direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Utrechtseweg 45 Weesp
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Utrechtseweg 45 te Weesp (hierna: initiatiefnemer) is voornemens de huidige woning op dit perceel te vervangen door een nieuwe vrijstaande woning. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Weesp'. De strijdigheid ten opzichte van de vigerende bestemming is de positie van het bouwvlak van het hoofdgebouw. De nieuwe woning is gedeeltelijk buiten het bouwvlak gelegen.

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Weesp van 27 juni 2013 is in artikel 36 onder c een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de grenzen van bestemmingen dusdanig aan te passen dat het bouwvlak van een bestaande woning, voorzover gelegen binnen de bestemming Wonen, kan worden verplaatst, voor zover zulks noodzakelijk of gewenst is voor het creëren van een verantwoord woonmilieu. Voorwaarde hierbij is dat de nieuwe oppervlakte van het bouwvlak, waarbinnen de woning, alle erfbebouwing en overkappingen zijn gesitueerd, niet meer dan 120 m2 zal bedragen. Initiatiefnemer wenst met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Voor deze invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

De woning aan de Utrechtseweg 45 ligt ten zuidoosten van Weesp, langs de historische lintbebouwing langs de rivier de Vecht. Het perceel wordt aan de voorzijde begrensd door de Utrechtseweg en aan de achterzijde door de Vecht. In figuur 1.1 is met de rode lijn een indicatie van de perceelgrens en tevens het plangebied gegeven. De woning is gelegen aan de voorzijde van het perceel (dichtst bij de weg). De huidige woning is tegen de woning op Utrechtseweg 43 aan gebouwd. In de toekomstige situatie zal de woning vrijstaand komen te staan.

Figuur 1.1: Afbakening plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0001.png"

1.3 Leeswijzer

De inhoud van de toelichting van dit wijzigingsplan ziet er als volgt uit:

  • In hoofdstuk 2 wordt de planbeschrijving gegeven, waarbij wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie en het vigerende bestemmingsplan;
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders voor het plangebied;
  • Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie is de woning aan de Utrechtseweg 45 tegenaan de woning op de Utrechtseweg 43 gebouwd. De huidige woning bestaat uit twee woonlagen (figuur 2.1). De oppervlakte van de woning is circa 45 m2 en de totale oppervlakte van het perceel is 500 m2. De eerste fundamenten van de woning dateren uit 1885. De woning voldoet niet meer aan de woonbehoeften van deze tijd en is daardoor aan vervanging toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0002.jpg"

Figuur 2.1: Foto voorzijde huidige woning

2.2 Toekomstige situatie

De bestaande woning zal vervangen worden door een nieuwe woning. De nieuwe woning wijkt af van de bestaande woning doordat de nieuwe woning vrijstaand zal komen te staan. De nieuwe woning wordt ten opzichte van de rooilijn circa 3 meter naar achteren geplaatst. Daarnaast wordt de woning vergroot naar 77 m2. In het ontwerp van de woning is rekening gehouden met het karakter van de overige woningen aan de Utrechtseweg. De nieuwe woning krijgt rood metselwerk, een wit boeideel en kozijnen en een monumentale houten deur (figuur 2.2).

Figuur 2.2: Ontwerp nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0003.png"

2.3 Vigerende bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan geldt voor de Utrechtseweg 45 een enkelbestemming 'Wonen' en een enkelbestemming 'Tuin'. Naast een enkelbestemming wonen gelden er voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkeringen 'Waarde – Archeologie -2' (figuur 2.3). De strijdigheid ten opzichte van de vigerende bestemming is de positie van het bouwvlak voor het hoofdgebouw. De maximale goothoogte en bouwhoogte zijn volgens de regels van het bestemmingsplan 4,5 meter en 9,5 meter. De afmetingen van de nieuwe woning blijven binnen deze normen. In het bestemmingsplan is in artikel 36 onder c een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de grenzen van bestemmingen dusdanig aan te passen dat het bouwvlak van een bestaande woning, voorzover gelegen binnen de bestemming Wonen, kan worden verplaatst, voor zover zulks noodzakelijk of gewenst is voor het creëren van een verantwoord woonmilieu. Voorwaarde hierbij is dat de nieuwe oppervlakte van het bouwvlak, waarbinnen de woning, alle erfbebouwing en overkappingen zijn gesitueerd, niet meer dan 120 m2 zal bedragen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Initiatiefnemer wenst met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0004.png"

Figuur 2.3: Vigerende bestemming plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.


In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;

  • de bereikbaarheid verbeteren;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte leidt ertoe dat provincies en gemeenten in het ruimtelijke beleid meer bevoegdheden krijgen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit wijzigingsplan past in die lijn.

3.1.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen;
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Op de ontwikkeling die met dit wijzigingsplan wordt voorzien is het Barro niet van invloed.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 3 november 2010 is de Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (Prvs) in werking getreden.


In de Structuurvisie is het uitgangspunt voor 2040 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. In figuur 3.1 zijn de belangen die door de provincie onderscheiden worden schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0005.png"

Figuur 3.1: Hoofddoelstellingen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040

De structuurvisie is bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) opgesteld.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

In de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (hierna: PVRS) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen (en eventuele wijzigingsplannen) over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De PRVS is eveneens op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en meest recentelijk herzien op 3 februari 2014 (Provinciale ruimtelijke verordening; hierna: PRV). In de PRV zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing voor een bestemmingsplan.

In artikel 9 van de PRV is de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied vastgelegd. Bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen, wordt aangewezen als bebouwd gebied . Bijbehorende (openbare) voorzieningen, zoals verkeerinfrastructur en stedelijk water en groen, van de toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing zijn tevens toegestaan. Bij de PRV is ter illustratie een kaart toegevoegd (zie figuur 3.1). Deze kaart is niet leidend in de beoordeling of een ontwikkeling is toegestaan.


De voorgenomen ontwikkeling is een vervanging van een bestaande woning. De woning wordt ten opzichte van de huidige woning iets vergroot en verplaatst. Het aantal woningen verandert niet. In het vigerende bestemmingsplan op het moment van inwerkingtreding van de herziene Provinciale Ruimtelijke Verordening is het plangebied bestemd als 'woonbestemming'. Het plangebied ligt binnen het gebied dat door de provincie is aangewezen als bestaand gebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0006.png"

Figuur 3.1: Bestaand gebouwd gebied provinciale ruimtelijke verordening

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Weesp 2013-2040

De Structuurvisie Weesp 2013- 2030 is in maart 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Weesp. Met deze visie heeft de gemeente als doel de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling te schetsen van het gehele gemeentelijk grondgebied. De belangrijkste opgaven voor de toekomst die in de structuurvisie staan beschreven luiden als volgt:

  • Versterken van ontwikkeling van de binnenstad;
  • Het versterken toerisme in Weesp (watersport);
  • Het opheffen van fysieke barrières om Weesp met elkaar te verbinden;
  • Het versterken van de kwaliteit in de bestaande stad;
  • Het versterken van de kwaliteit van de entrees van Weesp;
  • Transformatie van bedrijventerreinen.


Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling bestaan er daarmee vanuit de Structuurvisie Weeps 2013-2030 geen specifieke uitgangspunten.

3.3.2 Woonvisie Weesp 2011

Op 8 december 2011 is door de gemeenteraad de Woonvisie vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan de ontwikkeling van wonen in de gemeente Weesp. De gemeente Weesp stuurt met de woonvisie op het programma voor woningbouwplannen. Daarnaast beschrijft de woonvisie de trends en ontwikkelingen op het gebied van woonwensen.


Voor de bestaande woningvoorraad heeft de gemeente Weesp tot doel dat deze passend wordt gemaakt aan de vraag. De woonvisie concludeert dat er met name behoefte is aan woningen in het middeldure en dure segment om de doorstroming te verbeteren. Daarnaast dient bij de (ver)bouw van woningen zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met duurzaamheid. Renovatie van woningen wordt daarom gestimuleerd.


De vervanging van de woning aan de Utrechtseweg 45 past binnen het beleid van de Woonvisie Weesp 2011.

3.3.3 Welstandsnota

Op 27 mei 2010 is de Welstandsnota door de gemeenteraad herzien vastgesteld. In de welstandsnota wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Binnen de welstandsnota wordt bij bouwkundige ingrepen onderscheid gemaakt naar verschillende typen criteria: loketcriteria, objectcriteria en gebiedsgerichte criteria.


Het doel van de welstandsnota is gericht op het handhaven en versterken van een algemeen gewaardeerde woon-, werk- en leefomgeving, met een open oog voor veranderde omstandigheden en het onderkennen van nieuwe ontwikkelingen. Met het opstellen van een welstandsnota wordt verantwoording afgelegd over de aard, inhoud en maatschappelijke relevantie van de door de gemeente gekozen vorm en het ambitieniveau van het welstandstoezicht.


De Utrechtseweg 45 valt binnen het welstandsgebied "Utrechtseweg-Vechtzijde". Kenmerkend voor dit deelgebied is de kleinschaligheid van bebouwing en de individualiteit qua omvang, vormgeving en plaatsing op het erf. Het welstandsbeleid is gericht op behoud van de 'open structuur' en versterking van aanwezige monumentale of anderszins karakteristieke waarden.


Bij het ontwerp van de nieuwe woning aan de Utrechtseweg is rekening gehouden met behoud van de aanwezige monumentale waarden. Daarnaast versterkt het vrijstaand plaatsen van de woning het open karakter.

3.3.4 Parkeernnota Weesp 2007-2017

De Parkeernota 2007 - 2013 is op 27 september 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. In de nota is aangegeven dat het parkeerbeleid "bijdraagt aan het waarborgen van het functioneren van de aanwezige functies in woonwijken, bedrijventerreinen en andere relevante gebieden" en bijdraagt aan "een goede bereikbaarheid bij nieuw te realiseren voorzieningen".

3.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid

Het opstellen van deze visie is gebeurd in het kader van het Programma externe veiligheid 2006- 2010. Dit gezamenlijke programma van het Gewest, de Brandweer en de gemeenten van Gooi en Vechtstreek is erop gericht de uitvoering van externe veiligheid op een adequaat niveau te brengen.


De visie gaat uit van het karakter van de regio Gooi en Vechtstreek. Dat karakter is vooral dat de Gooi en Vechtstreek een groen woongebied is, waar geen plaats is voor zware bedrijven met veel risico's. Deze beleidsvisie sluit daarbij aan door uit te gaan van de volgende uitgangspunten:

  • de nadruk ligt op het bieden van een veilige woonomgeving;
  • er moet ruimte zijn voor bedrijvigheid met en het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • de risico's moeten zoveel als mogelijk worden beperkt, afhankelijk van de functie van een gebied;
  • incidenten ten gevolge van activiteiten met gevaarlijke stoffen met een grote maatschappelijke ontwrichting tot gevolg vinden we niet acceptabel;
  • de aard van de bedrijvigheid en de risico's die dat met zich mee brengt moet passen in het karakter van de regio.


Deze beleidsvisie maakt een onderscheid tussen bestaande en nieuwe activiteiten. De gemeenteraad van Weesp heeft er voor gekozen dit onderscheid te maken. Nieuwe activiteiten zullen moeten voldoen aan het beleid zoals dat in de visie is neergelegd. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat bedrijven met gevaarlijke stoffen die zich willen vestigen In de Gooi en Vechtstreek dat alleen mogen doen op de bedrijventerreinen, die als ontwikkelingsgebied zijn aangewezen. Echter, bestaande of reeds geprojecteerde situaties waarin niet wordt voldaan aan de ambities van deze visie worden niet gesaneerd. Het beleid voor bestaande situaties is erop gericht de gewenste situatie op termijn te bereiken, bijvoorbeeld door uit te gaan van het stand still beginsel op de bedrijventerreinen die als beheersgebied zijn aan gewezen.

3.3.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders die zijn gesteld op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vanuit rijks- en provinciaal beleid volgen er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied ligt binnen het gebied dat door de provincie is aangewezen als bestaand bebouwd gebied. Daarnaast past de voorgenomen ontwikkeling binnen de algemene doelstellingen als geformuleerd in het gemeentelijk beleid en specifiek binnen het ruimtelijk kader dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Weesp.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Akoestiek

Kader


Op basis van de Wet geluidhinder dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect akoestiek. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat geluidseisen worden gesteld aan belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd daar waar geluidgevoelige functies gerealiseerd worden. Daar mag de geluidbelasting niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare waarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere waarde).


Beoordeling


De voorgenomen ontwikkeling (realiseren van een woning langs een weg) is een geluidsgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder. In het kader van de Wet geluidhinder dient normaliter een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 45 is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd, omdat de woning in de nieuwe situatie 3 meter naar achteren wordt geplaatst. Hierdoor vermindert de geluidsbelasting op de woning.


Het Bouwbesluit regelt de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor weg- of spoorweglawaai. De maximale binnenwaarde is 33 dB. In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouwen zal een geluidwerendgevelonderzoek worden uitgevoerd, waarmee wordt aangetoond dat met de gevelisolatie wordt voldaan aan de maximale binnenwaarde van 33db.


Conclusie


De nieuwe woning wordt 3 meter achter de voorgevelrooilijn gerealiseerd van de huidige woning, dit betekent een vermindering van de geluidsbelasting. In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit Bouwen zal geluidwerendgevelonderzoek worden uitgevoerd, waarbij wordt aangetoond dat de maximale binnenwaarde van 33 db niet wordt overschreden.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en aardkundige waarden

Kader


Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het verdrag van Malta (of Valetta) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De Wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor goede conservering. Het is verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij specifieke bodemverstorende activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.


Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht kenbaar gemaakt te worden om het documenteren van 'toevalsvondsten te garanderen'. Van archeologische vondsten dient aangifte gedaan te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.


Beoordeling


Archeologie


Op grond van artikel 25 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Weesp' is er een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-2' van toepassing op het plangebied. In artikel 25.2 onder b is opgenomen dat ver-/nieuwbouw mogelijk is waarbij de oppervlakte met ten hoogste 100 m2 wordt vergroot, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 centimeter, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming. Het bouwplan voldoet aan deze criteria.


Cultuurhistorie


Het vigerende bestemmingsplan "Landelijk gebied Weesp" beschrijft dat er verschillende cultuurhistorische waarden in het gebied aanwezig zijn, waaronder structuurlijnen en cultuurhistorische objecten. In bijlage 1 van het bestemmingsplan beschrijft de aanwezige cultuurhistorische elementen. De Utrechtseweg 45 valt niet onder het beschermd stadsgezicht. Wel is de karakteristieke open lintstructuur met vrijstaande bebouwing hier kenmerkend. Het bouwplan doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden in het gebied.


Aardkundige waarden


Door de provincie Noord-Holland zijn gebieden aangewezen als aardkundig monument of aardkundig waardevol gebied. Bij ontwikkelingen in dergelijke gebieden moet rekening gehouden worden met de mogelijk aanwezige aardkundige waarden. De Utrechtseweg 45 ligt in een aardkundig monument (Waver, Vecht en Aetsveldsche polder). Op grond van de provinciale milieuverordening is het niet toegestaan om zonder ontheffing handelingen te verrichten, zoals graven, die het aardkundig monument kunnen aantasten. De voorgenomen ontwikkeling wijkt slechts in zeer geringe mate af van het bestemmingsplan; het bouwvlak wordt enkele meters overschreden. Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de mate van verstoring van de ondergrond die reeds heeft plaatsgevonden, is aantasting van het aardkundig monument onwaarschijnlijk.

Figuur 4.1: Aardkundig monument

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0007.jpg"

Conclusie

Er zal een ontheffing op grond van de provinciale milieuverordening worden aangevraagd voor handelingen in een aardkundig monument. Vanuit de thema's cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Kader


Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.


Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.


Beoordeling


In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor het terrein van de Utrechtseweg 45 in Weesp (bijlage 1). Het onderzoek is uitgevoerd om te komen tot een overzicht van het gebruik in het heden en verleden van de locatie, met name in relatie tot mogelijke bodemverontreiniging.


Op basis van historisch kaartmateriaal is geconcludeerd dat het terrein geen andere bestemming heeft gehad dan wonen. Voor de bouw van de woning circa 100 jaar geleden bestond het terrein nog uit grasland en Vecht-oever. Daarnaast toont het kaartmateriaal aan dat er geen gedempte voormalige sloten over de locatie hebben gelopen of (insteek)haventjes van de Vecht. Ten slotte zijn er geen aanwijzingen voor grondverzet vanwege wijziging van de bebouwing. Bij inspectie van de woning is gekeken naar de aanwezigheid van asbest en tanks. Op het terrein zijn geen aanwijzingen van voormalige tanks aangetroffen. In de woning zelf is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Alleen langs de Vecht bevindt zich een houten beschoeiing die mogelijk verdacht is voor asbest.


De verwachting is dat er geen verontreiniging in de grond of het grondwater van de locatie aanwezig is, in gehaltes boven de tussen- of interventiewaarde. Er zal daarom geen aanvullend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Er wordt wel een lichte verontreiniging verwacht in de boven- en ondergrond (metalen, PAK en olie). Voor het beperkte grondverzet dat nodig is voor de ontwikkeling zal een grondstromenplan worden voorgelegd aan de gemeente.


Conclusie


In het historisch bodemonderzoek is uitgesloten dat op het terrein risicovolle activiteiten hebben plaatsgevonden. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe Veiligheid

Kader


Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handeling met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen:

  • Risicovolle inrichtingen: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • Transportassen voor gevaarlijke stoffen: Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
  • Buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)


Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het GR wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (BEVI) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).


Beoordeling


In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante bronnen op het gebied van externe veiligheid aanwezig. Gelet op de locatie, de afstand tot de risicobronnen en de omgeving van de ontwikkeling is een onderzoek niet noodzakelijk.


Conclusie


Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Kader


Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden.


Wet luchtkwaliteit


Voor deze ontwikkeling is de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) van toepassing. Deze Wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (NIBM). Zo zijn 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (40 microgram per m3) en fijn stof (31,3 microgram per m2). Datzelfde geldt voor kantoorontwikkelingen tot een oppervlak van 100.000 m2 BVO.


Besluit gevoelige bestemmingen


Op basis van dit Besluit mogen er geen gevoelige functies voor kinderen, ouderen en zieken op minder dan 50 meter van provinciale wegen en 300 van rijkswegen worden gerealiseerd, indien de grenswaarden worden overschreden.


Beoordeling


In het besluit en de regeling 'Niet in betekende mate bijdragen' (NIBM) staat beschreven voor welke situaties geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig is, omdat de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. De regeling 'NIBM' bevat een lijst met categorieën van gevallen die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Woningbouwlocaties van minder dan 1500 woningen vallen per definitie onder de algemene vrijstelling (artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate bijdragen; Bijlage 3A Regeling niet in betekenende mate bijdragen).


Conclusie


Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Milieuzonering

Kader


Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van kwetsbare objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. De nieuwe ontwikkeling mag niet worden gehinderd door bestaande functies, maar ook mogen deze functies niet worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.


Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.


In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.


De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.


Beoordeling


In het kader van milieuzonering is een woning een gevoelige functie. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. De geplande ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van de milieuruimte van omliggende bedrijven. Een milieuhinderonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Aan de overzijde van de Utrechtseweg is een nutsvoorziening gevestigd. Deze voorziening leidt niet tot belemmeringen voor het bouwplan.


Conclusie


Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Natuur

Kader


Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.


Gebiedsbescherming


Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.


Soortenbescherming


De "Flora- en faunawet" heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.


Beoordeling


Gebiedsbescherming


De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur. In een straal van 3 km zijn twee Natura2000-gebieden gelegen: Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen (figuur 4.2). Op basis van de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling zal deze de Natura2000-gebieden niet aantasten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP02WP03LG-vg01_0008.png"

Figuur 4.2: Natura2000-gebieden ineen zone van drie km rondom de Utrechtseweg 45.

Soortenbescherming

Het plangebied heeft reeds te bestemming “Wonen” en wordt als zodanig gebruikt. Gezien het huidige gebruik en de kleinschaligheid van het plan, is het niet de verwachting dat er beschermde soorten aanwezig zijn waarvoor een ontheffing nodig is.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Verkeer en Parkeren

Kader


Het beleidskader van de gemeente Weesp voor het thema "Verkeer en parkeren" is het gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan. Centrale thema's in het Verkeer- en Vervoersplan zijn bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid.


Beoordeling


Het plan omvat de vervanging van één wooneenheid. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling zal het plan naar verwachting de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid niet negatief beïnvloeden. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid.


Conclusie


Het aspect Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Water

4.9.1 Inleiding

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient nauwkeurig onderzocht te worden of er ook waterbelangen in het geding zijn. De watertoets heeft tot doel te komen tot een goed functionerend en beheersbaar ontwerp van de waterhuishouding en de riolering van het plangebied, aansluitend op het vigerende beleid van rijk, provincie, waterschap en gemeente. Hiertoe worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp vroegtijdig in het proces uitgewerkt en kunnen eventuele kansen of knelpunten in dit stadium worden gesignaleerd.


Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer. Het waterbeheer wordt in opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht uitgevoerd door Waternet.


Een initiatiefnemer is wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op grond van de Keur of de Waterwet bij de waterbeheerder.


Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 december 2011 in werking getreden. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. Wanneer de activiteit onder een verbod van de Keur valt en er geen vrijstelling op rust dan moet een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap beoordeelt de vergunningsaanvraag en bepaalt de voorwaarden met behulp van de beleidsregels Keurvergunningen. Hieronder wordt ingegaan op het kaderstellende beleid voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot water. Vervolgens wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan dit kader.

4.9.2 Kader

Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)


Het kabinetsstandpunt WB21 ('Anders omgaan met water') stelt dat het toekomstige waterbeleid sterker moet anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in plaats van te reageren op incidenten. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen, wateroverlast moet worden teruggedrongen.


Het parool is: méér ruimte voor water, naast allerlei technische maatregelen.


Het beleid gaat uit van een drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren.


De volgende aanpak voor regionale systemen wordt voorgestaan:

  • watervisie opstellen met als onderdeel een waterkansenkaart die aangeeft waar ruimte voor water nodig is;
  • watertoets toepassen op ruimtelijke besluiten, zodat gevolgen voor veiligheid en wateroverlast in samenhang met gevolgen voor waterkwaliteit en verdroging in beeld gebracht worden.


Bij ruimtelijke plannen is het verplicht de watertoets uit te voeren om de effecten van de plannen voor de waterhuishoudkundige situatie in beeld te krijgen en negatieve gevolgen zo veel mogelijk te vermijden. De watertoets is een procesinstrument. Het is op te vatten als een set van spelregels voor het zorgvuldig en vroegtijdig meenemen van water in de afweging en besluitvorming van ruimtelijke plannen en besluiten. Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en lokale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.


Kaderrichtlijn Water


Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.


Waterbeheerplan AGV 2010-2015


Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.


Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.


Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. In het plan zijn voor de gemeente Weesp geen specifieke actiepunten opgenomen.


Keur AGV 2011


Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.


Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de aanleg van werken is een initiatiefnemer wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op basis van de Waterwet bij het waterschap. Toetsing of vergunningverlening op basis van de Waterwet is altijd verplicht wanneer bij de betreffende plannen of bouwprojecten:

  • Meer dan 1.000 m² verhard oppervlak wordt aangelegd in bestaand stedelijk gebied of;
  • Meer dan 5.000 m² verhard oppervlak wordt aangelegd in landelijk gebied.


Bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak dient voldoende ruimte gereserveerd te worden voor de opvang van regenwater (minimaal 10%), tenzij het regenwater op een andere wijze wordt opgevangen en opgeslagen of gebruikt. Demping van oppervlaktewater moet 100% worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied.


Toetsing is ook altijd verplicht bij het dempen van wateren en wanneer de ingreep plaatsvindt in, op of boven bestaand water, oevers, waterkeringen en/of de beschermings- dan wel veiligheidszones daarlangs, in boezemland en in buitendijks gebied.


Hierbij dient ook te worden nagegaan of een vergunning vereist is wanneer bij de ingreep (tijdelijke) lozingen van grond- en oppervlaktewater plaats zullen vinden en/of wanneer uitlogende bouw- en andere materialen worden gebruikt die in contact (kunnen) komen met het oppervlaktewater of met regenwater dat (indirect) wordt afgevoerd met het oppervlaktewater.


Gemeentelijk Rioleringsplan Weesp (versie III 2007-2012)


Dit strategische beleidsdocument heeft tot doel de samenhang tussen de verschillende activiteiten op het gebied van stedelijk (afval)water en rioleringen en de daarvoor benodigde kosten te verduidelijken. De belangrijkste doelen in het plan zijn:

  • doelmatige inzameling van al het afvalwater;
  • doelmatig transport naar de zuiveringsinrichting;
  • voorkomen van vuiluitworp naar het oppervlaktewater;
  • voorkomen van vuiluitworp naar bodem en grondwater;
  • voorkomen van wateroverlast.


De gemeente Weesp heeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan vastgelegd dat ruim 350.000 m2 verhard oppervlak wordt afgekoppeld. Dit heeft tot gevolg dat de vervuiling door riooloverstorten van de gemengde riolering aanzienlijk worden verminderd.


Vanaf 2009 mag er niet meer ongezuiverd geloosd worden. Dit houdt in dat er ook in het gebied buiten de bebouwde kom riolering moet worden aangelegd, dan wel dat er - mits daarvoor ontheffing is verleend door de provincie - individuele oplossingen (in de vorm van moderne septic tanks) worden gerealiseerd.

4.9.3 Beoordeling

Verhard oppervlak


De bestaande woning heeft een oppervlak van circa 45 m2. Het oppervlak van de nieuwe woning zal in zeer beperkte mate toenemen. De uitbreiding van het verhard oppervlak blijft ver onder de grens van 1.000 m2. Hieruit volgt geen verplichting tot compenseren van verhard oppervlak in de vorm van oppervlaktewater.


Afvoer hemelwater


Hemelwater wordt in de toekomstige situatie gescheiden afgevoerd van het afvalwater. In de gemeente Weesp is voornamelijk een gemengd rioolstelsel aanwezig. Het heeft daarom de voorkeur hemelwater te laten infiltreren in de bodem of af te voeren naar oppervlaktewater in de omgeving. Op circa 10 meter van het perceel is een bestaande watergang aanwezig.


Dubbelbestemming Waterkering - Waterstaatswerk


In het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering'. Voor bouwen buiten de bestaande bouwregels is een binnenplanse afwijking benodigd. Er zal een vergunning voor de werkzaamheden worden aangevraagd.

4.9.4 conclusie

Op het niveau van de planologische toestemming gelden er geen belemmeringen vanuit het aspect water. In het vervolgtraject zal wel een watervergunning moeten worden aangevraagd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer, die daarvoor de benodigde budgetten heeft gereserveerd. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan planschaderisico uitgevoerd. Naar verwachting levert de voorgenomen planologische ontwikkeling geen schade op die op grond van artikel 6.1 Wro voor tegemoetkoming in aanmerking dient te komen.

Voorts is in verband met de voorgenomen ontwikkeling beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Bro


Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².


(Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro)


Met het wijzigingsplan wordt de bouw van de woning mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een bouwplan als bedoeld in het Bro. Gelet hierop is de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 onder a Wro kan het bevoegd gezag afzien van het opstellen van een exploitatieplan als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. In plaats van een exploitatieplan wordt overeenkomstig artikel 6.24 lid 1 Wro een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het verhaal van kosten geregeld is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het ruimtelijke beleid (zie hoofdstuk 3).


Het ontwerp-wijzigingsplan (ontwerpbesluit, inclusief bijbehorende stukken) heeft van 29 oktober 2015 tot 10 december 2015 ter inzage gelegen. Tevens zijn de overleginstanties in de gelegenheid gesteld om te reageren. Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan daarom op 5 januari 2016 ongewijzigd vastgesteld.