekkende werking en hinder is een bouwmarkt van een dergelijke omvang niet inpasbaar in de winkelgebieden van Zandvoort.

Daarnaast voorziet het voorliggende bestemmingsplan in transformatie en revitalisering van het bestaande bedrijventerrein. De regionale schriftelijke afspraken ten aanzien van bedrijventerreinen zijn opgenomen in het document "Ruimte voor werken in de MRA van morgen".

Op pagina 95 van dit document staat beschreven dat voor enkele bedrijventerreinen in de regio Haarlem tot aan 2030 de verwachting bestaat dat deze naar gemengde terreinen transformeren. In totaal is het verwachte transformatievolume circa 13 hectare, waarvan circa 6 hectare op bedrijventerrein Nieuw Noord in Zandvoort.

Voorts staat het bedrijventerrein Nieuw Noord in Zandvoort vermeld in de tabel op pagina 125 van het document "Ruimte voor werken in de MRA van Morgen". In deze tabel staat vermeld dat het harde planaanbod tot 2030 4 hectare bedraagt. Eveneens staat vermeld dat het transformatievolume 6,1 hectare bedraagt tot 2030.

3.2.3 Kwaliteitsnet Goederenvervoer

Het Kwaliteitsnetwerk Goederenvervoer van februari 2008 is door de provincie Noord-Holland, provincie Flevoland en de stadsregio Amsterdam om het groeiende vrachtverkeer op verantwoorde wijze te kunnen blijven verwerken.

Relatie met het plan

De Kamerlingh Onnesstraat is opgenomen in het Kwaliteitsnet Goederenvervoer, wat inhoudt dat vrachtverkeer wordt afgewikkeld via deze straat.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Zandvoort, Parel aan Zee +

De gemeentelijke structuurvisie "Zandvoort, Parel aan Zee +" is vastgesteld op 19 april 2010. De structuurvisie geeft het gemeentelijke beleid op de ruimtelijke ordening weer tot aan 2025, maar biedt ook een verdere doorkijk naar 2040. De centrale visie van de gemeente is dat Zandvoort wil dat de steeds mobieler wordende mens blijft kiezen voor Zandvoort als plek waar men graag woont en recreëert. Zandvoort zet daarom in op een gezonde toekomst, met een sterke positie binnen de regio; een toeristische sector als belangrijkste economische motor; een aantrekkelijke woongemeente met een evenwichtige bevolkingsopbouw; een onderscheidende identiteit en 'kwaliteit boven kwantiteit'. Aan de hand van zeven ambities wordt inhoud gegeven aan de centrale visie: 'thuiskomen', 'iedereen doet mee', 'toerisme en recreatie als economische motor', 'bestemming Zandvoort', 'beleef het landschap', 'authentiek en kleinschalig' en 'een veilige kust in weer en wind'.

Relatie met het plan

Ten aanzien van het gebied waarvoor het bestemmingsplan is gemaakt is in deze structuurvisie het volgende opgenomen:

  • Het terrein van de zuiveringsinstallatie op termijn te veranderen in een nieuw bedrijventerrein waarin de ligging in het duinlandschap goed voelbaar is;
  • In eerste instantie dit terrein te bestemmen voor de bedrijven welke nu zijn gehuisvest ten noorden van de Kamerlingh Onnesstraat;
  • Deze ontwikkeling dient onderzocht te worden door de gemeente samen met de eigenaren van deze bedrijven;
  • De vrijkomende ruimte ten noorden van de Kamerlingh Onnesstraat kan dan gebruikt worden om woningen te bouwen;
  • De realisatie van een duinpark langs de spoorlijn Haarlem-Zandvoort o.a. om de beleving van Zandvoort als dorp in de duinen te versterken;
  • Revitaliseren van de rest van het bedrijventerrein.

Deze plannen hebben tot doel om op termijn te beschikken over goede bedrijventerreinen, zowel gedifferentieerd als gemoderniseerd en een woningvoorraad in de wijk Nieuw Noord die aansluit bij de vraag.

Knelpunten voor het gebied worden als volgt omschreven:

De ligging in het duingebied is nauwelijks zichtbaar, bedrijven passen niet op zo'n korte afstand van de woonwijk, bedrijven zijn met hun achterzijde naar het spoor gericht wat een rommelig beeld oplevert en het bedrijventerrein is verouderd en niet representatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0009.png"

Figuur 3.3. Uitsnede kaart Structuurvisie

3.3.2 Nota openbare ruimte

Op 29 oktober 2013 is de Nota Openbare Ruimte deel A vastgesteld. In de nota geeft de gemeente haar integrale visie op de openbare ruimte in hoofdlijnen. Naast inrichting komen onderhoud en beheer aan bod. Ingezet wordt op een kwaliteitsverbetering van het groen met name op de meest zichtbare plekken (het centrum en de hoofdontsluitingswegen). Hierbij wordt bij de keuze van het groen aangesloten op de functie en de karakteristiek van de omgeving. Met name langs doorgaande routes is de aanwezigheid van groene tuinen met bomen van belang.

In de Nota wordt onderscheid gemaakt in het visitekaartje, de woonwijken en het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0010.png"

Figuur 3.4. Uitsnede afbeelding Nota openbare ruimte

Relatie met het plan

Het gebied Nieuw Noord, waarvan het plangebied deel uitmaakt, valt in de Nota binnen de zone die is benoemd als 'Overige wijken'. Volgens de Nota is Nieuw Noord "een wijk met een open en groene opzet, met half open woonblokken, gestapelde woningbouw en brede profielen. De groenvoorzieningen zijn informeel ingericht met vlakke gazons, lage hagen en forse bomenstructuren. In de Structuurvisie is aangegeven dat aan de randen van de wijk een duinmilieu gerealiseerd zal worden. Ook tussen het spoor en het bedrijventerrein zal de duininrichting doorgetrokken worden." Bij het voorliggende bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.

3.3.3 Woonvisie 2016-2020

Met het vaststellen van de Woonvisie 2016-2020 heeft de gemeente samen met de corporatie en huurdersvereniging uitgangspunten geformuleerd voor de gedeelde visie op de volkshuisvestelijke opgave. Relevant zijn onder meer de ambities voor:

Betaalbaarheid en beschikbaarheid

  • Zandvoort heeft behoefte aan een meer evenwichtige bevolkingsopbouw. De opgave is kansen te blijven bieden voor jonge huishoudens. De instroom van deze groepen moet de hoogste prioriteit hebben. Naast instroom van deze groepen is het behoud van deze groepen even belangrijk.
  • De opgave is ook om de kwaliteit en samenstelling van de sociale huurvoorraad beter op de toekomst te laten aansluiten. Dat betekent op termijn: meer kleine woningen (met een lagere huur) en minder grote woningen.

Wonen met zorg, ouderenhuisvesting

Er moet voldoende aanbod blijven op het gebied van wonen met zorg en ouderenhuisvesting. Het uitgangspunt is langer zelfstandig wonen.

Nieuwbouw- en/of herstructureringsprojecten

Nieuwbouw gericht op jonge huishoudens. Voor de koopsector betekent dat in ieder geval: goedkope koopwoningen realiseren. Mocht dit de komende jaren aan de orde zijn, dan kan de gemeente onder voorwaarden een (onderbouwd) beroep doen op de corporatie.

Relatie met het plan

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt nieuwe woningbouw in Zandvoort mogelijk gemaakt voor diverse doelgroepen. Het plan sluit aan bij de Woonvisie 2016-2020.

3.3.4 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota van juni 2004 wordt voor elk gebied binnen de gemeente op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang een bepaalde kwaliteit toebedeeld, waaraan vervolgens een bepaald welstandniveau wordt gekoppeld; een bijzonder niveau of een regulier niveau. Voor het plangebied (Bedrijventerrein) geldt een regulier welstandsbeleid. Indien de geactualiseerde welstandsnota is vastgesteld zal hiermee in het voorliggende plan rekening worden gehouden.

De welstandsnota hoeft niet te worden vertaald naar een juridische regeling; bouwplannen worden naast de toetsing die plaatsvindt aan het bestemmingsplan, ook getoetst aan de welstandsnota.

Voor de ontwikkelingsgebieden binnen het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld welke richting heeft gegeven aan de regeling van dit bestemmingsplan en welke tevens het kader gaat vormen voor de welstandstoets voor de ontwikkelingen.

3.3.5 Paraplubestemmingsplan prostitutie

Op 6 maart 2001 is het paraplubestemmingsplan "Aanvullende gebruiksvoorschriften m.b.t. seksinrichtingen" vastgesteld door de Zandvoortse gemeenteraad.

De gemeente voert met betrekking tot seksinrichtingen een restrictief beleid. Alle seksinrichtingen, behalve bedrijfsmatige sekshuizen en escortbedrijven, zijn verboden. Voor escortbedrijven wordt geen maximumstelsel opgenomen; voor sekshuizen wel: hiervoor is bepaald dat maximaal vijf vergunningen mogen worden verleend.

Relatie met het plan

In de bestaande situatie zijn geen seksinrichtingen aanwezig en evenmin gewenst. In het voorliggende plan worden dan ook geen seksinrichtingen toegestaan.

3.3.6 Retail- en horecavisie

Begin 2014 is de gemeentelijke retail- en horecavisie vastgesteld. Het beleid is erop gericht om de horeca meer te concentreren in het centrum. De gemeente is echter niet voornemens om bestaande niet in het beleid passende horecavestigingen actief weg te bestemmen en/of uit te plaatsen.

Relatie met het plan

De visie is met name van belang voor het centrumgebied van Zandvoort. Het onderhavige plangebied valt niet onder het centrumgebied. Het voorliggende bestemmingsplan laat geen horeca toe. Op basis van de Nota van Uitgangspunten voor het bestemmingsplan is vestiging van één bouwmarkt op het voormalige AWZI terrein mogelijk.

3.3.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)

Op 13 december 2005 werd de beleidsnotitie "Actualisatie GVVP Zandvoort - Infrastructuur, Fietsverkeer en Openbaar Vervoer" vastgesteld, hierna te noemen 'GVVP'. 'GVVP' staat voor 'gemeentelijk verkeers- en vervoerplan'. Het geactualiseerde GVVP beschrijft op hoofdlijnen het verkeers- en vervoerbeleid dat de gemeente Zandvoort wenst te voeren. In het beleidsplan wordt een korte en lange termijnvisie op de onderdelen Infrastructuur, Fietsverkeer en Openbaar Vervoer gegeven.

De algemene doelstelling van het verkeers- en vervoerbeleid is te definiëren als: "een duidelijke en logische indeling ontwikkelen in verkeersruimte en verblijfsgebieden. Het verbeteren van de leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Het bevorderen van gebruik openbaar vervoer en fiets". Het GGVP geeft een wegencategorisering voor heel Zandvoort.

Relatie met het plan

De Kamerlingh Onnesstraat staat in het GVVP 2005 als “Gebiedsontsluitingsweg” gecategoriseerd (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0011.png"

Figuur 3.5. Kaart bij het GVVP 2005

Het huidige smalle profiel is wegens het intensieve gebruik door vrachtverkeer ontoereikend. Vernieuwing van deze weg staat in de planning. Het nieuwe bestemmingplan accommodeert dit nieuwe wegprofiel.

3.3.8 Fietsbeleidsplan

Op 21 april 2009 werd het gemeentelijke "Fietsbeleidsplan Zandvoort 2009" vastgesteld door de de Zandvoortse gemeenteraad.

Het Fietsbeleidsplan heeft de volgende twee doelen:

  • 1. Het actualiseren van het fietsbeleid;
  • 2. Het opstellen van een maatregelenplan om het beleid naar de praktijk te vertalen.

In het fietsnetwerk wordt onderscheid gemaakt in twee typen fietspaden:

  • 1. utilitaire fietspaden; deze worden nader onderverdeeld in primaire en secundaire fietspaden.
  • 2. recreatieve paden

Relatie met het plan

Uit onderstaande figuur blijkt dat binnen het plangebied diverse secundaire fietsroutes zijn gelegen.

Via de secundaire routes wordt de fietsroute vanuit de woonwijk (herkomst) aangesloten op de primaire routes. Kleinschalige bestemmingen als basisscholen, wijkwinkels, kantoren en woonwijken zijn vervolgens weer bereikbaar via de secundaire routes. In het plangebied aanwezige fietspaden zijn voorzien van een verkeersbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0012.png"

Figuur 3.6. Kaart fietsnetwerk bij het Fietsbeleidsplan.

3.3.9 Parkeernormennota

Op 9 oktober 2012 werd de gemeentelijke "Parkeernormennota 2012" vastgesteld door de Zandvoortse gemeenteraad. De parkeernormennota, waarin wordt verwezen naar de meest actuele CROW normering, is leidend voor bepaling van de parkeernormen voor bestaande en nieuwe ontwikkelingen. Voor nieuwe functies wordt hierin aangegeven hoeveel parkeercapaciteit daarvoor mede ontwikkeld dient te worden.

Relatie met het plan

De parkeernormennota is gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan. Daarmee is vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen altijd aan de normen uit deze nota moet worden voldaan.

3.3.10 Milieubeleidsplan

In het milieubeleidsplan 2014-2018 staan de ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid beschreven. In navolging van de voorgaande milieubeleidsplannen heeft de gemeente Zandvoort de volgende missie op het gebied van milieu:

De gemeente Zandvoort wil een goede en gezonde leefomgevingkwaliteit realiseren en duurzaam ontwikkelen.

Voor ontwikkelingen zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld:

Stedenbouwkundige plannen: Bij ieder bouwplan van 10 woningen of meer, stelt de ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Zandvoort, een energievisie op

Nieuwbouw (woningen): Inzetten op GPR Gebouw score 8 bij nieuwbouw. GPR Gebouw meet duurzaamheidsprestaties nieuwbouw. De omgevingsdienst heeft licentie voor het gebruik van GPR Gebouw

Bedrijfsgebouwen: Voldoen aan de door de overheid vastgestelde GPR scores. De GPR Gebouw berekening moet zijn opgesteld of goedgekeurd door een erkend GPR Gebouw Expert.

Relatie met het plan

De voornoemde aspecten zijn onder meer toepasbaar bij nieuwbouwplannen en het milieubeleidsplan dient daarbij dan ook als toetsingskader.

3.3.11 Toetsingscriteria voor bedrijfswoningen

In een aantal bestemmingsplannen was een afwijkingsregel opgenomen voor het toestaan van een bedrijfswoning. De criteria voor het al dan niet toestaan van een bedrijfswoning bij een bedrijf zijn nader uitgewerkt in de door het college bij besluit van 27 januari 2009 vastgestelde toetsingscriteria. Met dien verstande dat in de begripsomschrijving voor Bedrijfswoning niet wordt opgenomen dat er sprake zou moeten zijn van een "noodzakelijke binding", zoals dat oorspronkelijk wel gold volgens de toetsingscriteria. Deze noodzakelijkheidsvereiste bleek in de praktijk moeilijk hanteerbaar. In een situatie dat een eigenaar nabij zijn bedrijf wilde wonen omdat hij zijn eigendom wilde bewaken wordt volgens rechtspraak over het noodzakelijkheidsvereiste niet gezien als een noodzaak om bij het bedrijf te wonen. Voor bewaking zijn er immers moderne middelen waardoor wonen nabij het bedrijf niet als noodzakelijk werd gezien. In het nieuwe situatie wordt flexibeler omgegaan met dit soort situaties. Het “noodzakelijkheidsvereiste” wordt in het nieuwe bestemmingsplan losgelaten. Nu wordt als voldoende geoordeeld dat er een “functionele binding” is met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting. In het bestemmingsplan is thans ook eenduidig aangegeven dat bij bedrijfswoningen de richtafstanden tot bedrijven rechtmatig met twee stappen worden verlaagd. (zie onder meer ABRvS 18-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:810).

Relatie met het plan

In het voorliggende bestemmingsplan is bij het als zodanig bestemmen van bedrijfswoningen rekening gehouden met deze toetsingscriteria voor bedrijfswoningen. De bestaande bedrijfswoningen zijn in het voorliggende bestemmingsplan als zodanig bestemd. Ten zuiden van de Kamerlingh Onnesstraat (ten oosten van de Ampèrestraat en ten westen van de Wattstraat) worden op één locatie nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.

3.3.12 Toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan

Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de (nieuwe) toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan vastgesteld ten behoeve van: opbouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, het splitsen van grote woningen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven.

Dit vastgestelde beleid biedt een aantal verruimingen ten opzichte van het vorige beleid. Daar waar door het vergunningsvrij bouwen ruimere mogelijkheden zijn ontstaan is het beleid zo mogelijk aangepast. Naast de aan huis verbonden beroepen is in dit beleid ook de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden kleine bedrijven in of bij een woning te vestigen. Vrije beroepen en bedrijven dienen een duidelijk ondergeschikte functie te hebben ten opzichte van de woonfunctie. Besloten is om deze beleidsuitgangspunten op te nemen in nieuw op te stellen bestemmingsplannen.


Relatie met het plan

De toetsingscriteria zijn daar waar relevant vertaald in dit bestemmingsplan.

3.3.13 Visie op verblijfsaccomodatie

Op 18 februari 2014 is de Visie op verblijfsaccommodaties Zandvoort vastgesteld. De toetsingscriteria die hierin zijn opgenomen zijn ingetrokken en op 16 juni 2015 door burgemeester en wethouders opnieuw vastgesteld. In de visie wordt de positie van Zandvoort als bestemming voor meerdaags verblijf beschreven.


Relatie met het plan

In het bestemmingsplan wordt de visie in de regels vertaald.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de wijk Nieuw Noord die wordt begrensd door de spoorlijn Haarlem-Zandvoort aan de zuidkant, de Noorderduinweg aan de westkant, de Kochstraat en Kamerlingh Onnesstraat aan de noordkant en de Wattstraat aan de oostkant. De locatie van

de voormalige rioolwaterzuivering is onverhard. Verder is het plangebied grotendeels verhard.

Bodem en grondwater

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Zandvoort ligt is het plangebied niet gekarteerd. De bodem in de omgeving van het plangebied bestaat uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VII en VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 1,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het plangebied is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Een waterwingebied is een gebied waaruit een waterleidingbedrijf grondwater haalt voor drinkwater. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn de gebieden direct om de waterwingebieden heen. Deze gebieden moeten schoon blijven voor een goede bescherming van het drinkwater. Daarom gelden er regels voor activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden.


Sommige activiteiten in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden zijn verboden. Bijvoorbeeld:

  • stoffen in de bodem brengen die de bodem kunnen vervuilen;
  • installaties bouwen die de bodem kunnen vervuilen;
  • ondergrondse bodemenergiesystemen aanleggen.

Vanwege de ligging binnen het grondwaterberschermingsgebied geldt conform de provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Holland dus een verbod voor activiteiten die het grondwater kunnen bedreigen. Voor sommige activiteiten geldt een absoluut verbod. De provincie kan bepalen of alleen een melding voldoende is of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In de ontheffing staan regels waaraan moet worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0013.png"

Figuur 4.1: ligging plangebied in grondwaterbeschermingsgebied

(bron: https://maps.noord-holland.nl/kaarten/)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Door het zuidwestelijke deel van het plangebied loopt een afvalwatertransportleiding.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan is tweeledig van karakter. Het oostelijk deel van het plangebied wordt grotendeels conserverend bestemd. In het westelijk deel van het plangebied worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waaronder herontwikkeling van het AWZI terrein, woningbouw en functiemenging.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij meer dan 1 ha is er sprake van maatwerk. De compensatie-eis betreft 15% van de totale toename van verharding. Ter plaatse van het plangebied vinden geen concrete bouwontwikkelingen plaats. Wel maakt dit bestemmingsplan diverse ontwikkelingen mogelijk middels uitwerking of wijziging. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de compensatie-eis van het waterschap.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden bij verdere concretisering getoetst aan de regelgeving omtrent grondwaterbeschermingsgebieden. Indien nodig wordt ontheffing aangevraagd.

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Omdat het plangebied niet is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering zal er geen negatieve invloed zijn op de waterveiligheid in de omgeving.

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:

- zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;

- lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GP.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt diverse ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen worden bij verdere concretisering in de uitwerkings- en wijzigingsplannen getoetst aan het aspect water. Dit is vertaald in de randvoorwaarden die worden gesteld aan wijziging en uitwerking van het bestemmingsplan.

De bescherming van de rioolpersleiding die in het zuidwesten van het plangebied is gelegen wordt beschermd door een dubbelbestemming die in het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen.

4.2 Bodem

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem ter plaatse. Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om te kunnen bepalen of de bodem in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik dient bij voorgenomen bouwactiviteiten een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Hierdoor dient bij ontwikkelingen in het gebied altijd een historisch bodemonderzoek te worden verricht en vaak ook een verkennend bodemonderzoek. Omdat in deelgebied III niet is voorzien in voorgenomen bouwactiviteiten, behoeft aldaar geen rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem ter plaatse van dit deelgebied. Inzicht in de kwaliteit van de bodem is wel relevant voor deelgebied II (voormalige waterzuivering). Voor deelgebieden waarop een wijzigingsbevoegdheid rust is globaal onderzocht of de bodemgesteldheid de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid niet in de weg staat.

Uit het historisch onderzoek kan blijken dat (op een deel van een locatie) reeds een recent bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. In dat geval kan worden volstaan met de resultaten van dat bodemonderzoek mits het uitgevoerde onderzoek voldoende betrekking heeft op het te ontwikkelen terrein en het onderzoek niet ouder is dan 5 jaar. Uit het historisch onderzoek kan tevens blijken dat in een eerder uitgevoerd bodemonderzoek een verontreiniging is aangetoond die een belemmering zou kunnen vormen voor het beoogde gebruik. Indien uit een verkennend bodemonderzoek blijkt dat er een verontreiniging is aangetoond dan dient een nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd om de eventuele ernst van de verontreiniging en eventuele noodzaak tot bodemsanering vast te stellen. Wanneer de locatie naar aanleiding van het historisch of verkennend bodemonderzoek als asbestverdacht wordt aangemerkt dan dient tevens een asbestonderzoek te worden verricht conform de geldende normen.

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Momenteel wordt de bodemkwaliteitskaart geactualiseerd. Indien de bodemkwaliteitskaart en bijbehorende bodembeheernota zijn geactualiseerd kan hiervan bij grondverzet gebruik gemaakt worden. Totdat de stukken zijn vastgesteld geldt bij grondverzet het generieke beleid.

Ontwikkelingen

Met het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van nieuwe bedrijven en woningen mogelijk gemaakt. Om te beoordelen of het aspect bodem een belemmering vormt voor deze ontwikkelingen is het bodeminformatie systeem van Omgevingsdienst IJmond geraadpleegd.

Deelgebied II voormalige waterzuivering

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0014.png"

Figuur 4.2. Ligging voormalige waterzuivering (deelgebied II)

Uitgevoerde bodemonderzoeken locatie voormalige waterzuivering (deelgebied II)

Indicatief onderzoek NEN 5740 Kamerlingh Onnesstraat 2-4 Spijker milieu, projectnummer 201147597b, 15 januari 2008

Voor de grondtransactie en locatieontwikkeling heeft in 2008 een bodemonderzoek plaatsgevonden conform NEN 5740. Het bodemonderzoek d.d. 15 januari 2008 met projectnummer 200741286 is uitgevoerd door GRS Spijker milieu. In de geanalyseerde grond- en grondwatermonsters zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Indicatief onderzoek NEN 5740 Spijker milieu AWZI Kamerlingh Onnesstraat 6, Spijker milieu, projectnummer 201147597, 15 januari 2008

Voor de aanvraag van de sloopvergunning van de waterzuivering is in 2011 een rapportage ingediend van een bodemonderzoek conform NEN 5740. Het bodemonderzoek d.d. 15 januari 2008 met projectnummer 200741286 is uitgevoerd door GRS Spijker milieu.

Uit de rapportage blijkt dat er voor wat betreft het onderzochte standaard stoffenpakket NEN 5740 geen significante bodemverontreinigingen zijn aangetroffen. In het grondwater is weliswaar een sterke verontreiniging met arseen aangetroffen, maar dergelijke waarden worden voor arseen vaker in het kustgebied aangetroffen, zijn naar verwachting van natuurlijke herkomst en vormen geen belemmering voor het beoogde bodemgebruik.

Verkennend onderzoek asbest in grond NEN 5707 AWZI Kamerlingh Onnesstraat 6, 10 januari 2012

Vanwege het aantreffen van puin houdende grond in het verkennend bodemonderzoek en hierdoor de verdenking van de aanwezigheid van asbest in grond is in 2012 als aanvulling op het verkennend bodemonderzoek een verkennend asbest in grondonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5707. Het onderzoek is uitgevoerd door de GRS Spijker milieu. Het rapport met projectnummer 201147597 is van 10 januari 2012.

Ten behoeve van het onderzoek, zijn verdeeld over het terrein, in totaal 20 graafgaten gemaakt. Op het maaiveld en in de uitkomende grond is visueel geen asbest aangetroffen. In de samengestelde grondmonsters is analytisch geen asbest boven de detectiegrens aangetoond. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen asbest is aangetoond en daarmee de verdenking op asbest-in-grond is vervallen.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740, Kamerlingh Onnesstraat 6, AWZI Gemaal DHV Spijker milieu, projectnummer MD-B020071562, oktober 2007

Het onderzoek is uitgevoerd in verband met een grondtransactie en de bouw van een nieuw transportgemaal op de locatie. De bovengrond is licht verontreinigd met Pak en minerale olie. Deze verontreiniging is te relateren aan de aanwezigheid van puin. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is plaatselijk sterk verontreinigd met arseen en licht verontreinigd met cadmium. Geconcludeerd is dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek.

Ondergrondse tank

Op 15-02-2013 hebben wij een Kiwa-certificaat ontvangen voor de verwijdering van een ondergrondse tank 10.000 liter dieseltank op het perceel Kamerling Onnesstraat 4. Hierbij is geen bodemverontreiniging aangetroffen.

Conclusie voormalige waterzuivering (deelgebied II)

Gezien de resultaten van de bodemonderzoeken worden er geen sterke bodemverontreinigingen verwacht en zijn er naar verwachting geen belemmeringen voor de beoogde bestemming. Hierbij moet worden aangetekend dat bodemonderzoek een momentopname is en een beperkte geldigheidsduur heeft. Er moet rekening worden gehouden dat terrein tussentijds alsnog verontreinigd kan raken door bodembedreigende activiteiten, bijvoorbeeld bij het bouwrijp maken en/of het opbrengen van grond. Bij het indienen van een omgevingsvergunning voor bouwen zal door middel van een recent verkennend bodemonderzoek NEN 5740 van de bouwlocatie definitief moeten worden aangetoond dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Overige ontwikkellocaties (deelgebieden Ia en Ib)

Uit het bodeminformatiesysteem van Omgevingsdienst IJmond (zie bijlage 1) blijkt dat op de overige locaties in het plangebied, waar middels wijzigingsbevoegdheden ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, geen sterke bodemverontreiniging te verwachten is. Concreet bodemonderzoek is pas aan de orde als duidelijk is wanneer en op welke wijze dit deelgebied opnieuw wordt ingericht. Pas dan is immers duidelijk waar welk soort bodemonderzoek moet worden gedaan. Voor dit bestemmingsplan kan worden volstaan met de op advies van de Omgevingsdienst gegeven historische inschatting van bodemverontreiniging

Locaties die conserverend worden bestemd

Voor de deelgebied IIIa, IIIb en IIIc worden binnen de planperiode geen ingrijpende ontwikkelingen geen ingrijpende ontwikkelingen verwacht. Voor deze deelgebieden is het niet nodig om voor dit bestemmingsplan bodemonderzoek te doen.

4.3 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Het overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaalt dat hoofdstuk V, paragraaf 1, van de Monumentenwet 1988, zoals die luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet van toepassing blijft. Het voorgaande betekent dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem.

Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument "Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de archeologische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.

Archeologische beleidsadvieskaart

De gemeente Zandvoort beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart. De kaart geeft door middel van een zonering aan in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is (afhankelijk van de oppervlakte en diepte van een plan).

In het voorliggende bestemmingsplan zijn, gelet op de archeologische beleidsadvieskaart, verschillende archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0015.png"

Figuur 4.3. Archeologische beleidsadvieskaart

Conclusie

De archeologische waarden binnen het plangebied zijn beschermd door middel van een juridische planregeling. Het grootste gedeelte van het plangebied valt binnen het regime waar bij de plannen groter dan 500 m2 nader onderzoek plaats moet vinden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen. Voor het meest oostelijk deel van het plangebied geldt een strenger beschermingsregime op basis waarvan bij plannen groter dan 50 m2 nader onderzoek plaats dient te vinden, hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' opgenomen.

4.4 Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente in de toelichting het volgende aangeeft:

`Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'.

Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument "Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de cultuurhistorische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.

Historisch-morfologische atlas

De gemeente beschikt over de "Historisch-morfologische Atlas Zandvoort', d.d. 29 maart 2011. Deze atlas draagt bij aan het inventariseren en documenteren van de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de atlas wordt een uitgebreid, gedetailleerd beeld gegeven van de ontwikkeling van Zandvoort.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die specifieke regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.

4.5 Ecologie

Flora- en fauna

In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor een aantal ontwikkelingen in het plangebied. Deze ontwikkelingen hebben mogelijk invloed op de aanwezige flora en fauna.

Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd.

De quickscan is als bijlage 2 aan deze plantoelichting toegevoegd. In de quick scan is geconcludeerd dat voor het te ontwikkelen deel (zijnde de deelgebieden Ia en II) de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw, vleermuizen en zandhagedis niet op voorhand is uit te sluiten. Aanvullend onderzoek naar deze diersoorten is noodzakelijk. In de uitwerkings- en wijzigingsregels voor de deelgebieden Ia en II is bepaald dat bij de concrete uitwerking dan wel wijziging nader ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd en eventueel daaruit voortvloeiende benodigde mitigerende en/of compenserende maatregelen kunnen worden uitgevoerd.

Conclusie

In het bestemmingsplan zijn diverse ontwikkelingen opgenomen. In de uitwerkings- en wijzigingsregels is bepaald dat nader ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd en eventueel daaruit voortvloeiende benodigde mitigerende en/of compenserende maatregelen kunnen worden uitgevoerd. De bescherming van soorten, neergelegd in de Wet natuurbescherming, staat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in de weg.

Gebiedsbescherming

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Wet natuurbescherming van belang.

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura 2000-gebieden;
  • b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  • c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor een aantal ontwikkelingen in het plangebied. De ontwikkelingen hebben mogelijk invloed op het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Het plangebied is namelijk vrijwel direct naast dit gebied gelegen.

Om te beoordelen of er daadwerkelijk effecten op het Natura 2000-gebied zijn, is een voortoets uitgevoerd.

Uit de voortoets (zie bijlage 3) blijkt dat het plangebied is gelegen buiten het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid en tegen bebouwd gebied aan is gelegen. Op voorhand wordt uitgesloten dat areaalverlies en versnippering optreden. Doordat de gronden reeds worden gedraineerd en het waterpeil is aangepast aan de bedrijfsfuncties in het gebied, treedt verandering van de waterhuishouding eveneens niet op. Er is vastgesteld dat de meervleermuis wel aanwezig is in Kennemerland-Zuid, maar dat het plangebied en omgeving geen functie heeft voor deze soort. Doordat de ontwikkelingen plaatsvinden ter plaatse van bestaand bedrijventerrein en tegen bestaand bebouwd gebied aan, is van extra lichtverstoring bovendien geen sprake.

Uit het onderzoek naar stikstofdepositie is gebleken dat de toename van de stikstofdepositie van het planvoornemen 0,58 mol/ha/jr. bedraagt. Dit is de hoogste projectbijdrage. Uit de nadere analyse blijkt binnen het PAS voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor deze ontwikkeling. Als gevolg van de herstelstrategieën en – maatregelen zal de ecologische situatie verbeteren. Significant negatieve effecten kunnen dan ook worden uitgesloten. De natuurlijke waarden en kenmerken van het gebied worden niet aangetast. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar uit oogpunt van de Wet natuurbescherming.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt niet binnen bijzondere nationale natuurgebieden of binnen het Natuurnetwerk Nederland (in de PRV nog aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur of EHS), zodat de beschermingsregimes voor deze gebieden voor het onderhavige plan niet van belang zijn.

4.6 Bedrijvigheid

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium "een goede ruimtelijke ordening". Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft richtafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening. De richtafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Voor de omgevingstypen "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en "gemengd gebied" worden uitgegaan van het principe van functiescheiding. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. In het plangebied is sprake van twee verschillende gebiedstyperingen gericht op functiescheiding.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Rustige woonwijk

Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijk gebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. In het gebied is weinig verstoring van verkeer.

Gemengd gebied

Een gemengd gebied heeft een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals: winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die liggen langs de hoofdinfrastructuur, kunnen eveneens tot het omgevingstype "Gemengd gebied" worden gerekend. In een gemengd gebied kan de verhoogde milieubelasting, met name voor geluid, de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In beginsel wordt de richtafstand voor een "Gemengd gebied" met één stap verminderd.

Functiemenging

Naast een milieuzonering die uitgaat van ruimtelijke scheiding kan er ook gekozen worden voor een gebied met functiemenging. In gebieden met functiemengingen zijn bedrijven en woningen direct aangrenzend aan elkaar toegestaan. Hierbij zijn enkel bedrijven met een beperkte milieubelasting toegestaan. Voor de gebieden met functiemenging is de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging van toepassing. In gebieden met functiemenging worden bedrijven ingedeeld in 3 categorieën, te weten:

Categorie A: Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B: Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C: Activiteiten genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is

Bedrijfswoningen

Het is bij bedrijfswoningen gerechtvaardigd om een hogere milieubelasting op de woning toe te staan dan bij burgerwoningen. Uit jurisprudentie blijkt dat het aanvaardbaar is om voor bedrijfswoningen de richtafstand met twee stappen te verminderen. Daar waar bedrijfswoningen worden toegestaan acht de gemeente deze vermindering van de richtafstand aanvaardbaar. In deelgebied IIIc worden bestaande en nieuwe bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. In dit deelgebied zijn direct naast de bedrijfswoningen dan ook maximaal categorie 3.1 bedrijven toegestaan. Bedrijfswoningen moeten bouwkundig goed gescheiden zijn van bedrijven. In de begripsomschrijving voor Bedrijfswoning wordt niet opgenomen dat er sprake zou moeten zijn van een “noodzakelijke binding”, zoals dat oorspronkelijk wel gold volgens de “Toetsingscriteria voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening voor een bedrijfswoning (2009)”. Deze noodzakelijkheidsvereiste bleek in de praktijk moeilijk hanteerbaar. In een situatie dat een eigenaar nabij zijn bedrijf wilde wonen omdat hij zijn eigendom wilde bewaken wordt volgens rechtspraak over het noodzakelijkheidsvereiste niet gezien als een noodzaak om bij het bedrijf te wonen. Voor bewaking zijn er immers moderne middelen waardoor wonen nabij het bedrijf niet als noodzakelijk werd gezien. In het nieuwe situatie wordt flexibeler omgegaan met dit soort situaties. Het “noodzakelijkheidsvereiste” wordt in het nieuwe bestemmingsplan losgelaten. Thans wordt als voldoende geoordeeld dat er een “functionele binding” is met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting. In het bestemmingsplan is thans ook eenduidig aangegeven dat bij bedrijfswoningen de richtafstanden tot bedrijven rechtmatig met twee stappen worden verlaagd. (zie onder meer ABRvS 18-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:810).

Indeling milieuzonering van de deelgebieden van het plangebied

Deelgebied I

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0016.png"

Deelgebied Ia

Omdat er nog geen concreet zicht is op hoe de ontwikkeling wordt vormgegeven, wordt dit deelgebied conserverend bestemd, waarbij middels een wijzigingsbevoegdheid woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Voorwaarde hierbij is dat de woningbouw bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mag belemmeren. Wijziging van de thans gegeven conserverende bestemming kan worden gefaseerd. Hiermee heeft dit bestemmingsplan de flexibiliteit om haalbaarheid van onder meer de ontwikkeling van woningbouw te borgen.

Deelgebied Ib

In dit gebied is er sprake van functiemenging. De milieuzonering in het gebied gaat dan ook uit van de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. De afstand tussen milieugevoelige functies in dit deelgebied tot bedrijven aan de overkant van de Kamerlingh Onnesstraat gaat uit van de richtafstanden behorende bij een gemengd gebied. In dit bestemmingsplan zal deze bestaande functiemenging als zodanig worden bestemd.

In deelgebied 1B zijn een aantal functies aanwezig die een bijzondere regeling vragen.

Kochstraat 4

Aan de Kochstraat 4 zijn een grafisch bedrijf en edelmetaalgieterij gevestigd. Dergelijke bedrijven zijn over het algemeen niet inpasbaar in een gebied met functiemenging. Echter gezien de omvang en productiemethode van het bedrijf, is er in dit geval meer sprake van een ambachtelijk bedrijf. Derhalve is dit bedrijf middels een specifieke aanduiding toegestaan.

Kamerlingh Onnesstraat 19

Aan de Kamerlingh Onnesstraat 19 een bedrijf gevestigd dat op grond van de richtlijn niet passend is in een gebied met functiemenging. Naar de inpasbaarheid van dit bedrijf is onderzoek gedaan. Het bedrijf richt zich in hoofdzaak op de inzameling van (oud) ijzer. Akoestisch onderzoek van DOF akoestisch advies van 26 september 2016 (zie bijlage 4) heeft uitgewezen dat het bedrijf op de meest nabij gelegen woning kan voldoen aan de geluidsbelasting behorende bij gemengde gebieden. Daarnaast voldoet de geluidsbelasting op deze woning aan de eisen van het Activiteitenbesluit. Voorts maakt het bestemmingsplan de realisatie van een woning boven het bedrijf mogelijk. Er zijn (indien de toegevoegde woning bouwkundig goed gescheiden is van het bedrijf) echter geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering te verwachten. Aangezien het oprichten van een woning op dit perceel niet mogelijk is zonder het bouwen van een tweede verdieping, zal er een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig zijn. Hierdoor moet de geluidsisolatie tussen de panden voldoen aan de nieuwbouw eisen van het Bouwbesluit. Bij toepassing van deze eisen is het al aannemelijk dat het bedrijf kan voldoen aan de geluidseisen. Omdat het bedrijf inpasbaar is in een gebied met functiemenging zal het specifiek bestemd worden.

De transformatie naar een gebied met functiemenging heeft geen gevolgen voor de bedrijven in de directe omgeving van het deelgebied.

Deelgebied II

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0017.png"

Deelgebied II is een terrein waar onder meer nieuwe bedrijfsontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De westzijde van dit terrein mag worden ingevuld met woningbouw, waarbij ook een strook met functiemenging (wonen en werken) zou kunnen worden ingevuld. De ontwikkeling van deelgebied II wordt als een uit-te-werken bestemming opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij de uitwerking wordt er uitgegaan van een milieuzonering uitgaande van gemengd gebied. Voor de eventuele strook wonen en werken wordt uitgegaan van een milieuzonering uitgaande van een gebied met functiemenging. De toegestane bedrijfscategorieën worden middels inwaartse zonering afgestemd op eventuele woningbouw in deelgebied Ia en Ib. Voor deelgebied Ia wordt uitgegaan van de richtafstanden behorende bij een "rustige woonwijk". Voor deelgebied Ib wordt uitgegaan van de richtafstanden behorende bij "gemengd gebied".

Ten opzichte van de bestaande woningen aan de Fahrenheitstraat wordt uitgegaan van de richtafstanden behorende bij een rustige woonwijk.

Brandweerkazerne

Ten westen van deelgebied II is de brandweer Zandvoort gevestigd. De richtafstand behorende bij brandweerkazernes is, voor een gemengd gebied, 30 meter. Deze afstand kan door het nemen van maatregelen worden verkleind, indien dit nodig is zullen de maatregelen bij het uitwerkingsplan worden verkend. Nieuwe milieugevoelige functies dienen in het uitwerkingsplan afgestemd te worden op de brandweerkazerne, concreet houdt dit in dat deze op 30 meter vanaf de inrichtingsgrens van het brandweerkazerne geprojecteerd moeten worden. Bij uitwerking van het bestemmingsplan, en bij het daadwerkelijk verlenen van omgevingsvergunningen voor bouwen, zullen er met de brandweer zo nodig nadere afspraken worden gemaakt. Gedacht kan worden aan een afspraak om de sirenes bij uitruk pas op een later moment aan te zetten. Dit is echter voor een latere fase dan het bestemmingsplan.

Deelgebied III

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0018.png"

Deelgebied III – oostelijke deel bedrijventerrein

Deelgebied IIIa: Max Planckstraat

Het gebied wordt ingedeeld middels een inwaartse zonering waarbij ten opzichte van de bestaande woningen aan de Fahrenheitstraat wordt uitgegaan van de richtafstanden behorende bij een rustige woonwijk.

Deelgebied IIIa: Gemeentelijke remise

De gemeentelijke remise wordt conserverend bestemd. Aangezien de remise conserverend wordt bestemd is nader onderzoek in het kader van milieuzonering niet nodig.

Deelgebied IIIb: Woningen Voltastraat

Dit gebied wordt conserverend bestemd. Ten opzichte van nieuwe bedrijfsontwikkelingen en milieuzonering wordt voor dit gebied uitgegaan van de richtafstanden behorend bij "gemengd gebied". Dit omdat het woongebied is ingesloten door het bedrijventerrein en er in de huidige situatie al sprake is van een milieuzonering die passend is bij een gemengd gebied.

Deelgebied IIIc: Bedrijfsbebouwing Ampèrestraat e.o.

In dit gebied worden in het zuidelijke deel maximaal categorie 3.2 bedrijven toegestaan. In het noordelijke deel worden maximaal categorie 3.1 bedrijven toegestaan. Daarnaast worden de bestaande bedrijfswoningen opgenomen in het bestemmingsplan. In de naar de Kamerlingh Onnesstraat toegekeerde plint worden (nieuwe) bedrijfswoningen toegestaan. Deze bedrijfswoningen moeten bouwkundig goed gescheiden zijn van bedrijven. Zoals eerder omschreven zijn bedrijfswoningen verenigbaar met categorie 3.1 bedrijven.

In het deelgebied worden de volgende bedrijven middels een specifieke bestemming opgenomen.

Aan de Voltastraat 8 is een catamaranbouwer gevestigd. Gezien de aard en omvang het is het bedrijf middels een specifieke aanduiding toegestaan.

Voor de volgende bedrijven is sprake van een historische gegroeide situatie. Daarom worden deze specifiek bestemd.

Straat   Nr   Aard bedrijf   SBI-code (2008)   MilieucategorieSvB   Algemeen toelaatbaar   Specifieke aanduiding  
Voltastraat   5   Assemblage catamarans   301, 3315   3.2   2   (sb-2)  
Voltastraat   34   Transportbedrijf   494   3.2   2/3.2/3.2   (sb-1)  
Max Planckstraat   6   Metaalbewerking   255, 311   3.1   2   (sb-3)  
Max Planckstraat   14   Groothandel in metaalbewerkings-
machines  
466   3.2   3.1   (sb-4)  
Max Planckstraat   20   gemeentewerf   381   3.1   2/3.1   (sb-6)  
Curiestraat   2d   metaalbewerking   259, 311   3.1   2   (sb-5)  

Opslag viskramen

In het plangebied worden op diverse locaties vis- en snackkramen gestald. Bij deze stalling vindt in beperkte mate bereiding plaats. Daarnaast wordt op deze locatie de voorraad en het bedrijfsafval opgeslagen.

In beginsel zijn woningen en visverwerkende industrie in directe nabijheid van elkaar niet aanvaardbaar. Op bedrijventerrein Nieuw Noord is echter geen sprake van visverwerkende industrie. Wel is er sprake van de opslag en stalling van viskramen. Bij deze opslag vinden in een aantal gevallen ook bak- en schoonmaak activiteiten plaats. Deze activiteiten zijn te vergelijken met activiteiten die plaatsvinden bij viswinkels en (vis) restaurants.

Uitgangspunten:

  • Het gaat om de stalling en reiniging van viskarren in combinatie met eventueel voorbereidende werkzaamheden voor de verkoop (schoonmaken en bakken van vis),
  • De vis die schoongemaakt of gebakken wordt is enkel bestemd voor verkoop aan particulieren bij de eigen viskraam,
  • De omvang van de visverwerking is niet groter dan je bij een viswinkel mag verwachten.

Omdat voor een dergelijke specifieke bedrijfsvoering geen algemene beschrijving is opgenomen in de VNG standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten heeft de gemeente er voor gekozen om een bedrijfsactiviteit toe te voegen aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten specifiek behorend bij dit bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de volgende activiteit: "Opslag en stalling van vis- en/of snackkramen, eventueel in combinatie met voorbereidende werkzaamheden voor de verkoop bij eigen vis- en/of snackkraam (schoonmaak en bakken van vis)".

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bev-I), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (c-RNVGS inclusief het Basisnet) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bev-B).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 /jaar-contour (wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Nagegaan moet worden of op het gebied van externe veiligheid belemmeringen of beperkingen worden ondervonden voor het te nemen onderliggend ruimtelijk besluit Hierbij is getoetst aan bronnen die een extern veiligheidsrisico in kunnen houden.

Het gaat daarbij om de volgende risicobronnen:

  • bedrijven, waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over het water;
  • transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding.

Conclusie

Het bestemmingsplan is niet gelegen binnen invloedsgebied van risicobronnen. Daarnaast worden er geen Bevi bedrijven toegestaan. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

4.8 Trillingshinder railverkeer

Binnen het plangebied zullen nieuwe woongebouwen worden geprojectereerd op een afstand van 40 – 50 meter gemeten vanaf het spoor. Er is onderzocht of deze nieuwe woningen trillingshinder kunnen ondervinden van het railverkeer (zie bijlage 8). Dit onderzoek is onafhankelijk uitgevoerd.

Hierbij is vastgesteld dat over het spoor uitsluitend personentreinen over het traject Zandvoort _Haarlem rijden. De frequentie per richting is in de zomer overdag 4 x per uur. Buiten het seizoen en in avond (na 19 uur) loopt de frequentie terug tot 2 x per uur per richting. De laatste trein rijdt om ongeveer 1 uur 's nachts en de eerste trein begint te rijden rond 6 uur in de ochtend. In Zandvoort eindigen de treinen in een kopstation. De afstand tussen de bouwlocatie en het kopstation Zandvoort bedraagt circa 1000 meter. De geschatte snelheid van de treinen op het betreffende spoordeel is daarom minder dan 50 km/h.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0019.png"

Figuur 1 Afstand appartementengebouwen tot spoor 40 a 50 meter

Op basis van ervaring bij een aantal vergelijkbare projecten kan worden gesteld dat op afstanden van 50 m van het spoor zoals in dit geval meestal wordt voldaan aan de SBR B, maar dat niet altijd op voorhand geheel kan worden uitgesloten dat de SBR B wordt overschreden. Indien overschrijdingen aan orde blijken is echter in nagenoeg alle gevallen sprake van een knelpunt als gevolg van passerende goederentreinen, dan wel specifieke omstandigheden die samenhangen met het spoor zoals wissels, baanovergangen, kunstwerken e.d.

Conclusie

Omdat langs de bouwlocatie geen goederentreinen rijden is de conclusie dat bij de voorziene

appartementengebouwen geen sprake zal zijn van overschrijding van de trillingstreefwaarden conform de SBR B.

4.9 Luchtkwaliteit

Normstelling

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn voor de beoordeling van luchtkwaliteit het "Besluit niet in betekende mate bijdragen" (Besluit NIBM) en drie regelingen te weten "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" (Regeling NIBM), de "Regeling beoordeling luchtkwaliteit" en de "Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007" van toepassing.

Voor bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project "in betekenende mate" van invloed is op de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn handvatten aangereikt om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als: een bijdrage die maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijnstof. De mate van schaalgrootte waaronder niet hoeft te worden getoetst (de vertaling van bovengenoemde 3% norm naar concrete bouwprojecten), bedraagt 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Voor het ontwikkelen van kantoorlocaties geldt een schaalgrootte van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij één ontsluitingsweg. De Regeling NIBM benoemt tevens categorieën van gevallen die "niet in betekenende mate" bijdragen aan luchtverontreiniging. Als een project in één van deze categorieën valt of voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang. Situaties waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL).

Samenvattend vormt de regelgeving over luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

• een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging;

• een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Luchtkwaliteitsnormen

De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De

volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:

  • Zwavel (SO2): 125 micro g/m3
  • Stikstofdioxide: 40 micro g/m3
  • Fijn stof (PM 10): 40 micro g/m3
  • Ultra fijn stof (PM 2,5):25 micro g/m3
  • Koolstofmonoxide: 8 uurgemiddelde 6 micro g/m3
  • Benzeen: 10 micro g/m3
  • Lood: 0,5 micro g/m3

In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang

Conclusie

In het bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de Monitoringstool (www.nsl- monitoringstool.nl) blijkt dat in het plangebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden. Ook bij een maximale invulling van het plan zijn geen overschrijdingen te verwachten. De conclusie is dat de regelgeving over luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.10 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Als de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, kan gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde voor de geluidsbelasting kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron. Een gevolg van het vaststellen van hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder is dat er onderzocht moet worden of de gevels van de nieuwe geluidgevoelige bestemming voldoende geluidwerend zullen zijn. De in de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit voorgeschreven maximale geluidniveaus binnen de geluidgevoelige bestemming mogen niet worden overschreden. Als dat wel het geval zou zijn dan moeten tijdens de bouw geluidwerende maatregelen aan de gevels worden getroffen. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de nieuwe geluidgevoelige bestemming moet een rapport worden gevoegd met het onderzoek naar de geluidwering van de gevels en de eventueel benodigde geluidwerende maatregelen.

Industrielawaai

Het bestemmingsplan ligt gedeeltelijk in de geluidzone van het circuitpark Zandvoort. Binnen de geluidszone wordt middels een wijzigingsbevoegdheid woningbouw mogelijk gemaakt. De geluidsbelasting afkomstig van industrielawaai is door de Omgevingsdienst IJmond berekend. De geluidsbelasting in het plangebied bedraagt maximaal 52 dB (A) op 15 meter hoogte (zie bijlage 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0020.png"

Figuur 4.4. Grens zone industrieterrein circuitpark Zandvoort

Luchtvaartlawaai

De planlocatie ligt niet binnen het beperkingengebied van het Luchthaven indelingsbesluit (LIB) voor de luchthaven Schiphol.

De planlocatie ligt niet binnen de 20 KE contour vanwege Schiphol uit de Nota Ruimte (VROM 2004). Binnen de 20 KE contour zijn geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw mogelijk.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de zone van een spoorweg.

De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het mogelijk tot en met 68 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Kamerlingh Onnesstraat.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een binnenstedelijke situatie mogelijk tot en met 63 dB een hogere waarde voor de geluidbelasting in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.

Onderzoek geluidsbelastingen

Wegverkeerslawaai

Voor dit bestemmingsplan is de geluidsbelasting afkomstig van de Kamerlingh Onnesstraat door Omgevingsdienst IJmond indicatief bepaald. De geluidsbelasting vanwege de Kamerlingh Onnesstraat op de gevels van nieuwe en bestaande woningen ligt tussen de 53 en 55 dB, inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. De rekenresultaten zijn opgenomen in bijlage 6.

Het toepassen van Steen Mastiek Asfalt (SMA) is mogelijk. De geluidbelasting kan met + 3 dB worden verlaagd. Verdere maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege deze weg op de gevels van de nieuw en bestaande woningen zullen onvoldoende doeltreffend zijn of stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszone van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort, Traject (401). De geluidszone van het spoor is ter hoogte van het plangebied 200 meter. Door Omgevingsdienst IJmond is de geluidsbelasting afkomstig van het spoor berekend. De geluidsbelasting afkomstig van het spoor bedraagt maximaal 62 dB. De rekenresultaten zijn opgenomen in bijlage 7.

Geluidsbelastingen per deelgebied

De specifieke geluidsbelasting voor wegverkeers- en railverkeerslawaai wordt hieronder per deelgebied omschreven.

Met dit bestemmingsplan worden zo mogelijk nieuwe woningen mogelijk gemaakt in de volgende deelgebieden.

Deelgebied Ia

Omdat er nog geen concreet zicht is op hoe de ontwikkeling wordt vormgegeven, wordt er voor dit deelgebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk al dan niet gefaseerd woningbouw in het deelgebied toe te staan. Om te bepalen of de wijzigingsbevoegdheid uitvoerbaar is, is door de Omgevingsdienst IJmond globaal de geluidsbelasting in het plangebied bepaald.

De geluidsbelasting vanwege de Kamerlingh Onnesstraat in het deelgebied ligt tussen de 53 en 55 dB, inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.

De geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein Circuitpark Zandvoort in het plangebied bedraagt maximaal 52 dB (A) op 15 meter hoogte (zie bijlage 5). Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor het opnemen van een de wijzigingsbevoegdheid.

Als voorwaarde voor het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid is in de planregels opgenomen dat er akoestisch onderzoek moet worden gedaan (naar wegverkeer- en industrielawaai) en indien nodig een hogere waarde besluit genomen moet worden.

Het deelgebied ligt niet in een geluidszone van het spoor of luchtvaartlawaai.

Deelgebied Ib

Deelgebied Ib wordt aangewezen als gemengd woon- werkgebied. De geluidsbelasting vanwege de Kamerlingh Onnesstraat in het deelgebied ligt tussen de 53 en 55 dB, inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Voor dit deelgebied moet een hogere waarde besluit Wet geluidhinder worden genomen.

Het deelgebied ligt niet in een geluidszone van het spoor, luchtvaart, of industrielawaai.

Deelgebied II – Rioolwaterzuivering

In het westelijke deel van het oude rioolwaterzuiveringsterrein komt zo mogelijk woningbouw.

De geluidbelasting afkomstig van de Kamerlingh Onnesstraat is hier maximaal op 55 dB, inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Deelgebied II ligt binnen de geluidszone van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort, Traject (401). De geluidsbelasting afkomstig van het spoor bedraagt maximaal 62 dB. De geluidsbelasting is 7dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde.

Om woningbouw in dit deelgebied mogelijk te maken moet er gelijktijdig met het uitwerkingsplan een hogere waarde besluit genomen worden voor wegverkeers- en railverkeerslawaai.

Het deelgebied ligt niet in een geluidszone van het luchtvaart- of industrielawaai

Deelgebied III

De geluidsbelasting afkomstig van de Kamerlingh Onnesstraat is op de naar de Kamerlingh Onnesstraat toegekeerde plint maximaal 51 dB, inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Gelijktijdig met het bestemmingsplan moet een hogere waarde besluit worden genomen voor de nieuwe bedrijfswoningen.

Deelgebied III ligt binnen de geluidszone van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort, Traject (401). De geluidsbelasting afkomstig van het spoor bedraagt op de plint aan de Kamerlingh Onnesstraat maximaal 46 dB (A). De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerlawaai wordt niet overschreden.

Conclusie

Er dient voor de deelgebieden Ib en III een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde als bedoeld in artikel 110a, lid 1, van de Wet geluidhinder genomen te worden voor wegverkeerslawaai. Dit besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort gemandateerd aan de Omgevingsdienst IJmond. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dient wat betreft geluid te zijn onderbouwd met een besluit hogere grenswaarde. Dit betekent dat eerst het besluit hogere grenswaarde moet zijn genomen voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan. Het geluidsonderzoek behorende bij het besluit hogere grenswaarde is als bijlage 9 aan de plantoelichting toegevoegd. Het besluit hogere waarden is opgenomen in bijlage 10. Voor het uitwerkingsplan en het wijzigingsplan moet bij de procedure om deze plannen uit te voeren een besluit hogere waarden worden genomen.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.11 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

In het milieubeleidsplan 2014-2018 is een doelstelling Stedenbouw opgenomen. Bij ieder bouwplan van 10 woningen of meer, stelt de ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Zandvoort, een energievisie op. Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Zandvoort het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10. De GPR Gebouw score voor nieuwbouwplannen is minimaal een 8 voor de thema's Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. De score wordt afgestemd op het woningtype. Het uitgangspunt is een rij/hoekwoning; voor vrijstaande woningen wordt de score 0,5 punt lager gesteld.  Dit vooruitlopend op de verscherping van de wetgeving naar klimaatneutraal bouwen in 2020 (BENG – Bijna Energie Neutrale Gebouwen).

Landelijk en Europees beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.

Nieuwe ontwikkelingen

In de vorige eeuw was het gebruikelijk om elk huis en overig gebouw aan te sluiten op het elektriciteits- en gasnet. Sinds het stijgen van de gas- en elektriciteitsprijzen de afgelopen twee decennia en de bewustwording omtrent het klimaat, is men op zoek gegaan naar zuinigere en alternatieve technieken en vormen van energie. Met deze nieuwe technieken kan veel fossiele brandstof worden bespaard en kan de energierekening omlaag worden gebracht.

Zie het rapport Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 205 

De nieuwe ontwikkelingen op dit gebied brengen ook meer keuzes met zich mee. Krijgen nieuwe gebouwen een traditionele aansluiting of worden ze aangesloten op een warmtenet? Zijn er wel mogelijkheden voor dit warmtenet of is enkel een elektriciteitsaansluiting toch een gunstigere optie? En met wat voor technieken kan ervoor gezorgd worden dat het rendement zo hoog mogelijk is en de kosten beheersbaar blijven? Het is vaak niet één partij die deze keuzes maakt, maar verschillende partijen die samen tot de beste oplossing moeten komen. Dit maakt het lastig om te kiezen voor alternatieve opties. In de studie is een groot aantal van deze alternatieve opties meegenomen (zie Hoofdstuk 4). Het gaat hierbij zowel om technieken die binnen de huidige structuur passen als technieken die een nieuwe structuur vereisen. Zie onderstaand artikel over 'gasloos' bouwen:

Utrecht gaat samen met netbeheerder Stedin een lobby voeren om de wettelijke gasaansluitplicht af te schaffen. In de Utrechtse nieuwbouwwijk Haarrijn komen ongeveer 650 energiezuinige woningen die geen aansluiting krijgen op het aardgasnet. Het gaat om een proef van de gemeente Utrecht en netbeheerder Stedin.
Haarrijn is niet de enige wijk zonder aansluiting op het aardgasnet die onder beheer van Stedin valt. Zo is Hoog Dalem in Gorinchem een 'all-electric wijk', waarbij verwarming en warm water wordt geleverd door een collectieve warmte-koude-opslag in combinatie met individuele warmtepompen. Ook in Rijswijk is een wijk zonder gasaansluiting in aanbouw.  

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Zandvoort het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.
Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.  

Gemeentelijk beleid voor duurzaamheid bedrijven

Bij nieuw op te richten bedrijvigheid of bij grootschalige veranderingen binnen bestaande bedrijven wordt naast het voldoen aan het wettelijke kaders op milieugebied ook een advies op maat gegeven ten aanzien van milieubesparende maatregelen. Dit zowel op het gebied van (ver)bouwen als op het gebied van toe te passen installaties en voorzieningen.

Bestaande bedrijven worden aangespoord om energiezuinige maatregelen te treffen met een terugverdientijd van korter dan vijf jaar. De erkende maatregelen zijn eind 2015 van kracht geworden: www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/gebouwen/wetten-en-regels-gebouwen/activiteitenbt

4.12 Verkeer en parkeren

Verkeer

Bestaande situatie

De Kamerlingh Onnesstraat en Linnaeusstraat zijn in het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan 2005 (GVVP 2005) aangewezen als gebiedsontsluitingsweg (GOW), waar een snelheidsregime van 50 km/u geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0021.png"

Figuur 4.5: Wegencategorisering gemeente Zandvoort1

In de bestaande situatie bedraagt het aantal motorvoertuigen op een gemiddelde werkdag (maandag t/m vrijdag) op de Kamerlingh Onnesstraat en Linnaeusstraat 2.166 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). Op een gemiddelde weekdag (maandag t/m zondag) bedraagt dit 1.957 mvt/etmaal. Conform het GVVP 2005 kunnen etmaalintensiteiten van meer dan 7.000 mvt/etmaal worden afgewikkeld op een gebiedsontsluitingsweg.

Toekomstige situatie

Ten gevolge van de ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt neemt het aantal mvt/etmaal toe met ca. 1.550. De etmaalintensiteit over de Kamerlingh Onnesstraat en de Linnaeusstraat wordt zo in de nieuwe situatie geraamd op ca. 3.500 mvt/etmaal.

Ingeval van een verwachte etmaalintensiteit van ca. 3.500 mvt/etmaal is het verantwoord te stellen dat de capaciteit van de Kamerlingh Onnesstraat en de Linnaeusstraat als gebiedsontsluitingswegen meer dan voldoende is. Voor de toekomst wordt dit geborgd met een voldoende breed bestemmingsvlak.

Conclusie

De Kamerlingh Onnesstraat en de Linnaeusstraat hebben als gebiedsontsluitingswegen meer dan voldoende capaciteit om de huidige en verwachte intensiteiten van mvt/etmaal af te wikkelen.

Parkeren

De Parkeernormennota 2012 is gehanteerd voor de berekening van de parkeerbehoefte in het plangebied. Deze nota stelt dat op eigen terrein voorzien moet worden in de parkeerbehoefte. Hierdoor komt geen extra parkeerdruk in de openbare ruimte.Het bestemmingsplan maakt de realisering van een gedifferentieerd woningbouwprogramma mogelijk. Gestreefd wordt naar realisering van de woning- categorieën: sociaal, geliberaliseerde, middelduur en duur. Voor dure woningen wordt een hogere parkeernorm gehanteerd dan voor woningen in de sociale sector (het verschilt kan 0,5 parkeerplaats per woning bedragen). Het verschil tussen arbeidsextensieve en arbeidsintensieve bedrijvigheid verschilt van 0,8 parkeerplaats per 100 m2 bvo tot 2,5. Om er zeker van te zijn dat er voldoende ruimte is voor parkeren is in dit bestemmingsplan gerekend met de parkeernorm voor dure woningen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. De gedachte daarbij is dat wanneer er minder parkeerplaatsen nodig zijn de overblijvende ruimte dan voor andere verkeersdoeleinden of groen kan worden gebruikt.

De volgende cijfers zijn gehanteerd voor de berekening van de parkeerbehoefte:

Woningen duur (als worst case): 229 woningen (drie locaties)

Arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven 15.000 m2 bvo

Het plangebied ligt in de zone restgebied en de minimale parkeernormen kunnen als uitgangspunt dienen. Dit levert de volgende parkeernormen op:

Woningen duur(als worst case): 1,9 per woning (0,3 bezoek)

Arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven: 2,5 per 100 m2 bvo (5% bezoek)

Met de berekening die hieronder is opgenomen wordt de parkeerbehoefte in het plangebied inzichtelijk gemaakt.

  Aantal   Eenheid   Norm   Per   Parkeereis  
Woning dure sector ((als worst case)   229   Woningen   1,9   Woning   435  
Arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven   15.000   m2 bvo   2,5   100 m2 bvo   375  

En als volgt de nadere berekening per locatie:

  Aantal   Eenheid   Norm   Per   Parkeereis  
Woning locatie 1   150   Woningen   1,9   Woning   285  
Woning locatie 2   70   Woningen   1,9   Woning   133  
Woningen locatie 3   9   Woningen   1,9   Woning   17  
Arbeidsintensieve/Bezoekersexten-
sieve bedrijven  
15.000   m2 bvo   2,5   100 m2 bvo   375  

Conclusie

In het plangebied wordt voldoende ruimte vrijgehouden om te voldoen aan de in de gemeentelijke parkeernormennota aangegeven aantallen aan te leggen parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden aangelegd. Deze eis geldt voor zowel woningen als bedrijfsbestemmingen.

In het voorliggende bestemmingsplan is een planregeling opgenomen voor het parkeren. Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormennota.

Hoofdstuk 5 Doelstellingen en ambities

Het instrument 'bestemmingsplan' is voor de gemeente het belangrijkste instrument om richting te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen. In een bestemmingsplan wordt duidelijk wat de gemeente wil consolideren, hoe zij wil ontwikkelen en welke mogelijkheden burgers en bedrijven hebben.

5.1 Ruimtelijk

Hieronder worden de ruimtelijke ambities en doelstellingen voor het plangebied beschreven. Bij deze beschrijving wordt aandacht besteed aan de ambities en doelstellingen die zijn geformuleerd in de structuurvisie, Nota van uitgangspunten en het beeldkwaliteitsplan. Bij deze beschrijving wordt aangesloten bij de gehanteerde gebiedsindeling in hoofdstuk 2 van deze plantoelichting.

Structuurvisie

In de gemeentelijke Structuurvisie (zie ook hoofdstuk 3) is de volgende ambitie verwoord voor het bedrijventerrein:

"Het voornemen bestaat om het terrein van de zuiveringsinstallatie op termijn te veranderen in een nieuw bedrijventerrein. In eerste instantie wordt gedacht om dit terrein te bestemmen voor de bedrijven welke nu zijn gehuisvest ten noorden van de Kamerlingh Onnesstraat. Samen met de eigenaren van deze bedrijven zal onderzocht gaan worden of het mogelijk is om te komen tot deze verplaatsing. Op die manier ontstaat er een nieuw en modern bedrijventerrein en komt er ruimte vrij ten noorden van de Kamerlingh Onnesstraat. Deze ruimte zou dan gebruikt kunnen worden om daar woningen te bouwen."

Nota van Uitgangspunten

De doelstellingen en ambities voor het voorliggende bestemmingsplan zijn verder uitgewerkt in de Nota van Uitgangspunten "Bedrijventerrein" Zandvoort Noord, die is vastgesteld op 21 juni 2016 door het college van burgemeester en wethouders en nader is aangevuld met verkenningen als het Beeldkwaliteitplan (zie hierna) bij collegebesluit van 9 augustus 2016 .

In de Nota worden drie verschillende deelgebieden onderscheiden (zie ook hoofdstuk 2 voor de situering van de deelgebieden):

  • Deelgebied I (Corodex en Curiestraat/Kochstraat);
  • Deelgebied II (AWZI, voormalige rioolwaterzuivering);
  • Deelgebied III (oostelijk deel van het bedrijventerrein).

Hierna worden de verschillende doelstellingen en de ambities voor de verschillende deelgebieden beschreven.

Beeldkwaliteitplan

Gelijktijdig met het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld (zie bijlage 11) dat betrekking heeft op de deelgebieden I en II en dat op onderdelen afwijkt van de voornoemde Nota van Uitgangspunten. Bij de beschrijving van de doelstellingen voor de deelgebieden (zie hierna) is het beeldkwaliteitplan betrokken.

Doelstellingen voor de deelgebieden

Deelgebied I

Voor deelgebied I is de ambitie geformuleerd om transformatie naar woongebied plaats te laten vinden. Deze visie is nog niet dusdanig concreet dat al voorzien kan worden in een directe bestemming voor woningbouw. Ook omdat een aantal bedrijven in de omgeving van het Corodexterrein bij herontwikkeling hun huidige bedrijfsvoering niet meer uit zouden kunnen voeren. Transformatie is dan ook pas mogelijk indien deze bedrijven verplaatst zijn.

Daarom is voor dit gebied voorzien in een bedrijfsbestemming, waarmee de feitelijk bestaande situatie positief is bestemd. Woningbouw wordt, indien financieel uitvoerbaar al dan niet gefaseerd, mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid. Bij de transformatie zal rekening gehouden moeten de uitplaatsing van bedrijven die hierdoor niet langer hun huidige bedrijfsvoering kunnen uitvoeren.

In het beeldkwaliteitsplan is dit deelgebied aangewezen als woongebied. Een deel van dit deelgebied maakt onderdeel uit van het entreegebied van het bedrijventerrein (zie figuren 5.3 en 5.4). Het entreegebied vormt één ensemble met de brandweerkazerne die ten westen ligt van het plangebied. Verder markeert dit entreegebied de ingang van het bedrijventerrein. Qua materialisatie en kleurgebruik vormt het entreegebied een eenheid met de brandweerkazerne en het geplande duinpark.

Bij de kop aan het duinpark en de nieuwe entree aan de Kamerlingh Onnesstraat zijn hoogteaccenten gewenst.

Het woonprogramma omvat een mix van eengezinswoningen en appartementen. Het exacte programma wordt bepaald aan de hand van een verdere uitwerking in een stedenbouwkundig plan. Het uitgangspunt is een maximale bouwhoogte van 14 meter, waarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bezonningssituatie van omliggende bestaande woonpercelen. Langs de Linnaeusstraat (kop deelgebied Ia en kop deelgebied II) wordt het mogelijk om hoogteaccenten tot 28 meter (9 bouwlagen) aan te brengen. Dit is twee bouwlagen hoger dan de galerijflats in de wijk die zeven bouwlagen hebben. Met gebouwaccenten wordt gedoeld op het bouwen van appartementengebouwen van het type woontoren (meergezinshuizen met één centraal stijgpunt). Er wordt niet gekozen voor (galerij)flats die de schaal van boulevardbebouwing hebben (15-20 bouwlagen). Door de gekozen locatie en het feit dat het hier torens betreft in plaats van galerijflats is de visuele impact op Zandvoort gering.

Onderstaande figuren geven dit weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0022.png"

Figuur 5.1.: Zicht vanaf het Visserspad

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0023.png"

Figuur 5.2.: zicht vanaf de Sophiaweg

Deze voorwaarden zijn vertaald in de voorwaarden waaronder transformatie naar woongebied plaats kan vinden. Voordat transformatie plaatsvindt dient nog een stedenbouwkundig plan te worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0025.png"

Figuren 5.3 en 5.4. Ruimtelijk concept plangebied Beeldkwaliteitplan

Voor het gebied Curiestraat/Kochstraat (ten oosten van het Corodexterrein) is onderzocht of voorzien kan worden in functiemenging. In dit gebied bestaat namelijk de wens van ondernemers om een woning boven het bedrijf te bouwen. Het onderzoek heeft erin geresulteerd dat in het voorliggende bestemmingsplan functiemenging wordt toegestaan. Omdat voorzien is in functiemenging conform de wens van ondernemers (om een woning boven hun bedrijf te bouwen), is ook een verruiming van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het vigerende plan mogelijk gemaakt, waarbij de maximale bouwhoogte 8 meter bedraagt (met op één specifieke locatie een maximale bouwhoogte van 9 meter). De bouwhoogte van de drie bestaande woningen in dit gebied zijn conserverend bestemd, waarbij een maximale bouwhoogte van vier meter wordt toegestaan.

Deelgebied II

Op het voormalige AWZI terrein wordt een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld. In het beeldkwaliteitsplan is hieraan nog toegevoegd dat in dit deelgebied woningbouw plaats kan vinden (zie figuren 5.3 en 5.4). Dit woongebied maakt onderdeel uit van het entreegebied. Voor een beschrijving van dit entreegebied wordt verwezen naar de beschrijving van deelgebied I.

Voor dit deelgebied wordt een gemengde uit te werken bestemming opgenomen, omdat er nog geen concrete plannen voor herontwikkeling zijn uitgewerkt. Binnen dit gebied wordt eveneens een verbreding van het profiel van de Kamerlingh Onnesstraat mogelijk gemaakt. Bedrijvigheid wordt aan de oostzijde van dit gebied geconcentreerd en wonen aan de westzijde. In het overgangsgebied tussen beide gebieden zijn mengvormen van wonen en werken mogelijk. De ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein vindt rondom de toekomstige bedrijfsbebouwing plaats. Langs het spoor (het zuidelijk deel van dit gebied) komt een duinpark van ongeveer 30 meter. Dit duinpark dient minimaal 25 meter te zijn. Het duinpark versterkt de beleving van Zandvoort als dorp tussen de duinen bij de entree van het dorp.

De maximale bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen is gesteld op 8 meter (voor nieuwe en bestaande situaties). Een maximale bouwhoogte van 8 meter biedt voldoende mogelijkheden om bedrijfsgebouwen (met waar nodig een kantoorverdieping) op te richten die voldoen aan de eisen die hieraan in de huidige tijd worden gesteld. Een hogere bouwhoogte zou een massalere uitstraling tot gevolg hebben, omdat in dat geval drie bouwlagen gerealiseerd zouden kunnen worden. Vooral in de smallere straten binnen het plangebied zou dit leiden tot een dicht bebouwd beeld dat niet in verhouding staat tot de omliggende woonwijk of het streefbeeld van een kleinschalig bedrijventerrein in het duin.

Bij de bebouwing grenzend aan het spoor/het duinpark zijn hoogteaccenten tot 10 meter mogelijk. Deze bouwhoogte wijkt af van het algemene uitgangspunt van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 meter. Vanwege de grote schaal van de aangrenzende ruimte en de mogelijkheid tot manifesteren van bedrijven richting het spoor is hier 10 meter bouwhoogte mogelijk, wat plaatselijk een derde verdieping of een extra hoge hal mogelijk maakt.

In de uitwerkingsregels zijn randvoorwaarden opgenomen, waaronder ontwikkeling tot bedrijventerrein en woongebied kan plaatsvinden. Bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 worden op het terrein toegestaan. Bedrijfswoningen worden niet toegelaten. De bouwhoogte van het gemengde gebied waar zowel wonen als bedrijvigheid is toegestaan bedraagt maximaal 14 meter, waarbij accenten tot 28 meter (9 bouwlagen) mogelijk zijn.

Ten slotte zal voor de uitwerking een stedenbouwkundig masterplan worden opgesteld.

Deelgebied III

Deelgebied III betreft het oostelijke deel van het plangebied en omvat drie kleinere ruimtelijke eenheden (Max Planckstraat en gemeentelijke remise, woningen aan de Voltastraat, en bedrijven aan de Ampèrestraat).

In dit gebied zijn geen grote ontwikkelingen gepland of gewenst. Daarom is voor dit gebied gekozen voor een conserverende bestemming. De maximale bouwhoogte bedraagt in deelgebied III voor bedrijfsgebouwen 8 meter, wat voor sommige locaties een verhoging van de maximale bouwhoogte betekent. De woningen aan de Voltastraat worden conserverend bestemd, wat betekent dat een maximale goothoogte van 6 meter geldt en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn voor deelgebied III twee ontwikkelingen meegenomen. Allereerst is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een reguliere woning te bestemmen als bedrijfswoning welke beter passend is op een bedrijventerrein

Ten slotte worden langs de Kamerlingh Onnesstraat in het meest westelijk gelegen bouwvlak nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Dit om richting de Kamerlingh Onnesstraat een meer representatieve overgang mogelijk te maken. Bij het toestaan van deze bedrijfswoningen is afgewogen dat deze te verenigen zijn met de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

5.2 Functioneel

Hieronder worden de ambities en doelstellingen ten aanzien van de functionele indeling van het plangebied beschreven.

Bedrijven

In het grootste gedeelte van het plangebied zijn bedrijven gevestigd. Deze bedrijven zijn in het voorliggende bestemmingsplan als zodanig bestemd. In zoverre is het bestemmingsplan conserverend van aard. Voor het Corodexterrein en omgeving wordt voorzien in een bedrijfsbestemming met een al dan niet gefaseerd toe te passen wijzigingsbevoegdheid naar wonen. Hiermee kan het Corodexterrein en omgeving in de toekomst worden getransformeerd naar woongebied.

Het westelijk deel van het plangebied wordt voornamelijk bestemd voor bedrijven.

Bedrijfswoningen

Bestaande, legale bedrijfswoningen zijn in het voorliggende bestemmingsplan als zodanig bestemd. In het gebied langs de Kamerlingh Onnesstraat en de Ampèrestraat worden nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.

Functiemenging

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet op verschillende locaties in functiemenging. Allereerst in het gebied Kochstraat/Curiestraat, waarbinnen kantoren, wonen en bedrijven zijn toegestaan. Verder wordt aan het voormalige AWZI terrein een gemengde uit te werken bestemming toegekend, waarbinnen wonen en bedrijven mogelijk zijn.

Detailhandel

Reguliere detailhandel dient zich te vestigen in de kernen, ook moet hier rekening gehouden worden met een verkeersaantrekkende werking. Ondergeschikte detailhandel bij een bedrijf of afhaalpunt bij een internetbedrijf vallen hier niet onder en zijn wel toegestaan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt één bouwmarktvestiging mogelijk op het voormalige AWZI terrein. De Provinciale Ruimtelijke Verordening sluit een vestiging tot 1500m2 niet uit.

Fitness

Fitness is een sector die aan verandering onderhavig is. Trends zijn bijvoorbeeld 24-uurs fitness, die in een woonwijk mede als gevolg van de (geluid)hinder ook niet wenselijk zou zijn. Fitness valt niet onder bedrijvigheid maar is ook geen sterk milieugevoelige functie en zou op dit bedrijventerrein milieutechnisch passen. De verkeersaantrekkende werking alsmede de aspecten van geluid zal wel afgewogen moeten worden. Een vestiging op het bedrijventerrein met name langs de Kamerlingh Onnesstraat zou bij kunnen dragen aan een vitaal, representatief en dynamisch bedrijventerrein doordat het publiek en levendigheid trekt. Fitness wordt bij afwijkingsbevoegdheid toegestaan. De voorwaarden waaronder dit mogelijk is zijn in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

Kantoren

Kantoren vallen in principe onder 'dienstverlening', maar de grens tussen kantoor en bedrijf is de laatste jaren sterker aan het vervagen. Bestuurlijk is de wens geuit om 'functiemenging van bedrijven' toe te staan, waar ook kleinschalige dienstverlening een plek krijgt op het bedrijventerrein. Het beperkt toelaten van zelfstandige kantoren kan bijdragen aan een vitaal, representatief en dynamisch bedrijventerrein doordat het publiek en levendigheid trekt. Kleinschalige kantoren worden toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 200m2. Door deze beperking in oppervlakte worden grootschalige kantoren uitgesloten.

Wonen

Bestaande woningen aan de Voltastraat zijn in het voorliggende plan als zodanig bestemd. Verder wordt in het gebied Kochstraat/Curiestraat functiemenging voorgestaan, waaronder ook de woonfunctie wordt begrepen. Om het Corodexterrein en omgeving in de toekomst te kunnen transformeren naar woongebied, is een wijzigingsbevoegdheid in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Aan het voormalige AWZI terrein wordt een uit te werken bestemming toegekend, die ook voorziet in de mogelijkheid tot wonen. Indien alle ontwikkelingen die het voorliggende bestemmingsplan biedt worden gerealiseerd, dan zal de functie van het gebied voor een deel meer verschuiven van bedrijventerrein naar woongebied.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Het juridische systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de (eventuele) ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het in de voorgaande hoofdstukken beschreven beleid, de ambities en uitgangspunten krijgen hun juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

6.2 Digitaal bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving wordt het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

6.3 Bestemmingsregeling

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hierna wordt een toelichting gegeven op de planregels.

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Hierna volgt een artikelsgewijze toelichting.

Bedrijventerrein

Aan het grootste gedeelte van de gronden is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. De toegestane categorieën van bedrijven zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Daarnaast zijn enkele bedrijven specifiek aangeduid. Deze aanduiding kan middels een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd indien de specifieke bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Zelfstandige kantoren zijn toegestaan tot een kantoorvloeroppervlakte van ten hoogste 200 m2. Gebouwen zijn toegestaan binnen de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken. De toegelaten goot- en bouwhoogten zijn eveneens op de verbeelding aangegeven.

Gemengd

Aan het gebied ten oosten van de Curiestraat is de bestemming 'Gemengd' toegekend. Met deze bestemming wordt de gewenste functiemenging mogelijk gemaakt door het toestaan van bedrijven, kantoren (kantoorvloeroppervlakte van ten hoogste 200 m2) en wonen. Bedrijven die vallen buiten de toegelaten categorieën van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' zijn specifiek aangeduid. Deze aanduiding kan middels een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd indien de specifieke bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd.

Gemengd - Uit te werken

Aan het voormalige AWZI terrein is de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' toegekend. Binnen deze uit te werken bestemming zijn zowel woningen als bedrijven toegelaten. In de uitwerkingsregels zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder de uitwerking dient plaats te vinden. Op deze gronden kan met het voorliggende bestemmingsplan nog niet worden gebouwd. Het uitwerkingsplan zal voorzien in bouwtitels.

Wonen -1

De woningen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - 1'. Binnen de bestemming mogen de hoofdgebouwen (=de woningen zelf) alleen binnen de ingetekende bouwvlakken worden gebouwd. Buiten de bouwvlakken geldt daarnaast nog een verbale erfbebouwingsregeling. In de bestemming zijn gedetailleerde regels gegeven voor hoogte, dakhelling, situering, aan-huis-gebonden beroep en aan-huis-gebonden bedrijf (via afwijking). Ook worden regels gegeven voor dakkapellen en dakopbouwen.

Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de belangrijkste groenstructuren in het plangebied (met uitzondering van het duingebied, dat een aparte bestemming heeft gekregen). Binnen deze bestemming zijn slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden. Binnen de bestemming zijn voet- en fietspaden, water en straatmeubilair toegestaan.

Verkeer

Alle wegen, straten, pleinen en openbare verblijfsgebieden zijn bestemd tot 'Verkeer'.

Natuur

Aan het meest oostelijk deel van het plangebied is de bestemming 'Natuur' toegekend. De natuurwaarden worden beschermd doordat slechts beperkte bouwmogelijkheden bestaan en een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen.

Tuinen

De gronden vóór de meeste woningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Tuin'. Ook tussen de woningen is de bestemming Tuin opgenomen om de openheid te behouden. In deze bestemming zijn specifieke regels voor bouwen en gebruik opgenomen, zoals dat gebruikelijk is in Zandvoort. Bebouwing in deze bestemming is in beperkte mate mogelijk, bijvoorbeeld voor erkers. Onoverdekt parkeren is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijn, behalve als hiervóór een oprit aanwezig is naar de op datzelfde perceel aanwezige parkeergelegenheid.

Leiding - Riool

Door het zuidwestelijk deel van het plangebied loopt een persrioolleiding. De bescherming van deze leiding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' in het voorliggende bestemmingsplan gewaarborgd. Er is een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding opgenomen.

Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2

Ter bescherming van de archeologische waarden in het gebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Deze twee dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de archeologische beleidskaart die door de gemeente Zandvoort is opgesteld.

Milieuzonering

Ter plaatse van deelgebied 2 (Gemengd uit te werken) en deelgebied 3 (Bedrijventerrein) zijn op de verbeelding zones aangeduid waarbinnen bedrijven van een gelijke milieucategorie zoals weergegeven in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten 'bedrijven' mogen worden gevestigd.

Deze zones zijn bepaald aan de hand van de richtafstanden voor functiescheiding van de VNG. Er is rekening gehouden met twee verschillende gebiedstyperingen uitgaande van functiescheiding.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Bij het bepalen van de milieuzones aan te wijzen op de verbeelding zijn eerst de zones zonder correcties op het plangebied geprojecteerd (zie afbeelding figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpBedrijvent-VA01_0026.png"

Figuur 6

Hierbij is gemeten onder andere vanaf de bestaande woningen aan o.a. de Fahrenheitstraat en het te ontwikkelen woongebied op deelgebied 1 (Corodex terrein) en de gewenste woningbouw op de kop (westzijde) van deelgebied 2 (AWZI-terrein).

Vooral in deelgebied 3 moest ook worden gekeken naar de richtafstanden gemeten vanaf de bestaande woningen aan de Voltastraat en gelegaliseerde bedrijfswoningen. Hierdoor zien we langs het spoor ten zuidoosten van de woningen aan de Voltastraat 3.1 bedrijven in plaats van 3.2. bedrijven. Daar waar een milieuzonegrens een bestaand perceel kruist wordt voor het betreffende perceel de laagste toegestane milieucategorie aangewezen. In het oostelijk bestemmingsblok (Collpittgebouw waar reclamant Wattstraat 10 een appartementsrecht heeft) zien we daarom een hoekige grens. De delen van het gebouw gelegen aan de Ampèrestraat hebben hier een 3.1. aanwijzing terwijl het deel van het appartementsrecht van reclamant Wattstraat 10 wel volledig moest worden aangewezen voor categorie 3.2.

Dat de zonegrenzen in deelgebied 2 vloeiender verlopen dan in deelgebied 3 heeft alles te maken met het gegeven dat deelgebied 2 in het thans voorliggende bestemmingsplan (=moederplan) wordt gezien als één perceel.

In de uitwerkingsregels (artikel 10.2 sub c.) is bepaald dat de milieuzonegrenzen "worden afgestemd op de inrichting van het gebied". Hiermee wordt bedoeld dat ook in de uitwerkingssituatie wordt gekeken naar hoe de zonegrenzen over perceelgrenzen gaan lopen. Kruist een zonegrens een perceel dan krijgt dat perceel de laagste toegelaten milieucategorie volgens het gebruikelijke systeem van het moederplan.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden.

Nadere eisen

Op basis van dit artikel is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de goothoogte, afmetingen en situering van bebouwing.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval vallen onder de algemene verbodsbepaling op 'strijdig gebruik'. In beginsel is een seksinrichting 'strijdig gebruik'.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid en een aantal specifieke wijzigingsregels opgenomen zoals de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het Corodexterrein en omgeving ten behoeve van een woongebied.

Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings-, nadere eisen-, uitwerkings- of wijzigingsregels.

Overige regels

Onder de overige regels is een bepaling opgenomen met betrekking tot parkeren. Op grond van die bepaling is op het parkeren de gemeentelijke Parkeernormennota van de gemeente Zandvoort van toepassing.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Zandvoort voert als uitgangspunt een passief aankoopbeleid. Indien er particuliere initiatieven zijn tot planontwikkeling zal tussen de initiatiefnemer(s) en de gemeente Zandvoort een anterieure grondexploitatieovereenkomst inclusief planschade worden gesloten. De reden hiervan is dat het bestemmingsplan ontwikkelingsruimte biedt die er voorheen niet was. De Wet ruimtelijke ordening schrijft in dat geval voor dat het verhaal van kosten van de grondexploitatie is geregeld in een exploitatieplan of dit anderszins verzekerd is. Met anderszins wordt bedoeld geregeld via een anterieure (exploitatie) overeenkomst. Dat is een privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en een initiatiefnemer i.c. planontwikkelaar. In deze overeenkomst worden ook de kosten en bijdragen opgenomen die de initiatiefnemer verschuldigd is op grond van de legesverordening en de nota grondbeleid.

De gemeente sluit ten aanzien van de locaties waar sprake is van kostenverhaal anterieure overeenkomsten, zodat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd als bedoeld in de Wro (afdeling 6.4).

In dit plan is sprake van nieuwe ontwikkelingen (als bedoeld in artikel 6.12 Wro) waarvan de kosten van grondexploitatie via anterieure overeenkomsten zal worden verhaald (als bedoeld in artikel 6.24 Wro). Voor dit plan is gekozen voor een actieve regierol, zonder zelf over te gaan tot aankopen van eigendommen en uitgifte van bouwgrond. De regierol van de gemeente behelst in dit gebied onder meer: zorgen voor toegesneden en vlotte besluitvormingsprocedures, het tot stand brengen van rolverdelingen tussen eigenaren of partijen, zorgen voor draagvlak en acceptatie. Dit optreden als energiegevende en stuwende kracht wordt gecombineerd met kostenverhaal. Dat laatste is daadwerkelijk aan de orde nu de gemeente kosten maakt die verhaald moeten worden op grond van de wet.

In het plangebied zijn de nieuwe ontwikkelingen verdeeld over de onderscheiden drie deelgebieden. Met een weloverwogen integrale en dynamisch projectaanpak is, door een speciaal daarvoor ingestelde ambtelijke projectgroep onder leiding van een ambtelijke projectleider en met sturing van de projectwethouder, op een actieve wijze gewerkt aan het integraal borgen van de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsambities en borgen van kostenverhaal.

Om de uitvoerbaarheid een kans te geven is voor het plangebied gekozen voor flexibele bestemmingsregelingen voor de ontwikkelgebieden; een en ander vanwege de nog lopende gesprekken met eigenaren en marktpartijen over de uiteindelijke ruimtelijke inrichting en financiële uitvoerbaarheid van de eindbestemmingen.

In deelgebied 1A is een uit te werken bestemming niet mogelijk omdat in het gebied nog bedrijven aanwezig zijn. Het bestemmingsplan geeft een consoliderende bestemming "Bedrijventerrein" om doelmatig het bestaande gebruik te reguleren. Nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt na wijziging van het bestemmingsplan. De gemeente zal gebruik maken van haar wijzigingsbevoegdheid en een wijzigingsplan (3.6 lid 1 a Wro) maken zodra er met de eigenaren van de betreffende percelen een of meer anterieure overeenkomst (6.24 Wro) zijn gesloten waarin per overeenkomst ook is vastgelegd dat de gemeente haar kosten volledig kan verhalen zodat de ruimtelijke verandering voor de gemeente budgettair neutraal is. Ten tijde van de vaststelling van dit plan heeft een ontwikkelaar belangstelling getoond om de herontwikkeling van deelgebied 1A in goed overleg met de eigenaren, de gemeente en overige partijen ter hand te nemen. De gemeente verwelkomt een en ander en stelt zich in het proces steeds dienstbaar op vanuit een publieke verantwoordelijkheid.. De planologische onderzoeken in dit bestemmingsplan zijn ook uitgevoerd voor deelgebied 1A waarbij is geanticipeerd op de uitvoering in samenhang met de overige deelgebieden. Uit deze onderzoeken blijkt dat het na wijziging ruimtelijk mogelijk is om de bedrijvenbestemming om te zetten in een woonbestemming.

De te sluiten overeenkomst met de potentiele ontwikkelende partijen over de herontwikkeling van deelgebied 1A zal afspraken omvatten over een stedenbouwkundig samenhangende invulling van dit deelgebied, overeenkomstig de wijzigingsregels van dit bestemmingsplan inclusief de kaders als beschreven in het bij dit plan behorende beeldkwaliteitsplan.

Gesprekken met partijen van deelgebied 1A hebben thans geleid tot het in beginsel vastleggen van preferentie op gronden in deelgebied 2 in de hierna te beschrijven anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar voor deelgebied 2. Op deze wijze is een aanzet gegeven tot de mogelijkheid van herhuisvesting van ondernemers in deelgebied 1A en daarmee is er perspectief op de uitvoerbaarheid van deelgebied 1A.

Voor deelgebied 2 staat vast dat de oorspronkelijke bestemming 'openbare bedrijven' niet meer als zodanig kan worden bestemd. De oorspronkelijke AWZI is in 2012 geamoveerd. Voor deelgebied 2 is gekozen voor een doelmatiger bestemming "Gemengd uit te werken". Om de uitvoerbaarheid van dit deelgebied zeker te stellen is een anterieure overeenkomst gesloten met de nieuwe eigenaar / ontwikkelaar van het voormalige AWZI perceel. In deze anterieure overeenkomst is vastgelegd dat het bestemmingsplan wordt uitgewerkt in een uitwerkingsplan (3.6 lid 1 onder b Wro) overeenkomstig de uitwerkingsregels van dit bestemmingsplan inclusief de kaders als beschreven in het bij dit plan behorende beeldkwaliteitplan. Deze anterieure overeenkomst ziet op een exploitatiegebied waarin op basis van integrale gebiedsontwikkeling ook de aanleg van de openbare ruimte is geregeld. In de overeenkomst is een preferentie opgenomen voor de eigenaren van de Curiedriehoek die hen de mogelijkheid biedt met voorrang in aanmerking te komen voor bedrijfsruimte deelgebied 2. Indien zij binnen een bepaalde periode geen gebruik maken van deze preferentie vervalt hun voorrangspositie.

Met het sluiten van de anterieure overeenkomst is de uitvoerbaarheid van deelgebied 2 zeker gesteld.

Alles overziende is in deelgebied 1A en deelgebied 2 sprake van ontwikkelingen waarbij de gemeente de kosten die te maken hebben met het mogelijk maken van nieuwe bouwplannen via anterieure overeenkomsten zal willen verhalen. De beleidskeuze van de gemeente is: de financiele risico's bij de marktpartijen neerlegt.

In deelgebied 1B en deelgebied 3 zijn er ook mogelijkheden tot bouwplannen. De verhaalbare kosten betreffen hier louter de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen en worden in rekening gebracht

De kosten die gerelateerd zijn aan het maken van plannen voor de geconserveerde gedeelten komen voor rekening van de gemeente maar zijn in de begroting gedekt. Het onderhoud van de nieuw aangelegde openbare ruimte komt na definitieve oplevering, zoals gebruikelijk, voor rekening van de gemeente.

Onderdeel van het inzichtelijk maken van de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een globaal onderzoek naar het risico op planschade. Dit onderzoek is uitgevoerd door een onafhankelijk adviesbureau. Er is geconcludeerd dat het thans voorliggende bestemmingsplan in beginsel niet zal leiden tot planschade die voor vergoeding in aanmerking kan komen.

Alles overziende is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan geadresseerd en veilig gesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bestemmingsplanprocedure

Het plan doorloopt de wettelijke bestemmingsplanprocedure. Voor de start van de wettelijke procedure is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening de gelegenheid gegeven voor inspraak. Tevens heeft er overleg volgens 3.1.1 Bro plaatsgevonden met de wettelijke overlegpartners. De resultaten van de inspraak en het vooroverleg zijn in bijlage 12 samengevat en beantwoord en waar aangegeven is een en ander verwerkt in het bestemmingsplan.

Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is onder meer afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.

De gemeente Zandvoort kiest als uitgangspunt dat regels dienen te worden gehandhaafd. Gedogen is slechts bij uitzondering mogelijk en geschiedt nimmer stilzwijgend. Na het uitvoeren van een retrospectieve toets is geconcludeerd dat sprake is van illegale woningen en bouwwerken. Ten aanzien van de illegale woningen is in 2013 een start gemaakt met handhaving, maar besloten is de handhaving op te schorten totdat het voorliggende bestemmingsplan ver is gevorderd. De illegale bouwwerken binnen het plangebied hebben een lage prioriteit.

Per geval zal uiteindelijk een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt of legalisatie nog mogelijk is, gehandhaafd gaat worden, of dat redenen bestaan om van handhaving af te zien. Wanneer op casusniveau is bepaald welke actie dient te volgen kan de uitvoering van die acties gestart worden.

Voor de gevallen die in 2006 en 2013 zijn aangeschreven (illegale woningen) moge duidelijk zijn dat deze in beginsel direct gehandhaafd kunnen worden, nu hier het handhavingstraject eerder reeds is ingezet en een belangenafweging reeds heeft plaatsgevonden. Voor de overige gevallen is nog een nadere belangenafweging noodzakelijk.