direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Bestemmingsplan Zandvoort - Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.0610302-VG01

Artikel 3 Bedrijf

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige en risico­volle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    woningen boven de eerste bouwlaag;

d.    erven en bijbehorende voorzieningen;

e.    parkeren op eigen erf;

f.     een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aandui­ding “parkeergarage”;

waarbij wordt gestreefd naar het tegengaan van een te hoge ge­luidsbelasting vanwege het industrieterrein i.c. het racecircuit van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de ter plaatse aangege­ven aanduiding “geluidzone - circuit”;

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Binnen de bestemming ‘Bedrijf’ gelden de volgende alge­mene regels:

a.    uitsluitend binnen de bouwvlakken mag ondergronds worden gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “parkeergarage”;

b.    de verticale diepte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,00 m beneden peil, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “parkeergarage”;

c.    per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning wor­den gebouwd.

3. 2. 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak wor­den gebouwd;

b.    de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoog­ste de in de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen, met dien verstande dat, indien een hoofdgebouw plat is afgedekt, de in de aanduiding aangegeven goothoogte als maximum bouwhoogte geldt;

c.    indien een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling niet meer bedragen dan 55° en niet minder dan 35° ten opzichte van het horizontale vlak.

3. 2. 3. Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits deze achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uit­bouwen per bouwperceel mag buiten het bouwvlak niet meer dan 35% van het erf bedragen, met een maximum van 50 m2;

c.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uit ten hoogste één bouwlaag bestaan, waarbij ten behoeve van de vormgeving een kap is toegestaan, die echter niet mag worden voorzien van dakkapellen;

d.    de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbou­wen mogen niet meer dan 3,00 m respectievelijk 5,00 m bedragen, met dien verstande dat:

1.    de dakhelling niet meer mag bedragen dan 55° en niet min­der dan 35° ten opzichte van het horizontale vlak;

2.    voor van een plat dak voorziene bijgebouwen en aan- en uitbouwen een maximale bouwhoogte geldt van 3,00 m;

e.    indien een balkon c.q. een dakterras op het dak van een bijgebouw, aan- en uitbouw wordt gebouwd, dan mag de overschrijding van de achtergevelrooilijn maximaal 1,50 m bedra­gen met een maximum oppervlakte van 10 m².

3. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan mag niet meer dan 1,00 m bedragen;

b.    de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8,00 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,00 m bedragen.

3. 2. 5. Indien een hoogte, maat of afstand een hiervoor toegela­ten maximum of minimum over- respectievelijk onderschrijdt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan geldt voor dit afwijkende bestaande bouwwerk of gedeelte hiervan alsmede voor de verandering of ver­nieuwing ervan de hoogte, maat en/of afstand zoals die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan in de werkelijke situatie was.

3. 3.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet op de ruimtelijke ordening wijzi­gen in die zin dat:

a.    de bestemming ‘Bedrijf’ ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 1” wordt gewijzigd naar de bestemming ‘Centrum’, waarbij:

1.    detailhandel is toegestaan in de eerste bouwlaag en wo­nen is toegestaan in de tweede en hogere bouwlaag;

2.    de goot- en bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 10 m respectievelijk 13 m mag bedragen;

3.    de wijziging stedenbouwkundig goed inpasbaar moet zijn;

4.    geen onevenredig nadelige effecten op de omgeving mo­gen optreden;

b.    de bestemming ‘Bedrijf’ ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 3” wordt gewijzigd naar de bestemming ‘Maatschappelijk’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 9 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vergezeld gaat van een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.